#

Het zwarte smeedijzeren hek piepte toen zuster Inga het achter hen dichtdeed.

‘Kom’, zei ze, terwijl ze haar hand naar Christina uitstrekte. Ze had korenblauwe handschoenen aan in precies dezelfde kleur als haar jas. Zelf droeg Christina een lichtbruine jas en erwtengroene wanten. Ze zag dat dat lelijk was, want tijdens de lange stilte was het alsof alle kleuren hard waren geworden en scherpe kantjes hadden gekregen, ze schuurden als gruis in haar ogen. Als ze had geweten wat je moest doen om de wereld net zo zwart en wit en grijs als op een foto te maken, dan zou ze dat gedaan hebben.

‘Kom maar. Je hoeft niet verlegen te zijn’, zei zuster Inga, terwijl ze haar hand probeerde te pakken. ‘Het is mijn schoonzuster maar. En ze is aardig …’

Maar Christina’s hand viel slap uit de hare, hij was zo slap en meegaand dat je hem niet te pakken kon krijgen. Het meisje stond als vastgevroren op het tuinpad en leek niets te horen. Want nu was het gebeurd, nu was ze eindelijk haar foto binnengestapt. Deze tuin leek in iedere tint op de zwartwitte wereld die ze in haar eigen hoofd had geschapen. Alles klopte: het schemerdonker en de witte nevel, de zwarte lijnen van de fruitbomen tegen de grijze lucht, het smeltende glazuur van de vorst op het gazon. Dit was een tuin voor meisjes zoals zij. Een tuin voor winterprinsessen.

Zuster Inga kreeg haar hand te pakken en trok haar mee.

‘Maar kom nou! Je hoeft niet bang te zijn …’

De trap bij de voordeur was enorm. En van steen. Heel anders dan de houten trap buiten bij de veranda van het kindertehuis. Deze trap trilde niet als je je voet erop zette, hij lag onbeweeglijk en stevig, als een berg die erop wachtte beklommen te worden. Hij was ook pas geschrobd: je kon de sporen van de bezem nog zien in het beetje sneeuw dat nog op de rode bakstenen tegels lag.

Zuster Inga belde aan, maar opende tegelijkertijd de deur en schoof Christina voor zich uit naar binnen, het kleine trappenhuis in. Ook hier was alles van steen: grijs en glimmend op de vloer, bleekgroen en teer op de muren. Het leek net een ziekenhuis, een ziekenhuisje van steen.

Zuster Inga trok snel haar overschoenen uit, de soepele rubberen kokers die haar hooggehakte zondagse schoenen tegen de besluiteloze winter buiten hadden beschermd, en hielp Christina net zo snel uit haar rubberen laarzen. Daarna klopte ze hard op de bruine binnendeur en opende die.

‘Hallo’, riep ze de woning in. ‘Hallo … Is er iemand thuis?’

De geluiden daarbinnen maakten dat er even een rillinkje over Christina’s rug liep. De tijdmelding op de radio en iets wat siste in een koekenpan. Dat waren geluiden die ze had geleerd te verafschuwen in de tegelkeuken van het kindertehuis, geluiden van onrust en haast. Geluiden die net zo van onbehagen vervuld waren als de korrelige instantmelk in een roestvrijstalen kindertehuisbeker.

Maar hier zette iemand de radio meteen uit en tilde de koekenpan van het fornuis, hier was plaats voor menselijke stemmen.

‘Ze eet bijna niets’, zei zuster Inga, terwijl ze een haarsliert uit Christina’s gezicht streek, haar haarspeld opendeed en weer opnieuw vastzette. ‘Praat ook niet. Ze geeft geen kik behalve als ze huilt …’

De vrouw aan de andere kant van de tafel keek een seconde lang recht in Christina’s grijze ogen.

‘Och,’ zei ze, ‘er wordt in de wereld al genoeg gepraat …’

Het meisje dat naast haar zat, leunde snel met haar wang tegen haar bovenarm.

‘U praat wel, Tante Ellen. U praat de hele tijd …’

Ellen pakte de neus van het meisje tussen haar vingertoppen.

‘Oei,’ zei ze, ‘nu heeft Margareta weer een natte neus!’

