43.

Ayla stond op en ging de tent uit. Er hing nevel dicht bij de grond en de lucht voelde koud en vochtig aan op haar blote huid. Ze kon in de verte het gebulder van de waterval horen, maar zag hem niet, want de mist was heel dicht aan de andere kant van het meer. Hier leek het meer een lange smalle vlakte met groenachtig troebel water, dat bijna ondoorschijnend was.

Ze was ervan overtuigd dat er op zo'n plek geen enkele vis leefde, zoals er ook geen plantengroei langs de kant was; dit was te nieuw voor leven, te rauw. Hier was alleen water en steen, hier hing de sfeer van een tijd vóór de tijd, van een oeroud begin voordat het leven begon. Ayla huiverde en had dezelfde ervaring van verlatenheid als Zij in Haar verschrikkelijke eenzaamheid moest hebben gekend, voordat de Grote Moeder het leven schonk aan alles wat op aarde leeft.

Ze deed een plas, rende daarna over het scherpe grindstrand, liep het water in en dook onder. Het was ijskoud en helemaal zanderig van het slib. Ze wilde baden - dat was onmogelijk toen ze over het ijs trokken, maar niet hier. Ze vond de kou niet erg, maar ze verlangde naar helder, schoon water.

Ze liep terug naar de tent om zich aan te kleden en Jondalar te helpen inpakken. Onderweg keek ze door de mist van het levenloze landschap naar de vage omtrekken van een paar bomen. Plotseling glimlachte ze.

'Daar heb je ze!' zei ze en liet een scherp gefluit horen.

Jondalar kwam onmiddellijk de tent uit. Hij had een even brede glimlach op zijn gezicht als Ayla toen hij de twee paarden naar hen toe zag galopperen. Wolf kwam achter ze aan en Ayla vond dat hij er zelfvoldaan uitzag. Hij was die morgen niet in de buurt geweest en ze vroeg zich af of hij een rol bij de terugkeer van de paarden had gespeeld. Ze schudde haar hoofd en besefte dat ze er waarschijnlijk nooit achter zou komen.

Ze begroetten elk paard met knuffels, liefkozend geaai, vriendelijk gekrab en hartelijke woordjes. Ayla onderzocht ze gelijktijdig minutieus, want ze wilde zich ervan overtuigen dat ze geen verwondingen hadden. De laars aan Whinney's rechterachterbeen was weg en de merrie leek dit been terug te trekken toen Ayla het wilde bekijken. Zou ze bij de rand van de gletsjer door het ijs zijn gezakt en bij het lostrekken de laars hebben afgescheurd en haar been bezeerd? Dat was het enige dat ze kon bedenken.

Om de andere laarzen af te doen, tilde ze om de beurt haar benen op en maakte het touw los, terwijl Jondalar naast de merrie bleef staan om haar rustig te houden. Renner had nog alle laarzen aan, maar Jondalar zag dat ze behoorlijk dun werden langs de scherpe hoeven; zelfs mammoethuid bleef niet lang heel als hij over hoeven werd gedragen.

Toen ze hun spullen bij elkaar hadden gezocht en de ronde boot hadden gehaald, ontdekten ze dat de bodem helemaal doorweekt was. Er zat een lek in.

'Ik geloof niet dat ik nog eens met dit ding over een rivier zou durven gaan,' zei Jondalar. 'Zullen we hem hier laten?'

'We moeten wel, tenzij we hem zelf trekken. We hebben geen stokken meer. Die hebben we achtergelaten toen we over dat ijs vlogen en er zijn hier geen geschikte bomen in de buurt om nieuwe te maken,' zei Ayla.

'Nou, dan hoeven we daar niet meer over na te denken!' zei Jondalar. 'Gelukkig hoeven we geen stenen meer te vervoeren en onze lading is nu zo uitgedund dat ik denk dat we alles zelf kunnen dragen, zelfs zonder de paarden.'

'Als ze niet waren teruggekomen, hadden we dat inderdaad moeten doen, terwijl we naar ze zochten,' zei Ayla, 'maar ik ben ontzettend blij dat ze ons hebben gevonden.'

'Ik zat me ook zorgen over ze te maken,' zei Jondalar.

Toen ze aan de afdaling van de steile zuidwestelijke kant van het oude massief begonnen, dat de verschrikkelijke ijsvlakte op zijn afgesleten top droeg, viel er een druilerige regen.

'Je zult Dalanar heel aardig vinden,' zei Jondalar toen ze genoeglijk naast elkaar reden. 'Je zult alle Lanzadoniërs aardig vinden. De meesten zijn oorspronkelijk Zelandoniërs, net als ik.'

'Waarom hebben ze besloten een nieuwe Grot te beginnen?'

'Dat weet ik niet zeker. Ik was nog erg jong toen hij en mijn moeder uit elkaar gingen en ik heb hem pas leren kennen toen ik bij hem ging wonen. Hij heeft Joplaya en mij geleerd hoe je steen moest bewerken. Ik denk dat hij besloot zich te vestigen en een nieuwe Grot te beginnen toen hij Jerika had ontmoet en hij heeft die plek uitgekozen omdat hij daar de vuursteenmijn had gevonden. De mensen spraken al over Lanzadoniër-steen toen ik nog maar een klein jongetje was,' legde Jondalar uit.

'Jerika is zijn gezellin en... Joplaya... je nicht, hè?'

'Ja. Bijna-nicht. Jerika's dochter bij Dalanars vuurplaats. Zij is ook een goede vuursteenklopper, maar je mag haar nooit vertellen dat ik dat heb gezegd. Ze is een echte plaaggeest, maakt altijd grapjes. Ik ben benieuwd of ze al een gezel heeft gevonden. Grote Moeder! Het is zo lang geleden. Wat zullen ze opkijken!'

'Jondalar!' zei Ayla haastig fluisterend. Hij hield op. 'Kijk, daar bij die bomen. Daar staat een hert!'

De man glimlachte. 'Die pakken we!' zei hij en greep al eenspeer terwijl hij zijn speerwerper opzocht en Renner een teken met zijn knieën gaf. Al was zijn manier van een paard leiden niet gelijk aan die van Ayla, hij was na bijna een jaar reizen net zo'n goede ruiter als zij.

