30.

Toen Ayla en Jondalar zich uitstrekten om te gaan slapen, waren ze beiden alert op het minste of geringste geluid dat ze hoorden. De paarden stonden dichtbij vastgebonden, en Ayla hield Wolf naast haar slaapvacht, wetend dat hij bij elk ongewoon geluid haar zou waarschuwen, maar toch sliep ze slecht. Ze ervoer haar dromen als iets dreigends, maar tegelijk als vormloos en warrig; ze bevatten geen boodschappen of waarschuwingen die ze zou kunnen preciseren, behalve het feit dat Wolf er telkens in voorkwam.

Ze werd wakker toen de eerste schemering van de nieuwe dag door de kale wilge- en berketakken in het oosten zichtbaar werd, dicht bij de rivier. Verder was het nog donker in hun besloten vallei, maar toen ze beter keek, begon ze een spar met zijn dikke naalden te onderscheiden in het vroege licht, en de langere naalden van een den. Die nacht was er een dun laagje droge poedersneeuw neergedwarreld, waardoor de naaldbomen, het dichte struikgewas, het droge gras en hun slaaprollen wit bestoven waren, maar toch had Ayla het behaaglijk warm.

Ze was bijna vergeten hoe lekker het voelde als Jondalar naast haar lag te slapen, en ze bleef nog even stil liggen om te genieten van zijn nabijheid. Maar haar geest stond niet stil. Ze bleef zich zorgen maken over de komende dag, en ze piekerde erover wat ze zou toebereiden voor het feestmaal. Uiteindelijk besloot ze op te staan, maar toen ze probeerde uit de slaapvacht te kruipen, voelde ze dat Jondalar haar tegenhield door zijn arm nog steviger om haar heen te leggen.

'Moet je nu al opstaan? Het is zo lang geleden dat ik je naast me voelde, ik heb geen zin om je te laten gaan,' zei Jondalar en hij nestelde zich met zijn gezicht tegen haar hals.

Ze kroop weer warm bij hem. 'Ik heb ook geen zin om op te staan. Het is koud en ik zou best hier bij je willen blijven onder de vacht, maar ik moet iets gaan klaarmaken voor Attaroa's feestmaal, en ook iets voor jou. Heb je geen honger?'

'Nu je het zegt, ik zou wel een heel paard kunnen opeten!' zei Jondalar, en hij keek met overdreven belangstelling naar de twee die er stonden.

'Jondalar!' riep Ayla geschokt uit.

Hij lachte naar haar. 'Niet een van de onze, maar dat is wel wat ik gegeten heb de laatste tijd, die enkele keer dat ik wat kreeg. Als ik niet zo'n honger had gehad, had ik geen paardevlees aangeraakt, maar als er niets anders is, neem je wat je krijgen kunt.'

'Dat weet ik wel, maar nu hoef je het niet meer te eten. Wehebben wel iets anders,' zei ze. Ze kropen nog een ogenblik dicht tegen elkaar aan, toen sloeg Ayla de vacht open. 'Het vuur is uit. Als jij voor een nieuw vuur zorgt, zal ik onze ochtendthee maken. We hebben vandaag veel vuur nodig en een heleboel hout.'

Voor hun maal van de vorige avond had Ayla een grote hoeveelheid stevige soep van gedroogd bizonvlees en gedroogde wortels klaargemaakt, en daaraan had ze nog wat zaden van denneappels toegevoegd, maar Jondalar had niet zoveel kunnen eten als hij had gedacht. Toen ze het restant had opgeborgen, haalde ze een mandje met kleine appeltjes te voorschijn die niet groter waren dan een kers, die ze had gevonden tijdens het zoeken naar Jondalar. Ze waren bevroren, ze groeiden aan de ontbladerde takken van een groep kleine boompjes aan de zuidkant van de heuvel. Ze had de harde appeltjes in tweeën gesneden en een tijdje laten koken met gedroogde rozebottels, vervolgens had ze haar brouwsel de hele nacht bij het vuur laten staan. Tegen de ochtend was het afgekoeld en dik geworden door de natuurlijke pectine. Nu was het een geleiachtig papje met harde stukjes appelschil.

