#

Het is toch mooi weer, dat ze daar niet eerder aan heeft gedacht. Birgitta leunt achterover en keert haar gezicht naar de zon toe, terwijl ze zit te pielen om het pakje sigaretten in haar zak te stoppen. Het is zo gek nog niet om hier in het lentezonnetje te zitten en een trekje te nemen.

Birgitta heeft het altijd prettig gevonden om buiten te zijn, haar hele leven al is ze liever buiten dan binnen, of het nou hagelt of pijpenstelen regent. Onder andere omstandigheden zou ze misschien een echt buitenmens zijn geworden. Bij die gedachte begint ze te proesten. Ze ziet zichzelf al in de rol van bosmarmot met ronde appelwangen, een mand voor paddestoelen aan de arm en een zonnige blik. Godallemachtig! Wat een geluk dat het niet zo beroerd is gegaan.

Niet dat daarop ooit een groot risico bestond; grootmoeder bekeek de natuur met wantrouwen, ondanks het feit dat ze haar hele leven midden tussen het bladergroen leefde, en Gertrud was een overtuigde asfaltbloem. Birgitta heeft eigenlijk maar één keer een uitstapje naar het bos gemaakt, en dat was toen Ellen alledrie de meisjes meenam om paddestoelen te plukken, hoewel ze het anders niet in haar hoofd zou halen om het bos in te gaan. Maar Stig met de Snoekenbek werd zeker veertig en Ellen had beloofd om te helpen met het eten. Er moesten met cantharel gevulde pasteitjes komen voor het voorgerecht en omdat cantharellen in blik een vermogen kostten en Ellen gierig was, zat er dus niks anders op dan het bos in te gaan en ze te halen waar je ze gratis kon krijgen. Dacht ze. In feite vonden ze nog niet de kleinste bandiet van een paddestoel.

Maar wat moesten ze eruit hebben gezien zoals ze daar in optocht door het hek naar buiten liepen, de provinciale weg op. Het staat Birgitta glashelder voor de geest: Ellen liep voorop, gekleed in rubberen laarzen, duster en vest, vlak achter haar rende Christina in eenzelfde uitmonstering, angstig en trillend, alsof ze bang was dat de weg zich onder haar voeten zou openen om haar op te slokken. Margareta slingerde er achteraan. Ze kon niet recht lopen omdat ze een boek van De vijf in haar paddestoelenmandje had meegesmokkeld en was beginnen te lezen zodra Ellen haar de rug had toegekeerd. Ze was niet goed bij haar hoofd met haar boeken, ze was steeds aan het lezen, hoewel zowel Ellen, Christina als Birgitta hun ogen ten hemel sloegen en tegen haar zeiden dat het abnormaal was om altijd en overal te lezen. Dat hielp niet, ze bleef door het bestaan slingeren met steeds nieuwe boeken in haar handen. Dit keer strekte ze haar hand uit om steun te vinden bij Birgitta om niet in de sloot te glijden. Birgitta liet haar maar, want vandaag was ze in een redelijk vrolijke en uitbundige stemming. Ze had haar zakken volgestopt met papieren zakken om de paddestoelen in te doen, want ze was niet van plan de paddestoelen die ze plukte te doneren voor het feestje van de honderdste verjaardag van een of andere ouwe klootzak, ze was van plan die voor goed geld te verkopen en in snoepgoed om te zetten. Bovendien was ze er in de lunchpauze op school stiekem tussenuit geknepen en naar huis, naar Gertrud, gegaan, en Gertrud was bijna nuchter geweest en had haar beloofd dat ze zich als een bloedzuiger aan Marianne zou vastklampen om ervoor te zorgen dat Birgitta weer thuis mocht komen wonen. Op dat moment was Birgitta precies negen maanden en twaalf dagen bij Ellen geweest. Niemand wist dat ze de tijd zo exact bijhield, dat ze al op de dag dat ze voor het eerst bij Ellen thuis kwam was begonnen dagen, uren en minuten te tellen alsof ze een gevangene was.

Marianne had haar daarnaartoe meegenomen. Op een vrijdag was ze op school gekomen, had tijdens het laatste lesuur van die dag op de deur van het klaslokaal geklopt en met zachte stem gevraagd of ze meester Stenberg mocht spreken. Hij legde zijn aanwijsstok als een geweer tegen zijn schouder en mompelde iets over stil zitten en zwijgen, waarna hij de gang op ging.

Geen van de andere kinderen in de klas had Marianne herkend, zelfs Bosse niet, die in dezelfde flat woonde als Birgitta en die, net als alle andere kinderen rondom de binnenplaats, altijd zo stond te koekeloeren wanneer de mevrouw van de Raad voor de Kinderbescherming kwam aanstappen met haar alpinopet en haar aktetas, dat je verwachtte dat zijn ogen uit zijn hoofd zouden vallen. Birgitta begreep wel dat ze niet alleen koekeloerden omdat ze bang waren voor de Raad voor de Kinderbescherming, maar ook omdat Marianne er zo gek uitzag. Er was in Motala geen andere mevrouw die een alpinopet droeg en rondstapte met een aktetas, het was een aan mannen voorbehouden privilege je juist op die manier belachelijk te maken. Maar die dag had Marianne geen alpinopet op, maar een hoedje, daarom zou Bosse haar wel niet herkend hebben.