Ze liet Whinney precies achter hem keren - het dier genoot ervan vrij te zijn en niet te worden belemmerd door het sleeptoestel - en zette haar speer in haar speerwerper. Opgeschrikt door die snelle beweging, ging het hert er met grote sprongen vandoor, maar zij gingen snel erachteraan. Doordat ze ieder aan een kant van het dier kwamen, was het eenvoudig om met de speerwerpers de jonge, onervaren hertebok neer te leggen. Ze sneden de delen die ze het lekkerst vonden eruit en zochten mooie bouten om als geschenk voor Dalanars volk mee te nemen. De restanten lieten ze voor Wolf, die mocht uitkiezen wat hij wilde.

Tegen de avond vonden ze een snel stromend, borrelend riviertje dat er helder uitzag en ze volgden dat tot ze bij een groot, open veld kwamen met bomen en struiken langs het water. Ze besloten hun kamp vroeg op te slaan en een deel van het hertevlees klaar te maken. Het regenen was opgehouden en ze hoefden zich niet meer te haasten, wat ze zich nog dikwijls moesten inprenten.

Toen Ayla de volgende ochtend uit de tent kwam, was ze sprakeloos van verbazing, volkomen overrompeld door wat ze zag. Het landschap leek onwerkelijk, het had iets van een bijzonder levendige droom. Het leek onmogelijk dat ze nog maar een paar dagen geleden zulke bitter strenge, winterse omstandigheden hadden doorstaan en nu was het plotseling lente!

'Jondalar! O, Jondalar. Kom eens kijken!'

De man stak zijn slaperige hoofd door de tentopening en Ayla zag zijn glimlach steeds breder worden.

Ayla glimlachte eveneens. 'Ik ga iets vers zoeken, iets heerlijks om nu te eten,' zei ze.

Wolf was alweer vertrokken en Ayla wist zeker dat hij aan het verkennen of aan het jagen was; de lente bracht ook voor hem nieuwe avonturen. Ze liep naar de paarden, die midden op de lentewei van de fijne, korte en zoete grassprietjes stonden te grazen. Het was het rijke jaargetijde, een tijd van groei op heel het land.

In de lente dwong het warme zonlicht de grote ijsmassa om vocht af te geven in plaats van op te nemen. Dit was vrijwel de enige tijd van het hele jaar dat er regen viel, niet op de gletsjer, maar op het dorstige en vruchtbare land er omheen. Een zomer in de Ijstijd kon heet zijn, maar hij was kort; de lente in de oertijd was lang en nat, de plantengroei explosief en overvloedig.

Dieren groeiden in de Ijstijd hoofdzakelijk in de lente als alles fris en groen was en rijk aan de benodigde voedingsstoffen. Of de lente een rijk en sappig of juist een droog jaargetijde is, het is van nature de tijd waarin bij dieren de groei optreedt in jonge botten of in oude slagtanden en horens, de tijd waarin ze nieuwe, grotere geweien krijgen of hun dikke wintervacht afwerpen en een nieuwe krijgen. Omdat de lente vroeg begon en lang duurde, was het groeiseizoen van dieren ook lang, waardoor hun afmetingen buitensporig groot werden en hun hoornen versierselen indrukwekkend.

Tijdens de lange lente deelden alle diersoorten gelijkelijk in de groene overvloed, maar tegen het eind kregen ze felle concurrentie van elkaar te verduren over rijpere, minder voedzame en minder verteerbare grassen en kruiden. Die concurrentie uitte zich niet in schermutselingen over wie er het eerst of het meest mocht eten, noch over het bewaken van grenzen. Dieren in kudden op de vlakten kenden geen territorium. Ze trokken over grote afstanden en gedroegen zich heel sociaal; tijdens hun reistocht zochten ze gezelschap van hun eigen soort en deelden hun gebied met andere dieren, die zich aan open graslanden hadden aangepast.

Overal waar meer dan één diersoort identieke eet- en leefgewoonten had, kreeg er altijd maar één soort de overhand. De andere ontwikkelden weer nieuwe manieren om een andere passende omgeving te benutten, of ze gebruikten een ander deel van het beschikbare voedsel, of ze trokken naar een andere streek of stierven uit. Geen van de vele verschillende grazende en weidende dieren leefden in directe rivaliteit met elkaar over hetzelfde voedsel.

Vechten gebeurde altijd tussen mannetjes van dezelfde soort en dan alleen in de bronsttijd, wanneer soms alleen al het vertonen van een bijzonder indrukwekkend gewei of horens of slagtanden voldoende was om de dominantie en het recht van voortplanting vast te stellen - genetisch gesproken waren dat dwingende redenen voor de prachtige versieringen, die door de rijke lentegroei waren gestimuleerd.

Maar zodra de overdaad van de lente voorbij was, volgde het leven van de trekkende steppebewoners weer een vast patroon, dat niet makkelijk was. In de zomer moesten ze de spectaculaire groei die de lente had teweeggebracht zien te onderhouden en moesten ze dikker en vetter worden voor het moeilijke seizoen dat ze te wachten stond. De herfst bracht voor sommige de veeleisende bronsttijd, voor andere de groei van zware vachten en andere beschermingen. Maar het moeilijkst was de winter, dan moesten ze zien te overleven.

De winter bepaalde de capaciteit van het land, hij besliste wie er zou leven en wie er zou sterven. De winter was moeilijk voormannetjes met hun grotere afmetingen en zware sociale versieringen die ze in stand moesten houden of weer moesten laten groeien. De winter was moeilijk voor vrouwtjes, die kleiner van afmetingen waren, omdat ze met ongeveer dezelfde hoeveelheid beschikbaar voedsel niet alleen zichzelf in leven moesten houden, maar ook de volgende generatie die in hun lichaam groeide, of die ze zelf voedden of beide. Maar de winter was uitzonderlijk moeilijk voor de jongen, die niet de afmetingen van de volwassen dieren hadden om reserves aan te leggen en wat ze hadden weten te verzamelen aan hun groei moesten besteden. Als het lukte het eerste jaar door te komen, lagen hun kansen veel beter.

Op de droge, koude en oeroude graslanden bij de gletsjers deelde deze grote verscheidenheid aan dieren het complexe en produktieve land en ze handhaafden zich, doordat iedere soort zijn eigen eet- en leefgewoonten had. Zelfs roofdieren hadden hun speciale prooi. Maar een vindingrijke, creatieve, nieuwe soort, die zich niet zozeer aan de omgeving aanpaste, maar die juist naar haar believen veranderde, begon haar aanwezigheid te laten voelen.

Ayla was ongewoon stil toen ze voor een rustpauze bij een ander murmelend beekje uit de bergen halt hielden en het restant vlees en verse groenten dat ze 's morgens hadden klaargemaakt, zouden opeten.

