#

Er rijdt een bus langs zodat Margareta aan het zicht onttrokken wordt; wanneer de bus weg is, is ze niet meer te zien. Typisch Margareta. Het ene moment aanwezig, het andere moment verdwenen. Ze heeft een uniek vermogen om te verdwijnen. Vooral op momenten als deze, wanneer ze Birgitta zo ver heeft gekregen dat die zich nader wil verklaren en verdedigen, wanneer ze Birgitta zo getergd heeft dat die bereid is eindelijk de herinnering op te halen aan wat er die dag is gebeurd. Dan smeert Margareta ‘m, dan gaat ze er met een trillend neusje als een angstig konijn vandoor. Ze vindt het leuk om steken onder water te geven en toespelingen te maken, maar wanneer puntje bij paaltje komt, is ze bang voor wat ze aan de weet zal komen.

Ze heeft zo’n pijn!

Birgitta drukt haar handen tegen haar middenrif en leunt tegen een paal van een stoplicht. Verdomme. Ze heeft het gevoel dat ze moet overgeven, jawel, nu voelt ze hoe dat luchtbelletje met niks dat het overgeven altijd aankondigt, opstijgt uit haar maag, hoe haar keel wijder wordt en haar dwingt haar mond te openen. Ze zet haar voeten uit elkaar en buigt zich voorover, maar midden in de misselijkheid kruipt er een volslagen nuchter vraagje door haar hoofd. Waar komen die pumps verdomme vandaan? En waar zijn haar eigen schoenen?

Margareta denkt dat ze helemaal van de wereld is, dat was zonet in haar ogen te lezen. Maar Birgitta herinnert zich heus nog wel een paar dingen van gisteren. Dat ze urenlang loodzwaar en verdoofd op haar matras heeft gelegen, bijvoorbeeld, zonder op te kunnen staan of te kunnen slapen, terwijl Roger op de grond lag te snurken. Dat ze tegen de middag ruzie hebben gemaakt, hij zal wel chagrijnig zijn geworden omdat zij weigerde meer bier te voorschijn te halen. Jazeker. Zo was het. En toen heeft ze eindelijk de voldoening gesmaakt die verrekte garnaal de hal door te duwen, de deur open te doen en hem eruit te gooien. Nadien voelde ze zich opgewekt. Verdomd opgewekt. Dat zou hem hebben moeten leren dat Birgitta niet met zich laat sollen, dat ze haar hele leven al heeft geweigerd om onder de plak te zitten. Ooit heeft in de krant gestaan dat ze de drugskoningin van Motala was en dat was waar, althans in die tijd. Ze is nooit een gewoon sullig junkiegrietje geweest dat in ruil voor wat amfetamine haar benen maar voor iedereen spreidde, ze heeft zelf gedeald en haar eigen lot bepaald. In die stemming was ze de stad ingegaan en Kåre tegengekomen, een oude junk die op jacht was naar Rohypnol, en met hem was ze van de ene overnachtingsplaats naar de andere gegaan. Ergens hadden ze een zwarte ontmoet die een auto had en toen was het hele stel – Kåre en Sessan, zijzelf en Rooie Kjelle – in de auto gesprongen en ergens naar een of andere party vertrokken. In Norrköping. Het moet in Norrköping geweest zijn, want ze werd vanochtend in Norrköping wakker en in Norrköping bevindt ze zich op dit moment. En ergens in de loop van de nacht moet een of andere Minny Mouse-kopie zich Birgitta’s gympen hebben toegeëigend en ervandoor zijn gegaan. Er zit een gat in de ene zool, dat zou de dame in kwestie op dit moment ook gemerkt moeten hebben. Hopelijk zijn de tenen van haar voeten gevroren, zijn ze als tinkelende ijsblokjes van haar voeten gevallen zodra ze de schoenen uittrok.

Godverdomme. Nu komt het braaksel.

Birgitta boert even en begint dan over te geven, het spettert op het asfalt, haar ogen beginnen te tranen, maar ze ziet hoe een vrouw die op het groene licht staat te wachten opspringt en een paar stappen opzij gaat. Verdomde snob!

Er komt niet veel, ze heeft immers niet meer dan één mager pilsje in haar lijf. Birgitta tilt haar hoofd op en leunt tegen de paal, even doet ze haar ogen dicht en probeert ze zichzelf voor te houden dat ze vrijwel nuchter is. Ze heeft maar één klein pilsje gedronken, eigenlijk moet ze alleen maar overgeven omdat ze moe is en pijn in haar buik heeft. Verdomme. Als ze nou toch maar thuis in haar eigen slaapplaats was, als ze nou toch maar op haar eigen matras mocht gaan liggen met een hoop bier binnen handbereik. Dan zou ze daar uren blijven liggen zonder een vin te verroeren, ze zou alleen maar doodstil naar het plafond liggen koekeloeren.

