3.

'Wolf! Blijf hier!' beval Ayla het jonge dier, dat nieuwsgierig voetje voor voetje vooruit kroop. Ze gleed van Whinney's rug en liep naar voren om Jondalar in te halen. Hij was eveneens afgestegen en bewoog zich behoedzaam voort door het minder dichte gras in de richting van de schrille kreten en de luide, rommelende geluiden. Ze was naast hem toen hij bleef staan. Ze duwden samen de laatste hoge halmen opzij om te zien wat daarachter was. Ayla liet zich op een knie zakken om Wolf vast te houden, maar kon haar blik niet van het tafereel op de open plek afwenden.

Een zenuwachtige kudde wolharige mammoeten liep onrustig bijeen - zij hadden die open plek dicht bij de buitenrand van het woud van olifantsgras laten ontstaan door daar alles weg te eten. Een grote mammoet moest per dag zo'n 350 pond voedsel tot zich nemen en een kudde kon een gebied van aanzienlijke afmetingen snel van zijn vegetatie ontdoen. Er waren dieren van alle leeftijden en grootten bij, waaronder enkele die niet ouder dan een paar weken konden zijn. Dit betekende dat het een kudde was van voornamelijk vrouwtjes die aan elkaar verwant waren: moeders, dochters, zusters, tantes en hun kroost; een grote familie onder aanvoering van een wijze, listige oude matriarch, die duidelijk groter was dan de andere dieren.

Bij een eerste blik leken de wolharige mammoeten een roodbruine vacht te hebben, maar bij nadere beschouwing vielen vele variaties op de grondkleur te ontdekken. Sommige waren roodachtig en andere leken bruiner, sommige neigden naar geel of goudkleurig en enkele leken van een afstandje bijna zwart. De dichte, uit twee lagen bestaande vacht bedekte hen volledig, vanaf hun brede slurf en uitzonderlijk kleine oren tot hun in een donkere kwast eindigende korte, dikke staart en hun gedrongen poten en brede voeten. Die twee bontlagen droegen aan de kleurverschillen bij.

Ofschoon de warme, dichte, verbazingwekkend zijdezachte ondervacht al voor een groot deel eerder in de zomer was uitgevallen, was die van het volgende jaar reeds aan het groeien. Deze was lichter van kleur dan de pluizige, hoewel ruwere en de wind tegenhoudende bovenvacht en verschafte de diepte en oplichtende kleurplekjes. De donkere haren van de bovenvacht, die in lengte varieerden - sommige wel een meter - hingen als een rok langs de flanken van de dieren omlaag. En in vrij dikke bossen vanaf de buik en de halskwab - de losse huid van hals en borstkas - zodat de dieren een soort dempend kussen hadden als ze op de bevroren grond gingen liggen.

Ayla werd sterk geboeid door een jonge tweeling met een prachtige rossige, goudgele vacht met accenten van stekeltjes zwarte dekharen, die achter de enorme poten en lange okerkleurige rok van hun beschermend om hen heen draaiende moeder vandaan gluurden. Het donkerbruine haar van de oude matriarch was doorschoten met grijs. Ayla merkte ook de witte vogels op, die de nimmer ontbrekende metgezellen van mammoeten waren en die werden geduld of genegeerd, of ze nu op een ruige kop zaten of handig een zware voet ontweken bij het zich te goed doen aan insekten die de grote beesten opschrikten.

Wolf jankte van verlangen om die interessante beesten van nabij te bekijken, maar Ayla hield hem tegen terwijl Jondalar het touw om hem mee in bedwang te houden uit Whinney's mand pakte. De vergrijsde matriarch draaide zich om, keek lang in hun richting - ze bemerkten dat een van haar lange slagtanden was afgebroken - en richtte haar aandacht weer op belangrijker bezigheden.

Alleen zeer jonge mannetjes hielden zich bij de vrouwtjes op. Ze verlieten de kudde waarin ze waren geboren gewoonlijk enige tijd na het bereiken van de puberteit, rond hun twaalfde jaar, maar bij deze groep bevonden zich ettelijke jonge en zelfs enkele oudere vrijgezellen. Ze waren afgekomen op een vrouwtje met een warm kastanjebruine pels. Ze was bronstig en dat was de oorzaak van de opschudding die Ayla en Jondalar hadden gehoord. Een vrouwtje was tijdens de bronst - de voor de voortplanting bestemde periode waarin vrouwtjes konden worden bevrucht - voor alle mannetjes seksueel aantrekkelijk, soms meer dan haar aanstond.

Het kastanjebruine vrouwtje had zich juist weer bij haar familie gevoegd na drie jonge mannetjes van ergens achter in de twintig, die achter haar hadden aangezeten, te hebben afgeschud. De mannetjes, die de jacht slechts tijdelijk hadden opgegeven, stonden buiten de dicht opeen gedrongen kudde uit te rusten, terwijl zij te midden van de opgewonden vrouwtjes van de vermoeienissen stond bij te komen. Een tweejarig kalf stoof op het voorwerp van de belangstelling der stieren af, werd met een zachte aanraking van de slurf begroet, zocht een van de beide borsten tussen haar voorpoten en begon te zuigen, terwijl het vrouwtje haar slurf uitstrekte naar een pluk gras. Ze was de hele dag door de mannetjes achtervolgd en lastig gevallen en had weinig kans gehad om haar kalf te voeden of om zelf iets te eten of te drinken. Nu zou ze daar ook niet veel kans toe krijgen.

Een stier van middelmatige grootte kwam op de kudde toe en begon de vrouwtjes onder hun staart tussen hun achterpotenruikend en proevend af te tasten, om hun bereidheid tot paren te toetsen. Aangezien mammoeten hun hele leven bleven groeien, wees zijn omvang uit dat hij ouder was dan de drie andere mannetjes die het veelgeplaagde vrouwtje hadden opgejaagd, waarschijnlijk over de dertig. Toen hij de mammoet met de kastanjebruine vacht naderde, verwijderde zij zich met snelle gang. Hij liet onmiddellijk de andere voor wat ze waren en ging achter haar aan. Ayla hapte naar adem toen hij zijn enorme orgaan uit de schede liet zakken, dat begon op te zwellen tot een lange gebogen S.