Het meisje giechelde en nam een grote slok uit haar glas melk. Ze had elf gehaktballetjes gegeten, Christina had ze geteld. Elf! En toch lag er nog een berg gehaktballetjes in de grote schaal op het aanrecht. Zelf had ze maar één gehaktballetje gehad, waarna ze net zo resoluut als altijd haar vork had weggelegd en er zich op had voorbereid de pogingen van zuster Inga om haar over te halen te trotseren. Slechts op één punt was ze door de knieën gegaan: ze had bijna haar hele glas melk leeggedronken. Dit was immers echte melk, dat proefde je, geen kruimelig poeder dat met kraanwater was opgeklopt.

‘Ik hoop dat je het niet erg vindt’, zei zuster Inga. ‘Dat we gewoon zo zijn komen binnenvallen, bedoel ik. Maar er bleven maar vier kinderen over met Kerstmis en toen vonden we dat we net zo goed konden sluiten en ze meenemen. De directrice nam er twee mee en Brita en ik elk ook een … Anders hadden we dit jaar immers geen echte kerst gehad.’

Ze hield zich in en streek nog een keer met haar hand over Christina’s voorhoofd.

‘En zij is zo lief, ze zal niet lastig zijn …’

Ellen lachte een beetje zoals ze daar zat in haar gebloemde duster met haar witte armen zwaar rustend op tafel.

‘Het is niet lastig’, zei ze. ‘Helemaal niet lastig …’

Later die dag zat Christina alleen in de woonkamer van Tante Ellen. De bobbelige stof van de bank schuurde een beetje tegen haar dijbeen, ze had geen wollen broekje aan dat het blote stukje huid tussen haar onderbroekje en kousen bedekte.

Het was doodstil in huis. Zuster Inga en Margareta waren naar de markt gegaan om een kerstboom te kopen, ze hadden tegen Christina zitten zeuren dat ze ook mee moest gaan, maar ze had koppig haar hoofd geschud en zich zo slap gemaakt en zo weinig meegewerkt dat zuster Inga haar zelfs haar jas niet aan had kunnen doen.

‘Ze kan wel bij mij blijven’, had Tante Ellen ten slotte gezegd, en na een stroom van verwijten en excuses had zuster Inga zich gewonnen gegeven.

En nu zat ze dus keurig rechtop op de bank om zich heen te kijken. Ze vond dit een prettige kamer, hij had kleuren die wisten hoe ze het met elkaar eens moesten worden, die geen ruzie maakten en schreeuwden en elkaar dood probeerden te slaan. Het zachtgeel van de gordijnen wreef vriendelijk langs het diepe grijs van de bank, de gedempte gouden tinten van het kleed speelden met het bruin van een lage kast die tegen de muur stond. Boven de kast hing een grote prent, een schilderij van een verguld bos. Ze vond het aanlokkelijk. Misschien moest ze dat schilderij binnengaan om een herfstprinses te worden in plaats van een winterprinses … Maar nee, ze wilde in deze kamer blijven, in dit huis, in deze stilte, die zich door het besliste getik van de hangklok alleen maar leek te verdiepen.

Toen stond Tante Ellen plotseling in de ronde deuropening, nog steeds gekleed in haar gebloemde duster. Haar gezicht onder haar donkere haar was breed en vierkant, haar witte armen had ze over elkaar geslagen over haar kloeke borsten. Haar bril was naar het puntje van haar neus gegleden en in haar ene neusgat zat een wit watje.

‘Een toffee?’ vroeg ze, terwijl ze over haar bril tuurde en een zakje uit haar zak haalde.

‘Zijden kussentjes’, zei ze, alsof dat iets duidelijk maakte, en daarna zonk ze neer in de fauteuil naast de bank. Christina boog zich voorzichtig naar voren en keek in het zakje. De toffees zagen er inderdaad uit als zijden kussentjes: ze blonken en glansden in zachtzijden kleuren. Roze, lila, lichtblauw.

‘Neem maar’, zei Tante Ellen en ze schudde het zakje.

Christina maakte met haar duim en wijsvinger een pincet en stak haar hand voorzichtig naar beneden, de zijden kussentjes waren een beetje plakkerig en bleven aan elkaar vastzitten, ze moest schudden om de mooiste los te krijgen. Hij was lichtpaars.