Ze moet naar huis! En Margareta, die verrekte feeks, moet haar rijden. Dat heeft ze beloofd en daar zal ze verdomme niet onderuit komen.

Birgitta probeert opnieuw de straat af te speuren, hij golft en slingert heen en weer als een cakewalk op de kermis, maar dat kan haar geen donder schelen, dat maakt haar geen moer uit. Ze wordt altijd duizelig wanneer ze heeft overgegeven. Dat gaat over een paar minuten wel over: ze kan zich staande houden aan de paal terwijl ze wacht, net doen of ze een gewone mevrouw Doorsnee is die door een lichte misselijkheid is overvallen, maar toch welopgevoed genoeg is om op het groene licht te wachten. Hoewel, wie probeert ze eigenlijk voor de gek te houden? Zichzelf. Niemand anders zou op het idee komen dat zij een gewone mevrouw Doorsnee is. Nu staat er een hele kudde brave Hendriken bij de oversteekplaats, drie vrouwen en twee mannen, en ze zijn in een groepje zo ver mogelijk bij haar vandaan gaan staan. Toch doen ze goed hun best niet naar haar te kijken, iedereen doet net of hij ongeduldig staat te wachten tot het licht groen wordt. Het is alleen maar een kwestie van tijd voordat het hele stel zal beginnen te fluiten, alleen maar om duidelijk aan te geven dat ze haar niet hebben gezien of gehoord.

‘Zeikratten!’ zegt Birgitta halfluid en ze moet even lachen wanneer ze ziet hoe er een lichte beroering door de groep gaat. Ze zijn bang: alle vijf houden ze hun blik resoluut op de straat gericht, maar de vrouwen drukken hun tasjes steviger tegen zich aan en de mannen stoppen hun vuisten nog iets dieper in hun zakken.

Birgitta haalt haar neus op en graaft in haar zak naar haar sigaretten. Wat denken ze eigenlijk dat zij zal doen? Hen opeten?

Er is een tijd geweest dat ze ervan genoot dat de brave Hendriken zich van haar distantieerden, dat ze zich daar trots en overmoedig door voelde. Zoals die keer met Midzomer, toen er een hele karavaan van Motala naar Mantorp reed met de Chrysler van Dog aan het hoofd. Zelf zat ze naast Dog, gekleed in een nieuwe witte spijkerbroek en met een beha in een Bardot-ruitje onder haar roze blouse. Ze zag er zo leuk uit! Ze had een roze sjaal om haar getoupeerde haar geknoopt en de knoop onder haar kin wat losser gemaakt zodra ze het hek achter zich had dichtgetrokken. En toen ze uit het zicht was van het huis van Wijf Ellen had ze bovendien haar blouse uit haar broek getrokken en er vlak boven haar taille een knoop in gelegd. Wanneer ze zich uitstrekte zag je haar navel, daarom had ze haar arm hoog de lucht in gestoken om te zwaaien toen ze Dog een paar blokken bij Ellens huis vandaan in zijn auto zag zitten wachten. Dog had een glimlach niet kunnen onderdrukken. Dat was bijzonder: hij hield haar altijd kort. Vooral in het begin, toen ze voor het eerst met elkaar gingen.

Ze reden over Mjölby, reden de stad zelfs in, hoewel dat om was; acht grote auto’s op een rij die door de buitenwijken koers zetten in de richting van Stora torget. Eerst was er bijna niemand die hen zag: de stad lag stil en verlaten alsof het zondag was, te branden in de zon, hoewel het nog geen twaalf uur was en er nog geen meibomen waren opgezet. De stad zag er schoon uit, het leek alsof Ellen en Christina in een buitengewone zware aanval van schoonmaakwoede met hun dweilen en poetsdoeken over heel Mjölby waren gegaan, alsof Christina de gazons had gekamd en met een nagelschaartje geknipt en alsof het mens zelf de gevels van de huizen met een boender had bewerkt en ieder berkenblaadje met zilverpoets had opgewreven.

Toen ze het centrum naderden zagen ze wat meer mensen, de winkels waren immers nog open. Dog had alleen zijn linkerhand op het stuur, de andere rustte ontspannen en zelfverzekerd op de rugleuning van Birgitta’s stoel. Hij had zijn arm niet om haar heen geslagen: hij gaf alleen maar aan dat dit grietje dat er bijna uitzag als Marilyn Monroe van hem was. Birgitta leunde naar achteren en liet haar nek even langs zijn arm glijden. Dit was leven, zo zou het altijd moeten zijn. Als de hemel bestond, dan was het de eeuwige ochtend van Midzomer, waarop je in een glimmende cabriolet door een rotstadje gleed met een paar flessen rinkelend op de achterbank en met de zekerheid dat het het komende etmaal een enorm feest zou worden.