Birgitta had haar biologieboek opengeslagen op tafel liggen, ze was juist bezig geweest om van het hoofdstuk ‘Egels’ stiekem door te bladeren naar het beduidend interessantere hoofdstuk ‘Voortplanting’. Dat was weliswaar cryptisch en onbegrijpelijk, maar niet zo cryptisch en onbegrijpelijk dat mensen zoals zij – jonge mensen met ogen en oren op steeltjes – aan de hand van wat er over zoogdieren werd verteld, niet bepaalde conclusies over het menselijk gedrag konden trekken. Birgitta was er bijna zeker van dat mensen zoogdieren waren. Er werd immers beweerd dat alle kinderen uit de buik van hun moeder kwamen, ook al snapte zijzelf niet goed hoe dat kon. Gertruds buik was helemaal plat, ze kon zich niet voorstellen dat zij daar ooit in had gezeten. Gertrud zou uit elkaar zijn gebarsten, daar was ze zeker van, en Gertruds buik leek helemaal niet gebarsten. Misschien had de natuur een soort extra huid geregeld, misschien lag een baby op de buik van zijn moeder, bedekt met een extra laag huid die er ongeveer zo uitzag als een nylonkous. Ja, zo zou het wel zijn. Want nylonkousen waren immers doorschijnend en dan kon de moeder de baby toch zien en begreep ze dat ze in verwachting was, want als het kind ergens tussen de ingewanden verborgen lag, dan zou ze immers niet kunnen weten dat ze een kind zou krijgen …

Verdorie! Ze kon het wachten niet langer volhouden, ze kon haar gedachten niet langer dwingen zich met iets anders bezig te houden. Ze sloeg haar biologieboek dicht en stond op, haar stoel schraapte over de vloer, ineens verstomden al het gebabbel en gedempte gefluister in de klas. Iedereen keek naar haar, iedereen in de klas keek naar Birgitta en wachtte op wat zij zou doen.

Maar Birgitta kon niets doen. Ze was verlamd. Ze stond kaarsrecht en roerloos naast haar bank, niet in staat haar ene voet voor de andere te zetten, niet in staat naar de deur te lopen en die te openen, niet in staat uitleg te vragen over waarom Marianne naar school was gekomen. Ze wist het immers.

Ze had gisteravond vergeten de messen te verstoppen, ze had verdomme als een idioot blok geslapen! En nu was Gertrud dood, ze had ten slotte het grote keukenmes in haar buik gestoken.

De tijd stond stil. Spoedig zou de aarde breken.

‘Ze is helemaal niet dood’, zei Marianne een ogenblik later. ‘Hoe kom je daarbij? Je mag haar zo dadelijk zien om afscheid te nemen.’

Ze sleepte Birgitta letterlijk het schoolplein over, hield haar stevig bij de arm en trok haar achter zich aan. Birgitta verplaatste haar voeten alleen wanneer het absoluut noodzakelijk was om niet te vallen. Ze had net nog geprobeerd Marianne in die hand te bijten die als een boei om haar pols zat, maar dat ging niet. Marianne was sterker, ze zag wat Birgitta van plan was en trok haar hand terug, maar zonder los te laten. Het maakte toch niks uit; ze had dikke handschoenen aan, Birgitta’s tanden zouden er toch niet doorheen kunnen dringen. Maar haar tegen haar schenen schoppen kon ze wel.

‘Nu hou je op met dat koppige gedrag!’ snauwde Marianne en ze trok Birgitta met zo veel kracht naar zich toe dat ze struikelde en bijna haar evenwicht verloor. Rotwijf! De nieuwe hoed was op haar voorhoofd gegleden, ze zag er belachelijk uit!

Rondom hen lag het schoolplein er leeg en verlaten bij, pas over tien minuten zou de bel gaan ten teken dat de school uitging. Ze had eerder weg gemogen. Morgen was het zaterdag en moest ze naar school, maar de meester had gezegd dat Birgitta niet hoefde te komen, dat ze vrij kreeg om in haar nieuwe thuis te wennen. Maar op maandag verwachtte hij haar weer gewoon, ze hoefde niet van school te veranderen nu ze verhuisde, hoewel er in de buurt van haar nieuwe huis een andere school was. Zowel de directeur als de aardige dame van de Raad voor de Kinderbescherming hadden het beter gevonden als Birgitta bij haar oude klasgenootjes en haar oude onderwijzer bleef.

Alsof haar dat iets kon schelen. Alsof iemand anders dan Gertrud haar een fluit kon schelen!

De flat rook naar braaksel.

De zurige lucht was zo doordringend dat Birgitta er zelf misselijk van werd toen Marianne de deur opendeed. Maar Birgitta was in feite redelijk gewend aan braaksel, zij was immers degene die de boel opdweilde wanneer Gertrud ziek werd, dus het was misschien wel te verdragen geweest als de flat niet zo veranderd was.

