19.

Tholie liep naar de voorzijde van de grote vuurplaats. Haar silhouet tekende zich scherp af tegen de rode gloed van dovende sintels en de avondlucht, omlijst door de hoge zijwanden van de ingesloten inham. De meeste mensen waren nog op de vergaderplaats onder de zandstenen overkraging en aten hun laatste bramen op, nipten van hun lievelingsthee of van de lichtschui- mende, pas gegiste bessenwijn. Hun feestmaaltijd van verse steur was begonnen met hun eerste en enige portie kaviaar van het gevangen vrouwtje. Een evenredig deel van de olieachtige visseëitjes zou voor een praktischer doel worden gebruikt bij het prepareren van zachte gemzehuiden.

'Ik wil iets zeggen, Dolando, terwijl we nog bijeen zijn,' zei Tholie.

De man knikte, hoewel hij dat even goed had kunnen laten. Tholie sprak door zonder zijn reactie af te wachten.

'Ik denk dat ik voor iedereen spreek als ik zeg hoe blij we zijn Jondalar en Ayla hier te hebben,' zei ze. Verscheidene mensen betuigden hun bijval. 'We waren allen erg bezorgd om Roshario, niet alleen door haar pijn, maar omdat we bang waren dat ze het gebruik van haar arm zou verliezen. Dat heeft Ayla veranderd. Roshario zegt dat ze geen pijn meer voelt en met een beetje geluk is er een goede kans dat ze haar arm weer volledig kan gebruiken.'

Er klonk een koor van positief commentaar, uitingen van dankbaarheid en goede wensen.

'Onze verwant, Jondalar, zijn we ook veel dank verschuldigd,' ging Tholie voort. 'De vorige keer dat hij hier was, zijn zijn ideeën voor veranderingen aan onze werktuigen nuttig gebleken en nu heeft hij ons zijn werper laten zien, waarvan het resultaat dit feestmaal is.' Opnieuw klonken instemmende kreten. 'In de tijd die hij bij ons heeft gewoond, heeft hij zowel op steur als op gems gejaagd, maar hij heeft nooit gezegd of hij voorkeur geeft aan het water of aan het land. Ik denk dat hij een goede Rivierman zou zijn...'

'Je hebt gelijk, Tholie, Jondalar is een Ramudiër!' riep een man. 'Op zijn minst een halve!' voegde Barono eraan toe, wat een luid geschater liet opklinken. 'Nee, nee, hij heeft van alles over het water geleerd, maar hij kent het land,' zei een vrouw. 'Juist! Vraag het hem maar! Hij gooide al met speren voor hij zijn eerste harpoen wierp. Hij is een Shamudiër!' viel een oudere man haar bij. 'Hij houdt zelfs van vrouwen die jagen!'

Ayla keek op om te zien wie die laatste opmerking had gemaakt. Het was een jonge vrouw, iets ouder dan Darvalo, dieRakario heette. Ze was graag bij Jondalar in de buurt, wat de jonge man hinderde. Hij had geklaagd dat ze hem voortdurend voor de voeten liep.

Jondalar glimlachte breed bij de goedmoedige discussie. Het tumult vormde een demonstratie van de vriendschappelijke concurrentie tussen de beide helften van het volk: rivaliteit binnen de familie die voor extra opwinding zorgde, maar nooit de kans kreeg bepaalde, duidelijk aangegeven grenzen te overschrijden. Grappen, snoeverij en tot zekere hoogte beledigingen waren toegestaan, maar alles wat onterecht kwetsend was of iemand kwaad kon maken, werd snel de kop ingedrukt, waarbij beide zijden hun krachten aaneensloten om de gemoederen tot bedaren te brengen en gekrenktheidjes te sussen.

'Zoals ik al zei, ik denk dat Jondalar een goede Rivierman zal zijn,' vervolgde Tholie toen iedereen tot rust was gekomen, 'maar Ayla is het meest met het land vertrouwd en ik wil Jondalar aanmoedigen bij de jagers op het land te blijven als hij daartoe is genegen en als zij hem willen accepteren. Als Jondalar en Ayla willen blijven en Sharamudiërs worden, zouden wij hun willen aanbieden een kruisverbintenis aan te gaan, maar omdat Markeno en ik Ramudiërs zijn, zouden zij Shamudiërs moeten worden.'

Er ontstond grote opwinding onder het volk dat beide paren met bemoedigende opmerkingen en gelukwensen overstelpte.

'Dat is een schitterend plan, Tholie,' zei Carolio.

'Ik heb dit idee van Roshario,' zei Tholie.

'Maar wat vindt Dolando ervan om Jondalar op te nemen en Ayla, een vrouw die is grootgebracht door wezens die op het schiereiland wonen?' vroeg Carolio, de Shamudische leider recht aankijkend.

Plotseling was het stil, iedereen wist wat haar vraag inhield. Zou Dolando na zijn heftige reactie bereid zijn Ayla op te nemen? Ayla had gehoopt dat zijn woedende getier zou zijn vergeten en vroeg zich af waarom Carolio dit ter sprake bracht, maar ze moest wel. Dat was haar verantwoordelijkheid.

Carlono en zijn gezellin waren door een kruisverbintenis oorspronkelijk met Dolando en Roshario verbonden geweest en hadden samen deze leefgemeenschap van Sharamudiërs gevormd, toen zij en nog enkelen van hun tamelijk overvolle geboortestee waren weggetrokken. Leidinggevende posities werden gewoonlijk op informele wijze met algemene instemming toegewezen en zij waren de natuurlijke keuze. In de praktijk nam de gezellin van een leider de verantwoordelijkheden van een medeleider op zich, maar Carlono's gezellin was gestorven toen Markeno nog heel jong was. De Ramudische leider was nooit formeel een tweede verbintenis aangegaan en zijntweelingzuster, Carolio, die was ingesprongen om de jongen te verzorgen, ging de verplichtingen van de gezellin van een leider op zich nemen. Na verloop van tijd werd zij als medeleider geaccepteerd en daardoor was zij verplicht die vraag te stellen.

De mensen wisten dat Dolando Ayla had toegestaan de behandeling van zijn gezellin voort te zetten, maar Roshario had hulp nodig en Ayla bood die hulp heel duidelijk. Dat hoefde niet te betekenen dat hij haar blijvend in de buurt wilde hebben. Het was mogelijk dat hij alleen zolang zijn gevoelens in bedwang hield, en al hadden ze een genezer nodig, Dolando was een van hen. Zij wilden geen vreemdelingen opnemen die voor hun leider een probleem vormden en tweedracht binnen de groep konden zaaien.