Maar er ontbrak iets en natuurlijk was Dog degene die zich realiseerde wat dat was: hij legde een plaat op het luxe platenspelertje van de Chrysler, een platenspeler die Birgitta met personeelskorting voor hem bij Luxor had gekocht, en schroefde het geluid op. Toen de karavaan over de brug over de Svartå gleed, schalde een welbekende stem over het water:

Well since my baby left me

I found a new place to dwell

It’s down at the end of Lonely Street

At Heartbreak Hotel …

Het was alsof die stem heel Mjölby deed luisteren en verstijven. De boeren op Stora torget hieven hun blik op van de groente en het fruit in hun kraampjes en schoven ongemerkt in de richting van hun geldkistjes, mannen in pasgekochte vrijetijdsoverhemden schraapten even hun keel en tuurden met gefronst voorhoofd de straat af, terwijl hun keurige, gepermanente echtgenotes in beige poplinmantels als versteend met de eerste doosjes aardbeien van deze zomer in hun hand bleven staan, opeens zelfs niet meer in staat die in hun tas te stoppen.

Birgitta en Dog zaten in hun open auto met precies de ontoegankelijke blik die hun rang hun voorschreef, maar het stel in de auto’s achter hen had de flessen al opengetrokken en was al aan de gang. Ze draaiden de ruiten naar beneden en hingen in bosjes uit de ramen, gillend en zingend, krijsend en lachend. Dog wierp een blik in zijn achteruitkijkspiegel en stelde vast dat de hele karavaan de brug was gepasseerd, hij remde af en stopte bij Stora torget.

Birgitta en Dog stapten het eerst uit, Dog gooide zijn sleutel een paar decimeter in de lucht en ving hem met een uiterst elegant gebaar weer op, Birgitta trok het sjaaltje van haar hoofd en streek met haar hand over haar getoupeerde haar voordat ze begonnen te lopen.

‘Mag ik een ijsje?’ vroeg ze terwijl ze dicht tegen Dog aan kroop, hem stiekem een arm gaf. Hij was ook buitengewoon knap vandaag: zijn haar lag in een kunstige Brylcreem-lok op zijn voorhoofd en hij was gekleed in een nieuw zwart jack van glanzend satijn. Dat had hij besteld bij postorderbedrijf Hollywood in Stockholm en hij had er wekenlang ongeduldig op zitten wachten, totdat het op de dag voor Midzomer arriveerde. Er zat een adelaar op zijn rug. In heel Östergötland was er geen andere nozem die een jack had met een adelaar op de rug.

‘Jawel, verdomme’, zei Dog, terwijl hij zijn portemonnee trok.

Birgitta ging voor de ijskiosk staan, op de achtergrond hoorde je de luide stemmen en dichtslaande portieren van de anderen die uit de auto’s stapten, toch wist ze dat alle brave Hendriken op het plein alleen maar haar aangaapten. Haar en Dog.

Dog was zich daar ook van bewust, dat kon je aan heel zijn houding zien toen hij zich de kiosk in boog, een eenkroonstuk naar binnen wierp en zei: ‘Een Top Hat!’

Birgitta sloeg een arm om zijn rug: ‘Wil jij geen ijsje?’

Dog haalde zijn neus op: ‘Nee, verdomme. Dat plakkerige spul is voor wijven … Moet je ook aardbeien?’

Aardbeien? Waarom zou ze aardbeien willen? Maar daarna wist ze het weer: Dog hield ervan om royaal over te komen. Ze hadden nog maar een maand verkering, maar ze had al geleerd haar mond open te doen en te slikken wanneer hij in zijn meest vrijgevige bui was. Gisteravond nog had ze drie porties worst met aardappelpuree naar binnen moeten proppen voordat hij tevreden was. Toen ze daarna met elkaar naar bed gingen, had ze het gevoel gehad dat haar hele keel vol zat met komkommermayonaise en tomatenketchup, maar ze had haar misselijkheid weggeslikt en geen spier vertrokken. Het was niet moeilijk je voor te stellen wat Dog zou doen met iemand die ketchup en komkommermayonaise over de achterbank van zijn Chrysler zou kotsen. Echt geslagen had hij haar nog niet, haar alleen met de buitenkant van zijn hand een pets tegen haar wang gegeven wanneer ze te veel kletste. Daardoor was er een klein vlammetje van begeerte tussen haar dijen ontvlamd, maar ze was niet zo dom dat ze niet besefte dat het niet bepaald fijn zou zijn om door die vuisten stevig onder handen genomen te worden.

De inwoners van Mjölby weken uiteen toen Dog zich een weg baande naar een kraampje, nog steeds met zijn portemonnee in zijn hand. Zelf trippelde ze achter hem aan – op sandalen met dunne riempjes en stilettohakken kon je onmogelijk iets anders doen dan trippelen – terwijl ze omstandig het kartonnen dekseltje van haar ijsje schoonlikte. Iedere vent op het plein gluurde naar haar en daarom maakte ze haar tong nog eens extra lang en puntig, met lange strelende bewegingen ging ze ermee over het dekseltje om ieder restje chocolade en fruit op te likken.