Voor ze hun thee maakte, deed Ayla een beetje water bij de soep van de vorige avond en legde een paar extra kookstenen in het vuur om de soep voor hun ontbijt op te warmen. Ze proefde ook nog even van de dikke appelmoes. Door de vorst was de wrange zure smaak van de harde appels wat milder geworden en door de rozebottels had het mengsel een rood kleurtje gekregen en een pittig zoet smaakje. Ze gaf er Jondalar een schaaltje van, tegelijk met zijn soep.

'Dit is het lekkerste dat ik ooit heb gegeten!' zei Jondalar na de eerste paar happen. 'Wat heb je erin gedaan dat het zo lekker is geworden?'

Ayla lachte. 'Het is op smaak gebracht met honger.'

Jondalar knikte en zei tussen twee happen door: 'Je zult wel gelijk hebben. Ik krijg steeds meer medelijden met de mannen binnen de omheining.'

'Niemand zou honger mogen hebben als er genoeg eten in voorraad is,' zei Ayla. Ze voelde zich plotseling weer kwaad worden. 'Het is een heel andere kwestie als iederéén honger lijdt.'

'Dat kan soms gebeuren aan het eind van een slechte winter,' zei Jondalar. 'Heb jij wel eens echt honger gehad?'

'Ik heb wel eens een paar maaltijden moeten overslaan, het lekkerste voedsel schijnt altijd het eerst op te zijn. Maar als je weet waar je moet zoeken, kun je meestal wel iets te eten vinden, als je tenminste vrij bent om te gaan zoeken.'

'Ik heb mensen gekend die van de honger omkwamen omdat ze geen eten meer hadden en niet wisten waar ze wat extra'smoesten zoeken, maar jij schijnt altijd wel iets te vinden, Ayla. Hoe komt het dat je zoveel weet?'

'Iza heeft het me geleerd. Ik denk dat ik altijd al geïnteresseerd ben geweest in eten en in dingen die groeien,' zei Ayla, en zweeg even. 'Ik geloof wel dat er een tijd is geweest dat ik bijna van de honger ben omgekomen, net voordat Iza me vond. Ik was heel jong en ik herinner me er niet veel van.' Een tedere glimlach gleed over haar gezicht bij die herinnering. 'Iza heeft eens gezegd dat ze nog nooit iemand had meegemaakt die zo snel leerde voedsel te vinden als ik, vooral omdat ik geboren was zonder herinneringen aan waar of hóe je zoeken moet. Ze zei dat ik het had geleerd door de honger.'

Toen hij nog een tweede grote portie naar binnen had gewerkt, keek Jondalar hoe Ayla haar zorgvuldig bewaarde dro- ge-voedselvoorraad sorteerde en haar voorbereidingen trof voor het gerecht dat ze wilde klaarmaken voor het feest. Ze had zitten piekeren in welke pot ze zou gaan koken; die moest genoeg kunnen bevatten voor het hele kamp van de S'Armuniërs, want ze hadden het grootste deel van hun bagage verstopt en alleen het hoognodige meegebracht.

Ze pakte hun grootste waterzak en goot deze leeg in kleinere schalen en kookpotten, en sneed toen de voering los van de van dierehuiden gemaakte buitenkant. Die huiden waren vroeger aan elkaar genaaid met de bontkant naar buiten. De voering van de zak die was gemaakt van de maag van een oeros, was niet helemaal waterdicht maar sijpelde heel langzaam door. Het vocht werd geabsorbeerd door het zachte leer van de buitenkant en opgenomen door de vacht, zodat de buitenkant grotendeels droog bleef. Ze sneed de bovenkant van de voering open, bevestigde hem met een pees uit haar naaigereedschap aan het houten rekje en vulde hem toen opnieuw met water. Daarna wachtte ze tot een dun vliesje van het vocht erdoorheen was komen sijpelen.

Tegen die tijd bestond het grote vuur dat ze al eerder hadden aangemaakt alleen nog uit gloeiende kolen, en daar zette ze het rek met de waterzak direct boven. Ze had extra water bij de hand om de huiden pot bij te vullen. Terwijl ze wachtte tot het kookte, begon ze een dichte mand te vlechten van wilgetenen en gele grassoorten die allemaal goed buigzaam waren door de vochtigheid van de sneeuw.