Ze bleef op de drempel van de kamer staan en staarde naar binnen. Het was onbegrijpelijk! Vanochtend had de flat er precies zo uitgezien als anders wanneer ze naar school ging, misschien iets rommeliger dan gewoonlijk, omdat Osvald toen hij gisteravond kwam een paar vrienden en een buitengewoon luidruchtig vrouwspersoon bij zich had gehad, maar althans bijna net als anders. Birgitta was laat wakker geworden, Osvald en de rest hadden zich toen ze weggingen kennelijk niet druk gemaakt om hun overjassen, dus lag ze nog steeds op de stapel kleren in de hal. Maar het was al laat, dat had ze gezien toen ze de kamer binnensloop om te kijken of Gertrud er nog was. Dat was ze. Ze had heel rustig liggen slapen, terwijl Birgitta de kamer rond vloog om haar kleren te zoeken. Ze had in feite zo diep geslapen dat Birgitta een beetje bang werd, ze had zich over Gertrud heen gebogen en haar kousenband tegen haar aan laten springen om te controleren of ze nog ademde. Dat deed ze. Geen probleem. Birgitta had haar schooltas naar zich toe gegrist, een paar suikerklontjes in haar jaszak gestopt en was naar de deur gerend. Ze had geen tijd om de flessen op te rapen, maar dat maakte niet uit, want Marianne was de vorige dag op bezoek geweest. Ze kwam nooit twee dagen achter elkaar.

Maar dat had ze kennelijk wel gedaan. En kennelijk had ze de hele flat veranderd. Niets was nog zoals Birgitta en Gertrud het altijd hadden. Het rolgordijn was opgetrokken en de gordijnen waren opzij geschoven, grauw daglicht stroomde naar binnen en deed Birgitta rillen. Bovendien had Marianne de flessen in een kudde bij elkaar op de vloer naast het ladenkastje gezet, het leek of ze daar stonden te wachten om gevuld te worden, tot het feest opnieuw zou beginnen. Misschien zou er wel gedanst worden. Het kleed was opgerold en lag dicht tegen de muur gedrukt alsof het zich schaamde. Er lag iets anders op de vloer naast de deur, Birgitta moest zich bukken om te zien wat het was. De sprei. Die was helemaal nat en door het vocht zag hij er veel donkerder uit dan anders. Waarom had Marianne de sprei natgemaakt? En waarom stond daar een met Birgitta’s eigen kleren volgepropte tas naast?

Gertrud lag op bed te slapen, haar gezicht zag er vreemd uit, bijna net zo grijs en gevlamd als de emmer die op de vloer naast haar bed stond. Dat was toch de afvalemmer, die altijd tegen Birgitta’s benen sloeg wanneer ze het vuilnis wegbracht? Waarom had Marianne in godsnaam de afvalemmer midden in de kamer gezet, die moest toch in het kastje onder de gootsteen staan? Snapte ze dat niet? Was ze soms achterlijk of zo?

Marianne legde haar hand op Birgitta’s hoofd en fluisterde: ‘Mama is ziek, Birgitta. Ze heeft ons gevraagd of wij voor je willen zorgen, ze moet rusten.’

Dat was een verrekte leugen en die werd meteen afgestraft. Want nu had Marianne geen handschoenen aan die haar handen beschermden, ze waren bloot en onbedekt.

Birgitta koos de rechter, ze deed het bliksemsnel en met scherpe tanden. Het verheugde haar dat Marianne zo hard gilde.

Het was raar om ’s maandags weer naar school te gaan, alles was hetzelfde en toch was alles anders, de huizen, de straat, de klasgenootjes. Zelfs het lokaal was in het weekeinde veranderd, ze wist niet goed hoe, maar het had iets met de kleur en de grootte te maken. Het was alsof alles groter was geworden, de ramen ook, en toch was alles veel donkerder dan op vrijdag. Misschien had Stenberg in het weekeinde de boel opnieuw geverfd, om aan te geven dat er grote veranderingen hadden plaatsgevonden in de wereld, maar in dat geval was hij geen beste schilder. De scheur helemaal bovenaan op de muur zat er nog. En de lichte vlekken waar de tekeningen van vorig jaar hadden gezeten ook.

Een paar kinderen uit de flat thuis zwermden in de pauze om haar heen. Wat was er gebeurd? Waar was Birgitta gebleven? Wist ze dat er een ambulance bij de flat was gekomen toen zijzelf en die Marianne vertrokken waren en dat Gertrud op een brancard naar buiten was gedragen?

Natuurlijk wist ze dat, zei Birgitta en ze schudde haar hoofd, alsof ze echt lang haar had waar ze mee kon zwieren. Misschien kwam het juist door dit moment van onoplettendheid dat ze niet hoorde wie dat woord fluisterde, dat woord dat opeens als een vergiftigde pijl door de lucht kwam vliegen en zich een weg zocht in haar oor. Dronkemanswaanzin. Ze strafte degene die het dichtst in de buurt stond, pakte op goed geluk een bos haar en trok, merkte niet dat het de sullige Britt-Marie was, voordat ze haar hoorde gillen.

In normale gevallen zouden de anderen naar de lerarenkamer zijn gerend om Stenberg te waarschuwen voordat ze überhaupt de gelegenheid zou hebben gehad los te laten, ze zou een uitbrander hebben gekregen en een aantekening en misschien zelfs wel een klap met de aanwijsstok, maar vandaag niet. Gunilla, de baas van de sullen en de koningin van de hielenlikkers, sloeg haar arm om de huilende Britt-Marie en smeekte de anderen om niet te klikken. Ze moesten eraan denken dat ze medelijden met Birgitta moesten hebben, zij had nooit een vader gehad en nu had ze zelfs geen moeder meer! Birgitta overwoog heel even of ze Gunilla in haar haar zou spugen of haar met haar tanden zou scalperen, maar ze kwam aan geen van beide toe. De bel ging en ze moesten naar binnen, en in een mum van tijd was de hele zwerm opgelost, de hielenlikkers renden naar de ingang, doodsbenauwd om te laat te komen. Ze zou moeten wachten tot de volgende pauze.