Er stond een hele kudde brave Hendriken voor de kraam die Dog had uitgekozen, maar ze gingen vriendelijk aan de kant en lieten hem zonder protesten voorgaan. Birgitta kwam er ook bij staan, likkend aan haar cornetto.

‘Aardbeien!’ snauwde Dog.

De boer achter de kraam haastte zich om een doosje te pakken en het ter goedkeuring te overhandigen, Birgitta draaide zich om en nam lusteloos de brave Hendriken die het dichtst in de buurt stonden op. Die begonnen zich nu te ontspannen, ze praatten zachtjes met elkaar en vormden langzaam weer een kring. Vlak naast Birgitta stond een vrouw die er bijna net zo uitzag als Wijf Ellen: een grijsgebloemde katoenen jurk onder een netjes dichtgeknoopte poplin mantel, stevig gepermanente krulletjes op haar voorhoofd en een haarnetje over haar achterhoofd. Ze liet voorzichtig een bruine zak in haar boodschappentas zakken en gaf die aan een man die aan de andere kant van Birgitta stond. Hij stak zijn hand uit en trok de tas haastig naar zich toe.

‘Verdomme!’ schreeuwde Birgitta. ‘Verrekte viezerik!’

Dog draaide zich snel om.

‘Hij pakte me bij mijn borsten!’

Birgitta stak een beschuldigende vinger in de richting van de man met de tas, ze had zichzelf er al van weten te overtuigen dat het inderdaad gebeurd was. Natuurlijk was het gebeurd! Waarom zou haar stem anders overslaan en schel worden, waarom zou ze anders inwendig trillen van verontwaardiging?

‘Wie?’ vroeg Dog terwijl hij de mouwen van zijn jack opstroopte. Er zat elastiek in de boorden, daarom kon hij zijn harige onderarmen ontbloten zonder het zwarte satijn te hoeven vouwen en kreuken.

‘Die daar! Die met de pet!’

Rode vlekken begonnen op te vlammen in de hals van de onbekende vrouw, ze vloog langs Birgitta en ging voor de oude man staan.

‘Doe niet zo belachelijk’, zei ze briesend. ‘Egon heeft nog nooit iemand bij haar borsten gepakt …’

‘Daar weet jij niks van, oud wijf. Moet je zien hoe je er zelf uitziet!’

Sigge de Wesp was dat, die dat riep. De rest van de groep was inmiddels ook aangeland, de jongens vormden een halve kring die de brave Hendriken insloot. Sigge de Wesp stond in het midden, mager en zandkleurig als een hagedis, zijn armen over elkaar geslagen over zijn leren vestje. De meiden fladderden verontwaardigd op de achtergrond: een ouwe viezerik had Birgitta bij haar borsten gepakt! Verdomme! Hoe kan iemand nou zoiets doen?

‘Aan de kant, mens’, zei Dog met zijn donkerste stem en hij schoof de vrouw aan de kant.

Het is net een film, dacht Birgitta. Met Dog is gewoonweg alles net als in een film. En omdat het een film was, bereidde ze zich erop voor haar rol te spelen, ze sloeg haar eigen armen als een tang om een arm van Dog, leunde naar hem over en knipperde even snel met haar ogen alsof ze haar tranen wilde wegwerken: ‘Kom lieveling! Laten we gaan. Laat die viezerik toch!’

‘Om de donder niet’, zei Dog, terwijl hij de mouw van zijn jack nog een centimeter optrok, goed op de man richtte en uithaalde.

‘Aoooh!’ gilde diens echtgenote en ze plofte op de grond.

Terwijl ze langzaam verderslentert over straat en naar de aansteker zoekt in de zakken van haar spijkerbroek, vertrekt Birgitta haar gezicht even bij de herinnering. De kudde brave Hendriken is haar al vooruitgesneld en verspreidt zich juist over het trottoir aan de overkant, anders had ze een van hen kunnen tegenhouden en om een vuurtje kunnen vragen, al was het alleen maar voor het genoegen om hen als opgejaagde kippen te zien schrikken. Maar het is al in orde: haar vingers hebben gevonden wat ze zochten. Wijdbeens gaat ze midden op straat staan en buigt haar hand om de vlam heen, terwijl ze de sigaret aansteekt en haar eerste trek neemt. Links van haar bromt geïrriteerd een auto, ze blaast een wolkje rook uit en werpt de chauffeur een boze blik toe. Wat is dat voor verrekt gezeur? Het licht staat nog steeds op groen, hoor!