Toen het water begon te borrelen, brak ze repen mager gedroogd vlees en een paar vette koeken uit haar reisvoorraad in het water om er een voedzame vleessoep van te maken. Daarna deed ze er een mengsel van verschillende granen bij. Later zou ze er een paar droge wortels, wilde peen en zetmeelrijke aard- noten, plus nog andere peul- en bladgroenten bij doen, en tenslotte gedroogde druiven en bosbessen. Ze maakte het geheel op smaak af met een sortering kruiden, waaronder klein hoefblad, daslook, zuring, basilicum en spirea, en een beetje zout dat ze had bewaard sinds ze op de Zomerbijeenkomst van de Mamutiërs waren geweest. Jondalar wist niet eens dat ze het nog bezat.

Hij had geen zin om een eind weg te gaan en bleef in de buurt om hout te sprokkelen, extra water te halen, speciale grassoorten te plukken, en wilgetenen af te snijden voor de manden die ze aan het vlechten was. Hij was zo gelukkig weer bij haar te zijn dat hij haar niet uit het oog wilde verliezen. Zij was al net zo gelukkig dat ze weer samen waren. Maar toen de man zag wat een grote hoeveelheden ze van hun voedselvoorraad gebruikte, ging hij zich zorgen maken. Hij had nog maar net zo'n verschrikkelijke honger geleden dat hij zich meer dan ooit bewust was van voedsel.

'Ayla, er zit nu een groot deel van onze noodvoorraad in dat gerecht. Als je te veel gebruikt, komen we straks tekort.'

'Ik wil genoeg maken voor alle vrouwen en mannen in Attaroa's Kamp, om ze te laten zien wat ze allemaal zelf zouden kunnen hebben als ze maar samenwerkten,' legde Ayla uit.

'Misschien is het beter als ik mijn speerwerper pak en probeer wat vers vlees te vinden,' zei hij met een bezorgd gezicht.

'Dat is misschien een goed idee,' beaamde ze. 'Je zou Wolf mee kunnen nemen. Hij is ontzettend goed in het opsporen en opjagen van wild, bovendien zal hij je waarschuwen als er iemand in de buurt is. Ik ben ervan overtuigd dat Epadoa en Attaroa's Wolvenvrouwen naar ons op zoek zijn.'

'Maar als ik Wolf meeneem, wie zal jou dan waarschuwen?' vroeg Jondalar.

'Whinney weet precies wanneer er vreemdelingen naderen. Maar ik wil hier weg zodra dit klaar is, en dan weer terug naar de nederzetting van de S'Armuniërs.'

'Duurt het nog lang?' vroeg hij, en in zijn voorhoofd kwam een nog veel diepere rimpel toen hij de mogelijkheden tegen elkaar afwoog.

'Niet te lang, hoop ik, maar ik ben niet gewend zoveel tegelijk te koken, ik weet het niet precies.'

'Misschien kan ik toch beter later gaan jagen.'

'Dat moet je zelf weten, maar als je hier blijft, wil ik graag wat meer hout hebben,' zei ze.

'Ik zal hout voor je halen,' besloot hij. Hij keek om zich heen en voegde eraan toe: 'En ik zal alles inpakken wat je niet gebruikt zodat we meteen klaar zijn om te vertrekken.'

Ayla had meer tijd nodig dan ze had verwacht. Tegen het eind van de morgen nam Jondalar toch Wolf mee om de streekte verkennen, niet zozeer om op wild te jagen, maar vooral om te zien of Epadoa in de buurt was. Hij was verbaasd te zien hoe graag de wolf met hem mee wilde... zodra Ayla had gezegd dat hij weg mocht. Hij had altijd gedacht dat het dier alleen van haar was en hij had er nooit over gepiekerd Wolf mee te nemen. De wolf bleek een gezellige kameraad te zijn en hij wist inderdaad een konijn op te jagen, maar Jondalar vond het goed dat hij het zelf opat.

Toen ze terugkwamen, gaf Ayla Jondalar een flinke, warme portie van het heerlijke mengsel dat ze had klaargemaakt voor het Kamp. Ze aten meestal niet vaker dan tweemaal per dag, maar bij het zien van de rijkelijk gevulde kom voelde Jondalar hoe hongerig hij was. Zelf nam ze een beetje en gaf ook wat aan Wolf.