'Het is nu niet ver meer. Thonolan en ik hebben hier ergens ook halt gehouden toen we op weg waren,' zei Jondalar.

'Het is mooi hier,' antwoordde ze, maar ze was met haar gedachten niet echt bij het adembenemende uitzicht.

'Waarom ben je zo stil, Ayla?'

'Ik heb aan jouw familie zitten denken en besef dat ik helemaal geen familie heb.'

'Je hebt wel familie! Hoe zit het dan met de Mamutiërs? Ben jij niet Ayla van de Mamutiërs?'

'Dat is niet hetzelfde. Ik mis ze en zal altijd van ze blijven houden, maar het was niet zo erg om weg te gaan. Daarvóór was het veel moeilijker, toen ik Dure moest achterlaten.' Er kwam een heel trieste blik in haar ogen.

'Ayla, dat begrijp ik, het is vreselijk om een zoon te moeten achterlaten.' Hij nam haar in zijn armen. 'Je krijgt hem er niet mee terug, maar misschien geeft de Moeder je andere kinderen... op een dag... misschien zelfs kinderen van mijn geest.'

Ze scheen hem niet te horen. 'Ze zeiden dat Dure misvormd was, maar dat was niet zo. Hij was van de Stam, maar ook van mij. Hij was een deel van beiden. Ze vonden mij toch ook niet misvormd, alleen maar lelijk, ik was langer dan alle mannen van de Stam... groot en lelijk...'

'Ayla, je bent niet groot en lelijk. Je bent mooi en je moet goed onthouden dat mijn familie de jouwe is.'

Ze keek hem aan. 'Voor jij kwam had ik niemand, Jondalar. Ik heb nu jou om van te houden en misschien ooit jouw kind. Wat zal ik dan gelukkig zijn,' zei ze glimlachend.

Haar glimlach luchtte hem op en het praten over een kind nog meer. Hij keek naar de zonnestand aan de hemel. 'We halen vandaag Dalanars grot niet als we niet voortmaken. Kom, Ayla, de paarden hebben er behoefte aan eens flink te draven. Wie het eerste aan de overkant van het weiland is. Ik denk niet dat ik het nog een nacht langer in de tent uithoud nu we zo dichtbij zijn.'

Wolf sprong uit het bos te voorschijn, speels en vol energie. Hij ging op zijn achterpoten staan, legde zijn voorpoten op haar borst en likte haar wang. Dit was haar familie, dacht ze, terwijl ze hem in zijn nekvel greep. Deze prachtige wolf, de trouwe, geduldige merrie, de vurige hengst en de man, die prachtige, lieve man. Ze zou nu gauw met zijn familie kennismaken.

Ze was weer stil onder het inpakken van de paar dingen die ze hadden gebruikt. Ineens haalde ze spullen uit een ander pak. 'Jondalar, ik ga in dit beekje baden, een schone tuniek en schone beenkappen aantrekken,' zei ze en trok meteen de leren tuniek uit die ze steeds had gedragen.

'Waarom wacht je niet tot we er zijn? Je bevriest, Ayla. Dat water komt waarschijnlijk regelrecht van de gletsjer.'

'Dat vind ik niet erg. Ik wil jouw familie niet ontmoeten als ik vies ben en vol vlekken van de reis.'

Ze kwamen bij een rivier, troebelig groen door afvloeiing van de gletsjer, waarin het water flink hoog stond; die kolkende massa zou nog veel hoger worden als hij later in het seizoen zijn volle capaciteit bereikte. Ze sloegen naar het oosten af, stroomopwaarts, tot ze een plek vonden waar het water laag genoeg stond om over te steken en daarna klommen ze in zuidoostelijke richting. Het was laat in de middag toen ze een lichte helling bereikten, die in de buurt van een rotswand vlakker werd. De donkere ingang van een grot lag half verscholen onder een overhangende richel.

Een jonge vrouw zat met haar rug naar hen toe op de grond en had gebroken schilfers en knobbels vuursteen om zich heen. Met één hand hield ze een priem, een puntige stok, op de kern van de donkere, grijze steen en concentreerde zich op de juiste plaats, klaar om er een klap op te geven met een zware benen hamer, die ze in haar andere hand hield. Ze was zo in haar werk verdiept dat ze niet merkte dat Jondalar zachtjes achter haar was komen staan.

'Veel oefenen, Joplaya, dan word je nog eens net zo goed als ik,' zei hij grijnzend.

De benen hamer kwam helemaal verkeerd neer, waardoor het blad dat ze had willen afschilferen uiteenspatte, ze draaide zich met een ruk om met een sprakeloze verbazing op haar gezicht.

'Jondalar! O, Jondalar! Ben jij het werkelijk?' riep ze en wierp zich in zijn armen. Met zijn armen om haar middel tilde hij haar op en zwaaide haar in het rond. Ze klampte zich aan hem vast alsof ze hem nooit meer wilde loslaten. 'Moeder! Dalanar! Jondalar is terug! Jondalar is teruggekomen!' riep ze.

Er kwamen mensen uit de grot te voorschijn en een oudere man, even lang als Jondalar, holde naar hem toe. Ze omarmden elkaar, deden een stap achteruit, keken en omhelsden elkaar weer.

Ayla gaf een teken en Wolf kroop vlak bij haar toen ze op de achtergrond stond te kijken, de leidsels van beide paarden in haar hand.

'Dus je bent terug! Je bent zo lang weggeweest, ik geloofde niet dat je nog zou terugkomen,' zei de man.

Hij keek over Jondalars schouder en zag een onwaarschijnlijk tafereel. Twee paarden met manden en pakken die op ze waren vastgebonden en met huiden over hun rug, en een grote wolf stonden bij een lange vrouw. Ze was gekleed in een bontparka en droeg beenkappen van een ongebruikelijke snit en met onbekende patronen versierd. Ze had haar kap achterover gedaan en haar diep gouden haar viel in golven langs haar gezicht. Haar gelaatstrekken waren beslist ongewoon, eigenlijk even onbekend als de snit van haar kleding, maar dat verhoogde juist haar bijzondere schoonheid.

'Ik zie je broer niet, maar je bent niet alleen teruggekeerd,' zei de man.

'Thonolan is dood,' zei Jondalar en sloot onwillekeurig zijn ogen. 'Ik zou ook dood zijn geweest als Ayla er niet was geweest.'