Maar in de volgende pauze mocht ze niet naar buiten; toen ze naar de deur van het klaslokaal vloog en met de anderen stond te dringen, riep Stenberg haar. Hij wilde met haar praten, zou ze alsjeblieft even naar zijn katheder willen komen. Hij deed het voorkomen alsof ze een keuze had en dat was niets voor hem, gewoonlijk kefte hij haar naam op commandotoon: Bir-git-ta! Zit stil! Zwijg! Veeg je snot af en ga je handen wassen! Een keer had hij haar zelfs een viespeuk genoemd, zodat de hele klas het kon horen.

Maar nu was ze geen gewone schavuit meer, dat merkte je. Nu was ze een echt voornaam meisje, maar een voornaam meisje waar je ondanks alles toch een beetje medelijden mee moest hebben. Stenberg hield zijn hoofd schuin als een oud wijf en zette die gekunstelde stem op die hij anders alleen maar gebruikte wanneer hij met schattebolletjes als Gunilla en Britt-Marie praatte. Het was fijn om te zien hoe schoon en netjes Birgitta vandaag was. Had ze niet ook nieuwe kleren gekregen? Dat was leuk. Nu zou ze zien dat alles best goed kwam, nu zou ze zeker tijd en energie krijgen om op een andere manier haar schoolwerk aan te pakken. Want hij, Stenberg, had warempel wel gemerkt dat Birgitta geen domoor was, integendeel. Ze zou een echt goede leerling kunnen worden als ze haar schouders er maar onder wilde zetten. En dat was ze toch van plan, of niet, nu ze een beetje orde en rust om zich heen had gekregen? Of niet? Of niet? Of niet?

Birgitta maakte een kniebuiging en was het met hem eens, ze was niet zo dom dat ze Stenberg een grote bek gaf. Dat had ze één keer geprobeerd en na die onplezierige ervaring kon ze nauwelijks zitten. Gertrud had de randen op haar achterwerk bekeken en beloofd dat ze die vent zou aangeven bij het bestuur van de school, de gmd en bij de rechtbank, maar ze vergat vervolgens het te doen. En toen Birgitta haar aan de zaak herinnerde, was ze dronken en boos en vond ze dat het Birgitta’s eigen schuld was geweest.

Het was verboden het schoolplein tijdens de lunchpauze te verlaten, maar er was niemand die controleerde of dat verbod ook werd nageleefd. De leerkrachten zaten binnen vast taart weg te werken, buiten op het schoolplein werd gezegd dat ze iedere dag slagroomtaart en zachte broodjes kaas kregen. Niemand had dat kunnen controleren, want schoolkinderen mochten de lerarenkamer niet in; als je iets wilde moest je wachten in de garderobe en je kon alleen maar heel even een glimp van de luxe daarbinnen opvangen wanneer de deur open- of dichtging. De leraren hadden fauteuils, dat had Birgitta zelf gezien. Grote bruine fauteuils en kleine bruine tafeltjes, waarop koffiekopjes stonden. Alles wees er dus op dat het gerucht waar was, dat de leraren zich te buiten gingen aan zachte broodjes en slagroomtaart, terwijl de leerlingen in de eetzaal moesten zitten en knäckebröd en leverschotel aten.

Maar vandaag gunde Birgitta de leraren zowel hun slagroomtaart als hun zachte fauteuils, ja, alle luxe die ze zich maar wensten, zolang dat betekende dat ze zich van het schoolplein vandaan hielden. Zo snel als een wezel schoot ze het hek door en rende ze de straat uit, weg naar haar eigen straat en haar echte thuis.

Ze hield zich een poosje schuil in de portiek aan de straat, controleerde of er geen nieuwsgierige wijven hun kleden stonden uit te kloppen en de Raad voor de Kinderbescherming geen wachtposten had neergezet om te verhinderen dat kinderen naar hun moeder gingen. Maar alles lag er stil en verlaten bij, het leek alsof zowel de flat aan de straatkant als die aan de achterkant was leeggelopen op het moment dat Birgitta gillend naar het trottoir was gevoerd. Maar Gertrud zou vast wel thuis zijn, ze was vast in het weekeinde in het ziekenhuis geopereerd en was nu weer gezond. Op dit moment liep ze vast in haar kimono in de flat rond op zoek naar een paar hele nylonkousen, want ze moest natuurlijk hele kousen aan haar benen hebben wanneer ze naar Mariannes kantoor ging om te eisen dat Birgitta weer thuiskwam. Wat zou ze blij zijn wanneer Birgitta uit zichzelf kwam, ze zou vast haar armen uitspreiden zoals ze altijd deed wanneer ze in het spoorwachtershuisje kwam en riep dat ze Birgitta een kus wilde geven. Een kus en een kus en een kus!