‘Neem er nog maar een paar’, zei Tante Ellen en opnieuw schudde ze het zakje. ‘Dit is immers de dag vóór kerstavond …’

Christina stak haar hand nogmaals in de zak, dit keer haalde ze een hele klomp naar boven. Vier kleverige zijden kussentjes. Ze hield haar adem in en richtte haar blik op Tante Ellen. Zou ze nu gaan schreeuwen?

Maar Tante Ellen schreeuwde niet, ze zag de toffeeklomp niet eens, ze draaide het zakje alleen weer dicht en stopte het terug in haar zak. Daarna leunde ze achterover tegen de hoge rugleuning van de fauteuil en richtte haar blik op het schilderij aan de andere kant van de kamer; even leek het alsof ook zij overwoog het bos van de herfstprinses in te gaan.

‘Ja ja’, zuchtte ze vervolgens. ‘Het is niet altijd gemakkelijk.’

Op hetzelfde ogenblik knapte het rode omhulsel van het zijden kussentje in Christina’s mond. Een romig zoete smaak verspreidde zich over haar tong.

Jazeker. Nu wist ze het weer. Zo smaakte chocolade.

Buiten werd het donker, de schemering kroop het huis binnen. Het zou geen witte kerst worden, de natte sneeuw van de ochtend was bijna meteen in regen overgegaan. Dat maakte niets uit, het zou toch wel kerstavond worden, en terwijl je daarop wachtte, kon je net zo goed stil in de woonkamer zitten en zwijgend waarnemen hoe de regendruppels langs de donker glimmende ramen van Tante Ellen liepen.

Ze zei niets. Dat maakte haar zo bijzonder: nog nooit eerder was Christina een volwassen mens tegengekomen die een hele poos kon zitten zwijgen. Alle andere volwassenen hadden het zo druk met praten dat ze geen tijd hadden om te denken, maar deze vrouw zat gewoon te zitten, met haar dichtgestopte neusgat en haar halfopen mond. Maar ze sliep niet: haar grijze ogen stonden wijdopen en helder.

En toen hoorden ze opeens in het trappenhuis zuster Inga lachen en Margareta praten, de deur van de woning ging open en daar kwam Margareta binnenvallen op geitenwollen sokken en met haar jas open. Tante Ellen zette haar handen op de armleuningen, werkte zich omhoog en strekte haar armen uit naar Margareta om haar jas uit te doen, ze moest lachen om haar gepraat en streek haar door haar haar.

Christina keerde zich af en keek door het raam naar buiten, volgde met haar blik nog een regendruppel die zijn weg zocht over het glimmende oppervlak. Een gedachte schoot door haar hoofd en verbijsterde haar: alles zou anders zijn geweest als ik had kunnen praten.

Het was de eerste keer. Zo had ze nog nooit eerder gedacht.

Maar haar stem kwam niet onmiddellijk terug alleen maar omdat zij dat wilde, net zomin als hij ooit verdwenen was omdat zij dat wilde. Zulke dingen gebeuren gewoon.

Maar Margareta leek niet te merken dat Christina niet praatte; zij vulde het hele huis met haar eigen praat, de woorden vielen als kwikzilverbolletjes uit haar mond, in een tel rolden ze over de vloer om in de hoeken te verdwijnen.

Toen de boom versierd was, trok ze Christina mee. Nu moest ze eindelijk het hele huis bekijken: de donkere kelder met een cementgrijze ruimte waar de was werd gedaan, en een lichtgroene badkamer, de stenen trap en de overloop op de eerste verdieping met de bruine deur van de huurkamer boven. En dan de zolder natuurlijk, het belangrijkste van alles. Christina haalde diep adem toen ze haar hoofd door het zolderluik stak: het rook hierboven lekker. Stof, zaagsel en hout.

‘Dit is in plaats van een speelhuisje’, zei Margareta terwijl ze naar een klein ameublement bij het raam aan de voorkant liep. ‘Oom Hugo had een speelhuisje zullen maken, maar hij stierf voordat hij er zelfs maar aan begonnen was … Maar de meubels heeft hij nog wel afgekregen.’

Het leek of Margareta en Christina allebei opeens tot reuzen uitgroeiden. De meubels waren te klein voor hen, hun bovenbenen dijden uit over de randen van de spijlenstoelen, hun knieën pasten niet onder de tafel.

‘Hij heeft de meubels voor een of ander klein kind gemaakt’, legde Margareta uit. ‘Maar nu zijn ze van mij …’

Een ogenblik later waren ze weer terug beneden in de woning. Tante Ellen had vier kamers en Margareta had ze allemaal een naam gegeven. De grote kamer, het kamertje, de eetkamer en de lege kamer.