'Het spijt me dat te horen. Het was een beste jongen. Willomar en je moeder zullen diepbedroefd zijn. Ik zie dat je op het gebied van vrouwen niet van smaak bent veranderd. Je had altijd al een voorkeur voor mooie zelandonia.'

Jondalar vroeg zich af waarom hij dacht dat Ayla Een was Die de Moeder Dient, maar zag haar plotseling met de ogen van de oudere man en glimlachte. Hij liep met grote passen naar de rand van de open plek, nam Renners leidsel en liep terug, gevolgd door Ayla, Whinney en Wolf.

'Dalanar van de Lanzadoniërs, heet Ayla van de Mamutiërs welkom,' zei hij.

Dalanar stak beide handen uit, de handpalm naar boven, de groet van openheid en vriendschap. Ayla greep die met beide handen.

'In naam van Doni, de Grote Aardmoeder, heet ik je welkom, Ayla van de Mamutiërs,' zei Dalanar. 'Ik groet je, Dalanar van de Lanzadoniërs,' antwoordde Ayla op passende officiële wijze.

'Je spreekt onze taal heel goed voor iemand van zo ver. Het is mij een vreugde met je kennis te maken.' Zijn glimlach logenstrafte zijn officiële woorden. Hij had haar bijzondere manier van spreken opgemerkt en vond die heel boeiend.

'Jondalar heeft me die leren spreken,' zei ze. Ze kon haar ogen haast niet van de oudere man afhouden. Ze keek naar Jondalar en toen weer naar Dalanar en stond versteld van hun gelijkenis.

Dalanars blonde haar was bovenop iets dunner en zijn middel wat dikker, maar hij had dezelfde intens blauwe ogen - een paar plooitjes in de ooghoeken - en hetzelfde hoge voorhoofd, hoewel zijn zorgenrimpels wat dieper waren. Zijn stem had de- zelfde klank, hoogte en toon. Hij benadrukte op dezelfde manier het woord vreugde, waardoor het misschien iets dubbelzinnigs kreeg. Het was bijna griezelig. De warmte van zijn handen wekte een tintelende reactie bij haar. Zijn gelijkenis bracht zelfs haar lichaam even in de war.

Dalanar voelde haar reactie en glimlachte met Jondalars glimlach, want hij begreep de reden en waardeerde haar juist daarom. Dat vreemde accent, dacht hij, ze moet van heel ver komen. Toen hij haar handen losliet, kwam de wolf plotseling zonder enig teken van angst naar hem toe, al kon hij dat niet van zichzelf zeggen. Wolf duwde zijn kop onder Dalanars hand. Zo vroeg hij aandacht, het leek of hij de man al kende. Tot zijn eigen verbazing begon Dalanar het mooie dier te aaien, alsof het volkomen natuurlijk was een grote levende wolf te liefkozen.

Jondalar stond te grijnzen. 'Wolf denkt dat jij mij bent. Iedereen zei altijd dat we op elkaar lijken. Straks zit je nog op Renners rug.' Hij hield de man het leidsel voor.

'Zei je "Renners rug"?' vroeg Dalanar.

'Ja. Het grootste deel van de weg hiernaartoe hebben we op de ruggen van die paarden gereden; Renner heb ik als naam aan de hengst gegeven,' legde Jondalar uit. 'Ayla's paard heet Whinney en het grote beest dat jou zo aardig schijnt te vinden, heet "Wolf". Het Mamutische woord voor wolf.'

'Hoe is het je gelukt een wolf en paarden...' begon Dalanar.

'Dalanar, waar zijn je manieren? Denk je niet dat andere mensen ook met haar willen kennismaken en onze verhalen willen horen?'

Ayla was nog wat in de war van Dalanars ongelooflijke gelijkenis met Jondalar. Ze keerde zich om naar degene die had gesproken - en weer kon ze haar ogen niet afhouden van wat ze zag. De vrouw leek op niemand die Ayla eerder had gezien. Haar haar, uit haar gezicht weggetrokken in een knot op haar achterhoofd, was glanzend zwart met grijze vegen bij de slapen. Maar vooral haar gezicht vond Ayla bijzonder. Het was rond en plat, met hoge jukbeenderen, een kleine neus, en donkere, enigszins schuine ogen. De glimlach van de vrouw was tegenstrijdig met haar strenge woorden. Dalanar straalde toen hij naar haar keek.

'Jerika!' zei Jondalar en lachte verheugd.

'Jondalar! Wat fijn dat je terug bent!' Ze omhelsden elkaar hartelijk. 'Aangezien deze grote beer van een man van mij geen manieren kent, moet jij me maar aan je reisgezellin voorstellen. En dan moet je me meteen vertellen waarom die dieren daar staan en niet weglopen,' zei de vrouw.

Ze ging tussen de twee mannen staan en leek nu nog kleiner. De twee mannen waren even groot en de bovenkant van haar hoofd kwam tot halverwege hun borstkas. Ze had een snelle, kwieke manier van lopen. Ayla moest aan een vogel denken, een indruk die nog werd versterkt door haar kleine gestalte.

'Jerika van de Lanzadoniërs wil Ayla van de Mamutiërs begroeten. Zij is verantwoordelijk voor het gedrag van de dieren,' zei Jondalar met een stralende lach naar het vrouwtje, waardoor hij weer precies op Dalanar leek. 'Zij kan beter dan ik vertellen waarom de dieren niet weglopen.'

'Je bent welkom hier, Ayla van de Mamutiërs,' zei Jerika met uitgestrekte handen. 'En de dieren ook, als je belooft dat ze zich zo merkwaardig blijven gedragen.' Terwijl ze dat zei, keek ze naar Wolf.

'Ik groet je, Jerika van de Lanzadoniërs.' Ayla lachte naar haar. Het vrouwtje had een verbazend stevige handdruk en Ayla vermoedde dat haar karakter even sterk zou zijn. 'De wolf zal niemand kwaad doen, tenzij wij worden bedreigd. Hij is vriendelijk, maar treedt heel beschermend op. De paarden zijn zenuwachtig met vreemden en ze gaan misschien steigeren als er te veel mensen om ze heen staan, wat gevaarlijk zou kunnen zijn. Het is beter als de mensen in het begin niet te dicht bij ze komen totdat ze iedereen wat beter kennen.'

'Dat lijkt me heel verstandig en ik ben blij dat je het mij hebt verteld,' antwoordde ze. Toen keek ze Ayla met bijna verwarrende directheid aan. 'Je komt van ver. De Mamutiërs wonen nog voorbij het eind van de Donau.'

