#

Helena staat Christina op te wachten in de deuropening van het Medisch Centrum.

‘Ik heb voor een van Hubertssons patiënten een nieuwe afspraak gemaakt’, zegt ze. ‘Maar de andere moet jij overnemen. En je loopt een halfuur achter met je eigen spreekuur …’

‘Hoeveel staan er voor Hubertsson gepland vanmiddag?’

‘Zes. Maar we zijn bezig hen te bellen om te proberen hun afspraken te verzetten.’

Christina glipt de verkleedruimte binnen en begint haar winterlaarzen uit te trekken.

‘En Hubertsson?’

‘Ik heb net een bloedproef genomen. Zijn suiker is aan het stijgen. Op dit moment slaapt hij.’

‘Oké. Dan zien we het even aan.’

‘Verder heeft je zus gebeld.’

Christina houdt haar adem in.

‘Mijn zus?’

‘Mmmm. Ze wilde afscheid van je nemen voordat ze vertrok, maar toen ik uitlegde hoe je dag eruitzag, zei ze dat ze wel zou bellen als ze in Stockholm was.’

Christina ademt uit. De afgelopen uren was ze bijna vergeten dat ze Margareta vanochtend in Het Postindustriële Paradijs heeft achtergelaten.

‘Verder wilde ze dat we de groeten aan Hubertsson deden’, zegt Helena glimlachend. ‘Jullie kenden hem zeker al toen jullie klein waren.’

Christina vertrekt haar gezicht even en doet haar witte jas recht. Margareta heeft te veel gepraat. Zoals gewoonlijk.

‘Ja’, zegt ze. ‘Inderdaad.’

‘Goh’, zegt Helena. ‘Daar had ik geen idee van.’

Eigenlijk verbaast het Christina niet dat Margareta de groeten doet aan Hubertsson. Ze heeft zeker tedere herinneringen aan hem. Hij was immers de eerste man op wie ze verliefd werd. Toen ze amper veertien jaar was, stopte ze ermee als een aanhalig poesje langs Tante Ellen te strijken en ging ze ertoe over haar veren te poetsen van begeerte zodra Hubertsson in de buurt kwam, dat wil zeggen iedere dag wanneer het tijd was om te eten. Al na een halfjaar in de huurkamer van Tante Ellen had Hubertsson namelijk alle pogingen om zijn eigen huishouden te doen gestaakt.

‘Nog een blik conserven en ik krijg scheurbuik’, zei hij en hij bood Tante Ellen een behoorlijk bedrag in de maand in ruil voor een dagelijkse warme maaltijd. En als ze ook nog zijn was wilde doen en zijn kamer schoonhouden, zou ze het dubbele krijgen.

Tante Ellen hoefde er niet lang over na te denken. Ze had immers tijd. Christina en Margareta zaten tegenwoordig op het lyceum en hadden lange schooldagen, Birgitta werkte bij Luxor en maakte nog langere dagen. Bovendien had ze het geld nodig. Haar huis begon de laatste tijd een aantal gebreken te vertonen en met het pikeerwerk verdiende ze niet meer zo veel als vroeger. Bovendien werden de meisjes steeds duurder in het onderhoud. Ze moest haar kas spekken.

Aan de andere kant vergde Hubertssons aanbod een aantal investeringen. Je kon immers niet verlangen dat een echte dokter van een gewoon tafelzeiltje uit een gewone winkel zou eten. Dus nam Tante Ellen op een dag de trein naar Linköping om inkopen te doen: in Motala had je namelijk geen tafelzeiltjes met een design van Viola Gråsten. En Viola Gråsten moest het zijn, dat vonden alle andere vrouwen van de handwerkvereniging waarvan Tante Ellen een ijverig, zij het wat teruggetrokken, lid was. In Linköping maakte ze ook van de gelegenheid gebruik een blik Servalac te kopen om de keukenstoelen mee te verven, en stof voor servetten en nieuwe keukengordijnen. Alsmede vijf gladde servetringen van vurenhout.