Het was na de middag toen ze eindelijk klaar waren om te vertrekken. Terwijl de maaltijd op het vuur stond, had Ayla de twee vrij hoge manden gevlochten, allebei van flinke afmetingen, maar de ene iets groter dan de andere, die nu alle twee gevuld waren met het dikke, voedzame mengsel. Ze had ook nog wat vette dennezaden erbij gedaan. Ze wist dat de mensen van het Kamp, die hoofdzakelijk mager vlees aten, een machtig gerecht met vetten en oliën het meest zouden waarderen. Ze wist bovendien, zonder precies te begrijpen waarom, dat ze dat het meest nodig hadden, vooral in de winter, voor warmte en energie, en met de granen erbij zou het iedereen een voldaan gevoel geven.

Ayla dekte de stampvolle manden af met omgekeerde ondiepe mandjes bij wijze van deksel, tilde ze op Whinney's rug en zette ze daar vast in de ruw gevlochten houder van droog gras en wilgetenen die ze vlug in elkaar had geflanst, omdat hij maar één keer gebruikt zou worden. Toen gingen ze weer terug naar de nederzetting van de S'Armuniërs, ditmaal langs een andere route. Onderweg bespraken ze wat ze met de dieren zouden doen wanneer ze eenmaal Attaroa's Kamp hadden bereikt.

'We kunnen de paarden in het bos bij de rivier verbergen. Ze daar aan een boom vastmaken en de rest van de tocht lopen,' stelde Jondalar voor.

'Ik voel er weinig voor ze vast te binden. Als Attaroa's jageressen ze toevallig zouden vinden, zijn ze een veel te gemakkelijke prooi,' zei Ayla. 'Als ze vrij staan hebben ze nog kans om weg te lopen en naar ons toe te komen als we fluiten. Ik heb ze eigenlijk liever dicht in de buurt, waar we ze kunnen zien.'

'In dat geval is het veld met gedroogd gras naast het Kamp misschien wel een goeie plek voor ze. Daar zullen ze wel blijven zonder vastgebonden te hoeven worden. Ze blijven meestal inde buurt als er iets te grazen is,' zei Jondalar. 'En het zal grote indruk op Attaroa en de S'Armuniërs maken als we allebei op paarden het Kamp binnenrijden. Als ze net zo zijn als de anderen die we ontmoet hebben, zijn de S'Armuniërs waarschijnlijk een beetje bang voor mensen die paarden in toom kunnen houden. Ze denken allemaal dat het iets te maken heeft met geesten of magische krachten of zoiets, en zolang zij bang zijn, hebben wij een voorsprong. En omdat we maar met z'n tweeën zijn, kunnen we elk voordeel goed gebruiken.'

'Dat is waar,' zei Ayla. Ze fronste haar voorhoofd, want ze was bezorgd voor henzelf en voor de dieren, maar ze vond het ook een nare gedachte dat ze misbruik zouden maken van de ongegronde angst van de S'Armuniërs. Het gaf haar een gevoel alsof ze aan het liegen waren, maar hun levens stonden op het spel en waarschijnlijk ook de levens van de jongens en de mannen binnen de omheining.

Het was een moeilijk ogenblik voor Ayla. Ze moest nu een keus maken tussen twee verkeerde dingen, maar zij was degene die erop had gestaan terug te gaan om te helpen, ook al bracht dat hun eigen leven in gevaar. Ze moest over haar diepgewortelde waarheidsliefde heen stappen; ze moest de minst kwade mogelijkheid kiezen en zich aanpassen, wilden ze nog een kans hebben om de jongens en de mannen uit het Kamp - en zichzelf - te bevrijden van Attaroa's waanzin.

'Ayla,' zei Jondalar. 'Ayla?' herhaalde hij toen ze nog niet had gereageerd op zijn vraag.

'Eh... ja?'

'Ik vroeg wat doen we met Wolf? Neem je hem ook mee het Kamp in?'

Ze zweeg even om daarover na te denken. 'Nee, ik denk het niet. Ze weten van de paarden, maar ze weten niets over een wolf. Als je bedenkt wat ze met wolven doen, dan zie ik geen reden om ze een kans te geven dicht bij hem te komen. Ik zal tegen hem zeggen dat hij zich verborgen moet houden. Dat doet hij wel, denk ik, zolang hij me nu en dan kan zien.'

'Waar moet hij zich verbergen? Het landschap is nogal open rondom de nederzetting.'