'Ken je het land van de Mammoetjagers?' vroeg Ayla verrast.

'Ja, en ik ken land dat nog verder naar het oosten ligt, al herinner ik me dat niet goed. Hochaman zal je daar graag over vertellen. Niets kan hem meer plezier doen dan een nieuw oor dat naar zijn verhalen wil luisteren. Mijn moeder en hij komen uit een land bij de Eindeloze Zee, zo ver als het land naar het oosten gaat. Ik ben onderweg geboren. We hebben bij vele volkeren gewoond, soms een paar jaar lang. Ik herinner me de Mamutiërs. Goed volk. Uitstekende jagers. Ze vroegen ons bij hen te blijven,' vertelde Jerika.

'Waarom hebben jullie dat niet gedaan?'

'Hochaman wilde zich nog niet vestigen. Het was zijn droom van het ene eind van de wereld naar het andere te reizen om te zien hoe ver het land liep. We hebben Dalanar ontmoet kort nadat mijn moeder was gestorven en besloten te blijven en hem met het op gang brengen van de vuursteenmijn te helpen. Hochaman heeft zijn droom kunnen verwezenlijken,' zei Jerika een blik op de lange man werpend. 'Hij heeft de hele reis gemaakt, van de Eindeloze Zee in het oosten naar de Grote Wateren in het westen. Dalanar heeft hem geholpen zijn Tocht te volbrengen, enkele jaren geleden. Hij heeft hem het grootste deel op zijn rug gedragen. Hochaman heeft gehuild toen hij de grote westelijke zee zag en zijn tranen weggewassen met zout water. Hij kan niet goed meer lopen, maar niemand heeft zo'n lange reis als Hochaman gemaakt.'

'Of jij, Jerika,' voegde Dalanar er trots aan toe. 'Jij hebt bijna net zover gereisd.'

'Hmmm.' Ze haalde haar schouders op. 'Ik had weinig keus. Maar hier sta ik eerst Dalanar een standje te geven en dan praat ik zelf te veel.'

Jondalar had zijn arm geslagen om het middel van de vrouw die hij had verrast. 'Ik wil graag met je reisgezellin kennis maken,' zei ze.

'Het spijt me. Natuurlijk,' zei Jondalar. 'Ayla van de Mamutiërs, dit is mijn nicht Joplaya van de Lanzadoniërs.'

'Ik heet je welkom, Ayla van de Mamutiërs,' zei ze en stak haar handen uit.

'Ik groet je, Joplaya van de Lanzadoniërs,' zei Ayla, die zich plotseling van haar accent bewust werd en blij was een schone tuniek onder haar parka aan te hebben. Joplaya was even groot als zij, misschien zelfs wat langer. Ze had haar moeders hoge jukbeenderen, maar het gezicht was niet zo plat en haar neus leek op die van Jondalar, maar fijner. Gladde donkere wenkbrauwen pasten bij haar lange zwarte haar en dichte zwarte wimpers omlijstten haar ogen die wat schuin stonden zoals die van haar moeder, en ze hadden een prachtige kleur groen!

Joplaya was een ongelooflijk mooie vrouw.

'Ik ben blij met je kennis te maken,' zei Ayla. 'Jondalar heeft me zo veel over je verteld.'

'Ik ben blij dat hij me niet helemaal vergeten is,' antwoordde Joplaya. Ze stapte achteruit en Jondalars arm gleed weer om haar middel.

Andere mensen waren om hen heen komen staan en Ayla maakte officieel kennis met elke bewoner van de Grot. Ze waren allemaal benieuwd naar de vrouw die Jondalar had meegebracht, maar hun kritische blikken en vragen maakten haar verlegen en ze was blij dat Jerika haar te hulp kwam.

'Ik vind dat we ook een paar vragen voor later moeten bewaren. Ik weet zeker dat ze allebei heel veel te vertellen hebben, maar ze zullen zeker wel moe zijn. Kom, Ayla, ik zal je laten zien waar jullie kunnen logeren. Hebben de dieren nog iets speciaals nodig?'

'Ik moet alleen hun lading afdoen en een plekje zoeken waar ze kunnen grazen. Wolf blijft bij ons binnen als jullie dat niet erg vinden,' zei Ayla.

Ze zag dat Jondalar nog uitgebreid met Joplaya stond te praten en ze laadde de pakken zelf af, maar hij kwam haar snel helpen de spullen naar de grot te brengen.

'Ik denk dat ik een uitstekende plek voor de paarden weet,' zei hij. 'Ik zal ze er heen brengen. Moet Whinney nog een leidsel hebben? Ik ga Renner aan een lang touw vastleggen.'

'Dat denk ik niet. Ze zal wel bij Renner blijven.' Het viel Ayla op dat hij zo op zijn gemak was dat hij niets hoefde te vragen. Maar waarom zou hij ook? Deze mensen waren zijn verwanten. 'Ik ga toch maar met je mee, om haar tot rust te brengen.'

Ze liepen naar een grazig valleitje waar een beekje doorheen stroomde dat naar opzij afboog. Wolf kwam ook mee. Nadat hij Renners leidsel stevig had vastgebonden, ging Jondalar terug. 'Kom je?' vroeg hij.

'Ik blijf nog even bij Whinney,' zei ze.

'Zal ik onze spullen naar binnen brengen?'

'Ja, graag.' Hij wilde gauw terug en ze gaf hem geen ongelijk. Ze gaf Wolf een teken te blijven. Voor hem was alles ook nieuw. Ze hadden allemaal tijd nodig om tot rust te komen, behalve Jondalar. Toen ze terug was zocht ze hem en zag hem druk in gesprek met Joplaya. Ze wilde hen niet storen.

'Ayla,' zei hij toen hij haar zag. 'Ik vertelde Joplaya net over Wymez. Wil je haar later eens de speerpunt laten zien die hij je heeft gegeven?'

Ze knikte en Jondalar wendde zich weer tot Joplaya. 'Wacht maar tot je dat ziet. De Mamutiërs zijn uitstekende mammoetjagers, ze maken het puntje van hun speer van vuursteen inplaats van been. Die doorboort de dikke vachten veel beter, vooral als de bladen heel dun zijn. Wymez heeft een nieuwe techniek ontwikkeld. De punt wordt aan twee kanten afgetikt, maar niet zoals bij een ruwe kop van een bijl. Hij verhit de steen - dat maakt groot verschil. Je kunt er dan nog fijnere, nog dunnere schilfers af krijgen. Hij kan een punt maken die langer is dan mijn hand met een enorm dunne dwarsdoorsnede en een ongelooflijk scherpe rand.'