Terwijl Dolando zijn antwoord overwoog, trok Ayla's maag in een kramp samen en ze kreeg het gevoel dat haar keel werd dichtgeknepen. Ze had het onbehaaglijke gevoel iets verkeerd te hebben gedaan en daarvoor te worden veroordeeld. Toch wist ze dat het niet ging om iets dat ze had gedaan. Het maakte haar van streek en een beetje boos, en ze kreeg zin om op te staan en weg te lopen. Het ging om wie ze was. Bij de Mamutiërs was iets dergelijks ook gebeurd. Ging het altijd zo? Zou dit ook bij Jondalars volk gebeuren? Wel, dacht ze, Iza, Creb en Bruns stam hadden haar opgevangen en verzorgd en zij was niet van plan de mensen van wie ze hield te verloochenen, maar ze voelde zich alleen en kwetsbaar.

Ze voelde dat iemand stilletjes naar haar was toegeschoven. Ze draaide zich om en glimlachte dankbaar naar Jondalar en voelde zich beter, maar ze wist dat ze nog werd gewogen en dat hij afwachtte om te zien of zij te licht zou worden bevonden. Ze had scherp op hem gelet en wist zijn antwoord op Tholies aanbod. Maar Jondalar wachtte Dolando's reactie af alvorens zijn eigen antwoord te formuleren.

In die gespannen sfeer klonk plotseling het klaterend gelach van Shamio. Zij en andere kinderen kwamen uit een van de gebouwtjes rennen met Wolf in hun midden.

'Is het niet verbazend hoe die wolf met kinderen speelt?' zei Roshario. 'Een paar dagen geleden zou ik nooit hebben geloofd dat ik zo'n dier tussen kinderen van wie ik hou zou kunnen zien zonder voor hun leven te vrezen. Misschien is dat iets om te onthouden. Wanneer je een dier leert kennen dat je hebt gehaat en gevreesd, kun je er erg op gesteld raken. Ik denk dat je beter kunt proberen te begrijpen dan blind te haten.'

Dolando had zitten peinzen hoe hij Carolio's vraag moest beantwoorden. Hij wist wat hem werd gevraagd en hoeveel van zijn antwoord afhing, maar hij wist niet precies hoe hij zijn gedachten en gevoelens onder woorden moest brengen. Hij glimlachte naar de vrouw die hij liefhad, dankbaar dat ze hem zo goed kende. Ze had zijn probleem aangevoeld en hem een manier geboden zijn antwoord te verwoorden.

'Ik heb blind gehaat,' begon hij, 'en blind heb ik het leven genomen van hen die ik haatte, omdat ik dacht dat zij iemand van wie ik hield het leven hadden ontnomen. Ik meende dat zij kwaadaardige dieren waren en ik wilde hen afmaken, maar daarmee kreeg ik Doraldo niet terug. Nu is me duidelijk dat zij die grote haat niet verdienden. Of ze dieren zijn of niet, ze zijn geprovoceerd. Daarmee moet ik leven, maar...'

Dolando stopte en zei iets over personen die meer hadden geweten dan ze hem hadden verteld en toch bij zijn dolzinnige wraakacties hadden geholpen... Toen veranderde hij van gedachten.

'Deze vrouw,' ging hij voort, Ayla aankijkend, 'deze genezeres zegt door hen te zijn opgevoed, haar opleiding te hebben gekregen van degenen die ik als kwaadaardige beesten heb beschouwd, degenen die ik haatte. Ook als ik hen nog haatte, zou ik haar niet kunnen haten. Door haar heb ik Roshario teruggekregen. Misschien wordt het tijd om te leren begrijpen.

'Ik denk dat Tholies idee goed is. Ik zal heel blij zijn als de Shamudiërs Ayla en Jondalar opnemen.'

Ayla voelde de opluchting over zich heen spoelen. Nu begreep ze waarom deze man door zijn volk was uitgekozen hen te leiden. In het dagelijks leven hadden ze hem goed leren kennen en ze wisten dat de man in wezen een hoogstaand karakter bezat.

'Nu, Jondalar,' zei Roshario. 'Wat zeg je ervan? Vind je het geen tijd worden jouw lange Tocht op te geven? Het wordt tijd om tot rust te komen, je eigen vuurplaats te stichten, de Moeder een kans te geven Ayla met een of twee kleintjes te zegenen.'

'Ik kan er geen woorden voor vinden hoe dankbaar ik ben,' begon Jondalar, 'dat jullie ons zo hartelijk willen opnemen, Roshario. Ik heb het gevoel dat de Sharamudiërs mijn volk zijn, mijn verwanten. Het zou me makkelijk vallen me onder jullie te vestigen en jullie brengen me met dit aanbod sterk in verlegenheid. Maar ik moet naar de Zelandoniërs terug,' - hij aarzelde een ogenblik - 'al was het maar voor Thonolan.'

Hij zweeg en Ayla draaide zich om en keek hem aan. Ze had geweten dat hij zou weigeren, maar ze had niet verwacht dat hij dit zou gaan zeggen. Ze zag een bijna onzichtbaar knikje, alsof hij nog iets had bedacht. Toen schonk hij haar een glimlach.

'Toen hij was gestorven, gaf Ayla Thonolans geest alles wat ze hem aan troost voor zijn Tocht door de volgende wereld konbieden, maar zijn geest is niet te ruste gelegd en ik ben bang, ik heb het gevoel, dat hij verloren en eenzaam ronddwaalt en probeert zijn weg naar de Moeder terug te vinden.'

Zijn opmerking verbaasde Ayla en ze sloeg hem oplettend gade toen hij doorsprak.

'Ik kan dit zo niet laten. Iemand moet hem zijn weg helpen vinden en ik ken slechts één mens die weet hoe dat moet: Zelan- doni, een shamud, een hele machtige shamud, die erbij was toen hij werd geboren. Misschien kan Zelandoni met hulp van Marthona - zijn en mijn moeder - zijn geest vinden en die naar het rechte pad leiden.'

Ayla wist dat dat niet de reden was waarom hij naar huis wilde terugkeren, althans niet de voornaamste. Ze voelde dat het geheel waar was wat hij zei, maar, besefte ze plotseling, net zoals het antwoord dat ze hem had gegeven toen hij naar de guldendraad vroeg, het was niet de volledige waarheid.

'Je bent lang weggeweest, Jondalar,' zei Tholie, en haar teleurstelling was duidelijk. 'Al kunnen ze hem helpen, hoe weet je of jouw moeder of deze Zelandoni nog in leven zijn?'