De jongeman naast haar hoorde hoe ze plotseling haar adem inhield en wierp haar een blik toe. Ze draaide haar hoofd om en keek hem aan. Kort hielden hun blikken, even verbluft en van ontzag vervuld, elkaar vast. Hoewel ze allebei op mammoeten hadden gejaagd, had geen van beiden de indrukwekkende, wolharige beesten van zo dichtbij gadegeslagen en nooit zien paren. Jondalar voelde beroering in zijn eigen lendenen terwijl hij naar Ayla keek. Ze had een kleur van opwinding, haalde met enigszins geopende mond snel adem en nieuwsgierigheid vonkte in haar wijd opengesperde ogen. Gefascineerd door het indrukwekkende schouwspel van de beide kolossale schepsels, die op het punt stonden de Grote Aardmoeder eer te bewijzen zoals Zij dat van al Haar kinderen verlangde, keken ze weer vlug.

Het vrouwtje beschreef rennend een grote boog en bleef de grotere stier steeds voor tot ze weer veilig bij haar familietroep terug was, wat weinig hielp. Het duurde niet lang of de achtervolging werd opnieuw ingezet. Eén mannetje haalde haar in en slaagde erin haar te bestijgen, maar ze wilde niet en liep onder hem vandaan, hoewel hij haar achterpoten besproeide. Haar kalf probeerde zijn kastanjekleurige moeder enkele malen te volgen als ze voor de vrijgezellen op de loop ging, maar besloot uiteindelijk bij de andere vrouwtjes te blijven. Jondalar vroeg zich af waarom ze zo haar best deed de geïnteresseerde stieren te vermijden. Verwachtte de Moeder ook niet van vrouwtjesmammoeten dat ze Haar zouden eren?

Alsof alle partijen hadden besloten op te houden en te gaan eten bleef het een tijdje rustig. Alle mammoeten bewogen zich langzaam zuidwaarts door het lange gras, in een gestaag ritme met hun slurf pluk na pluk lostrekkend. In dit zeldzame ogenblik van respijt in de achtervolging door de mannetjes deed de kastanjebruine mammoet met hangende kop vermoeide pogingen om iets te eten.

Mammoeten brachten het grootste deel van de dag en nacht etend door. Hun voedsel mocht van de ruwste, armetierigste kwaliteit zijn - ze konden zelfs stukken bast eten die ze met hunslagtanden van de boom scheurden, hoewel dat meer winter- kost was - maar ze moesten enorme hoeveelheden vezelrijk voer tot zich nemen om op de been te blijven. Van de ettelijke honderden ponden ruwvoer die ze elke dag consumeerden en binnen twaalf uur verteerden, bestond een klein doch noodzakelijk deel uit sappige, breedbladige, voedzame planten; af en toe enkele zorgvuldig uitgezochte wilge-, berke- of elzebladeren die een hogere voedingswaarde hadden dan het grove olifantsgras en de zeggesoorten, maar die in grotere hoeveelheden giftig waren voor mammoeten.

Toen de grote wolharige beesten enigszins op afstand waren, bond Ayla het touw om de jonge, minstens zo geïnteresseerde wolf, om hem in bedwang te kunnen houden. Hij wilde steeds maar naar de mammoeten toe, maar ze wilde niet dat hij de kudde verstoorde of hun woede opwekte. Ayla had het gevoel dat de matriarch hun toestemming had gegeven bij de kudde te blijven, maar alleen als ze op behoorlijke afstand bleven. Ze leidden de paarden, die eveneens van nervositeit en opwinding blijk gaven, in een cirkel door het olifantsgras en volgden de kudde. Hoewel ze al enige tijd hadden staan kijken, had Ayla noch Jondalar de neiging om te vertrekken. Er hing nog steeds een sfeer van verwachting rond de mammoeten. Er stond iets te gebeuren. Misschien kwam het omdat de paring, waarbij ze zich bij wijze van bijzonder voorrecht voelden uitgenodigd, nog niet volledig had plaatsgevonden. Maar dat leek het niet alleen te zijn.

Terwijl ze langzaam achter de kudde aanliepen, bekeken ze de kolossale dieren nauwkeurig, ieder vanuit een verschillend perspectief. Ayla was op jonge leeftijd al gaan jagen en had dikwijls de dieren geobserveerd, maar haar prooidieren waren doorgaans veel kleiner. Mammoeten werden normaliter niet door één jager bejaagd, maar in grote, georganiseerde en gecoördineerde groepen. Ze was een keer nog dichter bij de enorme dieren geweest, toen ze met de Mamutiërs op mammoet- jacht was gegaan. Maar bij de jacht was er weinig tijd voor observeren en leren, en ze wist niet wanneer ze weer in de gelegenheid zou komen de dieren, zowel mannetjes als vrouwtjes, zo goed te bekijken.

Hoewel ze hun karakteristieke silhouet goed kende, lette ze er nu speciaal op. Een mammoet bezat een zware, hooggewelfde kop - met grote sinusholten die de snijdend koude winterlucht hielpen verwarmen bij het inademen - die werd geaccentueerd door een vetbult met een opvallende pluim stijf, donker haar. Net onder die hoog oprijzende kop bevond zich een diepe deuk waar de korte nek begon, waarna hoog op de schoften boven de schouders een tweede vetbult zat. Vandaar liep desteile rug naar het in verhouding kleine bekken en de bijna tengere heupen. Door haar ervaring met de verwerking en consumptie van mammoetvlees wist ze dat het vet van de tweede bult van een andere kwaliteit was dan de acht centimeter dikke speklaag onder de taaie, duimdikke huid van de eerste. Het was fijner, smakelijker.

Wolharige mammoeten hadden voor hun omvang betrekkelijk korte poten, waardoor ze zich makkelijker van voedsel konden voorzien, aangezien ze voornamelijk gras aten en geen hoog hangende groene bladeren van bomen, zoals hun knabbelende verwanten in warmere klimaten; er stonden maar weinig bomen op de steppen. De kop van de mammoet was hoog boven de grond en te groot en te zwaar, vooral door de enorme slagtanden, om door een lange nek te kunnen worden gedragen, zodat het dier rechtstreeks bij zijn voedsel of drinken kon komen, zoals paarden en herten. De ontwikkeling van de slurf loste het vraagstuk op hoe voedsel en water naar de bek moesten worden gebracht.