Ze stonden zo dicht bij elkaar dat hun lichamen elkaar raakten. Jondalar legde opgewonden alle bijzonderheden uit van die nieuwe techniek en hun ongedwongen intimiteit gaf Ayla een onbehaaglijk gevoel. Ze waren in hun puberteitsjaren altijd samen geweest. Welke geheimen had hij haar verteld? Welke vreugden en verdriet hadden ze samen gekend? Welke frustraties en triomfen hadden ze met elkaar gedeeld, toen ze beiden de moeilijke kunst van het vuursteenkloppen leerden? Hoeveel beter kende Joplaya hem dan zij?

Tot nu toe waren ze beiden vreemden geweest voor de mensen die ze op hun Tocht hadden ontmoet. Nu was alleen zij een vreemde.

Hij wendde zich weer tot Ayla. 'Waarom haal ik die punt niet nu al? In welke mand zit die?' vroeg hij en was al op weg.

Ze gaf hem enkele aanwijzingen en glimlachte zenuwachtig naar de donkerharige vrouw toen Jondalar was vertrokken, maar geen van beiden zei iets. Jondalar was bijna onmiddellijk terug.

'Joplaya, ik heb Dalanar gevraagd of hij ook wilde komen - ik heb hem zo lang al deze punt willen laten zien.'

Hij maakte voorzichtig het pakje open en net toen Dalanar kwam aanlopen, haalde hij de prachtig gemaakte vuursteen- punt te voorschijn. Dalanar nam de fijne speerpunt van Jondalar over en bekeek hem aandachtig.

'Een meesterwerk! Ik heb nog nooit zulk mooi vakmanschap gezien,' riep Dalanar uit. 'Moet je eens zien, Joplaya. Aan twee kanten bewerkt en er zijn ontzettend dunne schilfers afgeslagen. Denk je eens in wat een beheersing, wat een concentratie hiervoor nodig is geweest. Het voelt heel anders aan, en die glans. Hij lijkt bijna... olieachtig. Waar heb je dit vandaan? Hebben ze een andere soort vuursteen in het oosten?'

'Nee, het is een nieuwe werkwijze, die is ontwikkeld door een Mamutische man, Wymez. Hij is de enige vuursteenklopper die ik heb ontmoet die met jou kan worden vergeleken, Dalanar. Hij verhit de vuursteen. Daardoor krijgt hij die glans en dat gevoel, maar wat nog het beste is, als je hem hebt verhit, kun je die heel fijne schilfers eraf halen,' legde Jondalar levendig uit.

Ayla keek naar hem.

'Ze schilferen er bijna vanzelf af - daardoor krijg je die beheersing. Ik zal jullie laten zien hoe het werkt. Ik kan het niet zo goed als hij - ik moet beslist mijn techniek nog verbeteren - maar dan kunnen jullie zien wat ik bedoel. Ik wil graag goede vuursteen verzamelen nu we hier zijn. Omdat we paarden hebben, kunnen we meer vervoeren en ik neem graag wat Lanza- donische vuurstenen mee naar huis.'

'Hier ben je ook thuis,Jondalar,' zei Dalanar rustig. 'Maar we kunnen morgen naar de mijn gaan en een paar nieuwe stenen uithakken. Ik wil graag zien hoe het wordt gedaan, maar is het wel een speerpunt? Hij ziet er zo dun en fijn uit, dat hij bijna te teer lijkt om mee te jagen.'

'Ze gebruiken die speerpunten voor de jacht op mammoeten. Hij breekt wel makkelijker, maar die scherpe vuursteen doorboort de dikke huid beter dan een benen punt en hij glijdt makkelijk tussen twee ribben,' zei Jondalar. 'Ik moet je nog iets laten zien. Ik heb het ontworpen toen ik door de holeleeuw was toegetakeld en ik in Ayla's vallei woonde om te herstellen. Het is een speerwerper. Daarmee vliegt een speer twee keer zo ver. Wacht maar tot je het ziet.'

'We moeten geloof ik komen eten, Jondalar,' zei Dalanar, die mensen bij de ingang van de grot zag wenken. 'Iedereen wil jullie verhalen horen. Ga ergens zitten waar iedereen je kan horen. Je prikkelt ons met die dieren die op jullie bevel gehoorzamen en met die verhalen over verscheurende holeleeuwen, speer werpers en nieuwe steenkloptechnieken. Wat kun je ons nog meer aan avonturen en wonderen vertellen?'

Jondalar moest lachen. 'We zijn nog niet eens begonnen. Wil je geloven dat we stenen hebben gezien die vuur maken en stenen die branden? Huizen die zijn gemaakt van mammoet- botten, ivoren punten waarmee je een draad kunt trekken en enorme rivierboten, die gebruikt worden om op zulke grote vissen te jagen, dat je vijf mannen van jouw postuur op elkaar moet zetten om de vis van kop tot staart uit te meten?'

Ayla had Jondalar nog nooit zo gelukkig en ontspannen meegemaakt, zo vrij en spontaan, en ze ging beseffen hoe blij hij was om bij zijn eigen volk te zijn.

Hij legde een arm om Ayla en Joplaya toen ze naar de grot liepen. 'Heb jij al een gezel gekozen, Joplaya?' vroeg Jondalar. 'Ik heb niemand gezien die bij jou leek te horen.'

Joplaya lachte. 'Nee, ik heb op jou gewacht, Jondalar.'

'Je begint weer met je grapjes,' zei Jondalar grinnikend. Hij wendde zich tot Ayla om het haar uit te leggen. 'Bijna-neven en bij na-nichten kunnen zich niet met elkaar verbinden.'

'Ik heb al plannen gemaakt,' ging Joplaya verder. 'Ik dachtdat we er samen vandoor konden gaan om onze eigen grot te beginnen, zoals Dalanar heeft gedaan. We zouden natuurlijk alleen vuursteenkloppers toelaten.' Haar lach klonk geforceerd en ze keek alleen Jondalar aan.

'Dat bedoel ik nou, Ayla,' zei Jondalar tegen Ayla, en hij gaf Joplaya een kneepje. 'Altijd grapjes. Joplaya is een grote plaaggeest.' Ayla dacht dat ze het grapje niet begreep.

'Maar in ernst, Joplaya, je hebt toch al een belofte gedaan?'