'Dat weet ik niet, Tholie, maar ik moet het proberen. En al kunnen ze geen hulp bieden, ik denk dat Marthona en de familie willen weten hoe gelukkig hij hier is geweest met Jetamio, jou en Markeno. Mijn moeder zou Jetamio beslist heel aardig hebben gevonden en ik weet dat ze ook jou heel aardig zal vinden, Tholie.' De vrouw probeerde het niet te laten blijken, maar zijn opmerking deed haar genoegen, al was ze teleurgesteld. 'Thonolan heeft een schitterende Tocht gemaakt - het is altijd zijn Tocht geweest. Ik ben alleen meegegaan om op hem te passen. Ik wil over zijn Tocht vertellen. Hij is helemaal naar het eind van de Grote Moederrivier gereisd, maar nog belangrijker, hij heeft hier een plek gevonden bij mensen die van hem hielden. Het is een verhaal dat moet worden verteld.'

'Jondalar, ik denk dat je nog steeds probeert met je broer mee te gaan om zelfs in de volgende wereld op hem te passen,' zei Roshario. 'Als je dat moet doen, kunnen we je slechts het beste wensen. Ik denk dat Shamud ons zou hebben gezegd dat je je eigen pad moet volgen.'

Ayla overdacht wat Jondalar had gezegd. Het aanbod van Tholie en de Shamudiërs, om een van hen te worden, was niet lichtvaardig gedaan. Het was een grootmoedig gebaar, een grote eer en daarom moeilijk af te slaan zonder hen te beledigen. Alleen een sterke noodzaak een hoger doel na te streven, een dwingender taak te voltooien, kon de afwijzing acceptabel maken. Jondalar had niet gezegd dat ze niet degenen waren naar wie hij terugverlangde. Zijn onvolledige waarheid had hem demogelijkheid gegeven hun aanbod op elegante wijze af te slaan, zodat niemand zijn gezicht verloor.

Bij de Stam was iets niet zeggen toegestaan om ruimte te laten voor een zekere privacy binnen een leefgemeenschap waarin men moeilijk iets verborgen kon houden, omdat emoties en gedachten zo makkelijk waren af te leiden uit lichaamshouding, gelaatsuitdrukking en subtiele gebaren. Jondalar had gekozen voor de noodzakelijke tact. Ze had het gevoel dat Roshario de waarheid vermoedde en zijn verontschuldiging accepteerde om dezelfde reden die hij had aangevoerd. Hun beider fijngevoeligheid ontging Ayla niet, ze wilde erover nadenken en besefte dat er meer kanten aan grootmoedige aanbiedingen zaten.

'Hoe lang blijven jullie nog, Jondalar?' vroeg Markeno.

'We zijn al een stuk verder dan ik had verwacht. Ik had niet gedacht hier voor de herfst te zijn. Ik denk dat we door de paarden sneller gaan,' legde hij uit, 'maar we moeten nog een heel eind en er liggen lastige obstakels voor ons. Ik zou graag zo snel mogelijk vertrekken.'

'Jondalar, zo snel kunnen we niet weg,' kwam Ayla tussenbeide. 'Ik kan niet vertrekken voordat Roshario's arm is genezen.'

'Hoe lang gaat dat duren?' vroeg Jondalar met een frons.

'Ik heb Roshario gezegd dat haar arm een hele maan en tot halverwege de volgende stijf ingepakt in die berkebast moest blijven,' zei Ayla.

'Dat is te lang. Zo lang kunnen we niet blijven!'

'Hoe lang kunnen we dan blijven?' vroeg Ayla.

'Niet lang meer.'

'Maar wie moet dan de bast er afhalen? Wie weet wanneer het de tijd is?'

'We hebben een loper uitgestuurd om een shamud te zoeken,' schoot Dolando te hulp. 'Zou een andere genezer het niet weten?'

'Och, ik denk het wel,' zei Ayla, 'maar ik wil met die shamud praten. Jondalar, kunnen we niet blijven tot hij komt?'

'Als dat niet te lang duurt. Misschien kun je eraan denken Dolando of Tholie te vertellen wat ze moeten doen; voor alle zekerheid.'

Jondalar stond Renner te borstelen en het leek hem dat de vacht van de hengst bezig was dicht te groeien en snel zwaarder werd. Hij dacht die ochtend absoluut wat vorst in de lucht te hebben geroken en de hengst was bijzonder dartel.

'Ik geloof dat je even graag als ik weer op pad wilt, hè Renner?' zei hij. Bij het horen van zijn naam draaide het paard zijnoren in Jondalars richting en Whinney schudde met haar hoofd en hinnikte zacht. 'Jij wilt ook weg, hè Whinney, dit is eigenlijk geen plek voor paarden. Jullie hebben meer ruimte nodig om te kunnen rennen. Ik denk dat ik Ayla daaraan eens moet herinneren.'

Hij gaf Renner een afscheidsklapje op zijn flank en ging terug naar de ruimte onder de overkraging. Het schijnt veel beter met Roshario te gaan, dacht hij toen hij de vrouw alleen bij de grote vuurplaats zag zitten, waar ze met één hand naaiwerk met een van Ayla's draadtrekkers deed. 'Weet je waar Ayla is?' vroeg hij.

'Zij en Tholie zijn er met Wolf en Shamio op uitgegaan. Ze zeiden dat ze naar de plek gingen waar de boten worden gemaakt, maar ik geloof dat Tholie Ayla de Wensboom wilde laten zien en daar een offerande wilde brengen voor een makkelijke bevalling en een gezonde baby. Je begint aan Tholie al te zien dat ze in gezegende omstandigheden verkeert,' zei Roshario.

Jondalar hurkte. 'Roshario, er is iets dat ik je steeds wilde vragen,' zei hij, 'over Serenio. Ik vond het vreselijk haar zo achter te laten. Was ze... gelukkig toen ze hier wegging?'

'Eerst was ze erg van de kook en verdrietig. Ze zei dat jij had aangeboden bij haar te blijven, maar dat ze je had gezegd met Thonolan mee te gaan. Hij had je harder nodig. Toen verscheen onverwacht Tholies neef. Hij lijkt in vele opzichten op haar, zegt wat hij denkt.'

Jondalar glimlachte. 'Zo zijn ze allemaal,' zei hij.

'Hij lijkt ook op haar. Hij is ruim een hoofd kleiner dan Serenio, maar hij is sterk. Hij wist meteen wat hij wilde. Hij wierp een blik op haar en besloot dat ze de vrouw voor hem was - hij noemde haar zijn "mooie slanke wilg" in het Mamutisch dan. Ik had nooit gedacht dat hij haar zou kunnen overhalen, ik had bijna tegen hem gezegd geen moeite te doen - niet dat hij zich ooit door iets dat ik zei zou hebben laten tegenhouden - maar ik dacht dat het hopeloos was, dat zij na jou nooit met een ander genoegen zou nemen. En toen zag ik ze samen lachen en ik wist dat ik het verkeerd had gezien. Het was alsof ze na een lange winter tot leven kwam. Ze bloeide op. Ik geloof niet haar na de eerste man die ze heeft gehad ooit zo vrolijk te hebben gezien, nadat ze Darvo had gekregen.'