Birgitta kon niet langer wachten, ze rende de binnenplaats over, zo snel dat niemand, zelfs de moeder van Bosse met haar haviksogen niet, haar kon zien, ze trok de deur van het flatgebouw open en struikelde de trap op, viel, maar stond direct weer op hoewel haar knie pijn deed, hoewel haar knie eigenlijk ontzettend pijn deed …

De deur zat op slot en toen ze aanbelde deed er niemand open, maar ze had haar eigen sleutel nog. Al in de taxi op weg naar het pleeggezin had ze het witte koord met de sleutel over haar hoofd gewurmd en stiekem in haar zak gestopt. Marianne had niets gemerkt, ze had tijdens de hele tocht haar rechterhand zitten te bekijken, met haar wijsvinger over de blauwe afdruk van Birgitta’s tanden gewreven en gezucht. Niemand had Birgitta’s jaszakken gecontroleerd, zelfs dat wijf niet bij wie ze was beland. Toen Marianne weg was, had ze al Birgitta’s kleren op de keukentafel gelegd, ieder kledingstuk tegen het licht gehouden en nauwkeurig bekeken, en haar vinger in ieder gat gestoken alsof ze ze groter wilde maken. Maar de jas was ze vergeten, die was onaangeraakt en onbekeken in de hal blijven hangen. Daarom was Birgitta ondanks alles zo rustig gebleven, daarom had ze niet ieder voorwerp in huis kort en klein geslagen. Ze had een sleutel, ze zou weer thuis kunnen komen.

Ze stak de sleutel in het slot, maar kon het niet opbrengen hem om te draaien. De hoop die haar sinds vrijdag op de been had gehouden, sloot zijn kroonbladeren als een bloem in de schemering. Ze leunde met haar hoofd tegen de deur en hield haar adem in. Misschien zou ze Gertrud binnen horen rondlopen en een beetje horen neuriën terwijl ze naar een kous zocht. Maar het was doodstil achter de deur. Een gedachte ging als een windvlaag door haar hoofd: stel je voor dat Gertrud er toch niet was, stel je voor dat ze nooit terug zou komen …

Birgitta trok de sleutel uit het slot en vloog de trappen af, ze voelde hoe haar voeten onder haar fladderden, het was alsof ze de treden niet eens aanraakten. Ze werd opgejaagd door spoken en geesten, ze moest weg, naar buiten, ontkomen, zo snel ze kon …

Nooit had Birgitta zo’n angstig en sullig type als die Christina gezien. Het was verschrikkelijk, die verrekte pissebed was zo laf dat het leek alsof ze niet eens hardop kon praten, alsof ze alleen durfde te fluisteren. Maar meestal zei ze helemaal niets, staarde ze de mensen alleen maar met opengesperde grijze ogen aan. Je zou er bijna gek van worden.

Ze had een pak slaag nodig. Of twee. Maar op maandagmiddag kreeg ze alleen maar een duw in haar rug zodat ze voorover op het tuinpad viel en een gat in haar maillot had.

Zo gaat dat. Als je te bang bent aangelegd.

Bij Wijf Ellen thuis kregen de meisjes al om kwart voor zeven ’s ochtends het bevel op te staan. Van Birgitta werd vervolgens verwacht dat ze zich net als de anderen in zo’n vervloekte ochtendjas snoerde en pantoffels aantrok – ze had nooit eerder een ochtendjas en pantoffels nodig gehad, wat moest ze daarmee? – en naar de keuken marcheerde. Daar stond Wijf Ellen bij het fornuis, net als altijd. Het leek of ze dat fornuis niet kon verlaten, alsof ze daar de hele dag in haar pannen stond te roeren. Ze schepte slijmerige havermoutpap op Birgitta’s bord en verklaarde dat hier in huis niemand van tafel opstond voordat het bord leeg was. Birgitta gluurde vanonder haar pony naar haar en zag ervan af een kik te geven, ze had al begrepen dat er iets bijzonders was met het eten, dat je moeilijk kon doen over kleren en wassen en bedden opmaken, maar nooit over het eten. Dan zou het mens je vast met één klap van de paplepel tegen de grond slaan. Dus at Birgitta het slijm op, maar niet voordat ze er een heel bergje poedersuiker bovenop had gegooid. De rat zat te janken in haar buik, al na een paar dagen bij Wijf Ellen was hij mager geworden en zo wild als een roofdier. Birgitta wist niet goed wat ze moest doen om aan geld voor de rat te komen, ze had al in de werkkast en in het gootsteenkastje zitten neuzen, maar geen enkele fles gevonden. Ze zou iets anders moeten verzinnen.

De andere meisjes schepten de pap naar binnen alsof die lekker was. Ellen was naast Margareta gaan zitten, dat was duidelijk haar allerliefste hartendiefje. Christina zat aan de andere kant van de tafel nerveus met haar vingers aan het tafelkleed te plukken terwijl ze met haar andere hand de pap naar binnen lepelde. Ellen duwde het broodmandje in haar richting, ze glimlachten naar elkaar. Het was een rare glimlach, alsof ze allebei volwassen waren, alsof Christina niet net zo goed tien jaar was en een blaag net als Birgitta. Toch gehoorzaamde Christina als een kind. Ze legde haar lepel op haar bord en nam een broodje.

‘Versgebakken?’ fluisterde ze, nog steeds met die bleke glimlach vastgeplakt op haar bleke gezichtje.

‘Mmm’, zei Ellen. ‘Zijn ze nog warm?’

Christina knikte, Ellen sloeg haar arm om Margareta heen en drukte haar even tegen zich aan.

‘Wil jij ook een volkorenbroodje? Ze zijn warm.’

Margareta knikte met volle mond en strekte zich uit in de richting van het broodmandje. Toen de boter op het warme bolletje begon te smelten, stak ze haar tong uit, likte er snel een grote klont van op en begon opnieuw te smeren. Ellen moest lachen en kneep haar in haar wang: ‘Kleine dwaas!’