Ayla dacht even na. 'Wolf kan zich schuil houden op de plek waar ik me heb verstopt toen ik jou in de gaten hield, Jondalar. We kunnen hiervandaan een omweg maken naar de helling van de heuvel waar wat bomen zijn en wat struikgewas langs een klein beekje dat erheen stroomt. Daar moet je met de paarden op me wachten, dan gaan we terug en rijden het Kamp binnen uit een heel andere richting.'

Niemand zag hen vanaf de bosrand het veld op komen rijden en de eersten die erg kregen in de vrouw en de man, ieder op een eigen paard, die in handgalop over het open veld in de richting van de nederzetting kwamen, dachten dat ze uit het niets verschenen waren. Tegen de tijd dat ze Attaroa's grote aardhut hadden bereikt, was iedereen erheen gegaan om ze te zien. Ook de mannen binnen de omheining waren samengedromd om door de kieren te kijken.

Attaroa stond met haar handen op haar heupen en haar benen wijd, de houding van een bevelhebber. Ze zou het nooit hebben toegegeven, maar ze was verontrust en geschokt hen weer te zien, en ditmaal beiden op een paard. De enkele keren dat iemand aan haar was ontsnapt, was hij zo snel en zo ver mogelijk weggevlucht. Nooit was iemand uit vrije wil teruggekomen. Wat voor macht hadden deze twee dat ze zo zeker van zichzelf waren dat ze terugkeerden? Met haar verborgen angst voor vergelding van de Grote Moeder en Haar wereld van geesten, vroeg Attaroa zich af wat het opnieuw verschijnen van de raadselachtige vrouw en de lange, knappe man kon betekenen, maar haar woorden verrieden niets van haar angst.

'Jullie hebben dus toch besloten om terug te komen,' zei ze, terwijl ze naar S'Armuna keek voor de vertaling.

Jondalar vond dat de sjamaan ook verrast keek, maar hij zag dat ze opgelucht was. Vóór ze Attaroa's woorden in het Zelan- donisch vertaalde, sprak ze hen zelf toe.

'Wat ze ook zegt, ik zou je aanraden niet in haar hut te verblijven, zoon van Marthona. Mijn aanbod is nog altijd geldig, voor jullie beiden,' zei ze vóór ze Attaroa's woorden had herhaald.

De hoofdvrouw keek S'Armuna scherp aan, want ze was ervan overtuigd dat ze meer woorden had gebruikt dan nodig waren om te vertalen. Maar zonder de taal te kennen kon ze daar niet zeker van zijn.

'Waarom zouden we niet terugkomen, Attaroa? We zijn toch uitgenodigd voor een feestmaal ter ere van ons?' zei Ayla. 'We hebben onze bijdrage daaraan meegebracht.'

Terwijl haar woorden werden vertaald, liet Ayla zich van Whinney's rug glijden, tilde de grootste mand van het paard en zette hem op de grond tussen Attaroa en S'Armuna. Ze nam er het deksel af, en een verrukkelijke geur van een enorme hoeveelheid graankorrels die met allerlei ander heerlijks waren gekookt, deed iedereen versteld staan, het water liep hun in de mond. Het was een tractatie die ze maar zelden hadden gehad in de afgelopen jaren, en zeker niet in de winter. Zelfs Attaroa was een ogenblik verbluft.

'Er is genoeg voor iedereen, lijkt me,' zei ze.

'Dit is alleen voor de vrouwen en de kinderen,' zei Ayla. Toen zette ze de kleinere mand die Jondalar zojuist had aangedragen naast de eerste. Ze deed het deksel eraf en verklaarde: 'Dit is voor de mannen.'

Achter de omheining klonk een aanzwellend gemompel van mannen en vrouwen, Attaroa was woedend.

'Wat bedoel je, voor de mannen?'

'Als de leider van een Kamp een feestmaal aankondigt ter ere van een bezoeker, dan worden alle mensen toch uitgenodigd. Ik dacht dat jij de leidster was van het hele Kamp, dan verwacht je toch dat ik genoeg meebreng voor iedereen? Je bent toch de leidster van iedereen, niet?'

'Natuurlijk ben ik de leidster van iedereen,' stamelde Attaroa, bijna sprakeloos.

'Als je nog niet klaar bent, zet ik zolang deze manden liever even binnen zodat ze niet bevriezen,' zei Ayla. Ze tilde de grootste mand op en wendde zich tot S'Armuna. Jondalar nam de andere mand.

Attaroa herstelde zich snel. 'Ik heb jullie uitgenodigd om in mijn hut te verblijven,' zei ze.