'Ik ben blij voor haar,' zei Jondalar. 'Ze verdient het gelukkig te zijn. Maar ik vroeg me af, toen ik wegging... zei ze dat ze dacht dat de Moeder haar had gezegend... Was Serenio zwanger? Was er nieuw leven in haar begonnen, misschien van mijn geest?'

'Ik weet het niet, Jondalar. Ik herinner me dat ze, toen jevertrok, zei te denken dat het zo was. Dan zou het een bijzondere zegening van haar verbintenis zijn, maar ze heeft me er nooit iets over gezegd.'

'Wat denk je, Roshario? Zag ze er zo uit, kon je het zien?'

'Ik wilde dat ik het je met zekerheid kon zeggen, Jondalar, maar ik weet het echt niet. Ik kan alleen zeggen dat het zo kan zijn geweest.'

Roshario keek hem onderzoekend aan, zich afvragend waarom hij daar zo benieuwd naar was. Het was niet alsof het kind bij zijn vuurplaats was geboren - die aanspraak had hij opgegeven toen hij vertrok - hoewel, als ze zwanger was geweest, de baby die Serenio nu had waarschijnlijk van zijn geest zou zijn. Plotseling glimlachte ze bij de gedachte aan een zoon van Serenio, van dezelfde lengte als Jondalar, geboren bij de vuurplaats van de kleine Mamutiër. Roshario dacht dat hij het leuk zou vinden.

Toen Jondalar zijn ogen opende zag hij het verfrommelde bed- degoed van de lege plaats naast zich. Hij duwde zijn dek weg, zwaaide zijn benen over de rand van het bed, geeuwde en rekte zich uit. Toen hij om zich heen keek, besefte hij lang te hebben uitgeslapen. Alle anderen waren al op en weg. De vorige avond was er rond het vuur over gemzejacht gepraat. Iemand had de gemzen van de hoge bergtoppen omlaag zien komen, wat betekende dat het seizoen voor de jacht op de behendige, berggeitachtige antilopen weldra zou beginnen.

Ayla was opgewonden geweest over het idee op gemzejacht te gaan, maar toen ze naar bed gingen en samen zacht nog napraatten, zoals ze dikwijls deden, had Jondalar haar eraan herinnerd dat ze weldra moesten vertrekken. Als de gemzen omlaag kwamen, betekende dit dat het op de hoogliggende berg- weitjes koud werd, wat aangaf dat er een seizoenverandering op til was. Ze hadden nog een lange weg te gaan en moesten hun reis hervatten.

Ze hadden niet echt ruzie gemaakt, maar Ayla had duidelijk gezegd niet weg te willen. Ze praatte over Roshario's arm, maar hij wist dat ze op gemzejacht wilde. Hij was ervan overtuigd dat ze bij de Sharamudiërs had willen blijven en hij vroeg zich af of ze probeerde hun vertrek uit te stellen in de hoop dat hij zich zou bedenken. Zij en Tholie waren dikke vriendinnen en iedereen scheen haar te mogen. Het deed hem genoegen dat ze in de smaak viel, maar het vertrek zou er slechts moeilijker door worden en hoe langer ze bleven, hoe zwaarder het haar zou vallen.

Hij lag tot diep in de nacht na te denken. Hij vroeg zich af of ze voor haar zouden moeten blijven, maar dan hadden ze even goed bij de Mamutiërs kunnen blijven. Ten slotte kwam hij tot de conclusie dat ze zo snel mogelijk moesten vertrekken, binnen een dag of twee. Hij wist dat Ayla niet blij zou zijn en hij wist ook niet precies hoe hij het haar moest zeggen.

Hij stond op, trok zijn broek aan en liep naar de opening. Hij duwde de voorhang opzij, stapte naar buiten en voelde een vinnig koude windvlaag over zijn naakte borstkas. Hij moest warmere kleren hebben, dacht hij, en haastte zich naar de plaats waar de mannen hun ochtendurine loosden. In plaats van de kleurige vlinders die daar gewoonlijk in de buurt fladderden - hij had zich afgevraagd waarom ze zich zo tot de sterkruikende plek voelden aangetrokken - zag hij plotseling een kleurig blad omlaag komen en hij constateerde dat de meeste bladeren aan de bomen al begonnen te vergelen.

Waarom was hem dat niet eerder opgevallen? De dagen waren zo snel verstreken en het weer was zo aangenaam geweest dat hij niet op de verandering van het seizoen had gelet. Plotseling herinnerde hij zich dat het terrein op het zuiden lag, in het zuidelijke deel van het land. Het kon veel later in het seizoen zijn dan hij dacht en in het noorden, waar ze heen gingen, veel kouder. Toen hij zich weer naar de hut haastte, was hij vastbeslotener dan ooit dat ze zeer vlug op pad moesten.

'Ah, je bent wakker,' zei Ayla, die met Darvalo binnenkwam toen Jondalar zich stond aan te kleden. 'Ik wilde je uit bed komen halen voordat het eten is afgeruimd.'

'Ik trek alleen even iets warms aan. Het wordt koel buiten,' zei hij. 'Het zal gauw tijd worden om mijn baard te laten staan.'

Ayla wist dat hij meer meedeelde dan hij met zijn woorden zei. Hij had het nog steeds over hetzelfde waarover ze de vorige avond hadden gepraat; het seizoen veranderde en ze moesten op weg. Ze wilde er niet over praten.

'We moeten onze winterkleren uitpakken en controleren of ze niet zijn beschadigd, Ayla. Staan de bagagemanden nog bij Dolando?' vroeg hij.

Hij weet dat ze daar staan. Waarom vraagt hij dat? Je weet waarom, zei Ayla tegen zichzelf, proberend een manier te bedenken om van onderwerp te veranderen.

'Ja, daar staan ze nog,' zei Darvalo, die behulpzaam wilde zijn.

'Ik heb een warmer hemd nodig. Weet jij in welke mand mijn winterkleren zitten, Ayla?'

Natuurlijk wist ze dat. Hij wist het ook.

'De kleren die je nu aanhebt, zijn heel anders dan wat je aanhad toen je de eerste keer hier was, Jondalar,' zei Darvalo.

'Deze heb ik van een Mamutische vrouw gekregen. Toen ik hier de vorige keer kwam, had ik mijn Zelandonische kleren aan.'

'Ik heb vanochtend het hemd geprobeerd dat je me gaf. Het is nog steeds te groot, maar niet meer zoveel,' zei de jongeman.

'Heb je dat hemd nog steeds, Darvo? Ik ben al bijna vergeten hoe het er uitziet.'

'Wil je het zien?'

'Ja, ja, graag,' zei Jondalar.