De pluizige, beweeglijke slurf van de wolharige mammoet was sterk genoeg om een boom uit de grond te rukken, een zwaar blok ijs op te pakken en tegen de grond te slaan om het in kleinere, beter hanteerbare stukken te breken als vervanging van water in de winter, en tot zulke verfijnde handelingen in staat als het selecteren en plukken van één blad. Zij was ook schitterend aangepast voor het uittrekken van gras. Aan het eind zaten twee uitsteeksels. Het bovenste uitsteeksel leek op een vinger waarmee het dier zeer verfijnde bewegingen kon uitvoeren terwijl het onderste uitsteeksel een breder, zeer flexibel afgeplat vlak vormde, bijna zoals een hand zonder beenderen of afzonderlijke vingers.

Jondalar was verbluft over de handigheid en de kracht van de slurf tóen hij een mammoet het gespierde, onderste uitsteeksel om een pluk dicht opeen groeiend olifantsgras zag wikkelen en bijeenhouden, terwijl de vinger aan de bovenzijde meer in de buurt groeiende stengels in de greep van het ondervlak werkte, totdat zij een flinke bos had. De harige slurf pakte die goed beet door de grijpvinger er als een opponeerbare duim omheen te sluiten en rukte het gras met wortel en al uit de grond. Na wat zand eraf te hebben geschud, propte de mammoet alles in haar bek en strekte onder het kauwen haar slurf alweer uit naar de volgende portie.

De verwoesting die een kudde tijdens haar lange trektochten over de steppen achterliet, was niet gering. Maar ondanks het gras dat met wortel en al werd uitgerukt en de bast die van de bomen werd gestroopt, was de verstoring door de mammoeten juist gunstig voor de steppen en andere dieren. Doordat zij hetolifantsgras met de houtige stengels en kleine bomen opruimden, werd er ruimte geschapen voor meer voedzame planten en nieuw gras, voedsel dat voor andere steppebewoners onmisbaar was.

Plotseling rilde Ayla en voelde iets vreemds in haar botten. Toen bemerkte ze dat de mammoeten met grazen waren opgehouden. Ettelijke dieren hieven hun kop en keken, de harige oren breed uitwaaierend, naar het zuiden onder het steeds heen en weer bewegen van hun kop. Jondalar zag een verandering bij de kastanjebruine koe, die door alle stieren achterna was gezeten. Haar vermoeide houding was verdwenen; ze scheen nu in vreugdevolle afwachting van iets te zijn. Ineens stootte ze een diep, vibrerend, rommelend gebrul uit. Ayla voelde het door haar hele hoofd resoneren en kreeg kippevel, toen er uit het zuidwesten antwoord kwam dat als het lage grommen van een ver verwijderd onweer klonk.

'Jondalar,' zei Ayla, 'kijk daar eens!'

Hij keek in de door haar aangewezen richting. In een wolk van stof, dat opdwarrelde alsof het werd meegezogen door een wervelwind, kwam een kolossale, licht roodbruine mammoet met fantastisch grote, voorwaarts krullende slagtanden, alleen de gewelfde kop en schouders zichtbaar boven het olifantsgras, op hen toegestormd. Waar zijn slagtanden naast elkaar aan de bovenkaak ontsproten, waren ze van een enorme omvang. Bij het omlaag groeien weken ze breed uiteen, bogen zich dan omhoog en in een spiraal naar binnen tot ze langzaam toelopend eindigden in een versleten punt. Uiteindelijk zouden ze, als ze niet afbraken, een grote cirkel gaan beschrijven, waarbij hun toelopende uiteinden elkaar aan de voorkant zouden kruisen.

De dichtbehaarde olifanten uit de Ijstijd waren tamelijk compact gebouwd en overschreden zelden een hoogte van drieëneenhalve meter bij de schouder. Hun slagtanden groeiden echter uit tot enorme afmetingen en waren de meest spectaculaire in hun soort. Tegen de tijd dat een mammoetstier in goede conditie het eind van zijn zeventig jaar bereikte, konden zijn indrukwekkende holle sierkrullen van ivoor ruim vijf meter zijn en tot 240 pond per stuk wegen.

Lang voor de roodbruine stier er was arriveerde al een doordringende, scherpe muskusgeur, die een golf van felle opwinding door de vrouwtjes deed gaan. Toen hij de open plek bereikte, renden ze op hem toe en gaven, terwijl ze hem met veel gekrijs, getrompet en geknor begroetten, door grote plenzen urine hun geur af. Ze omringden hem, drongen achterwaarts tegen hem op of probeerden hem met hun slurven aan te raken. Ze voelden zich zeer tot hem aangetrokken, maar waren ookvan een innig ontzag vervuld. De mannetjes daarentegen trokken zich terug naar de buitenrand van de groep.

Toen de stier dicht genoeg was genaderd om Ayla en Jondalar in staat te stellen hem goed te bekijken, waren ook zij diep onder de indruk. Hij hield zijn zware, gewelfde kop omhoog, zodat de trotse ivoren windingen aan weerszijden het beste uitkwamen. Zijn ontzagwekkende slagtanden overtroffen in doorsnee en lengte verre de kleinere en rechtere van de vrouwtjes en lieten de meer dan eerbiedwaardige ivoren tooi van de grotere stieren schriel lijken. Zijn kleine, dichtbehaarde oren die in volle breedte uitstonden, de donkere, stijve, rechtopstaande haarpluim op zijn kop en zijn licht roodbruine vacht, met lange haren die los meedeinden op de wind, deden zijn toch al enorme omvang nog eens zo imposant lijken. Hij torende ruim een halve meter boven de grootste stieren uit en was tweemaal zo zwaar als de vrouwtjes. Hij was verreweg het meest reusachtige dier dat Ayla of Jondalar ooit had gezien. Al meer dan vijfenveertig jaar had hij zich in zware en goede tijden staande gehouden en hij was in topconditie, een fantastische, dominante mammoetstier in de bloei van zijn jaren.

Maar er was nog een oorzaak waardoor de andere mannetjes zich hadden teruggetrokken. Ayla merkte op dat zijn slapen sterk gezwollen waren en dat de warm roodbruine beharing van zijn wangen bevlekt was met zwarte strepen van een voortdurend weglekkend muskusachtig, kleverig vocht. Hij verloor onafgebroken een beetje, en af en toe een grote straal, scherpe, sterk riekende urine, die de vacht op zijn poten en de schede van zijn orgaan met een groenig schuim bedekte. Ze vroeg zich af of hij ziek was.