Ja ja. Dus zo moest je je hier in huis gedragen. Of je moest schattig als een jong poesje zijn zoals Margareta of spelen dat je volwassen was zoals Christina. En bovendien moest je zo veel je kon naar binnen proppen.

Die meiden hadden hun moeders in de steek gelaten, Ellen was van geen van beiden de moeder, ze moesten allebei nog ergens een echte moeder hebben, maar aan hen dachten ze duidelijk geen moment.

Maar Birgitta had haar moeder niet in de steek gelaten. En dat zou ze nooit doen ook.

Ellen mocht Birgitta niet, ze wilde haar eigenlijk niet in huis hebben. Dat merkte je de eerste dag al, toen ze Birgitta meesleepte naar de badkamer in de kelder en haar begon schoon te schrobben zodat de vellen erbij hingen. Ze glimlachte geen moment, fronste alleen haar wenkbrauwen, en gaf Birgitta korte commando’s dat ze zich om moest draaien en haar armen in de lucht steken zodat ze overal bij kon. Birgitta had gezegd dat ze dat zelf wel kon, dat ze verdorie gewend was zichzelf te wassen en niet als een klein kind geholpen hoefde te worden, maar toen had het mens haar neus opgehaald en iets gemompeld dat het leek alsof Birgitta jaren niet in bad was geweest. Maar dat was een verdomde leugen, Birgitta was het afgelopen jaar heus wel in bad geweest. Op een dag in de zomer was ze in haar eentje naar het strand bij Varamo gegaan en had ze een duik in het Vättern genomen. Maar wat maakte het uit, dat wijf had toch het recht niet haar met die harde borstel af te rossen.

Ellen was een buitengewoon wrokkig type, het leek alsof ze Birgitta niet kon vergeven wat er die eerste dag was gebeurd toen Birgitta had geweigerd haar limonade te drinken en het pis had genoemd. Daarna zat ze steeds bovenop Birgitta en gaf ze haar voor echt alles een uitbrander, voor het feit dat ze per ongeluk een porseleinen poppetje kapot had gegooid in de eetkamer, dat ze te hard schreeuwde en te hard rende wanneer ze speelde, dat ze niet begreep dat je niet in vieze kleren kon rondlopen en dat je iedere dag je tanden moest poetsen. Twee keer, zelfs. Soms zonk ze door haar eigen boosheid in elkaar en kreeg ze een bloedneus. Wanneer dat gebeurde, raakten de andere meisjes totaal van streek, het leek wel of de wereld verging of zoiets. Christina stiefelde de keuken in om een kom water te halen en wiste Ellens voorhoofd af, terwijl Margareta watjes pakte die het mens in haar neus kon stoppen en daarna kroop ze bij haar op schoot. Allebei keken ze boos naar Birgitta, alsof het haar schuld was, alsof zij ervoor had gezorgd dat het mens begon te bloeden.

Verder mankeerde er aan Margareta niet veel. Ze was een beetje schuchter van aard, maar niet zo honds laf en inschikkelijk als Christina. Ze vond het leuk om in huis rond te banjeren en te spelen, alleen als ze een nieuw boek te pakken had was ze onmogelijk. Dan zat ze op haar bed in de lege kamer en ging ze volledig op in haar boek, ze leek niet te merken dat ze walgelijk bezig was en onder het lezen in haar neus zat te peuteren. Aan de andere kant las ze snel en wanneer ze haar boek dicht had geslagen, rende ze in huis rond om Birgitta te zoeken. Ze wilde altijd de avonturen naspelen waarover ze net gelezen had, vooral wanneer het boeken over De vijf waren. Birgitta deed daar soms wel aan mee, maar alleen als ze zelf George mocht zijn. Iets anders zou trouwens ook belachelijk zijn. Margareta zou nooit George kunnen zijn, ook al probeerde ze het.

Pas ver in de zomer begon Ellen Birgitta normaal te behandelen, maar dat zou ook tijd worden. Het leek alsof ze het enorm imponerend vond dat Birgitta het hoogst in de kersenboom kon klimmen, en Birgitta nam niet de moeite om uit te leggen dat ze in haar tijd wel hoger had geklommen, dat ze met haar kameraadjes altijd in het najaar naar Varamo trok om haar zakken te vullen met fruit van verlaten tuinen bij afgesloten zomerhuisjes. Ellen was zo door het dolle heen dat ze zelfs een foto maakte van Birgitta zoals ze daar hoog in de top van de boom zat. De andere meisjes kwamen ook op de foto, en nadien liet Ellen hem vergroten en inkleuren, ze kocht een glimmende lijst en zette hem op de kast in haar kamer.

Birgitta vond het fijn dat die foto daar stond, wanneer niemand het zag ging ze altijd stiekem naar Ellens kamer om naar zichzelf te kijken. Ze zag er eigenlijk heel mooi uit in haar roze jurk en met haar blonde haar.

Ellen maakte tegenwoordig haar kleren en daarover had Birgitta niets te klagen. De meisjes mochten zelf de kleuren en modellen uitzoeken, Birgitta ook. Alleen wanneer je lijpe dingen bedacht, zoals wintershorts en zomersjaaltjes, begon ze te grinniken en weigerde ze, verder kreeg je meestal je zin. Daarom had Birgitta de mooiste jurk van de hele klas toen het in de vijfde klas de laatste schooldag was. De jurk was wit met roze rozenknoppen erop en een strook aan de rok. Niet een van de hielenlikkers had rozenknoppen en een strook aan de rok.