Dat verhaal in Mjölby betekende haar debuut als keetschopper, hoewel ze eigenlijk niks gedaan had. Toch was dat de eerste keer dat ze een lik vanbinnen zag. Toen Dog met handboeien en alles om over het plein werd weggevoerd, had hij tegen de anderen geroepen dat ze naar Mantorp moesten gaan, maar hij had er niet tegen geprotesteerd dat zij ook werd meegenomen voor verhoor. Daar had ze zich gevleid door gevoeld, ook al was ze een beetje bang dat het thuis in Motala aan het licht zou komen, dat Wijf Ellen erachter zou komen dat Birgitta door de politie was opgepakt. Dan zou ze problemen maken. Absoluut. Want ook al was het mens de laatste jaren wat bijgetrokken – zo had ze bijvoorbeeld zwijgend geknikt toen Birgitta had verklaard dat ze dit jaar niet van plan was aanwezig te zijn wanneer ze met de familie Midzomer gingen vieren, dat ze ’s nachts zelfs niet zou thuiskomen – ze zou vast een hersenbloeding krijgen als ze te weten kwam dat een van haar meisjes door de politie was opgepakt.

Hoewel, een hersenbloeding kreeg ze toch. Toen de rechtszaak tegen Dog maanden later eenmaal begon, was alles al voorbij. Het was alsof de herfst dat jaar al op Midzomer begon en alsof het toen al een uitgemaakte zaak was dat die herfst bedroevend zou zijn.

Maar het begon goed. Ergens in de loop van de avond werden ze vrijgelaten en toen ze op de stoep van het politiebureau stonden, pakte Dog heel even Birgitta’s hand, kneep er even in en lachte, waarna hij haar zoals gewoonlijk bij haar pols pakte. De schemering was helemaal roze, de stad lag warm en roerloos als een slapende poes voor hen, maar Dog wilde geen stilte en pastelkleuren, hij wilde action. Nu moesten ze verder naar Mantorp, meteen, om ervoor te zorgen dat er een beetje vaart in het feest kwam.

Als overwinnaars werden ze begroet, er steeg een gebrul op uit de groep uit Motala toen ze een uur later de camping opreden met Elvis op zijn hardst. Dog schoof zijn zonnebril op zijn voorhoofd en glimlachte een scheve glimlach, zelf lachte Birgitta luid, terwijl ze zich erop voorbereidde vlotjes en nonchalant te antwoorden op de vragen van de andere meiden over hoe het was geweest, hoe het was gegaan, wat de politie had gezegd en gedaan.

En toch, na een paar uur sloeg de stemming om. Het was Sigge de Wesp, natuurlijk, hij kon zoals gewoonlijk zijn grote bek weer eens niet houden, hij kon het gewoon niet laten op Dog af te komen wankelen, zijn arm om hem heen te slaan en met vochtige lippen in zijn oor te mompelen: ‘Verdomme, Dog! Dat was verrekte knap, ik had verdomme niet gedacht dat jij een oud wijf in één klap tegen de vlakte kon slaan …’

Dog was natuurlijk razend geworden, hij was opgestaan en had zijn jack uitgerukt. Sigge de Wesp viel op zijn knieën voor hem en vouwde zijn handen als in een gebed: ‘Sla mij niet, rechtvaardige meester! Sla liever mijn grietje.’

Het volgende moment was hij weer op de been, zo snel als een aap verschanste hij zich achter Anita en deed net of hij zich verstopte: ‘Sla haar! Ja! Ze is verrekte sterk. Maar we kunnen morgen ook wel naar Skänninge rijden om een of andere bejaarde te zoeken, ik beloof dat ik zijn stok wegtrap, dan kun jij hem slaan tijdens zijn val!’

Tegen die tijd was Dog spierwit en zo razend dat hij bijna weer nuchter was, hij kneep zijn lippen op elkaar en ademde door zijn neus als een stier, opende en sloot zijn vuisten keer op keer totdat hij langzaam zijn vingers boog en zich gereedmaakte. In één beweging duwde hij Anita aan de kant en wierp hij zich op Sigge de Wesp, pakte hem bij het front van zijn overhemd en tilde hem op. Hij liet hem een poosje met spartelende benen in de lucht bungelen voordat hij losliet en met gebalde vuist uithaalde. Sigge tuimelde achterover en bleef onbeweeglijk liggen, hij staarde met open ogen recht naar de grijsblauwe midzomerlucht, het leek alsof hij eerst niet merkte dat er bloed uit zijn ene neusgat begon te lopen. Vervolgens hief hij langzaam zijn ene hand op, streek daarmee onder zijn neus door en bekeek het bloed, daarna stak hij zijn wijsvinger in zijn mond en wiebelde even aan zijn voortand. Hij tilde zijn bovenlichaam op, steunde op zijn ellebogen en spuugde in het gras, het slijm zag rood van het bloed.