Dat met die servetten baarde haar zorgen. Vlak voordat ze gezinsverzorgster was geworden, had Tante Ellen in de jaren veertig een paar jaar als dienstmeisje bij een architectengezin gewerkt en die periode had haar het een en ander geleerd over de symbolische waarde van servetten. Bij die architect thuis leefde men modern, dus mocht Tante Ellen door de week aan tafel mee-eten en net als de anderen kreeg ze een keer in de week een schoon linnen servet. Het verschil tussen bazen en knechten werd heel subtiel uitgedrukt: de gezinsleden hadden ieder een eigen servetring, maar Ellens servet moest in een vierkant gevouwen worden en werd rechtstreeks op het bord gelegd.

In Tante Ellens huis gebruikten ze door de week geen servetten. Wie zich vies maakte, moest na het eten naar het toilet om zich rond de neus te wassen, en verder was het goed zoals het was. Voor Kerstmis en Midzomer en andere familiefeesten kocht Tante Ellen dunne papieren servetjes, maar dat was vooral voor het zicht. Maar dat moest nu dus veranderen, want Hubertsson zou vast gewend zijn aan zowel servetten als servetringen. En hoe zou het overkomen als hij aan tafel als enige zijn servet zou zitten uitvouwen?

Christina en Tante Ellen worstelden een heel weekeinde met het in orde maken van de keuken. Ze schuurden en lakten de keukenstoelen, zoomden de servetten en hingen de gordijnen op. Birgitta trok haar neus op voor hun inspanningen, waarna ze de kraag van haar suède jack opzette en vertrok voor haar zaterdagavonturen. Margareta leunde tegen de deurpost en had overal wat op aan te merken, maar erg behulpzaam was ze verder niet. Ten slotte was Tante Ellen haar beu en zei dat ze eindjes wol om de servetringen moest wikkelen, zodat je ze kon onderscheiden. Ze mocht zelf de kleuren kiezen. Natuurlijk koos ze roze voor Birgitta en geel voor zichzelf, terwijl Christina een witte wollen draad kreeg en Tante Ellen een lichtblauwe. Maar rond de servetring van Hubertsson wikkelde ze een smal, knalrood zijden lintje en versierde dat met een rozetje.

Haar wangen waren net zo rood als het lint toen Hubertsson op zondagavond uit zijn kamer naar beneden kwam om zijn eerste maaltijd in de keuken van Tante Ellen te gebruiken.

‘U mag aan het hoofdeinde zitten’, zei Margareta brutaal en daarmee maakte ze duidelijk dat ze niet langer een klein meisje was dat een kniebuiging moest maken en ‘oom’ zeggen. Geamuseerd sloeg Hubertsson haar gade. Hij was niet zo dom dat hij niet begreep waardoor het kwam dat haar ogen net zo blonken als de pasgelakte keukenstoelen. Maar hij bleek totaal niet geïnteresseerd te zijn in zo’n groen blaadje. Hij wilde alleen ossenhaas met kruimige aardappels, erwtjes en worteltjes, zoetzure gelei en ingemaakte komkommer. En over al dat heerlijks schonk hij graag de donkere roomsaus, waarvan de kruidige geur van azijn en ansjovis, laurier en zwarte peper zich al een uur lang een weg had gezocht naar iedere hoek van het huis.

Dus daar zaten ze rond Tante Ellens keukentafel, alle vijf met de nieuwe servetten op schoot, zwijgend te eten. Birgitta met haar suikerspinkapsel en haar zwart opgemaakte ogen, Margareta met haar paardenstaart en rode wangen, Christina met haar nieuwe bril halverwege haar neus, Hubertsson met een lok over zijn voorhoofd en een gespannen Tante Ellen met rode wangen van het koken. Ze ontspande pas toen Hubertsson op zijn derde portie begon aan te vallen.

‘Neem me niet kwalijk’, zei hij. ‘Meestal eet ik niet zo veel. Maar het is zo lekker!’

Toen moest iedereen lachen. Zelfs Birgitta.