Daar hadden ze niet van terug. Ten slotte.

Toch bracht die jurk ellende.

Eind mei vertelde Bosse op een dag dat Gertrud was teruggekeerd. Zijn moeder met de haviksogen had haar de dag daarvoor gezien, toen ze haar koffer over de binnenplaats sleepte.

Het was een geluk dat hij dat in de lunchpauze vertelde, net toen ze op weg naar de eetzaal waren, anders had Birgitta moeten spijbelen. Nu hoefde ze alleen maar een beetje opzij te gaan, ze glipte ongemerkt in de richting van de schoolpoort en begon te rennen.

Ze had geen sleutel bij zich, die had ze onder een struik in Ellens tuin begraven zodra de vorst uit de grond was. Maar dat maakte niet uit. Gertrud was thuis en zou de deur openen. Het was heerlijk om te leven.

Gedurende de laatste weken van het voorjaarssemester ging ze ’s middags geen enkele keer naar de kantine. Zodra de bel voor de middagpauze ging, vloog ze het schoolplein over en de straat op. Na een paar dagen nam ze niet eens meer de moeite om voorzichtig te zijn, ze was bereid om zowel over de directeur als over Stenberg heen te rennen als dat nodig mocht zijn. Ze moest immers naar huis naar Gertrud.

Gertrud lag altijd op bed net als vroeger, toch was ze niet helemaal de oude. Haar gezicht was ronder geworden, maar toch zag ze er niet gezond uit, ze was op de een of andere manier grauw geworden. Het leek alsof alles aan haar naar beneden was gezakt, haar haar, de lijnen in haar gezicht, haar borsten die futloos onder haar kimono bungelden. Maar ze was blij en glimlachte toen Birgitta kwam, stuurde haar meteen naar de kiosk voor sigaretten en snoep, tijdschriften en limonade. Birgitta mocht haar snoep thuis bij Gertrud opeten, maar Gertrud zelf las nooit in die tijdschriften wanneer Birgitta er nog was en mixte zelfs niet eens een drankje. In plaats daarvan ging ze op bed liggen roken, terwijl ze praatte.

Gertrud had het de afgelopen maanden niet gemakkelijk gehad. Eerst had ze wekenlang in het ziekenhuis gelegen en vervolgens was ze naar een of andere klote-inrichting gestuurd, een vreselijke plaats die door een bende buitengewoon gemene en schijnheilige heilssoldaten werd bestuurd. In de inrichting had Gertrud noedels in haar soep gekregen en had ze moeten omgaan met een hoop zuipwijven. Het was allemaal Mariannes schuld, die vrouw was totaal geschift en het was een groot ongeluk dat ze überhaupt in Gertruds leven was gekomen. Niemand anders dan zo’n moraalridder als zij zou op het idee zijn gekomen Gertrud in een inrichting te stoppen …

Toen ter sprake kwam hoe Marianne in Gertruds leven was gekomen, ging Birgitta op haar handen zitten en wierp ze een blik op de wekker. Ze moest er alweer snel vandoor.

‘Sorry’, zei ze, terwijl ze van haar stoel gleed. ‘Stenberg slaat me als ik te laat kom …’

Gertruds onderlip trilde even, ze sloot haar ogen.

‘Ga maar’, zei ze. ‘Het kan ook niet leuk voor jou zijn om hier te zitten en je moeders klaagzang aan te horen …’

Birgitta bleef bij het bed staan, het was alsof ze haar armen niet meer om Gertruds hals durfde te slaan, ze strekte alleen haar hand uit en raakte Gertruds onderarm even aan. ‘Wanneer mag ik thuiskomen?’ vroeg ze. Haar stem haperde even, ze moest slikken. ‘Heb je met Marianne gepraat?’

Gertrud sloeg haar hand voor haar gezicht en snauwde: ‘Binnenkort! Ik heb toch gezegd dat ik dat binnenkort zal doen!’

Op de ochtend van de laatste schooldag liep Wijf Ellen te jammeren dat ze niet naar twee scholen tegelijk kon gaan, maar helaas, helaas, ze zou het niet redden om van de school van Christina en Margareta naar die van Birgitta te rennen. Het leek alsof ze dacht dat Birgitta wel vertwijfeld zou zijn, maar Birgitta was helemaal niet van plan vertwijfeld te raken. Integendeel. Alleen zachte eitjes hadden volwassenen bij zich op de laatste schooldag en Birgitta was geen zacht ei. Bovendien zou ze na afloop niet bij Gertrud kunnen binnenwippen als Ellen haar op de hielen zat.

Ze was er al bijna aan gewend om thuis bij Gertrud aan te bellen. Ze was een hele middag in Ellens tuin aan het graven geweest, maar zonder de sleutel te kunnen vinden, en ten slotte was Ellen in hoogst eigen persoon de tuin in komen marcheren om te zeggen dat het afgelopen moest zijn met dat mollenspel. Gertrud had haar een nieuwe sleutel beloofd, maar tot nu toe had ze daar nog niet genoeg geld voor gehad. En Birgitta wilde niet zeuren: Gertrud had warempel toch al genoeg zorgen.

Er kwam niemand opendoen, maar ze kon achter de deur stemmen horen. Gertrud was thuis, maar ze was duidelijk niet alleen. Birgitta hoopte dat het iemand van Gertruds oude vriendinnen was die op bezoek was gekomen, dan waren er twee mensen die hun handen dicht zouden slaan van bewondering voor haar mooie jurk. Ze trok haar rok een beetje recht voordat ze weer aanbelde en toen er geen reactie kwam, drukte ze de deurklink naar beneden.