'Je bent vast druk bezig met je voorbereidingen,' zei Ayla, 'en ik wil me niet graag opdringen aan de leidster van dit Kamp. Het is beter dat we verblijven bij de Ene Die de Moeder Dient.' S'Armuna vertaalde en voegde er nog aan toe: 'Zo wordt het altijd gedaan.'

Ayla draaide zich om en zei zachtjes tegen Jondalar: 'Begin vast in de richting van S'Armuna's hut te lopen!'

Attaroa keek hen na toen ze met de sjamaan vertrokken, en een glimlach die niets dan kwaadaardigheid uitdrukte veranderde langzaam de gelaatstrekken van een gezicht dat mooi had kunnen zijn en dat nu een afschuwelijke, onmenselijke karikatuur werd. Stom van ze om terug te komen, dacht ze, in het besef dat hun terugkeer haar de gelegenheid gaf tot datgene wat ze voor ogen had: hen vernietigen. Maar ze wist ook dat ze hen zou moeten overrompelen. Toen ze daaraan dacht, was ze blij dat ze met S'Armuna meegingen. Dan waren ze een beetje uit de weg. Ze wilde tijd hebben om na te denken en om haar plannen met Epadoa, die nog niet was teruggekeerd, te bespreken.

Maar voorlopig zou ze aan dat feestmaal moeten meewerken. Ze wenkte een van de vrouwen, degene met het pasgeboren dochtertje en een van haar gunstelingen, en droeg haar op de andere vrouwen te zeggen dat ze eten moesten klaarmaken voor een feestmaaltijd. 'Laat genoeg klaarmaken voor iedereen, ook voor de mannen binnen de omheining,' zei de hoofdvrouw.

De jonge vrouw keek verrast, maar ze knikte en liep haastig weg.

'Ik denk dat jullie wel zin hebben in warme thee,' zei S'Armuna, nadat ze Ayla en Jondalar had gewezen waar ze konden slapen. Ze verwachtte dat Attaroa ieder moment kon komen binnenstormen, maar toen ze hun thee hadden gedronken zonder gestoord te worden, ontspande ze zich enigszins. Hoe langer Ayla en Jondalar hier waren zonder dat de hoofdvrouw bezwaren maakte, hoe meer kans er was dat ze mochten blijven.

Maar toen de spanning over Attaroa een beetje was weggevallen, viel er een pijnlijke stilte tussen de drie mensen rond het haardvuur. Onopvallend observeerde Ayla de vrouw Die de Moeder Diende. Er was een merkwaardige asymmetrie in haar gezicht, de linkerkant stak veel meer naar voren dan de rechter. Misschien had S'Armuna bij het kauwen wel pijn in haar onderontwikkelde rechterkaak, dacht ze. De vrouw deed niets om de afwijking te verbergen; ze droeg haar grijzende, lichtbruine haar, achterover gekamd en in een gladde wrong boven op haar hoofd, met eerlijke waardigheid. Om een onverklaarbare reden voelde ze zich aangetrokken tot de oudere vrouw.

Ayla merkte wel een zekere aarzeling in haar manier van doen, het was alsof ze geen besluit kon nemen. Telkens keek ze naar Jondalar, alsof ze iets tegen hem wilde zeggen, maar moeite had om een begin te vinden, alsof ze een subtiele manier zocht om een moeilijk onderwerp aan te snijden. Instinctmatig begon Ayla te praten.

'Jondalar heeft me verteld dat je zijn moeder hebt gekend, S'Armuna,' zei ze. 'Ik vroeg me al af waar je zijn taal zo goed hebt leren spreken.'

De vrouw keek haar bezoekster verbaasd aan. Zijn taal, dacht ze, niet de hare? Ayla kon bijna voelen hoe intensief de sjamaan haar plotseling opnam, maar haar eigen blik was net zo sterk.

'Ja, ik heb Marthona gekend, en ook de man met wie ze verbonden was.'

Het leek alsof ze meer wilde zeggen, maar ze zweeg. Jondalar verbrak de stilte omdat hij graag over zijn thuis en zijn familie wilde spreken, vooral met iemand die ze ooit had gekend.

'Was Joconan de leider van de Negende Grot toen jij daar was?' vroeg Jondalar.

'Nee, maar het verbaast me niets dat hij leider is geworden.'