Ook Ayla was nieuwsgierig.

Ze liepen enkele stappen naar Dolando's houten onderkomen. Van een plank boven zijn bed pakte Darvalo een zorgvuldig dichtgebonden pakje. Hij maakte het koordje los, sloeg het zachtleren omhulsel open en hield het hemd op.

Het was inderdaad ongewoon, dacht Ayla. De patronen van de versiering, evenals de langere en lossere snit, leken absoluut niet op de Mamutische kleding waaraan ze was gewend. Eén ding vond ze het meest verrassend. Het hemd was verfraaid met witte hermelijnstaarten met zwarte punten.

Zelfs in Jondalars ogen zag het hemd er vreemd uit. Er was sinds de laatste keer dat hij het had gedragen veel gebeurd; het leek bijna raar, ouderwets. Hij had het in zijn jaren bij de Sharamudiërs niet veel gedragen en zich liever als de anderen gekleed. Hoewel het maar enkele manen langer dan een jaar geleden was dat hij het aan Darvo gaf, leek het ontzaglijk lang geleden dat hij voor het laatst kleding uit zijn geboortegebied had gezien.

'Het hoort losjes om je heen te hangen, Darvo. Met een riem. Vooruit, trek het eens aan. Ik zal het je laten zien. Heb je iets om om je heen te binden?' vroeg Jondalar.

De jongeman trok het rijk versierde en met decoratieve patronen voorziene, tuniekachtige leren hemd over zijn hoofd en gaf Jondalar daarna een lange, leren riem. De man zei Darvo goed rechtop te staan en knoopte de gordel vrij laag om het hemd, bijna ter hoogte van de heupen, zodat het overbloesde en de hermelijnstaartjes vrij in de lucht bengelden.

'Zie je? Het is helemaal niet te ruim, Darvo,' zei Jondalar. 'Wat vind jij, Ayla?'

'Het is ongewoon, ik heb nog nooit zo'n hemd gezien. Ik vind het je heel goed staan, Darvalo,' zei ze.

'Ik vind het mooi,' zei de jongeman, die over zijn armen en borstkas omlaag keek om te zien hoe het er uitzag. Misschien trok hij het de volgende keer aan als ze bij de Sharamudiërs verder stroomafwaarts op bezoek gingen. Het meisje dat hij daar had gezien, zou het vast ook mooi vinden.

'Ik ben blij dat ik je heb laten zien hoe je het moet dragen...' zei Jondalar, 'voor we weggaan.'

'Wanneer gaan jullie dan weg?' vroeg Darvalo verschrikt.

'Morgen of hooguit de dag daarna,' zei Jondalar, Ayla recht aankijkend. 'Zodra we klaar kunnen zijn.'

'Aan die kant van de berg kunnen de regens al zijn begonnen,' zei Dolando, 'en je weet hoe de Zuster is als ze overstroomt.'

'Ik hoop niet dat het erg zal zijn,' zei Jondalar, 'dan moeten we een van jullie grote boten hebben om over te steken.'

'Als jullie per boot willen gaan, kunnen we jullie naar de Zuster brengen,' zei Carlono.

'We moeten toch moerasmirt hebben,' voegde Carolio toe, 'en die halen we altijd daar.'

'Ik zou het heel fijn vinden in jullie boot de rivier op te gaan, maar ik denk niet dat de paarden per boot zijn te vervoeren,' zei Jondalar.

'Zei je dat ze rivieren kunnen overzwemmen? Misschien kunnen ze achter de boot aan zwemmen,' opperde Carlono. 'En de wolf kan in de boot zitten.'

'Ja, paarden kunnen de rivieren overzwemmen, maar het is een heel stuk naar de Zuster, verscheidene dagen als ik me goed herinner,' zei Jondalar, 'en ik denk niet dat ze zo'n afstand stroomopwaarts kunnen zwemmen.'

'Er is ook een weg over de bergen,' zei Dolando. 'Je moet een stukje teruggaan, dan omhoog en om een van de lagere toppen heen. Het pad is goed aangegeven en zal jullie uiteindelijk dicht bij de plek brengen waar de Zuster op de Moeder aansluit. Net ten zuiden ligt een hoge heuvelkam waardoor je zelfs van een afstand goed kunt zien waar het is, als je het lage land in het westen bereikt.'

'Is dat de beste plek om de Zuster over te steken?' vroeg Jondalar, zich de brede, kolkende wateren van de vorige keer herinnerend.

'Misschien niet, maar vanaf daar kun je de Zuster naar het noorden volgen tot je een betere plek vindt, hoewel het geen makkelijke rivier is. Haar zijrivieren komen met grote snelheid uit de bergen omlaag. Ze stroomt veel harder dan de Moeder en is verraderlijker,' zei Carlono. 'Enkelen van ons zijn haar bijna een hele maan stroomopwaarts opgevaren en ze bleef woest en moeilijk te bevaren.'

'Ik moet langs de Moeder om thuis te komen en dat betekent dat ik over de Zuster moet,' zei Jondalar.

'Dan wens ik jullie veel geluk.'

'Jullie moeten voedsel meenemen,' zei Roshario, 'en ik heb iets dat ik je wil geven, Jondalar.'

'We hebben niet veel ruimte om extra spullen mee te nemen,' zei Jondalar.

'Het is voor je moeder,' zei Roshario. 'Jetamio's lievelingsketting. Ik heb hem bewaard om hem aan Thonolan te geven als hij terugkwam. Hij zal niet veel ruimte innemen. Na haar moeders dood had Jetamio behoefte te weten dat ze bij iemandhoorde. Ik heb haar gezegd nooit te vergeten dat ze een Shara- mudische was. Ze heeft de ketting van gemzetanden en rugge- wervels van een kleine steur gemaakt, als symbolische voorstelling van land en rivier. Ik denk dat je moeder het prachtig zal vinden om iets van de vrouw te hebben die haar zoon had uitgekozen.'

'Ja, dat is zo. Dat zal ze fijn vinden,' zei Jondalar. 'Dank je. Ik weet dat het veel voor Marthona zal betekenen.'

'Waar is Ayla? Ik heb ook iets voor haar. Ik hoop dat ze er ruimte voor heeft,' zei Roshario.

'Ze is binnen met Tholie, aan het pakken,' zei Jondalar. 'Ze wil nog niet weg nu je arm niet helemaal is genezen. Maar we kunnen echt niet langer wachten.'

'Ik weet zeker dat het in orde komt.' Roshario paste haar loop aan de zijne aan toen ze naar de behuizingen teruggingen. 'Ayla heeft gisteren de oude berkebast er afgehaald en een nieuwe aangebracht. Hoewel hij dunner is geworden doordat ik hem niet gebruik, schijnt mijn arm te genezen, maar ze wil dat ik de bast nog een tijdje omhoud. Ze zegt dat mijn arm dikker zal worden als ik hem weer ga gebruiken.'