'Echozar heeft me gevraagd, maar ik heb nog geen besluit genomen.'

'Echozar? Die ken ik niet. Is hij een Zelandoniër?'

'Hij is een Lanzadoniër. Hij is een paar jaar geleden bij ons gekomen. Dalanar heeft zijn leven gered, hij was bijna verdronken. Ik denk dat hij nog in de grot is. Hij is verlegen, je zult het begrijpen als je met hem kennismaakt. Hij ziet er... nou ja... anders uit. Hij vindt het vervelend om vreemden te ontmoeten en zegt dat hij niet met ons naar de Zomerbij eenkomst van de Zelandoniërs gaat. Hij is heel lief als je hem beter kent en hij wil alles voor Dalanar doen.'

'Ga jij dit jaar naar de Zomerbij eenkomst? Ik hoop wel te gaan, in ieder geval voor de verbintenis. Ayla en ik gaan ons samen verbinden.' Ditmaal gaf hij Ayla een kneepje.

'Ik weet het niet,' zei Joplaya zonder hem aan te kijken. Even later deed ze dit wel. 'Ik heb altijd geweten dat je je nooit met die Maronavrouw zou verbinden die in het jaar dat je bent vertrokken op je zat te wachten, maar ik had er nooit aan gedacht dat je een vrouw mee terug zou brengen.'

Jondalar kreeg een kleur toen de naam van de vrouw werd genoemd aan wie hij had beloofd zich te zullen verbinden en die hij had achtergelaten. Hij merkte niet dat Ayla verstijfde toen Joplaya vlug naar een man toeliep die uit de grot kwam.

'Jondalar! Die man!' Hij hoorde een geschokte klank in haar stem en draaide zich naar haar om. Ze was lijkbleek.

'Wat is er, Ayla?'

'Hij lijkt op Dure! Of, zoals mijn zoon eruit zal zien als hij volwassen is. Jondalar, die man is gedeeltelijk van Stam-af- komst!'

Jondalar keek aandachtiger. Het was waar. De man die met Joplaya hun kant uitkwam, had het uiterlijk van de Stam. Toen ze dichterbij kwamen, zag Ayla een opvallend verschil tussen deze man en de mannen van de Stam die ze kende. Hij was bijna even lang als zij.

Toen hij bij hen was, maakte ze een beweging met haar hand, bijna ongemerkt. Een ander zou die nauwelijks kunnen zien, maar de grote bruine ogen van de man werden nog groter van verbazing.

'Waar heb je dat geleerd?' vroeg hij, hetzelfde gebaar makend. Zijn stem was diep, maar helder en duidelijk. Hij had geen moeite met spreken, een teken dat hij van gemengd bloed was.

'Ik ben grootgebracht door een stam. Ze hebben me gevonden toen ik een klein meisje was. Ik kan me geen familie van voor die tijd herinneren.'

'Een stam heeft je grootgebracht? Mijn moeder hebben ze vervloekt, omdat ze mij het leven schonk,' zei hij bitter. 'Welke stam zou jou willen grootbrengen?'

'Ik vond niet dat ze een Mamutisch accent had,' beweerde Jerika. Er stonden verscheidene mensen om hen heen.

Jondalar haalde diep adem en rechtte zijn schouders. Hij wist vanaf het begin dat Ayla's achtergrond vroeg of laat ter sprake zou komen. 'Toen ik haar ontmoette, kon ze niet praten, Jerika, niet met woorden. Ze heeft mijn leven gered toen ik door een holeleeuw was aangevallen. Ze is geadopteerd door de Mamutiërs en toegelaten tot de Mammoetvuurplaats, omdat ze zo bedreven is in de geneeskunst.'

'Is ze Mamut? Een Die de Moeder Dient? Waar is haar teken? Ik zie geen tatoeëring op haar kaak,' zei Jerika.

'Ayla heeft het genezen geleerd van de vrouw die haar heeft grootgebracht, een medicijnvrouw van het volk dat zij de Stam - platkoppen - noemt, maar ze is even goed als iedere Zelandoni. De Mamut was net begonnen haar te leren hoe ze de Moeder moest Dienen, toen we weggingen; ze is niet ingewijd. Daarom heeft ze ook geen merkteken,' legde Jondalar uit.

'Ik wist wel dat ze zelandoni is. Dat moet wel om zo'n macht over dieren te hebben, maar hoe heeft ze kunnen leren genezen van een platkopvrouw?' riep Dalanar uit. 'Voordat ik Echozar leerde kennen, dacht ik dat ze niet veel meer dan dieren waren. Ik heb van hem begrepen dat ze in zekere zin kunnen spreken, en nu zeg jij dat ze genezers hebben. Dat had je me moeten vertellen, Echozar.'

'Hoe kan ik dat weten? Ik ben geen platkop,' gooide Echozar eruit. 'Ik heb alleen mijn moeder gekend en Andovan.'

Ayla verbaasde zich over het venijn in zijn stem. 'Zei je daarstraks dat je moeder is vervloekt? En dat heeft ze overleefd en ze heeft jou grootgebracht? Ze moet een heel bijzondere vrouw zijn geweest.'

Echozar keek rechtstreeks in de grijsblauwe ogen van de lange blonde vrouw. Hij zag geen aarzeling, geen terughoudendheid om hem niet te willen aankijken. Hij voelde zich merkwaardig aangetrokken tot de vrouw die hij nooit eerder had gezien en voelde zich met haar op zijn gemak.

'Ze heeft er niet veel over gesproken,' zei Echozar. 'Ze isdoor mannen aangevallen die haar metgezel hebben gedood toen hij probeerde haar te beschermen. Hij was de broer van de leider van de stam en zij kreeg van zijn dood de schuld. De leider zei dat ze ongeluk bracht. Later, toen hij hoorde dat ze een baby verwachtte, heeft hij haar als tweede vrouw bij zich genomen. Toen ik werd geboren, zei hij dat dat bewees dat ze een ongeluksvrouw was. Ze had niet alleen de dood van haar metgezel op haar geweten, ze baarde ook een misvormd kind. Toen heeft hij haar vervloekt, een doodvloek.' Hij sprak tegen deze vrouw veel openhartiger dan anders en hij was er zelf verbaasd over.

'Ik weet niet goed wat het betekent - een doodvloek,' vervolgde Echozar. 'Ze heeft het me een keer verteld, maar toen kon ze niet verder praten. Ze zei dat iedereen zich van haar afwendde, alsof ze haar niet zagen. Ze zeiden dat ze dood was en al probeerde ze hen te dwingen naar haar te kijken, het leek alsof ze er niet was, alsof ze dood was. Het moet vreselijk zijn geweest.'