Maar de lege kamer was eigenlijk niet leeg, er stonden een bed en een ladenkast in. Margareta ging niet naar binnen, ze deed de gesloten deur alleen op een kier open, zonder de deurklink los te laten.

‘Eigenlijk is het mijn kamer’, zei ze. ‘Ik krijg hem. Later. Wanneer ik naar school ga … Nu slaap ik bij Tante Ellen. In het kamertje.’

Christina vertrok haar gezicht. Zelf zou ze niet in hetzelfde bed als een volwassene willen slapen.

‘Natuurlijk niet in hetzelfde bed’, zei Margareta alsof ze haar gedachten kon lezen. ‘Het is een dubbele divan, onder het bed zit een bed dat we ’s avonds te voorschijn trekken …’

Maar er was niets in het kamertje wat erop duidde dat Margareta daar sliep. Een divan en een fauteuil, een linnenkast en een naaikist, maar geen enkel stuk speelgoed of een sprookjesboek. In het kindertehuis had iedereen een eigen kastje waar je je kleren en spullen in kon doen. Zo was het hier niet, Margareta’s kleren hingen in Tante Ellens kleerkast in de hal. Dat had ze zelf gezien tijdens Margareta’s rondleiding: grote en kleine jurken aan dezelfde stang, in een wirwar door elkaar.

Maar Margareta leek zich niet druk te maken over de wirwar in de kleerkast of over haar eigen onzichtbaarheid in het kamertje, ze vloog verder de keuken in en deed nog een deur open.

‘De werkkast!’ riep ze. ‘Hier ligt mijn speelgoed.’

Christina deed voorzichtig een stap naar voren en gluurde naar binnen. De werkkast was helemaal geen kast, het was een piepklein kamertje met een witte lichtbol aan het plafond en een oud kleed op de grond. Daarbinnen hing een scherpe geur en Christina herkende die lucht. Zo rook het in het kindertehuis op de dagen dat de vloeren glansden. Boenwas.

Een ogenblik later wist ze dat ze het prettig vond om in de werkkast te zijn, om op de vloer te zitten en Margareta’s poppenbedje op te maken, terwijl de volwassen vrouwen aan het rommelen waren in de keuken. Nu was Tante Ellen klaar met haar gehaktballetjes, in plaats daarvan siste er nu iets anders in de zwarte gietijzeren pan. Het rook naar kool en azijn.

Het eten was nog niet eens klaar toen het tijd was om naar bed te gaan. Christina en Margareta kregen allebei aan de keukentafel een bordje met worstjes en gehaktballetjes, terwijl Ellen in de gietijzeren pan roerde en zuster Inga mosterd maakte. Ze had een schaal op haar schoot en op de bodem daarvan lag een grote ijzeren kogel die zwaar over de mosterdzaadjes rolde en ze plette. Van de damp kreeg ze tranen in haar ogen.

‘Het is eigenlijk een echte kanonskogel’, legde ze snotterend uit aan de meisjes. ‘Hij komt van de grootmoeder van Hugo en mij. We gebruiken hem alleen op de dag voor kerstavond, het is een traditie …’

Met een schuine glimlach reikte Tante Ellen haar een zakdoek aan.

‘Snuit je neus’, zei ze half lachend. ‘Je snottert nog in de mosterd …’

Christina zat gefascineerd te luisteren hoe dat lachje voortdurend uit Tante Ellen sijpelde. Het klonk alsof een duifje een nest in haar keel had gebouwd, een duifje dat tevreden koerde voordat het zich in zijn nestje installeerde. Ze was zo druk bezig zich die duif voor te stellen dat ze zichzelf vergat. Zonder erbij na te denken at ze alles op wat op haar bord lag: drie worstjes, vier gehaktballetjes en bijna een hele boterham met kaas. Ze was midden in de laatste hap van de boterham toen de misselijkheid opeens opkwam. Ze deed haar mond open en liet het half opgegeten brood op haar bord vallen. Op hetzelfde moment ontwaakte de vreemde stem in haar hoofd: Jij verwende snotaap! Spuug jij je eten uit?