'Dat zal wel.'

'Ik weet niet waarom de loper en de shamud er zo lang over doen om hier te komen, maar Ayla heeft uitgelegd wat er moet gebeuren, niet alleen aan mij, maar ook aan Dolando, Tholie, Carolio en anderen. We redden het vast zonder haar - al had ik liever dat jullie beiden bleven. Het is nog niet te laat je te bedenken...'

'Het betekent meer dan ik je kan zeggen, Roshario, dat jullie ons zo bereidwillig zouden willen opnemen... vooral met Dolando, en Ayla's... jeugd...'

Ze bleef staan en keek de lange man aan. 'Dat heeft je nogal dwarsgezeten, hè?'

Jondalar voelde een hete, rode gloed van schaamte naar zijn wangen stijgen. 'Inderdaad,' gaf hij toe. 'Nu echt niet meer, maar dat jullie haar willen opnemen terwijl we allen weten hoe Dolando tegenover die mensen staat, maakt het... ik kan het niet uitleggen. Het is een hele opluchting voor me. Ik wil niet dat ze wordt gekwetst. Ze heeft al genoeg doorgemaakt.'

'Daardoor is ze slechts sterker geworden, hoor.' Roshario bekeek hem aandachtig, zag de bezorgde frons, de verontruste blik in zijn verbazingwekkend blauwe ogen. 'Jij bent lang weg geweest, Jondalar. Je hebt veel mensen ontmoet, andere zeden leren kennen, andere levenswijzen, zelfs andere talen. Je eigen mensen zullen je misschien niet terugkennen - je bent niet meer dezelfde als toen je hier vertrok - en zij zullen niet meer geheel de mensen zijn die jij je herinnert. Jullie hebben elkaar in gedachten zoals jullie waren, niet zoals jullie nu zijn.'

'Ik heb me zo veel zorgen over Ayla gemaakt dat ik daaraan niet heb gedacht, je hebt gelijk. Ik ben inderdaad een hele tijd weg geweest. Zij zal zich misschien beter tussen hen thuisvoe- len dan ik. Voor haar zullen ze vreemdelingen zijn en ze zal snel alles over hen te weten komen, zoals ze dat altijd doet...'

'Jij zult verwachtingen hebben,' zei Roshario, doorlopend naar de houten hutten. Voor ze naar binnen ging, bleef de vrouw nogmaals staan. 'Je zult hier altijd welkom zijn, Jondalar. Jullie beiden.'

'Dank je. Het is zo'n lange reis. Je hebt geen idee, Roshario.'

'Daar heb je gelijk in. Dat weet ik niet. Maar jij wel en je bent reizen gewend. Als je ooit besluit naar ons terug te willen, zal het niet zo ver lijken.'

'Voor iemand die er nooit van had gedroomd een lange Tocht te maken, heb ik meer gereisd dan ik wilde,' zei Jondalar. 'Ik denk dat als ik weer thuis ben, de tijd van reizen en trekken voorbij is. Je had gelijk toen je zei dat het tijd werd me ergens te vestigen, maar de wetenschap te kunnen kiezen zal het me misschien makkelijker maken thuis te wennen.'

Toen ze de toegangsflap opzij duwden, troffen ze slechts Markeno aan. 'Waar is Ayla?' vroeg Jondalar.

'Zij en Tholie zijn de planten halen die ze te drogen had gehangen. Heb je ze niet gezien, Roshario?'

'We komen van het veld. We dachten dat ze hier was,' zei Jondalar.

'Ze was hier ook. Ayla heeft Tholie over een paar van haar medicijnen verteld. Nadat ze gisteren je arm had bekeken en ging uitleggen wat we voor je moesten doen, hebben ze het over niets anders dan planten gehad en waar ze goed voor zijn. Die vrouw weet een heleboel, Jondalar.'

'Ik weet het! Ik snap niet hoe ze het allemaal onthoudt.'

'Ze zijn vanmorgen op pad gegaan en met manden vol teruggekomen. Allerlei soorten. Zelfs hele kleine, gele plantedraad- jes. Nu is ze aan het uitleggen wat je ermee kunt doen,' zei Markeno. 'Jammer dat jullie weggaan, Jondalar. Tholie zal jullie missen. We zullen jullie beiden missen.'

'Het valt mij ook niet makkelijk te vertrekken, maar...'

'Ik weet het. Thonolan. O ja. Ik wil je iets geven,' zei Markeno, in een houten kist rommelend met verschillende van hout, been en hoorn gemaakte gereedschappen.

Hij haalde een vreemd uitziend voorwerp te voorschijn dat was gemaakt van de hoofdstang van een gewei, waarvan de zijtakken waren weggesneden en waar onder de plek van de gaffel een gat was gemaakt. Ter versiering was snijwerk aangebracht,

maar niet in de vorm van de geometrische, gestyleerde vogels en vissen die typerend waren voor de Sharamudiërs. Om het handvat waren heel fraaie en levensechte dieren, herten en steenbokken, gekerfd. Iets veroorzaakte bij Jondalar een rilling over zijn rug. Toen hij het beter bekeek, werd dat een rilling van herkenning.

'Dat is Thonolans rechtmaker voor speerschachten!' zei hij. Hoe vaak had hij niet zijn broer dat ding zien gebruiken, dacht hij. Hij herinnerde zich zelfs nog dat Thonolan het kreeg.

'Ik dacht dat je hem misschien zou willen hebben als herinnering. En ook dat hij mogelijk bruikbaar zou kunnen zijn als je naar Thonolans geest gaat zoeken. En misschien heeft hij hem graag bij zich als je hem... zijn geest... ter ruste legt,' zei Markeno.

'Dank je, Markeno,' zei Jondalar, het stevige stuk gereedschap aannemend en met eerbiedige bewondering bekijkend. Het had zozeer deel van zijn broer uitgemaakt dat het een stroom herinneringen opriep. 'Dit betekent heel veel voor mij.' Hij liet het op zijn hand rusten, zocht de balans, voelde Thonolans aanwezigheid in het gewicht. 'Ik denk dat je gelijk kan hebben. Hier zit zo veel van hem in, dat ik hem bijna bij ons kan voelen.'

'Ik heb iets voor Ayla en nu lijkt me een goed moment om het haar te geven,' zei Roshario en ze liep naar buiten. Jondalar ging met haar mee.

Ayla en Tholie keken met een ruk op toen zij Roshario's behuizing binnenstapten en een ogenblik had de vrouw het vreemde gevoel hen bij iets persoonlijks of geheims te storen, maar dit gevoel werd door hun glimlach van welkom verjaagd. Ze liep naar de achterzijde van de hut en pakte een bundeltje van een plank.