'Dat is het ook,' zei Ayla zachtjes. 'Het is heel moeilijk om door te gaan met leven als je niet bestaat voor degenen van wie je houdt.' Haar ogen werden wazig door de herinnering.

'Mijn moeder heeft me opgepakt en is weggegaan om te sterven, zoals van haar werd verwacht, maar Andovan heeft haar gevonden. Hij was al oud en leefde alleen. Hij heeft me nooit verteld waarom hij zijn Grot heeft verlaten, het was iets met een wrede leider...'

'Andovan...' onderbrak Ayla hem. 'Was hij een S'Armu- niër?'

'Ja, ik geloof het wel,' zei Echozar. 'Hij sprak niet dikwijls over zijn volk.'

'We weten alles van die wrede leider,' zei Jondalar verbeten.

'Andovan heeft voor ons gezorgd,' ging Echozar verder. 'Hij heeft me leren jagen. Hij heeft de gebarentaal van de Stam van mijn moeder geleerd, maar zij heeft nooit meer dan een paar woorden kunnen spreken. Ik heb beide manieren van spreken geleerd en zij was verbaasd dat ik zijn woordgeluiden kon maken. Andovan is een paar jaar geleden gestorven en met hem ging ook mijn moeders wil om te leven heen. De doodvloek heeft haar uiteindelijk toch getroffen.'

'Wat heb je toen gedaan?' vroeg Jondalar.

'Ik ben alleen gebleven.'

'Dat is niet gemakkelijk,' zei Ayla.

'Nee, dat is het niet. Ik heb geprobeerd iemand te vinden om mee samen te leven. Geen enkele stam wilde mij in de buurt hebben. Ze gooiden stenen naar me en zeiden dat ik misvormd was en een ongeluksbrenger. Er was geen enkele grot die ietsmet mij te maken wilde hebben. Ze zeiden dat ik een gruwel van gemengde geesten was, half-mens, half-dier. Na een tijdje kreeg ik er genoeg van steeds vergeefs te proberen. Ik wilde niet meer alleen zijn. Op een dag ben ik van een hoge rots in de rivier gesprongen. Het eerste wat ik daarna zag, was Dalanar die naar me keek. Hij heeft me naar zijn Grot gebracht. En nu ben ik Echozar van de Lanzadoniërs,' eindigde hij trots en keek naar de lange man die hij verafgoodde.

Ayla dacht aan haar zoon en was dankbaar, dat hij als baby was geaccepteerd en dat er mensen waren die van hem hielden en hem wilden opnemen toen zij hem moest achterlaten.

'Echozar, je moet het volk van je moeder niet haten,' zei ze. 'Het is niet dat ze slecht zijn, maar ze zijn zo oeroud, dat ze niet meer kunnen veranderen. Hun tradities komen van zo'n ver verleden, ze kunnen nieuwe gebruiken niet begrijpen.'

'Het zijn mensen,' zei Jondalar tegen Dalanar. 'Het is een van de belangrijke dingen die ik op deze Tocht heb geleerd. We zijn er een paar tegengekomen, net voor we over de gletsjer zouden gaan - dat is weer een ander verhaal - ze gaan vergaderingen houden over de narigheden die ze met sommigen van ons hebben gehad, vooral met een stel Losadunische mannen. Iemand heeft ze zelfs benaderd over de mogelijkheid handel te drijven.'

'Platkoppen die vergaderingen houden? Handel? De wereld verandert sneller dan ik kan bevatten,' zei Dalanar. 'Voor ik Echozar ontmoette zou ik dit nooit hebben geloofd.'

'De mensen noemen ze platkoppen en dieren, maar jij weet dat je moeder een flinke vrouw was, Echozar,' zei Ayla en stak haar handen naar hem uit. 'Ik weet hoe het is geen eigen volk te hebben. Ik ben nu Ayla van de Mamutiërs. Wil je me welkom heten, Echozar van de Lanzadoniërs?'

Hij nam haar handen in de zijne en ze voelde die trillen. 'Je bent welkom hier, Ayla van de Mamutiërs,' zei hij.

Jondalar deed met uitgestrekte handen een stap naar voren. 'Ik groet je, Echozar van de Lanzadoniërs,' zei hij.

'Ik heet je welkom, Jondalar van de Zelandoniërs,' zei Echozar, 'maar jij hoeft niet te worden verwelkomd. Ik heb veel gehoord over de zoon van Dalanars vuurplaats. Er is geen twijfel mogelijk dat je van zijn geest bent geboren, je lijkt zo vreselijk op hem.'

Jondalar lachte. 'Dat zegt iedereen, maar vind je niet dat zijn neus groter is dan de mijne?'

'Nee. Ik vind de jouwe groter dan de mijne,' lachte Dalanar en hij gaf de jongeman een klap op zijn schouder. 'Kom mee naar binnen. Het eten wordt koud.'

Ayla treuzelde even om met Echozar te praten en toen zenaar binnen wilde gaan, hield Joplaya haar tegen.

'Ik wil even iets tegen Ayla zeggen, Echozar, maar wacht je even met naar binnen gaan? Ik wil ook iets tegen jou zeggen,' zei ze. Hij liep vlug weg om de vrouwen alleen te laten, maar Ayla zag nog net hoeveel liefde er in zijn blik lag toen hij naar Joplaya keek.

'Ayla, ik...' begon Joplaya. 'Ik... denk dat ik weet waarom Jondalar van je houdt. Ik wilde zeggen... Ik wil jullie veel geluk wensen.'

Ayla keek naar de vrouw met het mooie donkere haar. Ze voelde een verandering, een in zichzelf gekeerd zijn, iets van wanhopige vastberadenheid. Ineens wist Ayla waarom ze zich over die vrouw zo onzeker had gevoeld.

'Dank je, Joplaya. Ik houd ontzettend veel van hem. Het zou heel moeilijk zijn zonder hem te moeten leven. Er zou in mij een grote leegte zijn die ik heel moeilijk zou kunnen dragen.'

'Ja, heel moeilijk te dragen,' zei Joplaya en sloot een ogenblik haar ogen.

'Komen jullie niet eten?' vroeg Jondalar, die weer naar buiten was gekomen.

'Ga jij maar vast, Ayla. Ik moet nog iets anders doen.'