Maar de gezwollen klieren aan zijn slapen en de andere symptomen waren niet het gevolg van een ziekte. Bij wolharige mammoeten werden niet alleen vrouwtjes bronstig, ook volwassen mannetjes maakten elk jaar een periode van verhoogde paringsdrift door, die als de musth werd aangeduid. Bij een mannetjesmammoet, die rond zijn twaalfde jaar de puberteit bereikte, kwam zijn eerste musth pas tegen zijn dertigste en duurde slechts een week of wat. Maar wanneer hij tegen zijn vijftigste in de bloei van zijn leven was, kon hij in topconditie wel drie of vier maanden per jaar bronstig zijn. Ofschoon elk mannetje dat de puberteit achter zich had met een willig bronstig vrouwtje kon paren, hadden stieren bij de vrouwtjes veel meer succes wanneer ze in musth waren.

De grote roodbruine stier was niet alleen dominant, hij was op het toppunt van zijn bronst en in antwoord op de roep van het bronstige vrouwtje hierheen gekomen om met haar te paren.

Op korte afstand wisten mannetjesmammoeten aan de lucht van de vrouwtjes wanneer deze in hun vruchtbare periode verkeerden, zoals bij de meeste viervoeters. Maar mammoeten bewogen zich over zulke grote territoria, dat ze nog een manier hadden ontwikkeld om elkaar te laten weten dat ze bereid tot paren waren. Als een vrouwtje bronstig was of een mannetje in musth, daalde de toonhoogte van hun stem. Zeer lage geluiden sterven over grote afstanden niet uit zoals hogere tonen en de diepe rommelende roep, die alleen dan werd uitgestoten, droeg kilometers ver over de uitgestrekte vlakten.

Jondalar en Ayla konden het lage grommen van het bronstige wijfje duidelijk horen, maar het mannetje stootte zulke ogenschijnlijk zachte, diepe geluiden uit dat ze hem nauwelijks hoorden. Zelfs onder normale omstandigheden communiceerden mammoeten met elkaar dikwijls over grote afstand via zwaar zinderende tonen, die de meeste mensen niet bewust hoorden. Toch waren de bronstkreten van de mammoetstier in feite een buitengewoon luid, zwaar gebrul en de bronstroep van het vrouwtje was nog luider. Hoewel enkele mensen in staat waren de sonische vibraties van de diepe klanken waar te nemen, waren de geluiden meestentijds zo laag dat ze buiten het bereik van het menselijk oor bleven.

De kastanjekleurige koe had zich de troep jonge vrijgezellen van het lijf gehouden, die eveneens waren afgekomen op haar uitnodigende geuren en het sonoor gerommel van haar diepe kreten. Ze wilde een ouder, dominant mannetje als vader voor haar eventuele jong, een mannetje wiens leeftijd het bewijs was van zijn gezondheid en overlevingsinstincten en waarvan ze wist dat hij viriel genoeg zou zijn om haar te bevruchten; met andere woorden: een mannetje dat in musth was. Ze beredeneerde het niet helemaal zo, maar haar lichaam wist wat het nodig had.

Nu hij hier was, was ze gereed. De lange franje aan haar buik zwaaide bij elke stap heen en weer toen het kastanjebruine vrouwtje onder het uitstoten van haar dreunende tonen en druk wapperend met haar behaarde kleine oren naar de grote stier rende. Ze scheidde een grote plas urine af en besnuffelde toen, haar slurf uitstrekkend naar zijn lange, S-vormige orgaan, zijn urine en proefde die. Onder het uitstoten van oorverdovende, kreunende geluiden draaide ze zich om en drong zich met hooggeheven kop achteruit tegen hem aan.

De kolossale stier legde zijn slurf over haar rug en kalmeerde haar met liefkozende bewegingen; zijn enorme orgaan raakte bijna de grond. Toen verhief hij zich op zijn achterpoten en besteeg haar, waarbij hij zijn beide voorpoten ver op haar rug legde. Hij was bijna twee keer zo groot als zij, zo groot dat hetleek alsof hij haar zou verpletteren, maar zijn gewicht rustte grotendeels op zijn achterpoten. Met het omgebogen uiteinde van zijn bochtige, wonderbaarlijk beweeglijke orgaan zocht hij haar laaghangende opening, kwam omhoog en drong diep in haar binnen. Hij opende zijn bek om een brullende kreet te slaken.

Het diepe gerommel dat Jondalar hoorde, klonk gedempt en als van ver, ofschoon hij tegelijk zijn bloed voelde kloppen. Ayla hoorde het gebrul slechts iets luider, maar ze rilde hevig toen een siddering door haar heen trok. De kastanjekleurige mammoet en de roodbruine stier bleven enige tijd in paarhou- ding. De lange roodachtige strengen van zijn volle vacht golfden over zijn gehele lichaam heen en weer door de intense inspanning, hoewel de beweging gering was. Toen liet hij zich weer op zijn vier poten zakken en trok zich nog naspuitend terug. Zij bewoog zich naar voren en uitte een laag en langdurig pulserend geloei dat een felle rilling over Ayla's ruggegraat deed lopen en haar kippevel bezorgde.

De hele kudde rende trompettend en rommelend op het kastanjebruine vrouwtje toe en raakte haar bek en natte opening met hun slurven aan. In een uitbarsting van opperste opwinding lieten zij hun ontlasting en urine lopen. De roodbruine stier scheen zich het vreugdevol tumult niet bewust, zoals hij daar met zijn kop omlaag stond uit te rusten. Ten slotte kalmeerden de dieren en begonnen zich te verwijderen om te gaan grazen. Alleen haar kalf bleef in de buurt. Het kastanjekleurige vrouwtje stootte nogmaals een diep rommelend geluid uit en wreef haar kop tegen zijn roodbruine schouder.

Geen ander mannetje benaderde de kudde met de grote stier in de buurt, ofschoon de kastanjekleurige nog steeds even aantrekkelijk was. Afgezien van het feit dat in musth verkerende mannetjesmammoeten in de ogen van de vrouwtjes een onweerstaanbare charme hadden, verkregen ze er dominantie door over andere mannetjes, doordat ze zeer agressief werden, zelfs tegenover grotere mannetjes, tenzij deze eveneens in die staat van geslachtelijke opwinding verkeerden. De andere stieren weken achteruit, wetend dat de roodbruine snel geïrriteerd zou zijn. Alleen een andere bronstige stier zou hem proberen te tarten, en dan alleen als hij ongeveer even groot was. In dat geval zouden ze, als ze beide op hetzelfde vrouwtje afkwamen en de ander in de buurt ontdekten, onveranderlijk een gevecht aangaan, mogelijk met ernstig letsel of de dood van een van beide als resultaat.