Birgitta lachte deze jaren anders niet zo vaak. Het was weliswaar alsof ze heel haar kinderlijke gemok had weggehuild toen haar moeder stierf, maar toen de eerste tijd van uitzinnig verdriet voorbij was, werd ze toch niet zoals de anderen. Ze schreeuwde en vocht niet meer, maar hield haar bovenlip voortdurend gekruld in een uitdrukking van opperste verachting.

Toen het voorjaarssemester in de zevende klas van de lagere school op zijn einde liep, werd ze zo onverzettelijk als een stenen standbeeld. Avond aan avond herhaalde ze aan de keukentafel van Tante Ellen dezelfde woorden: ze was verdomme niet van plan om naar de achtste klas te gaan! Dat was immers vrijwillig, dus dat hoefde ze niet te doen. Bovendien had oom Gunnar beloofd dat hij een baan zou regelen voor haar bij Luxor als ze dat wilde. Ze haalde haar neus op toen Tante Ellen probeerde uit te leggen dat werken in een fabriek niet echt leuk was. Leuk? Wie werkte er nou verdomme omdat het leuk was? Je werkte toch om geld te verdienen. En bij Luxor konden zelfs veertienjarigen zoals zij goed verdienen.

Vanaf het begin verbaasde Christina zich over het respect dat Tante Ellen toonde voor het werk van Birgitta. Vanaf nu was het ’s avonds belangrijker om Birgitta’s broodtrommeltje klaar te maken dan om het huiswerk van Christina en Margareta te overhoren. Want hoewel Christina drie maanden ouder en Margareta maar elf maanden jonger was dan Birgitta, leek het wel alsof Birgitta volwassen was geworden terwijl zijzelf nog steeds niet meer dan kinderen waren.

Tante Ellen protesteerde niet eens tegen de manier waarop Birgitta zich opdofte. Gewillig haalde ze de naaimachine te voorschijn wanneer Birgitta weer een spijkerbroek of een rok wilde innemen. Uiteindelijk waren sommige van haar rokken zo strak dat je haar venusheuvel door de stof heen kon zien. Dat was precies wat ze wilde, dat zag je wel aan haar tevreden glimlach wanneer ze zichzelf in de spiegel in de hal bekeek. Zo wilde ze het precies hebben: een stevige boezem, een achterwerk dat uitstak en een dubbelzinnige driehoek midden op haar rok.

Ze besteedde veel tijd aan haar haar, aan het touperen en sprayen, aan het uitproberen van nieuwe kapsels en manieren van kammen. Maar wanneer ze uitging, zag ze er toch altijd hetzelfde uit: een enorme suikerspin op haar hoofd, witgestifte lippen en zwartopgemaakte ogen. Een nozemmeid. Een echte nozemmeid bovendien, niet zo’n angsthaasje dat zich niet goed durfde te laten gaan.

Christina vond Birgitta weerzinwekkend. Al dat witte, golvende vlees en die eeuwig half geloken oogleden stonden haar tegen. Om maar te zwijgen over die zurige lucht die altijd om haar heen hing en die tegenwoordig de lege kamer ook vulde wanneer Birgitta er niet was. Anderzijds vond Christina de meeste mensen tegenwoordig een beetje weerzinwekkend. Hubertsson had weerzinwekkende vingers, Stig met de Snoekenbek een weerzinwekkende mond. Soms vond Christina zelfs dat Tante Ellen een beetje weerzinwekkend was geworden. ’s Ochtends, wanneer ze slechts gekleed in haar nachthemd en ochtendjas het ontbijt klaarmaakte, verspreidde haar lichaam door de hele keuken een doordringend geurtje. Door die lucht begon Christina haar gewoontes te veranderen. Tegenwoordig was ze zelf al gewassen, aangekleed en gekamd wanneer ze aan de ontbijttafel plaatsnam en als de geur van Tante Ellen te sterk werd, hield ze gewoon haar eigen pasgewassen hand onder haar neus om de geur van zeep op te snuiven. Haar neus begon ervan te kriebelen.