Christina sloot haar ogen en wachtte op het vuur. Maar dat kwam niet. Voor het eerst vlamden haar littekens niet op op hetzelfde moment dat ze die stem hoorde. Ze wachtte nog een seconde voordat ze heel voorzichtig haar ogen een millimeter opsloeg en naar buiten gluurde. Zuster Inga droogde haar ogen af met de zakdoek, ze had niets gezien. Margareta staarde Christina met open mond aan, maar ze zei niets. En Tante Ellen legde heel voorzichtig haar hand op Christina’s hoofd en streek haar snel over haar haar, terwijl ze met haar andere hand ongemerkt de halfopgegeten boterham in de zak van haar duster liet verdwijnen.

Zuster Inga snoot haar neus en keek op.

‘Wel heb ik ooit’, zei ze. ‘Ik geloof dat Christina alles heeft opgegeten!’

En zo liep de eerste dag ten einde.

Op kerstavond begon de rest van de familie ’s middags binnen te stromen. Eerst kwam Selma, de oude moeder van Tante Ellen, een knokige vrouw gekleed in een zondagse jurk die net zo glad en zwart was als haar gezicht wit en rimpelig. Ze pakte Margareta bij haar kin en nam haar met een droge blik op, daarna liet ze haar los zonder iets te zeggen en wendde zich tot Christina.

‘Een nieuwe?’

Zuster Inga maakte achter Christina’s rug een kniebuiging: ‘Nee, nee. Ze komt uit het kindertehuis waar ik werk, we zijn hier alleen met Kerstmis …’

Selma haalde haar schouders op.

‘O. Ja ja. Ja, ik hou van kinderen. Maar alleen als ze zich weten te gedragen. Anders kunnen ze de pot op …’

Zuster Inga deed haar mond open om iets te zeggen, maar op hetzelfde moment begonnen in het trappenhuis nieuwe stemmen te bulderen. Nu kwamen ze: de hoofdpersonen. De allerbelangrijkste gasten.

Stig ging midden in de deuropening staan en spreidde zijn armen uit, een tel later herhaalde Gunnar die beweging achter hem. Allebei hadden ze hun overjassen losgeknoopt en toonden ze een lichtelijk vergeeld overhemdfront in modern nylon. Hun stemmen waren enorm, ze vulden het hele huis.

‘Daar zijn we!’ donderde Stig.

‘Prettige kerstdagen!’ echode Gunnar.

Achter hen verdrongen zich hun gezinnen: van allebei een echtgenote – Bitte van Stig, Anita van Gunnar – en bij elkaar vijf zoons van verschillende grootte met natgekamde haren. Allemaal droegen ze de nonchalante namen van de nieuwe tijd: Bosse, Kjelle, Lasse, Olle en Ante.

‘Welkom’, zei Tante Ellen.

Christina’s blik vloog naar haar omhoog. Tante Ellen had niet alleen haar duster verruild voor een mooie grijze jurk met een kanten kraag, het was alsof ze ook haar stem had aangepast aan dezelfde kleur en hetzelfde model. Ook zuster Inga was veranderd, maar op een andere manier. Ze bloosde van enthousiasme toen ze haar hand uitstak naar Stig: ‘Broertje! Gezellig je te zien …’

Stig schudde haar snel de hand en begon toen zijn jas uit te trekken.

‘Ook leuk om jou te zien. Hoe is ‘t?’

‘Heel goed. En met jou? Hoe gaat het bij de gemeente?’

Stig pakte snel de revers van zijn jasje en trok zijn pak recht.

‘Ik ben in oktober voorzitter van de Raad voor de Kinderbescherming geworden. Heb je dat niet gehoord?’

Zuster Inga sloeg haar hand voor haar mond, nu was de verandering compleet. Nu was ze niet langer een strenge kindertehuisjuffrouw, alleen een klein meisje.

‘Néé! Dat meen je niet. Wat leuk …’

Stig sloeg zijn arm om Gunnar en schoof hem naar hun zus toe.

‘En hier heb je de volgende voorzitter van de vakbond bij Luxor. Volgend jaar gaat hij drie maanden op cursus op het eiland Runö en dan wordt hij net zo rap ombudsman, daar kun je donder op zeggen …’

‘Ach’, zei Gunnar, terwijl hij zijn broer een por met zijn schouder gaf. ‘Het zal nog wel even duren voor ik net zo goedgebekt ben als jij …’

‘Om de donder niet’, zei Stig. ‘Als ik jou goed ken, gaat dat vliegensvlug …’

‘O’, zei zuster Inga ademloos. ‘Wat jammer dat Hugo dit niet mee heeft mogen maken. Hij zou zo blij zijn geweest.’