‘Verdomme’, zei hij, terwijl hij zich terug liet zakken op het gras. ‘Ik had niet gedacht dat je het zo zou opvatten, Dog …’

Dog stond nog voor hem, nog steeds met gebalde vuisten en ademend als een stier. Eén klap was niet voldoende geweest om zijn woede te bekoelen, hij wilde nog meer klappen uitdelen, en hardere, maar hij kon natuurlijk niet iemand slaan die al op de grond lag, vooral niet na wat er was gebeurd op Stora torget in Mjölby. En Sigge wist zijn macht uit te buiten, hij ging rustig weer liggen met zijn arm over zijn voorhoofd, schudde zijn hoofd alsof hij verdrietig was, zodat het stroompje bloed onder zijn neus even trilde en van richting veranderde.

‘Nee’, zei hij. ‘Ik had geen idee dat je het zo zou opvatten, Dog. Een vent als jij, met de mooiste Chrysler van heel Motala, die het beste kan neuken van de hele stad … Verdomme, we zijn gewoon jaloers op je, snap je dat dan niet! Jij hebt immers geluk gehad. Als jij niet was opgedoken dan had de hele groep om de beurt over Birgitta heen mogen gaan, nu had ze de helft nog maar afgewerkt toen jij kwam en de winkel sloot. Verdomme, je moet ons begrijpen, een heleboel van ons smachten.’

Het bleke licht van de midzomernacht doofde alle kleuren, alles was plotseling grijs geworden: het gras, de auto’s, Birgitta’s roze blouse. Om hen heen was het stil geworden, het was alsof er een glazen stolp vanuit de hemel over het hele stel uit Motala was neergedaald, een glazen stolp die hen dwong in een cirkel bij elkaar te gaan staan en die alle geluid en lawaai van andere groepen op de camping buitensloot.

Iemand begon te lachen, Birgitta wierp een haastige blik opzij en zag dat het Larsje was, een nieuw grietje naast hem viel hem bij met onderdrukt gegiechel. De anderen in de kring gingen dichter opeen staan en opeens ontdekte Birgitta dat ze er niet langer deel van uitmaakte, dat ze net zo ingesloten was als Dog en Sigge de Wesp. De anderen hadden een stap achteruit gedaan en zich achter haar rug aaneengesloten.

Dog stond nog steeds onbeweeglijk, maar zijn lippen hield hij niet meer zo stevig op elkaar gedrukt en zijn vuisten hingen open en weerloos langs zijn lichaam. Sigge de Wesp trok zijn ene been op en legde dat dwars over zijn andere, het leek of hij lag te luieren op een strand. Nogmaals haalde hij zijn hand onder zijn neus door, bekeek het bloed even, waarna hij zijn andere hand van zijn voorhoofd haalde en in zijn handen begon te klappen: ‘Ach, als ik …’

Zijn stem klonk fluisterend en zacht, maar niet zo zacht dat de groep hem niet hoorde en begreep. In één tel was de glazen stolp gevuld met een ritmisch geklap, alle handen kletsten opeens in hetzelfde ritme, allen fluisterden met één stem, een stem die binnen een paar seconden van een stille bries aanzwol tot een ruisende wind:

 

…in Birgitta’s schoenen zou staan

dan liet ik mijn kut met leer beslaan

en vond het hele land het leuk

dat ik overal gratis neuk …

Vanuit haar ooghoek zag Birgitta hoe Sigge de Wesp langzaam overeind kwam, hoe hij zich tot stand omhoogwerkte zonder met klappen te stoppen of uit de maat te raken, hoe hij zich langzaam omkeerde en een herhaling op gang bracht, hoe hij door zijn knieën buigend en grijnzend de hele kring langsliep en de anderen ertoe aanzette het tempo te verhogen en hun stemmen te verheffen, totdat de glazen stolp sprong en in duizenden scherpe scherven over hen heen viel. De kring loste op, de ene stem viel plotseling uiteen in vele stemmen, ogen die pas nog glashelder en glinsterend waren geweest, waren opeens net zo troebel als voordat de glazen stolp over hen heen zakte. Toen hief Sigge de Wesp in een overwinningsgebaar zijn arm omhoog, hij omklemde met zijn bloedige hand de hals van een fles, bracht gillend een toost uit en dronk.

Alleen Dog en Birgitta bleven staan en staarden elkaar aan.

Zo raakte het de eerste keer uit tussen hen. In de loop van het najaar zagen ze elkaar een paar keer van een afstand, maar ze spraken niet met elkaar. Toch legde Birgitta een getuigenis in zijn voordeel af toen dat verhaal van Mjölby eindelijk voor de rechter kwam, ze zei dat het de eigen schuld was van dat ouwe mens, dat ze haar kop onnodig naar voren had gestoken toen Dog gewoon een beetje in de lucht bokste. Niettemin moest Birgitta alleen naar huis, Dog werd rechtstreeks naar de jeugdgevangenis gestuurd, want nu hadden ze opeens haast om hem te straffen, hoewel hij zich eerst bijna een halfjaar thuis in Motala had mogen lopen vervelen. Misschien maar beter zo: het was nog erger geweest als hij was vrijgelaten en had geweigerd haar een lift naar huis te geven, als hij haar na de rechtszaak net zo hol en onverschillig had aangekeken als hij deed toen ze het getuigenbankje verliet.