Eigenlijk was alleen Margareta niet weerzinwekkend. Ze werd zelfs niet weerzinwekkend toen Birgitta probeerde haar in haar evenbeeld te veranderen, want hoe ze ook worstelde met de toupeerkam en de bus haarlak, de lippenstift en de mascara, ze slaagde er nooit in Margareta voor langere tijd te veranderen. Al na een halfuur zag Margareta eruit als een half verzopen wasbeer: het getoupeerde haar uitgezakt, de lippenstift afgelikt en de mascara als zwarte kringen rond de ogen van het wrijven. Tante Ellen moest om haar lachen en zei dat ze zich moest gaan wassen. Kleine dwaas!

Soms mocht Margareta zelfs met Birgitta mee op avontuur. Op zulke zaterdagavonden stonden ze zich voor de spiegel in de hal te verdringen, terwijl Tante Ellen hen vanuit de deuropening van de keuken over haar bril stond op te nemen. Ze zei haast nooit wat, kwam nooit met waarschuwingen en zelden met kritiek. Het leek alsof ze het had opgegeven, alsof ze vond dat ze niet het recht had met standpunten te komen over dit nieuwe en onbegrijpelijke dat tienerleven werd genoemd.

Er was nooit sprake van dat Christina hen zou vergezellen in dat leven. En het was Birgitta die zonder een woord te zeggen had bepaald dat dat zo zou zijn. Haar openlijk vijandige houding tegenover Christina was tegenwoordig bekoeld tot onverschilligheid en verachting. Birgitta sloot Christina gewoon uit haar bewustzijn buiten, ze sprak haar nooit aan behalve om honend commentaar te leveren en ze gaf zelden antwoord wanneer Christina tegen haar praatte. Bovendien had ze een speciale blik ontwikkeld die alleen voor Christina was bedoeld: een snelle blik gevolgd door een even snelle knipoog. Pissebed, zei die blik. Denk maar niet dat ik je zie!

Toch wist Christina tot in detail wat Birgitta uitvoerde. Margareta kon gewoon haar mond niet houden: iedere ochtend tijdens de wandeling van een halfuur naar het lyceum vertrouwde ze Christina alles toe wat Birgitta haar had toevertrouwd. In het begin moest ze vreselijk giechelen: haar ogen glinsterden toen ze de voornaam van de jongen noemde die als eerste Birgitta’s beha had mogen uitdoen en de bijnaam van degene die tegelijkertijd zijn hand in haar broekje had mogen stoppen. Maar naarmate de maanden verstreken, kostte haar glimlach haar steeds meer moeite. En die was helemaal verdwenen toen ze op een ochtend de deur van een telefooncel opendeed en een rijmpje aanwees dat op de muur van die cel was geklad: ‘Ach, als ik in Birgitta’s schoenen zou staan …’

‘Stil!’ riep Margareta en ze sloeg haar hand voor haar mond.

Christina staarde haar met grote ogen aan: het was volkomen vanzelfsprekend dat ze, op hetzelfde moment dat ze besefte wat er op de muur stond, haar mond zou houden. Hoe had Margareta zelfs maar kunnen denken dat ze die afschuwelijke woorden in de mond zou nemen?

Met trillende handen begon ze in haar tas naar haar pennendoosje te zoeken, ze viste er haar mooiste ballpoint uit – de ballpoint die ze anders alleen maar gebruikte om haar proefwerken in het net over te schrijven – en trok de ene streep na de andere over het geklad op de muur. Welke idioot had dit rijmpje geschreven, hij kon niet eens spellen!

Margareta was beginnen te huilen, ze leunde tegen de muur van de telefooncel en terwijl ze langzaam op de vloer zonk, snikte ze gelaten als een klein kind. Ze had een brok in haar keel, maar nu kon ze het niet langer voor zich houden, nu moest ze het allerergste vertellen.

‘En op school zeggen ze dat ze afgelopen zaterdag met drie verschillende jongens naar bed is geweest … Maar toen ik haar daarnaar vroeg, zei ze dat ze dat niet meer wist, dat ze te dronken was geweest om het zich te kunnen herinneren. En toen moest ze lachen!’