Nooit zou Christina die eerste kerstavond in het huis van Tante Ellen vergeten. Toch gebeurde er niets bijzonders, niets wat zich niet zou herhalen op iedere kerstavond en op ieder ander familiefeest. Er werden enorme hoeveelheden voedsel te voorschijn getoverd en verslonden: haring en Janssons frestelse, spareribs en zult, gehaktballetjes en worstjes, kazen en pasteien, ham en rode kool. Frisdrank en bier gingen aan de tafel van de volwassenen van hand tot hand, terwijl een steeds heviger zwetende Stig – al in hemdsmouwen en met zijn stropdas op halfzeven – de taak op zich nam om met de schnapsfles rond te gaan. Maar aan de kindertafel werden geen drankjes doorgegeven: ze hadden allemaal hun eigen flesje mousserende kerstdrank naast hun bord gekregen. Zelf was Christina niet in staat iets te eten, maar tijdens de hele maaltijd had ze een gehaktballetje en een worstje als alibi op haar bord liggen. Niet dat dat nodig was: tijdens dit eerste feest in het huis van Tante Ellen was ze nauwelijks zichtbaar. Dat kwam haar goed uit. Nu kon ze zien zonder zelf gezien te worden en luisteren zonder zelf te worden gehoord.

Ze zou zich trouwens toch niet verstaanbaar hebben kunnen maken, zelfs al had ze kunnen praten. Hoe zou een klein meisje dat gebulder dat opsteeg uit de kelen van die luidruchtige familie hebben kunnen overstemmen? Ze sloot haar ogen en luisterde. Aan de volwassenentafel zat Gunnar met een vochtige zaterdagstem iets te vertellen, Selma lachte doordringend en kakelend om hem, Stig viel haar bij en sloeg met zijn vuist op tafel terwijl hij hijgend naar adem snakte – aaiih, aaiih, aaiih! klonk hij als een opgejaagd zwijn – en dat alles terwijl Bitte, Anita en Inga hun zilveren lachjes als een vlucht zwaluwen naar het plafond lieten opstijgen. De jongens aan de kindertafel lachten ook, ook al kon niemand van hen hebben gehoord of begrepen wat er zo leuk was, en heel even doorkliefde Margareta’s schelle stem het lawaai: ‘Maar wat was het? Vertel! Wat zei hij?’

Alleen het duivenlachje van Tante Ellen ontbrak. Maar ze was er: toen Christina haar ogen opsloeg, zag ze hoe Tante Ellen in de deuropening haar gasten stond op te nemen. Onwillekeurig gingen Christina’s ogen naar Inga, Anita en Bitte, naar hun kleurrijke jurken en glanzende kapsels, naar hun glinsterende ogen. Tante Ellen was met haar vierkante gezicht en haar grijze jurk anders.

Nu schraapte ze haar keel en probeerde ze zich in het lawaai verstaanbaar te maken: ‘Hallo allemaal! Hallo! Willen jullie nu alsjeblieft allemaal opstaan en naar de grote kamer gaan …’

Na veel rumoer en gelach stonden Stig en Gunnar als de natuurlijke leiders die ze waren als eersten op en sloegen hun armen om elkaars schouder. Als één vierbenig – zij het dan wat wankel – wezen liepen ze op Ellen af, maakten zich zonder een woord te zeggen van elkaar los en sloten haar tussen zich in. Ze stonden alsof ze aan elkaar waren gelast, Hugo’s weduwe en zijn twee jongere broers. Een eenheid, een familie.

‘Het lekkerste eten van de hele wereld’, zei Stig. Gunnar knikte met de ernst van iemand die aangeschoten is.

‘Absoholuut! Beter is er niet …’

Tante Ellen moest lachen: ‘Ja ja. Dank je. Maar gaan jullie nu maar koffie en wat van de tafel met lekkers pakken …’

Ze klonk net als anders, vertrouwd, resoluut en vriendelijk, maar wie haar goed bekeek kon zien dat haar bovenlip een beetje trilde. Het zag er vreemd uit. Alsof zij de gast was in dit huis.