Bijna alsof ze zich van de consequenties bewust waren, namen ze de uiterste voorzorg in acht om elkaar en dus vechtpartijen te vermijden. De zware roep en het doordringend riekendeurinespoor van het bronstige mannetje kondigden niet alleen zijn aanwezigheid voor tot paring bereide vrouwtjes aan, maar lieten andere mannetjes weten waar hij zich bevond. Tijdens de zes of zeven maanden dat vrouwtjes bronstig konden worden, waren slechts drie of vier andere stieren in musth, maar het was onwaarschijnlijk dat een van deze in zo'n staat van opwinding verkerende mannetjes de grote roodbruine het bronstige vrouwtje zou betwisten. Hij was de dominante stier van de populatie, of hij nu in musth was of niet, en ze wisten waar hij was.

Ayla merkte op dat zelfs toen de kastanjebruine koe en de lichter gekleurde stier begonnen te grazen ze dicht bij elkaar bleven. Op een bepaald moment dwaalde het vrouwtje enkele meters weg, begerig naar een extra sappige slurf vol kruiden. Eén jonge stier, nauwelijks meer dan een puber, probeerde haar voetje voor voetje te naderen, maar ze rende naar haar beschermer terug en de roodbruine stier deed onder het uitstoten van zijn rommelend gegrom een uitval naar hem. De scherpe, doordringende lucht en het kenmerkende zware gebrul maakten indruk op het jonge mannetje. Hij rende vlug weg en bleef met eerbiedig laag gehouden kop op afstand. Nu kon het kastanjebruine vrouwtje, zolang ze bij de grote stier in de buurt bleef, eindelijk rusten en grazen zonder te worden lastig gevallen.

De vrouw en de man konden zich er niet helemaal toe brengen onmiddellijk te vertrekken, hoewel ze wisten dat de grote gebeurtenis achter de rug was en Jondalar weer de druk van het nodig verder moeten begon te voelen. Ze voelden zich vervuld van ontzag en waren vereerd dat zij getuigen van de paring van de mammoeten waren geweest. Ze hadden zelfs het gevoel deel aan het gebeuren te hebben gehad, in plaats van slechts te hebben mogen toekijken, alsof ze bij een ontroerende en belangrijke ceremonie betrokken waren geweest. Ayla wenste dat ze naar de mammoeten had kunnen toerennen en hen aanraken om uiting te geven aan haar waardering en te delen in hun vreugde.

Voor hun vertrek viel het Ayla op dat veel eetbare planten, die ze onderweg voortdurend had gezien, daar in de buurt ook groeiden en ze besloot sommige te verzamelen, waarbij ze haar graafstok voor wortels gebruikte en een speciaal, tamelijk dik maar sterk mes voor het afsnijden van stelen en bladeren. Jondalar steeg naast haar af om haar te helpen, maar moest haar vragen aan te wijzen welke planten ze precies wilde hebben.

Nog steeds verbaasde dit haar. In de tijd die ze bij het Leeuwekamp had doorgebracht, had ze de gewoonten en werkverdelingspatronen van de Mamutiërs aangeleerd, die anders waren dan die van de Stam. Daar had ze dikwijls met Deegie, Nez- zie of vele mensen te zamen gewerkt en ze was vergeten hoe gewillig hij altijd werk had gedaan dat de mannen van de Stam als vrouwenwerk zouden hebben beschouwd. Toch had Jondalar vanaf de eerste dag in haar vallei nooit geaarzeld alles te doen wat zij ook deed; het verbaasde hem dat ze niet van hem verwachtte dat hij ook een aandeel had in het werk dat gedaan moest worden. Nu ze weer alleen waren, kreeg ze weer oog voor die kant van hem.

Toen ze eindelijk vertrokken waren, reden ze enige tijd zwijgend voort. Ayla bleef aan de mammoeten denken; ze kon de herinnering eraan niet van zich afzetten. Ze dacht ook na over de Mamutiërs, die haar een thuis hadden geschonken en een plaats toen ze niemand had. Ze noemden zich de Mammoetjagers, hoewel ze ook op vele andere diersoorten jaagden, en ze kenden de enorme wolharige beesten een unieke ereplaats toe, ook al bejaagden ze ze tegelijkertijd. Behalve dat ze hen voorzagen van veel dingen die ze voor hun bestaan nodig hadden - vlees, vet, huiden, wol voor weefsels en koorden, ivoor voor gereedschappen en snijwerk, beenderen voor het bouwen van woningen en zelfs brandstof - bezaten mammoet jachten een diep religieuze betekenis voor hen.

Ze voelde zich nu nog sterker een Mamutische, ook al verliet ze hun grondgebied. Ze had het gevoel dat het geen toeval was dat ze op de kudde waren gestuit. Ze wist zeker dat er een reden voor was en ze vroeg zich af of Mut, de Aardmoeder, of misschien haar totem probeerde haar iets duidelijk te maken. Ze had gemerkt de laatste tijd dikwijls na te denken over de geest van de Grote Holeleeuw, de totem die Creb haar had geschonken. Ze vroeg zich daarbij altijd af of hij haar nog steeds zou beschermen hoewel ze niet langer tot de Stam behoorde en of een totemgeest van de Stam in haar nieuwe leven met Jondalar zou passen.

Het olifantsgras begon eindelijk dunner te worden en ze reden dichter naar de rivier, op zoek naar een plaats om hun kamp op te slaan. Jondalar wierp een blik op de zon die in het westen onderging en besloot dat het te laat was om die avond nog op jacht te gaan. Hij had geen spijt dat ze bij de mammoeten waren blijven kijken, maar hij had gehoopt wat vlees te kunnen buitmaken, niet alleen voor hun avondmaal, ook om er de volgende paar dagen mee te kunnen doen. Hij wilde zich niet gedwongen zien de droge reiskost die ze bij zich hadden aan te spreken, tenzij het niet anders kon. Nu zouden ze de volgende ochtend tijd voor de jacht moeten uittrekken.