'Dit is voor jou,' zei Roshario, 'omdat je me hebt geholpen. Ik heb het ingepakt zodat het tijdens je Tocht schoon zal blijven. Je kunt de verpakking altijd nog als drooghuid gebruiken.'

Ayla maakte met een verraste en vergenoegde uitdrukking op haar gezicht het koordje los en schoof de zachte gemzehui- den opzij, zodat een ander, van het gele leer gemaakt voorwerp te zien was dat schitterend met kralen en slagpennen was versierd. Ze hield het omhoog en hapte naar adem. Het was de prachtigste tuniek die ze ooit had gezien. Eronder lag netjes opgevouwen een vrouwenbroek, waarvan de pijpen aan de voorkant en onderaan rijk waren versierd met een patroon dat bij dat van de tuniek paste.

'Roshario! Dit is prachtig! Ik heb nog nooit zoiets moois gezien. Het is veel te mooi om aan te trekken,' zei Ayla. Ze legdede kledingstukken neer en omhelsde de vrouw hartelijk. Voor het eerst viel Roshario Ayla's vreemde accent op, dat vooral aan de dag trad door de manier waarop ze bepaalde woorden uitsprak, maar ze vond het niet onaangenaam.

'Ik hoop dat ze passen. Waarom probeer je ze niet even?' vroeg Roshario.

'Denk je dat ik dat moet doen?' vroeg Ayla, die de fraaie kledingstukken bijna niet durfde aanraken.

'Je zult moeten weten of ze passen, zodat je ze kunt dragen als jij en Jondalar jullie verbintenis aangaan, waar of niet?'

Ayla glimlachte naar Jondalar, opgewonden en blij met het schitterende pak, maar ze zei niet dat ze al een tuniek voor haar verbintenis had, gekregen van Taluts gezellin Nezzie van het Leeuwekamp. Ze kon ze moeilijk allebei aantrekken, maar voor het prachtige, nieuwe stel zou ze een heel speciale gelegenheid kiezen.

'Ik heb ook iets voor je, Ayla. Lang niet zo mooi, maar wel nuttig,' zei Tholie en ze overhandigde haar een handvol zachte, leren repen die ze in een aan haar middel bungelende buidel had weggestopt gehouden.

Ayla hield ze omhoog en vermeed Jondalar aan te kijken. Ze wist precies waarvoor ze waren. 'Hoe wist je dat ik nieuwe repen voor mijn maandstonde moest hebben, Tholie?'

'Een vrouw kan altijd nieuwe gebruiken, vooral als ze op reis is. Ik heb ook fijne absorberende kompressen voor je. Roshario en ik hebben erover gepraat. Ze liet me het pak zien dat ze voor je had gemaakt en ik wilde je ook iets moois geven, maar je kunt op reis niet veel meenemen. Dus dacht ik na over wat je echt nodig zou hebben,' zei Tholie als verklaring voor haar uiterst praktische geschenk.

'Het is echt geweldig. Je had me niets kunnen geven wat ik harder nodig had. Je bent zo attent, Tholie,' zei Ayla, en ze draaide zich met knipperende oogleden af. 'Ik zal je missen.'

'Kom kom, je bent nog niet weg. Je gaat pas morgenochtend. We hebben nog tijd voor tranen,' zei Roshario, hoewel ook bij haar de waterlanders dreigden.

Die avond ledigde Ayla haar beide bagagemanden en legde alles wat ze wilde meenemen uit om te bedenken hoe ze dit zou inpakken.

'Hoe ga je dat allemaal in twee manden proppen?' vroeg Jondalar met een blik op de geheimzinnige bundels en pakjes, alle zorgvuldig dichtgebonden, ongerust dat ze te veel zou meenemen. 'Weet je zeker dat je alles nodig hebt? Wat zit er in dat pak?'

'Al mijn zomerkleren,' zei Ayla. 'Die zal ik achterlaten als het moet, maar ik heb de volgende zomer weer kleren nodig. Ikben al blij dat ik geen winterkleren hoef in te pakken.'

'Hmmm!' knorde hij; hij kon niets tegen haar redenering inbrengen, maar was nog niet gerust op de hoeveelheid bagage. Hij zocht met zijn blik de stapels af en ontdekte een pakje dat hij al eerder had gezien. Ze had het al sinds hun vertrek bij zich, maar hij wist nog steeds niet wat er in zat. 'Wat is dat?'

'Jondalar, ik heb echt niet veel aan je,' zei Ayla. 'Waarom neem je deze blokjes reiskost die Carolio ons heeft gegeven niet mee om te kijken of je er in jouw bagagemand ruimte voor hebt?'

'Ho, Renner, kalm aan,' zei Jondalar, het leidseltouw neertrekkend en strak onder de kin van de hengst vasthoudend, ondertussen het dier op zijn wang kloppend en over de hals strelend om het tot rust te brengen. 'Ik geloof dat hij weet dat we klaar zijn om op pad te gaan en hij staat te springen om te vertrekken.'

'Ayla komt zo,' zei Markeno. 'Die twee zijn dikke vriendinnen geworden in de korte tijd dat jullie hier waren. Tholie lag vannacht te huilen; ze wilde zo graag dat jullie waren gebleven. Om je de waarheid te zeggen, ik vind het ook jammer jullie te zien vertrekken. We hebben om ons heen gekeken en met verschillende mensen gepraat, maar niemand gevonden met wie we ons leven wilden delen, tot jullie kwamen. We moeten ons snel met iemand verbinden. Weet je zeker dat jullie je niet bedenken?'

'Je weet niet hoe moeilijk me dit besluit is gevallen, Markeno. Wie weet wat ik zal vinden als ik thuis ben. Mijn zuster zal volwassen zijn en me zich waarschijnlijk niet herinneren. Ik heb geen idee wat mijn oudere broer uitvoert of waar hij zal zijn. Ik hoop dat mijn moeder nog leeft,' zei Jondalar, 'en Dalanar, de man van mijn vuurplaats. Mijn nicht, de dochter van zijn tweede vuurplaats, zou nu moeder moeten zijn, maar ik weet niet of zij een metgezel heeft. En dan zal ik hem waarschijnlijk niet kennen. Ik zal eigenlijk niemand meer kennen en ik voel me zo met iedereen hier verbonden, maar ik moet gaan.'

Markeno knikte. Whinney hinnikte zachtjes en ze keken beiden op. Roshario, Ayla en Tholie met Shamio op de arm kwamen zijn woning uit. Het meisje spartelde om te worden neergezet toen ze Wolf zag.

'Ik weet niet wat ik met Shamio moet beginnen als die wolf weg is,' zei Markeno. 'Ze wil hem voortdurend in de buurt hebben, ze zou bij hem slapen als ik haar de kans gaf.'