Paniek borrelde op in Christina’s buik. Ze drukte haar pen nog harder tegen de muur en trok nog een streep over het geklad, hoewel ze wist dat dat zinloos was. Deze woorden zouden zich nooit laten uitwissen. Nooit van zijn leven.

Die zekerheid zonk als een steen door haar lichaam. Altijd had ze geweten dat het een keer zou gebeuren. En nu was het zover.

De ramp.

Wanneer Christina de vierde patiënt uitlaat, staat Helena in de gang op de uitkijk.

‘Hoe gaat het met Hubertsson?’ vraagt Christina op gedempte toon.

‘Niets aan de hand’, antwoordt Helena net zo gedempt. ‘Ik ben net even buiten geweest om een paar broodjes voor hem te kopen. Ik heb er voor jou ook een meegenomen … Kom!’

Christina werpt een blik in het vak voor de statussen naast de deur. Er zitten kennelijk nog twee patiënten in de wachtkamer.

‘Heb ik daar tijd voor?’

‘Natuurlijk wel. Je moet toch eten … Kom nou maar.’

Hubertsson is achter zijn bureau gaan zitten, maar hij heeft zijn stoel omgedraaid en zit met zijn rug naar de computer. Zijn schermbeveiliging is Christina nooit eerder opgevallen, maar nu ziet ze dat het een zwarte ruimte met duizenden sterren voorstelt. Ze trekt haar wenkbrauwen op: Hubertsson zou niet zomaar met iedereen zijn schermbeveiliging delen. Misschien had Kerstin Een gelijk toen ze die patiënte zijn lievelingetje noemde.

‘Ik ben bij Desirée Johansson geweest’, zegt ze op goed geluk. Maar Hubertsson reageert niet: hij is druk bezig in de zak te voelen die Helena hem voorhoudt. Het broodje ham valt zo te zien bij hem in de smaak, maar hij trekt een afwijzend gezicht bij het mineraalwater.

‘Had je geen alcoholarm biertje kunnen kopen?’ zegt hij. Helena glimlacht toegeeflijk, als tegen een opstandig jongetje.

‘Nee zeg, hier drinken we een poosje geen bier.’

‘Kan ik dan tenminste een beetje koffie krijgen?’

‘Die wilde ik net gaan halen’, zegt Helena en met een blijde glimlach glipt ze de deur uit.

Christina hapt in haar eigen broodje om een grimas te onderdrukken. Duizenden keren in haar professionele leven heeft ze verpleegsters mannelijke artsen zien vertroetelen en iedere keer is ze weer even machteloos geïrriteerd. Aan de andere kant heeft ze minder reden om zich aan Helena te ergeren dan aan veel anderen. Helena is niet het soort verpleegster dat weigert voor vrouwelijke artsen statussen en uitslagen te halen, terwijl ze zich wel de benen uit haar lichaam rent om mannelijke artsen te bedienen. Maar ten opzichte van Hubertsson doet ze gewoon belachelijk.

Hubertsson zelf lijkt Helena’s bereidwilligheid volkomen vanzelfsprekend te vinden. Hij ziet er tevreden uit zoals hij daar in zijn bureaustoel achteroverleunt en een slok mineraalwater neemt.

‘Hoe voel je je nu?’ vraagt Christina.

Hij lacht even met een schuine glimlach en zet zijn flesje weg.

‘Geen probleem. Voel me als een zeventienjarige.’

Christina trekt haar neus op.

‘In dat geval dan toch een behoorlijk getekende zeventienjarige …’

Hij grijnst even en verandert van gespreksonderwerp.

‘Ik hoorde dat Margareta had gebeld en mij speciaal de groeten heeft gedaan. Hoelang is ze nog in de stad?’

Christina neemt een slok uit haar eigen flesje om niet meteen te hoeven antwoorden. De laatste maanden is hij totaal onmogelijk; zodra hij de kans krijgt probeert hij het gesprek op Margareta en Birgitta en Tante Ellen te brengen.