De vallei met haar weelderig begroeide rivieroevers was veranderd, evenals de vegetatie. Toen de oevers van de steile waterloop meer op begonnen te lopen, veranderde het gras dat tot Jondalars opluchting korter werd. Het reikte nu nog nauwelijks tot de buik van de paarden. Hij gaf er de voorkeur aan te kunnen zien waarheen ze gingen. Waar het terrein bij de top van de helling vlakker werd, kreeg het landschap iets bekends. Dat kwam niet doordat ze al eerder op die bepaalde plek waren geweest, maar door de gelijkenis met het gebied rond het Leeuwekamp: hoge rivieroevers en geërodeerde watergeulen, die naar de rivier liepen.

Ze klommen tegen een lichte glooiing omhoog en Jondalar zag dat de rivier naar links afboog, in oostwaartse richting. Het was tijd om weg te trekken van deze waterige ader met leven brengend vocht, die langzaam naar het zuiden meanderde en in een rechte hoek naar het westen afboog. Hij bleef staan om de kaart, die Talut voor hem in de plak ivoor had gekerfd, te raadplegen. Toen hij opkeek, zag hij dat Ayla was afgestegen en aan de rand van de oever over de rivier stond uit te kijken. Iets in haar houding deed de gedachte bij hem opkomen dat ze van streek of verdrietig was.

Hij zwaaide zijn been over de rug van zijn rijdier, steeg af en kwam naast haar staan. Aan de overkant zag hij wat haar naar de rivier had getrokken. Halverwege de helling bevond zich op een terras een grote, lange, lage ophoging, waarvan de zijden waren begroeid met bosjes gras. Zij leek onderdeel van de rivieroever, maar de door een zwaar gordijn van mammoethuiden afgesloten, gewelfde ingang openbaarde de eigenlijke aard ervan. Het was een woning in de aarde, zoals die welke de mensen van het Leeuwekamp hun tehuis noemden en waarin Ayla en Jondalar de afgelopen winter hadden doorgebracht.

Terwijl Ayla naar het bekend uitziende bouwsel stond te staren, herinnerde ze zich levendig het interieur van de half onderaardse woning van het Leeuwekamp. Het was een ruime, stevige behuizing geweest, die was gebouwd om vele jaren mee te gaan. De vloer was in de fijne löss van de rivieroever uitgegraven en lag onder het maaiveld. De wanden en het gewelfde dak van plaggen met een laag rivierklei erover werden stevig ondersteund door een structuur van stutten, waarin meer dan een ton grote mammoetbeenderen was verwerkt. Het plafond werd gevormd door ineengrij pende en aaneengebonden hertegeweien en tussen de beenderen en plaggen lag een dikke laag gras en riet. Uit aarde gevormde banken langs de wanden waren omgetoverd tot warme bedden; er waren ook zulke diepe opslagkui- len uitgegraven, dat ze tot in de koude permafrostlaag reikten. De overwelfde ingang bestond uit twee gebogen mammoetslagtanden, waarvan de stompe uiteinden in de grond waren gestoken en de punten naar elkaar getrokken en aan elkaar bevestigd. Het was geenszins een tijdelijk bouwwerk, maar een permanente nederzetting onder één dak, groot genoeg om ettelijke gezinnen te herbergen. Ze wist zeker dat de bouwers van deze holwoning vast van plan waren erin terug te keren, zoals het Leeuwekamp elke winter deed.

'Ze zijn vast op de Zomerbij eenkomst,' zei Ayla. 'Ik vraag me af van welk Kamp dat een huis is.'

'Misschien van het Pluimgraskamp,' opperde Jondalar.

'Misschien,' zei Ayla en bleef zwijgend staren over de bruisende stroom. 'Het ziet er zo leeg uit,' voegde ze er na een poosje aan toe. 'Ik heb toen we weggingen er geen moment bij stilgestaan dat ik het Leeuwekamp nooit meer zou terugzien. Ik herinner me dat ik bij het uitzoeken van wat ik naar de Bijeenkomst zou meenemen allerlei dingen heb achtergelaten. Als ik had geweten dat ik niet naar het Leeuwekamp zou teruggaan, had ik die misschien meegenomen.'

'Heb je er spijt van weg te zijn gegaan, Ayla?' Als altijd was Jondalars verontrusting te zien aan de zorgelijke rimpels in zijn voorhoofd. 'Ik heb je gezegd dat ik best wilde blijven en ook Mamutiër worden als jij dat wilde. Ik weet dat je bij hen een tehuis hebt gevonden en bij hen gelukkig was. Het is nog niet te laat. We kunnen nog terug.'

'Nee, ik vind het naar om weg te gaan, maar ik heb er geen spijt van. Ik wil bij jou zijn. Dat heb ik vanaf het begin gewild. En ik weet dat jij naar huis wilt, Jondalar. Dat wil je zolang ik je ken. Je zou hier misschien wel wennen, maar je zou nooit echt gelukkig zijn. Je zou altijd je eigen volk missen, je eigen familie, de mensen bij wie je bent geboren. Voor mij is het niet zo belangrijk. Ik zal nooit weten bij wie ik ben geboren. De Stam, dat was mijn volk.'

Ayla verviel in gepeins en Jondalar zag hoe een zachte glimlach haar gezicht deed oplichten. 'Iza zou zo blij voor mij zijn geweest als ze had geweten dat ik met jou meeging. Ze zou je graag gemogen hebben. Ze vertelde me lang voordat ik bij de Stam wegging, dat ik er niet toe behoorde, al kon ik me niemand of niets herinneren uit de tijd voordat ik bij hen woonde. Iza was mijn moeder, de enige moeder die ik kende, maar ze wilde dat ik uit de Stam zou vertrekken. Ze was bang dat het anders niet goed met me zou aflopen. Voor ze stierf zei ze: "Zoek je eigen volk, zoek een metgezel die bij je hoort." Geen man van de Stam, maar een van mijn eigen soort; iemand van wie ik zou kunnen houden en die om mij zou geven. Ik ben zo lang alleen geweest in de vallei dat ik dacht nooit meer iemand te vinden. En toen kwam jij. Iza had gelijk. Hoe moeilijk het me ook viel om te vertrekken, ik moest mijn eigen volk vinden. Alhoewel ik Dure moest achterlaten, kon ik Broud bijna bedanken dat hij me dwong om weg te gaan. Ik zou nooit een man hebben gevonden die van me kon houden als ik niet bij de Stam was weggegaan.'