'Misschien kun je een wolvewelp voor haar vinden,' zei Carlono die zich bij hen voegde. Hij was van de steiger naar boven gekomen.

"Daar heb ik niet aan gedacht. Het zal niet eenvoudig zijn, maar misschien kan ik een welp uit een wolvehol halen,' peinsde Markeno. 'Ik kan haar op zijn minst beloven het te proberen. Ik zal toch iets tegen haar moeten zeggen.'

'Als je dat doet,' zei Jondalar, 'zou ik ervoor zorgen dat het een heel kleintje is als ik jou was. Wolf dronk nog bij zijn moeder toen die stierf.'

'Hoe heeft Ayla hem gevoed zonder een moeder die hem melk kon geven?' vroeg Carlono.

'Dat heb ik me ook afgevraagd,' zei Jondalar. 'Ze zei dat een baby alles kan eten wat de moeder eet, als het maar zachter en makkelijker is te kauwen. Ze heeft vleesnat gebruikt om een stukje zacht leer in te weken en hem daarop laten sabbelen en ook vlees voor hem in stukjes gesneden. Hij eet alles wat wij eten, maar hij vindt het prettig af en toe op jacht te gaan. Hij jaagt zelfs wild voor ons op en hij heeft ons geholpen dat hert te pakken te krijgen dat we bij ons hadden toen we hier kwamen.'

'Hoe krijg je hem zover dat hij doet wat jij wilt?' vroeg Markeno.

'Daar besteedt Ayla heel veel tijd aan. Ze laat het hem zien en neemt dat telkens en telkens met hem door, totdat hij het begrijpt. Je staat versteld hoeveel hij kan leren en hij wil het haar zo graag naar de zin maken,' zei Jondalar.

'Dat ziet iedereen. Denk je dat het door haar komt? Tenslotte is ze een shamud,' zei Carlono. 'Zou iedereen dieren kunnen laten doen wat hij wil?'

'Ik rij op Renners rug,' zei Jondalar, 'en ik ben geen shamud.'

'Daar zou ik maar niet zeker van zijn,' zei Markeno en lachte. 'Vergeet niet dat ik heb gezien hoe je met vrouwen omspringt. Ik denk dat jij elke vrouw kunt laten doen wat jij wilt.'

Jondalar kleurde. Daar had hij eigenlijk al een hele tijd niet meer aan gedacht.

Toen Ayla naar hen toekwam, vroeg ze zich af waarom hij zo rood zag, maar Dolando verscheen bij de rotswand en voegde zich bij hen.

'Ik ga een eindje met jullie mee om de paden en de beste weg over de bergen te wijzen,' zei hij.

'O, graag. Dat zal een stuk schelen,' zei Jondalar.

'Ik loop ook mee,' zei Markeno.

'Ik zou ook mee willen,' zei Darvalo. Ayla keek naar hem en zag dat hij het hemd droeg dat Jondalar hem had gegeven.

'Ik ook,' zei Rakario.

Darvalo keek met een geërgerde frons naar haar, verwachtend dat ze Jondalar zou aanstaren, maar ze stond hém aan te kijken met een glimlach vol aanbidding. Ayla zag zijn ergernisveranderen in bevreemding; toen ging het hem plotseling dagen en hij bloosde verrast.

'Ik ga niet mee,' zei Roshario, Jondalar en toen Ayla aankijkend, 'maar ik zou willen dat jullie bleven. Ik wens jullie beiden een goede Tocht.'

'Dank je, Roshario,' zei hij, de vrouw hartelijk omhelzend. 'Je goede wensen kunnen ons van pas komen voordat we thuis zijn.'

'Ik moet jou bedanken, Jondalar, omdat je me Ayla hebt gebracht. Ik durf er niet aan te denken wat er zou zijn gebeurd als ze niet was gekomen.' Ze pakte Ayla's hand. De jonge medicijnvrouw nam die en de andere die in de draagdoek lag en drukte ze beide, blij haar kneep met evenveel kracht beantwoord te voelen. Toen omhelsden ze elkaar.

Van velen namen ze nog afscheid, maar de meesten wilden een eindje meelopen.

'Ga je mee, Tholie?' vroeg Markeno, terwijl hij naast Jondalar ging staan.

'Nee.' In haar ogen glinsterden tranen. 'Ik wil niet. Het afscheid op het pad zal niet makkelijker dan hier zijn.' Ze liep op de lange Zelandoniër toe. 'Het is nu even moeilijk voor me aardig tegen je te doen, Jondalar. Ik ben zo op je gesteld geweest en ik mocht je nog meer, nadat je Ayla hier had gebracht. Ik wilde zo graag dat jij en zij zouden blijven, maar jullie kunnen niet. Ook al begrijp ik waarom niet, fijn vind ik het niet.'

'Het spijt me dat je het je zo aantrekt, Tholie,' zei Jondalar. 'Kon ik maar iets doen om je op te vrolijken.'

'Dat kun je, maar dat wil je niet,' zei ze.

Echt iets voor haar om precies te zeggen wat ze dacht. Dat was een van de dingen die hij leuk aan haar vond. Je hoefde nooit te raden hoe ze ergens tegenover stond. 'Je moet niet boos op me zijn. Als ik kon blijven, zou ik niets fijner vinden dan een verbintenis aan te gaan met jou en Markeno. Je weet niet hoe trots ik me voelde toen jullie me vroegen te blijven, of hoe moeilijk het me valt nu weg te gaan. Maar iets drijft me voort. Om eerlijk te zijn, ik weet niet precies wat, maar ik moet gaan, Tholie.'

'Jondalar, je mag niet zulke aardige dingen zeggen en me zo aankijken. Dan vind ik het nog erger dat jullie weggaan. Geef me nou maar een knuffel,' zei Tholie.

Hij boog zich voorover, sloeg zijn armen om de jonge vrouw en voelde haar beven van inspanning om haar tranen de baas te blijven. Ze maakte zich los en keek naar de lange, blonde vrouw naast hem.

'O, Ayla, ik wil niet dat je weggaat,' zei ze met een luide snik toen ze elkaar in de armen vielen.

'Ik wil ook niet weg. Ik wou dat we konden blijven. Ik weet niet waarom, maar Jondalar moet gaan en ik moet met hem mee,' zei Ayla, al even hard huilend als Tholie. Plotseling keerde de jonge moeder zich af, pakte Shamio op en rende terug naar de rij woningen.

Wolf wilde achter hen aangaan. 'Hier blijven, Wolf,' beval Ayla.

'Woffie! Ik wil mijn Woffie,' riep het meisje en ze strekte haar armpjes uit naar de ruige, viervoetige vleeseter.