‘Ze is er niet meer’, antwoordt ze kortaf. ‘Ze was alleen maar op doorreis. Trouwens, zoals ik net al zei, ik ben in het verpleeghuis bij een van jouw patiënten wezen kijken, Desirée Johansson. Kerstin Een had haar volgestopt met vier klysma’s Stesolid van elk 10 milligram …’

Maar Hubertsson hoort haar niet meer, hij zit roerloos naar het raam te staren. Christina volgt zijn blik: er zit een vogel op de vensterbank. Een stormmeeuw. Hij staart Hubertsson indringend aan, waarna hij met een sierlijke beweging zijn ene gele voet voor de andere zet en zijn witte kopje laat zakken. Heel langzaam slaat hij vervolgens zijn vleugels uit, ze zijn grijs met wit en enorm groot en bedekken bijna heel de onderste helft van het raam. Het lijkt op een buiging. Nee, meer dan dat, op een revérence.

‘Nee maar …’ zegt Christina.

Haar stem lijkt door het glas van het raam heen te dringen, de vogel gooit zijn hoofd in de nek en stijgt op. Toch gaat Christina staan, ze loopt naar het raam en volgt met haar blik de stormmeeuw die boven de parkeerplaats zweeft.

‘Wat gek’, zegt ze. ‘En gisteren … Zijn stormmeeuwen geen trekvogels?’

‘Niet allemaal’, zegt Helena, terwijl ze het theeblad op Hubertssons bureau zet. ‘Sommige blijven overwinteren. Hoezo?’

Christina werpt een blik op Hubertsson, hij zit niet langer onbeweeglijk stil, hij heeft zijn stoel een halve slag gedraaid en strekt zijn hand uit naar het koffiekopje.

‘Er zat hier een stormmeeuw die zich vreemd gedroeg. En gisteren vonden wij thuis een dode stormmeeuw in de tuin …’

Hubertsson was bezig zijn kopje naar zijn mond te brengen, maar nu blijft hij midden in die beweging steken.

‘O ja?’

‘Mmm. Hij had zijn nek gebroken. Erik dacht dat hij recht tegen de muur was gevlogen.’

Helena schiet in de lach: ‘Er heerst zeker een besmettelijke meeuwengekte. We moeten de veldbiologen waarschuwen.’

Ze ziet niet dat Hubertssons gezicht verstrakt is tot een wantrouwende grimas. Maar Christina ziet het wel. Het gekke is dat hij op Tante Ellen lijkt. Precies zo zag haar gezicht eruit toen Christina na dagenlang aarzelen had verteld wat ze over Birgitta wist. En precies zo grauw was haar gezicht toen ze de volgende dag op de vloer van de woonkamer lag, niet meer in staat te bewegen of te praten.

‘De meisjes zijn onder de hoede van de Raad voor de Kinderbescherming’, schreef Stig met de Snoekenbek op een briefje dat hij met een plakstift op Hubertssons deur bevestigde.

Alledrie stonden ze bleek en zwijgzaam in de hal van Tante Ellen. In de keuken stonden de gevulde koolrolletjes nog steeds op het fornuis hun geur te verspreiden, de tafel was gedekt en stond klaar voor de maaltijd, maar niemand van hen was op het idee gekomen de tafel af te ruimen en de koolrolletjes in de koelkast te zetten.

‘Hebben jullie alles wat je nodig hebt?’ vroeg Stig autoritair. ‘Tandenborstels? Nachthemden? Schoolboeken?’

Niemand antwoordde, maar Margareta knikte zwijgend.

Buiten viel de eerste sneeuw van die winter, de schemering lag grijs over de tuin en veranderde die in een zwartwitfoto.

‘Nu gaan jullie met mij mee naar huis’, zei Stig, terwijl hij de buitendeur op slot deed. ‘Althans voor een paar dagen, tot we weten of dit lang gaat duren of niet.’