'We verschillen niet zoveel, Ayla. Ik dacht ook nooit iemand te vinden om van te houden, al heb ik onder de Zelandoniërs veel vrouwen gekend en ontmoetten wij er op onze Tocht nog veel meer. Thonolan maakte altijd makkelijk vrienden, zelfs onder vreemden, en dat maakte het ook makkelijk voor mij.' Hij sloot zijn ogen in een moment van smart, terugdeinzend voor de herinnering, terwijl een uitdrukking van intens verdriet over zijn gezicht gleed. De wond stak nog steeds. Ayla kon het zien, iedere keer als hij over zijn broer praatte.

Zij keek naar Jondalar, naar zijn uitzonderlijk lange, gespierde lichaam, zijn lange, steile, gele haar dat achter in zijn nek met een leren veter bijeen was gebonden, zijn fijne, goedgevormde gelaatstrekken. Na hem bij de Zomerbij eenkomst te hebben gadegeslagen, betwijfelde ze of hij de hulp van zijn broer had nodig gehad om vrienden te maken, in het bijzonder vrouwen, en ze wist waarom. Meer nog dan zijn lichaamsbouw of zijn knappe gezicht waren het zijn ogen, zijn opzienbarend felle, warme, blauwe, uitdrukkingsvolle ogen die het diepste innerlijk van deze zeer introverte man schenen prijs te geven, die hem een magnetische aantrekkingskracht verleenden en zo'n uitstraling dat hij bijna onweerstaanbaar was. Zoals de manier waarop hij nu naar haar keek, met ogen vol warmte en begeerte. Ze kon haar lichaam alleen al onder de aanraking van zijn ogen voelen reageren. Ze dacht aan de kastanjekleurige mammoet, die alle mannetjes was blijven weigeren in afwachting van de komst van de grote roodbruine stier en die toen niet langer had willen wachten, maar er school een zeker genoegen in het rekken van de spanning.

Ze vond het heerlijk naar hem te kijken, zich in zijn aanblik te verzadigen. Ze had hem de eerste keer dat ze hem zag mooi gevonden, terwijl ze niemand had om hem mee te vergelijken. Sindsdien had ze ontdekt dat andere vrouwen ook graag naar hem keken en hem opmerkelijk, haast verbijsterend knap vonden, maar dat het hem verlegen maakte als iemand dat tegen hem zei. Zijn opvallend knappe uiterlijk had hem evenveel verdriet als vreugde gebracht en het feit dat hij zich onderscheidde door uiterlijke dingen gaf hem niet de voldoening iets te hebben bereikt. Die uiterlijkheden waren geschenken van de Moeder, niet het resultaat van zijn eigen inspanningen.

Maar de Grote Aardmoeder had het niet bij die uiterlijkheden gelaten. Ze had hem begiftigd met een veelzijdige en levendige intelligentie, die meer had van een grote ontvankelijkheid voor en inzicht in de fysieke aspecten van zijn wereld, en eennatuurlijke aanleg voor handarbeid. Geruggesteund door een opleiding bij de man die zijn moeders metgezel was geweest toen hij werd geboren en die bekend stond als de beste vakman op zijn gebied, was Jondalar een vaardig maker van stenen gereedschappen geworden, die zijn kunde had vergroot door tijdens zijn Tocht de technieken van andere vuursteenkloppers te leren.

In Ayla's ogen was hij niet alleen mooi omdat hij volgens de maatstaven van zijn volk uitzonderlijk aantrekkelijk was, maar ook omdat hij de eerste mens was, voor zover ze zich kon herinneren, die op haar leek. Hij behoorde tot de Anderen, niet tot de Stam. Toen hij pas in haar vallei was, had ze zijn gezicht nauwgezet, niet té opvallend, bestudeerd, zelfs als hij sliep. Het was zo wonderbaarlijk voor haar een gezicht met de vertrouwde, algemene bouw van haar eigen gezicht te zien, na zoveel jaar de enige te zijn geweest die anders was, die geen zware wenkbrauwrichels bezat en een terugwijkend voorhoofd, of een grote, hoog aangezette, scherpe neus in een gezicht dat iets naar voren stak, en een onderkaak waaraan geen kin zat.

Net als het hare rees ook Jondalars voorhoofd recht en glad omhoog zonder zware voorhoofdsrichels. Zijn neus, en zelfs zijn tanden, waren in vergelijking klein, en onder zijn mond zat een beenachtig uitsteeksel, een kin, zoals bij haar. Toen ze hem zag, kon ze begrijpen waarom de Stam vond dat zij een plat gezicht en een bol voorhoofd had. Ze had in een stille poel haar eigen spiegelbeeld gezien en toen geloofd wat de Stamleden over haar hadden gezegd. Ondanks het feit dat Jondalar evenzeer boven haar uittorende als zij boven de Stamleden, en ze sindsdien van meer dan een man te horen had gekregen dat ze mooi was, beschouwde ze zich diep in haar hart nog steeds als groot en lelijk.

Maar omdat Jondalar een man was, met forsere en hoekiger trekken, leek hij in Ayla's ogen meer op de mensen van de Stam dan zij. Zij waren de mensen bij wie ze was opgegroeid, zij vormden haar referentiekader, en anders dan de anderen van haar soort vond ze hen best knap om te zien. Met een gezicht dat op dat van haar èn op dat van de Stamleden leek, was Jondalar prachtig.

Jondalars hoge voorhoofd ontspande toen hij lachte.

'Ik ben blij dat je denkt dat ze me zou hebben goedgekeurd. Ik wou dat ik jouw Iza had kunnen ontmoeten,' zei hij, 'en de rest van die Stam van jou. Maar eerst moest ik jou ontmoeten, anders had ik nooit begrepen dat het mensen waren, en dat ik inderdaad kennis met hen kón maken. Zoals jij over de leden van de Stam praat, moeten het goede mensen zijn. Ik zou ze graag eens leren kennen.'

'Veel mensen zijn goed. De Stamleden hebben me na de aardbeving opgenomen, toen ik nog klein was. Nadat Broud me van de Stam had weggestuurd, had ik niemand meer. Ik was Ayla Zonder Volk, totdat het Leeuwekamp me accepteerde, me een plek gaf waar ik thuishoorde, me tot Ayla van de Mamutiërs maakte.'