Toen ze die avond in Motala thuiskwam, had ze zich bijzonder vreemd gedragen, alsof ze stoned was, hoewel ze in die tijd niet eens wist dat er iets bestond dat hasj en amfetamine werd genoemd. Eerst was ze naar Gertruds oude flat gegaan en had daar aan de gesloten deur staan rukken, op de een of andere manier was ze erin geslaagd te vergeten dat Gertrud dood was en had ze zich dat pas weer herinnerd toen de deur door een wildvreemd iemand werd opengedaan. Toen was ze teruggedeinsd en de trappen afgerend, naar een bushalte in de buurt en vervolgens had ze de bus genomen naar de rand van de stad, naar het huis van Wijf Ellen. Pas toen ze met haar hand op het hek stond, herinnerde ze zich dat het hier ook totaal veranderd was. Alleen op de bovenverdieping brandde licht: Hubertsson woonde er nog, maar Wijf Ellen zelf lag immers in Linköping en was zo stom als een vis. Birgitta had tegenwoordig toch een eigen kamertje, een ijskoud klein hok in de oude binnenstad. Daar ging ze heen, maar ze kon het niet opbrengen naar bed te gaan, ze zat de hele nacht aan de keukentafel te staren naar het gloeiende verwarmingselement voor haar, terwijl ze de ene sigaret na de andere rookte.

De dag daarna was ze van haar werk thuisgebleven en aangezien het die herfst al de zevende keer was dat ze afwezig was zonder zich ziek te melden, werd ze ontslagen. Dat was verdomd onrechtvaardig. Hoe had ze zich ziek moeten melden? Ze had toch geen telefoon.

Wanneer Birgitta de overkant bereikt heeft, blijft ze staan om rond te kijken. De straat golft niet meer op en neer, maar hij is zo smal en vol dat je het er benauwd van krijgt. Koud is het ook, de hoge gebouwen leggen de hele straat in de schaduw. In Motala ziet het er niet zo uit, daar is het overal licht en open. Bovendien heb je in Motala geen trams. Birgitta houdt niet van trams, die beangstigen haar. Op de een of andere manier kan ze zich veel beter voorstellen hoe het is om onder een tram te komen dan onder een bus, ze weet zelfs hoe het zou klinken wanneer de metalen wielen van de tram in haar lichaam zouden snijden. Tjofs, tjofs, tjofs. Een kleverige en buitengewoon bloederige tjofs. Maar wat ze in haar hoofd ziet, gebeurt toch nooit, dus zal ze nooit door een tram worden overreden. Maar stel je voor dat die gedachte de betovering verbreekt? Als je niet gelooft dat wat je je juist in je hoofd hebt gehaald echt zal gebeuren, dan gebeurt het misschien toch …

Ach! Beter om helemaal nergens aan te denken.

Waar is Margareta nou gebleven? Ze kan toch niet zomaar in het niets zijn opgelost en weggezweefd. Waarschijnlijk probeert ze zich ergens in een portiek of een winkel te verschuilen. Dat zou net wat voor haar zijn.

Ze snapt anders niks van Margareta. Ze is ofwel door en door vals, of ze is gewoon knettergek. Christina is gemakkelijker: die is gewoon altijd snobistisch en gemeen. Je weet wat je aan haar hebt. Maar Margareta is het ene moment ontzettend schattig en je beste vriendin van de hele wereld, ze giechelt en lacht en praat en doet leuk, en het volgende moment hapt ze toe als een verrekte rottweiler en bijt ze je. Honderden keren is ze erin geslaagd Birgitta te laten geloven dat ze voor haar klaar wil staan, dat ze niets liever wil dan een beetje jofel zijn tegenover een oud pleegzusje en vervolgens slaat ze toe – gewoon tjakka! – en loopt weg met haar neus in de wind. Maar ze doet het knap: je vergeet makkelijk hoe doortrapt ze eigenlijk is wanneer ze haar hoofd schuin houdt en zo enorm aardig lijkt.

Wat gaat het haar aan of Birgitta een poosje in Saltängen heeft getippeld? Wat heeft zij daarmee te maken? En waarom raakte ze zelf zo van streek? Dat is toch honderd jaar geleden, dat had allang dood en begraven moeten zijn. Birgitta heeft ergens gelezen of gehoord dat je hele lichaam zich om de zeven jaar vernieuwt; er is dus geen nagel, geen haartje, geen enkel plekje van haar huid dat hetzelfde is als aan die meid die in Saltängen tippelde. Opeens wordt ze witheet van woede. Precies! Ze is vandaag de dag een totaal ander wezen, die snobs kunnen de Birgitta die nu bestaat niet de schuld geven van wat er met Ellen is gebeurd. Zou het mens trouwens sowieso niet allang dood zijn geweest? Dachten ze soms dat ze het eeuwige leven zou hebben gehad als Birgitta er niet was geweest? Of dat Ellen zelf geen aandeel had in wat er gebeurde? Ha! Maar nu krijgt Margareta de hele waarheid te horen, nu moet ze potverdorie maar eens goed luisteren en toegeven dat het niet Birgitta’s schuld was!