Bitte had bedden voor hen opgemaakt in de hobbyruimte, een donker kelderkamertje in de pasgebouwde villa. Stig had de muren behangen met groen zeegrasbehang en Bitte had ze versierd met een rij blauwe herdenkingsborden van Rörstrand. Ze keek angstig naar Birgitta, die met grote, zwiepende gebaren haar vest uittrok, en zei: ‘Verzamelborden zijn echt enorm duur. Dus als jullie daar alsjeblieft om zouden willen denken …’

Het was dringen aan de keukentafel toen ze moesten eten. De jongens van Bitte – want het waren haar jongens, ze waren bijna alleen van haar – namen veel plek in met hun enorme tienerhanden en lange benen. Christina en Margareta moesten samen een plaatsje delen aan de ene kant van de tafel, Birgitta en Bitte zaten bijna boven op elkaar aan de andere kant. Alleen Bitte en Stig voerden het woord.

‘Hebben ze haar naar Linköping gebracht?’ vroeg Bitte hoofdschuddend terwijl ze een teug melk doorslikte. ‘Dan moet ze er flink slecht aan toe zijn …’

‘Nja’, zei Stig, terwijl hij een blik op Christina wierp. ‘Zo hoef je er niet tegenaan te kijken. In Linköping heb je de beste artsen. Specialisten. Die zullen haar een stuk sneller op de been helpen dan de dokters hier in Motala.’

Bitte schudde haar hoofd.

‘Maar een hersenbloeding …’

Stig zette met een harde tik zijn melkglas op tafel.

‘Maar we weten toch niet of het echt een hersenbloeding was.’

‘Maar heeft Hubertsson niet gezegd …’

‘Hubertsson!’ zei Stig minachtend terwijl hij zijn mond afveegde met de binnenkant van zijn hand.

Op een zondag, drie weken later, deed hij het portier van zijn Volvo Amazon open en zei tegen de meisjes dat ze moesten opschieten. Christina installeerde zich op de achterbank en zette heel voorzichtig de grote hibiscus van Tante Ellen op haar schoot. Hij had er verdroogd bij gestaan en was de helft van zijn bladeren kwijt toen ze na de eerste week naar Tante Ellens huis was gegaan om schoon te maken en de planten water te geven, maar nu had hij zich weer hersteld en drie grote knoppen gekregen. Ze wilde dat Tante Ellen in haar bed in Linköping zou zien hoe die zouden uitkomen. Margareta ging naast haar zitten en drukte de ingelijste foto van de meisjes in de kersenboom tegen haar buik. Birgitta ging met lege handen voorin zitten.

Ze spraken niet met elkaar. In de afgelopen weken hadden ze nauwelijks een woord met elkaar gewisseld. Margareta zweeg zelfs wanneer Christina en zij ’s ochtends samen naar school liepen en ook ’s avonds bleef ze zwijgen. Ze las niet eens zoals anders. Wanneer ze plichtmatig de woorden en sommen had gemaakt die ze als huiswerk had opgekregen, ging ze op haar luchtbed beneden in de hobbyruimte liggen staren naar het plafond.

Christina was actiever. Na de eerste week reed ze iedere dag naar Tante Ellens huis om de post uit de brievenbus te halen en te sorteren, de planten water te geven en stof af te nemen. Soms ging ze ook stofzuigen, niet omdat dat nodig was, maar omdat het geluid van de stofzuiger haar kalmeerde. Ze ging nooit naar de kamer van Hubertsson, legde alleen zijn post op de onderste traptrede en deed de buitendeur volkomen geruisloos achter zich dicht.

Birgitta zag ze nauwelijks. Die ging iedere ochtend vroeg weg naar de fabriek en kwam ’s avonds nooit voor het eten thuis. Maar iedere nacht werd Christina wakker wanneer Birgitta met haar afgetrapte schoenen in de hand de trap naar de hobbyruimte afsloop. Misschien voelde ze wel aan dat de jongens van Bitte zich schaamden dat ze haar in huis hadden. Hun flirterige glimlachen en wellustige blikken waren verbleekt op de dag dat een van Kjelles klasgenoten dat rijmpje had gefluisterd. Dat vloog nu heel Motala door. Als een vogel op eigen vleugels.