'Ze zeggen dat Marthona min of meer de tweede leider was, samen met hem, zoals een hoofdvrouw bij de Mamutiërs. Dat is ook de reden dat na Joconans dood...'

'Is Joconan dood?' viel S'Armuna hem in de rede. Aylavoelde hoe ze schrok en zag een uitdrukking op haar gezicht alsof ze verdrietig werd. Toen herstelde ze zich. 'Het zal een moeilijke tijd zijn geweest voor je moeder.'

'Dat was het zeker, hoewel ze wel niet veel tijd zal hebben gekregen om erover na te denken of erg lang te rouwen. Iedereen drong erop aan dat zij de leidster zou worden. Ik weet niet wanneer ze Dalanar heeft ontmoet, maar ze was al verschillende jaren leidster van de Negende Grot geweest. Zelandoniërs hebben me verteld dat ze al met mij gezegend was voor ze de verbintenis aanging met Dalanar, dus je kon het een geluk noemen, maar ze hebben de verbintenis een paar jaar na mijn geboorte weer verbroken, en hij vond het beter te vertrekken. Ik weet niet wat er gebeurd is, maar er gaan nog steeds droevige verhalen en liederen rond over hun liefde. Moeder vond het pijnlijk.'

Het was Ayla die hem aanzette om verder te vertellen, omdat ze zo graag meer wilde weten. Ook S'Armuna toonde duidelijk belangstelling. 'Ze is weer een verbintenis aangegaan, is het niet? En ze heeft nog meer kinderen gehad. Ik weet dat je nog een broer had.'

Jondalar praatte verder en richtte zich tot S'Armuna. 'Mijn broer Thonolan is in het huis van Willomar geboren, en mijn zuster Folara ook. Ik denk dat Willomar een goede verbintenis had met haar. Marthona was heel gelukkig met hem en hij is altijd erg goed voor mij geweest. Hij reisde veel, meestal handelsmissies voor mijn moeder. En hij nam me soms mee. Thonolan ook, toen die oud genoeg was. Een hele tijd heb ik gedacht dat Willomar de man was van mijn huis en haard, tot ik bij Dalanar ben gaan wonen en hem beter heb leren kennen. Ik voel me nog erg met Willomar verbonden, ook al was Dalanar heel aardig voor me. Ik ben ook steeds meer van hem gaan houden. Maar, eigenlijk houdt iedereen van Dalanar. Hij heeft een vuursteenmijn gevonden, Jerika ontmoet en is zijn eigen Grot begonnen. Ze hebben een dochter, Joplaya, mijn naaste nicht.'

Ayla bedacht opeens dat als een man even verantwoordelijk was voor een nieuwbegonnen leven binnen in een vrouw als de vrouw zelf, dat dan de 'nicht' die hij Joplaya noemde, in werkelijkheid zijn halfzuster was, net zo'n zuster als het meisje dat ze Folara noemden. Naaste nicht, had hij haar genoemd. Was dat omdat ze erkenden dat het een nauwere relatie was dan die met de kinderen van de zusters van een moeder of de gezellinnen van haar broers? Het gesprek over Jondalars moeder ging door terwijl Ayla nog piekerde over de verwikkelingen van Jondalars familie.

'...en toen heeft mijn moeder het leiderschap overgedragen aan Joharran, hoewel hij erop stond dat ze hem zou blijven adviseren,' vertelde Jondalar. 'Hoe komt het dat je mijn moeder hebt gekend?'

S'Armuna aarzelde even en staarde in de ruimte alsof ze een beeld uit het verleden wilde oproepen. Toen begon ze langzaam te spreken. 'Ik was nog maar een jong meisje toen ik daarheen werd gebracht. De broer van mijn moeder was daar leider, en ik was zijn lieveling omdat ik het enige meisje was dat door een van zijn twee zusters was voortgebracht. Hij had een Tocht gemaakt in zijn jeugd, en hij had veel gehoord over de beroemde zelandonia. Toen ze ontdekten dat ik enig talent had, of een gave, om de Moeder te Dienen, wilde hij dat ik les zou krijgen van de beste. Hij heeft me naar de Negende Grot gebracht, omdat jullie Zelandoni de Eerste was onder Degenen Die de Moeder Dienen.'

'Dat schijnt traditie te zijn bij de Negende Grot. Toen ik wegging, was onze Zelandoni pas als Eerste uitgekozen,' zei Jondalar.