'Het Leeuwekamp heeft je welkom geheten en de Mamutiërs zijn je volk geworden. De Zelandoniërs zijn niet zo heel anders. Ik denk dat je de mensen van mijn volk aardig zult vinden en zij zullen jou ook mogen.'

'Daar ben je niet altijd zo zeker van geweest,' zei Ayla. 'Ik herinner me dat je bang was dat ze me niet zouden willen opnemen, omdat ik bij de Stam ben opgegroeid en vanwege Dure.'

Jondalar voelde zijn kaken van schaamte kleuren.

'Ze zouden mijn zoon een gruwel noemen, een kind dat uit een vermenging van geesten was geboren, dat half dier was - zo heb je hem eens genoemd - en mij zouden ze nog weerzinwekkender vinden omdat ik hem had gebaard.'

'Ayla, voordat we de Zomerbij eenkomst verlieten, heb je me laten beloven je altijd de waarheid te vertellen en geen dingen voor me te houden. De waarheid is dat ik me in het begin zorgen maakte. Ik wilde je mee hebben, maar ik wilde niet dat je anderen over jezelf zou vertellen. Ik wilde dat je je kindertijd verborgen zou houden, erover zou liegen, ook al haat ik dat - en jij hebt het nooit geleerd. Ik was bang dat de mensen je zouden afwijzen. Ik ken dat gevoel en ik wilde niet dat je op die manier zou worden gekwetst. Maar ik was ook bang voor mezelf, bang dat ze mij zouden afwijzen omdat ik jou bij me had, en ik wilde dat niet nog eens meemaken. Toch kon ik de gedachte niet verdragen zonder je te moeten leven. Ik wist niet wat ik moest doen.'

Ayla herinnerde zich nog maar al te goed hoe verward en wanhopig ze was geweest door zijn besluiteloosheid. Hoe gelukkig ze ook was geweest bij de Mamutiërs, vanwege Jondalar had ze zich ook ellendig en ongelukkig gevoeld.

'Nu weet ik het, al heb ik je bijna moeten verliezen voordat ik de waarheid onder ogen zag,' vervolgde Jondalar. 'Niemand is zo belangrijk voor mij als jij, Ayla. Ik wil dat je helemaal jezelf bent, dat je zegt of doet wat je maar wilt of wat je vindt dat je moet doen of zeggen. Daarom houd ik van je en ik geloof nu dat de meeste mensen je met open armen zullen ontvangen. Ik heb het zien gebeuren. Ik heb van het Leeuwekamp en de Mamutiërs iets belangrijks geleerd. Niet alle mensen denken hetzelfde en iedereen kan van mening veranderen. Sommigen zullen jouw kant kiezen, soms juist diegenen van wie je dat het minst verwacht, en sommigen hebben voldoende medemenselijkheid in zich om liefdevol een kind groot te brengen dat anderen een gruwel noemen.'

'Het beviel me helemaal niet zoals ze Rydag op de Zomerbij- eenkomst behandelden,' zei Ayla. 'Sommigen wilden hem niet eens een behoorlijke begrafenis geven.' Jondalar hoorde de woede in haar stem, maar hij kon ook zien dat er achter de woede tranen dreigden.

'Mij beviel het evenmin. Sommige mensen willen gewoon niet veranderen. Ze willen hun ogen niet openen en zien wat voor iedereen duidelijk is. Ik heb er zelf ook lang over gedaan. Ik kan je niet beloven dat de Zelandoniërs je zullen accepteren, Ayla, maar als ze dat niet doen, vinden we wel een andere plek om te wonen. Ja, ik wil graag terug. Ik wil terug naar mijn volk. Ik wil mijn familie zien, mijn vrienden. Ik wil mijn moeder vertellen van Thonolan en Zelandoni vragen uit te kijken naar zijn geest, voor het geval hij de weg naar de andere wereld nog niet heeft gevonden. Ik hoop dat we daar een plek om te wonen zullen vinden. Maar lukt dat niet, dan is dat niet meer zo belangrijk voor me. Dat is het tweede wat ik heb geleerd. Daarom zei ik daarstraks tegen je dat ik bereid zou zijn hier samen met jou te blijven, als je dat zou willen. Dat meende ik.'

Hij hield haar met beide handen op haar schouders vast en keek haar met een blik vol innige vastberadenheid in de ogen, omdat hij er zeker van wilde zijn dat ze hem goed begreep. Ze zag zijn oprechtheid en zijn liefde, maar ze vroeg zich nu af of ze hadden moeten vertrekken.

'Als de mensen van jouw volk ons niet willen opnemen, waar moeten we dan heen?'

Hij glimlachte. 'We vinden wel een andere plek als het moet, Ayla, maar ik denk niet dat het nodig zal zijn. Ik zei je al dat de Zelandoniërs niet erg anders zijn dan de Mamutiërs. Ze zullen net zoveel van je gaan houden als ik. Ik maak me er geen zorgen meer over. Ik snap niet waarom ik dat ooit heb gedaan.'

Ayla glimlachte naar hem, blij dat hij zo zeker wist dat zijn volk haar zou accepteren. Ze wilde alleen dat ze zijn vertrouwen kon delen. Hij was misschien vergeten of had zich mogelijk niet gerealiseerd wat een diepe en blijvende indruk zijn eerste reactie op haar zoon en haar achtergrond op haar had gemaakt. Hij was teruggedeinsd en had haar met zoveel walging aangekeken, dat ze dat nooit meer zou vergeten. Het was alsof zij een of andere smerige, weerzinwekkende hyena was.

Toen ze weer op weg gingen, bleef Ayla nadenken over wat haar aan het eind van haar Tocht te wachten zou kunnen staan. Het was waar, mensen konden veranderen. Jondalar was volkomen veranderd. Ze wist dat hij niets meer van die afkeer jegens haar voelde, maar hoe zou dat gaan bij de mensen van wie hij die houding had geleerd? Als hij zo heftig en onmiddellijkreageerde, moest hij dat tijdens het opgroeien bij zijn volk hebben geleerd. Waarom zou dat volk anders op haar reageren dan hij had gedaan? Hoe graag ze ook bij Jondalar wilde zijn en hoe blij ze ook was dat hij haar wilde meenemen naar zijn ouderlijk huis, ze keek bepaald niet reikhalzend uit naar de ontmoeting met Jondalars volk, de Zelandoniërs.