Toen ze voor het provinciaal ziekenhuis in Linköping uit de auto stapten, nam Stig hen monsterend op.

‘Klaar?’ vroeg hij op militaire toon. Margareta knikte, Christina fluisterde ‘ja’. Maar Birgitta deed opeens een stap achteruit.

‘Ik wil niet’, zei ze.

‘Nu geen flauwekul’, zei Stig, terwijl hij het portier dichtgooide.

Birgitta schudde zo hard met haar hoofd dat haar getoupeerde kapsel ervan schudde.

‘Maar ik wil niet!’

Stig pakte haar bij haar bovenarm, zijn stem klonk nu zwaarder: ‘Nu hou je op met zeuren!’

In één ruk maakte Birgitta zich los, een beweging die zo heftig was dat de haarspeld waarmee haar witblonde pony op zijn plaats werd gehouden, ervan lossprong en op het asfalt viel. Ze draaide zich om en zette het op een lopen, zo snel als haar strakke rok en hooggehakte schoenen het toelieten. Halverwege de parkeerplaats keerde ze zich om en schreeuwde met schelle stem: ‘Ik wil toch niet! Hoor je dat niet, ouwe klootzak!’

Stig haalde zijn schouders op en stopte de autosleutels in de zak van zijn zondagse colbert.

‘Laat haar maar lopen. Dat kreng.’

‘U ziet eruit als een zeerover’, zei Margareta en ze lachte door haar tranen heen. Tante Ellen glimlachte haar nieuwe, scheve glimlach en ging met een trillende linkerhand naar het zwarte lapje dat haar rechteroog bedekte.

‘Ze kan niet knipperen’, zei de vrouw in het bed naast haar. ‘Daarom heeft ze dat lapje. Zodat haar oog niet uitdroogt.’

Heel even had Christina het gevoel dat het dezelfde vrouw was als degene die tien jaar eerder om haar eigen ziekbed had gecirkeld. Ze draaide haar hoofd om en wierp haar zo’n vijandige blik toe dat de vrouw meteen opstond van haar bed en naar de deur begon te sloffen. Natuurlijk was het niet dezelfde vrouw, dat zag ze nu, maar toch was het mooi dat ze wegging. De starende blikken van de vier andere patiënten op de zaal waren wel voldoende.

Tante Ellen kon nog steeds niet praten, er kwam alleen een beetje schuimend speeksel op haar lippen wanneer ze het probeerde. Toch begrepen Christina en Margareta haar allebei. Margareta ging op de rand van haar bed zitten, tilde haar hand op en legde die tegen haar wang. Christina ging op haar knieën aan het hoofdeinde zitten en legde haar hoofd op het kussen, vlak naast het hoofd van Tante Ellen.

Geen van allen zei iets. Er viel niets meer te zeggen.

Die avond kwamen ze in de woonkamer van Stig bijeen. Zelf stond hij met opgestroopte hemdsmouwen helemaal bij de eettafel, terwijl de meisjes op een rij op de nieuwe gebloemde bank gingen zitten. Christina links, Birgitta rechts en Margareta als een schokdemper in het midden. Stig durfde hen niet aan te kijken, hij hield zijn blik gericht op de papieren van de Raad voor de Kinderbescherming die in drie witte stapels voor hem op tafel lagen, terwijl hij omstandig in zijn borstzakje begon te zoeken naar zijn sigaretten en aansteker. Het duurde een eeuwigheid voordat hij een John Silver uit het pakje had gehaald en aangestoken.

‘Ja’, zei hij toen, terwijl hij een rookwolk uitblies. ‘Jullie zullen het zelf wel begrijpen. Nu jullie haar hebben gezien.’

Hij pauzeerde even, nog steeds met zijn blik op de tafel gericht.

‘Het wordt als volgt’, zei hij. ‘De raad heeft een eenkamerflatje voor Birgitta geregeld en een nieuw pleeggezin voor Margareta. En Christina mag terug naar haar moeder in Norrköping.’