Het was geen vriendin. Het was Osvald.

Zoals gewoonlijk zat hij in de ene fauteuil, maar dit keer zat Gertrud bij hem op schoot. Ze keken allebei een beetje waterig uit hun ogen en Gertruds ene kous was afgezakt, hij hing als een sluier van haar knie. Gertruds lippenstift was uitgesmeerd rond haar mond en ze leek niet te merken dat Osvald zijn grote hand onder haar rok had gewriemeld. Ze knipperden allebei even en keken om toen Birgitta de kamer binnenstapte, ze bleven even doodstil en onbeweeglijk zitten terwijl ze haar aanstaarden. De jurk had hen verstomd.

‘Ben jij het?’ zei Gertrud, terwijl ze zich vooroverboog en haar sigaretten pakte. Osvald trok zijn hand terug en tastte over het Turkse rooktafeltje naar zijn glas.

‘Mmm’, zei Birgitta.

‘En zo verrekte opgedoft …’ zei Gertrud turend, terwijl ze de rook van haar eerste trek uitblies. ‘Van wie heb je die feestkleding gekregen?’

‘Van Tante Ellen.’

‘Ellen? Welke verdomde Tante Ellen?’

‘De vrouw bij wie ik woon.’

Gertrud vertrok haar gezicht en stond op, ze liep met haar afgezakte kous bungelend rond haar been naar haar bed en ging zitten. De veren piepten net als anders. Alles was net als anders. Absoluut. Er was niets veranderd.

‘Dus zij kan het zich veroorloven schattige jurkjes voor je te kopen?’ zei Gertrud en ze krulde haar bovenlip.

Birgitta wist niet wat ze moest zeggen, maar dat gaf niet, want Gertrud bleef zelf praten. Ze tipte de as van haar sigaret in haar handpalm en begon te lachen: ‘Ja, ze kan het zich om de donder wel veroorloven jurken voor jou te kopen … Ze zal wel betaald krijgen om voor de kinderen van andere mensen te zorgen. Of wat denk jij, Osvald?’

Vanuit zijn fauteuil knorde Osvald instemmend. Gertrud stak haar sigaret tussen haar lippen en bekeek Birgitta nog een keer: ‘Ja, je ziet er verdomd schattig uit. Een echte kleine Shirley Temple, zou je kunnen zeggen … Dus dan zul je wel tevreden zijn? Dan zul je wel bij die Ellen willen blijven? Zodat je dag in, dag uit in zijde en fluweel gekleed kunt gaan?’

Birgitta kneep haar lippen op elkaar en schudde haar hoofd. Nee! Ze wilde terug naar Gertrud, dat had ze toch al duizend keer gezegd! Maar misschien had ze niet hard genoeg gepraat, misschien had Gertrud haar niet gehoord. Ze wilde dat de rozenjurk in de naden zou barsten en in lompen van haar lichaam zou vallen, dat ze zich kon bewegen en kon praten. Maar nee: de jurk bleef zitten waar hij zat en Birgitta was niet in staat zich te bewegen. Ze kon niet eens meer praten.

‘Wat is dat trouwens voor mens?’ vroeg Gertrud, terwijl ze achteroverleunde, met haar elleboog in het kussen steunend. Ze was vergeten dat ze zojuist as had afgetipt in haar hand, er kwam een grijs vlekje op de sprei. Maar Birgitta hoefde niet ongerust te zijn, de as gloeide niet en die vlek had ze er in een wip uitgeborsteld wanneer ze zich eenmaal weer kon bewegen.

‘Weet jij dat, Osvald?’ vroeg Gertrud. ‘Weet jij wat voor mens dat is waar Birgitta nu bij woont?’

Osvald nam een slok van zijn drankje en boerde.

‘Zeker’, zei hij. ‘Ellen Johansson, je weet wel. Ze neemt pleegkinderen in huis, ik denk dat ze er inmiddels zo’n drie of vier heeft.’

Gertrud fronste haar voorhoofd: ‘Welke Ellen Johansson?’

‘De weduwe van Hugo Johansson. Die hoge piet, je weet wel, die een jaar of tien geleden doodging …’

Osvald begon te lachen, nam nog een slok en krabde zich op de borst: ‘Een verrekt slim wijf, dat mens. Minstens twintig jaar jonger dan hij. Toen hij het loodje legde, waren ze nog niet langer dan een jaar getrouwd en zij bleef mooi achter met zijn huis en zijn geld … En hij was vast niet berooid.’

Gertrud ging kaarsrecht op bed zitten.

‘Had hij kanker? Ging hij dood aan kanker?’

Osvald haalde zijn schouders op. Dat wist hij verdomme niet. Maar wat maakte het uit, Gertrud had zelf het antwoord al gegeven.

‘Natuurlijk, verdomme! Nou weet ik wie het is. Een klein vrouwtje, een beetje vierkant op de een of andere manier … Ha!’

Ze nam een stevige trek en tuurde door half dichtgeknepen ogen naar Birgitta: ‘Doe haar de groeten maar van mij. Zeg maar tegen haar dat ik me haar en haar misgeboorte nog wel herinner. Ooit hebben we op dezelfde zaal van de kraamafdeling gelegen.’