Ze blijft bij een etalage staan en tuurt naar binnen. Misschien is Margareta deze kakwinkel binnengegaan en verstopt ze zich in een paskamer. Deze winkel is vast wel chic genoeg voor een snob, er ligt een blouse in de etalage die twaalfhonderd kronen kost. Birgitta kan zich voorstellen hoe Ulla, haar ambtenaar bij de sociale dienst, zou kijken als ze binnen zou komen zetten in zo’n blouse, maar voor zo’n type als Margareta zal het wel niks bijzonders zijn, ze zal wel lopen te smijten met briefjes van duizend alsof het kleingeld is. Om nog maar te zwijgen over Christina: toen zij opdook in het kantongerecht om tegen Birgitta te getuigen, droeg ze een pakje waar het geld van afdroop, hoewel het truttig en lelijk was. Bovendien had ze drie dikke gouden armbanden om, Birgitta had tijdens haar getuigenis naar die armbanden zitten staren, zitten staren en uitrekenen hoeveel capsules amfetamine je daarvoor zou kunnen krijgen.

Ze duwt de deur open en doet een paar stappen de winkel in, binnen is het leeg, er is niet eens een verkoopster. Ze blijft staan en kijkt rond. Waar zijn de paskamers?

Helemaal achter in de winkel beweegt een gordijn, een mager grietje komt te voorschijn en probeert snel haar mond leeg te eten. Typisch zo’n winkelslaaf die gekoeioneerd wordt en probeert tussen de klanten door een beetje eten naar binnen te proppen. Hoewel ze een coupe soleil heeft als een mevrouw uit de betere kringen, en ze loopt met zo’n rechte rug dat ze bijna achterovervalt.

‘Ja?’ zegt ze terwijl ze haar wenkbrauwen optrekt. Het is duidelijk dat ze Birgitta niet als een potentiële klant ziet, want ze praat met volle mond. Ze kijkt niet eens bang: haar opgetrokken wenkbrauwen lijken wel op een centimeter onder haar haargrens vastgelijmd te zitten. Op hetzelfde moment krijgt Birgitta haar eigen beeld in de gaten in een spiegel aan de muur. Hangend haar, een grauw gezicht, vormeloze dijen zo dik als boomstammen.

‘U mag hier niet roken’, zegt de vrouw zonder haar wenkbrauwen te laten zakken. ‘En we wisselen geen cheques van de sociale dienst in.’

Birgitta doet haar mond open om te antwoorden, maar er komt geen woord uit. Verdomme! Wat heeft ze in deze winkel te zoeken? Hier is Margareta immers niet. Ze draait zich om en rukt de deur open, er klingelt een belletje, toch meent ze te horen dat de vrouw ‘graag tot ziens’ zegt.

Er staat weer een zware zee, de straat golft onder haar op en neer. Ze moet tegen een gevel leunen om niet om te vallen en opeens is het alsof alle kracht uit haar wegvloeit. Haar knieën willen het begeven en zelf wil ze niets liever dan daaraan toegeven, zich laten vallen, op de golvende straat gaan liggen en inslapen.

Als het maar niet zo’n pijn had gedaan!

Ze drukt haar hand tegen haar middenrif en struikelt verder. Het is goed dat het pijn doet, daar blijft ze wakker van. Het is gevaarlijk om in deze tijd van het jaar buiten te gaan liggen, je kunt doodvriezen. Niemand zal een deken over haar heen leggen of een kussen onder haar hoofd schuiven, de brave Hendriken zullen gewoon over haar heen stappen en net doen of er niks aan de hand is. Ze kan alleen op zichzelf vertrouwen, daarom leunt ze met haar rug tegen een etalage en steunt met haar handpalmen tegen het glas. Zo zal ze even blijven staan, uitrusten om op krachten te komen, voordat ze verdergaat met zoeken naar Margareta.

Iemand doet naast haar de winkeldeur open en stapt het trottoir op. Birgitta kan het eerst niet opbrengen haar ogen te openen om te kijken wie het is, maar wanneer duidelijk is dat de persoon in kwestie niet van plan is door te lopen, opent ze haar oogleden een millimeter. Margareta staat voor haar en trekt haar wanten aan. Er hangt een papieren tas aan haar arm. Ze heeft bloemen gekocht.

‘Ik wil mijn sigaretten terug’, zegt ze. ‘En verder hoef je geen moeite te doen om zo tragisch te kijken. Ik ben toch niet van plan om medelijden met je te hebben.’