'Weet je soms de vroegere naam van degene die nu Eerste is?' vroeg S'Armuna belangstellend.

Jondalar glimlachte wrang en Ayla dacht dat ze wel begreep waarom. 'Ik heb haar gekend als Zolena.'

'Zolena? Is die niet wat jong om de Eerste te zijn? Ze was gewoon een knap, maar wel erg jong meisje toen ik er was.'

'Misschien wel jong, maar wel heel toegewijd,' zei Jondalar.

S'Armuna knikte en nam toen de draad van haar verhaal weer op. 'Marthona en ik waren bijna van dezelfde leeftijd, het huis van haar moeder stond in hoog aanzien. Mijn oom en jouw grootmoeder, Jondalar, hebben een regeling getroffen dat ik bij haar zou wonen. Hij is net lang genoeg gebleven om erop toe te zien dat ik goed geïnstalleerd was.' S'Armuna's ogen leken in de verte te kijken. Toen glimlachte ze. 'Marthona en ik waren als twee zusters. Zelfs nog meer verbonden dan zusters, eerder als een tweeling. We hielden van dezelfde dingen, we deelden alles met elkaar. Ze nam toen zelfs het besluit om samen met mij te oefenen om Zelandoni te worden.'

'Dat wist ik niet,' zei Jondalar. 'Misschien heeft ze daardoor een talent voor het leiderschap ontwikkeld.'

'Misschien, maar we dachten toen geen van beiden aan leiderschap. We waren gewoon onafscheidelijk, we wilden dezelfde dingen... tot het een probleem begon te worden.' S'Armuna hield even op met spreken.

'Probleem?' moedigde Ayla haar aan. 'Kon er een probleem zijn als je je zo verbonden voelde met een vriendin?' Ze had aan Deegie zitten denken, en hoe fijn het was geweest om een goede vriendin te hebben, al was het maar voor kort. Ze zou het heerlijk hebben gevonden als ze zo iemand had gekend toenze opgroeide. Uba was als een zuster geweest, maar hoeveel ze ook van haar had gehouden, Uba behoorde tot de Stam. Hoe vertrouwd ze ook waren, er waren dingen die ze nooit van elkaar zouden kunnen begrijpen, zoals Ayla's aangeboren nieuwsgierigheid en Uba's herinneringen.

'Ja,' zei S'Armuna, en keek de jonge vrouw aan omdat ze plotseling weer dat merkwaardige accent hoorde. 'Het probleem was dat we op dezelfde man verliefd werden. Ik geloof dat Joconan van ons beiden heeft gehouden. Hij heeft het een keer gehad over een dubbele verbintenis, en ik denk dat Marthona en ik zouden hebben ingestemd, maar tegen die tijd was de oude Zelandoni overleden, en toen Joconan de nieuwe om raad kwam vragen, heeft hij hem gezegd dat hij Marthona moest kiezen. Ik dacht toen dat dat was omdat Marthona zo mooi was en omdat haar gezicht niet scheef was, maar nu denk ik dat het was omdat mijn oom had laten weten dat ik terug moest komen. Ik ben niet gebleven voor hun verbintenisceremonie. Ik was te verbitterd en kwaad. Ik ben teruggegaan zodra ze het mij hadden verteld.'

'Ben je hier alleen teruggekomen?' vroeg Jondalar. 'Helemaal alleen over de gletsjer?'

'Ja,' zei de vrouw.

'Er zijn niet veel vrouwen die zulke lange Tochten maken, vooral niet alleen. Het was gevaarlijk en erg dapper van je om dat alleen te doen,' zei Jondalar.

'Gevaarlijk, ja. Ik ben bijna in een kloof gevallen, maar ik weet niet of het wel zo dapper was. Ik denk dat mijn woede me op de been hield. Toen ik terugkwam, was alles veranderd; ik was jaren weggeweest. Mijn moeder en tante waren naar het noorden verhuisd, waar veel S'Armuniërs wonen, samen met mijn neven en broers, en mijn moeder was daar inmiddels gestorven. Mijn oom was ook dood, en een andere man was de leider, een vreemdeling, Brugar. Ik weet niet zeker waar hij vandaan kwam. In het begin leek hij heel aardig, niet knap, maar aantrekkelijk. Hij had iets ruigs, maar hij bleek wreed en gemeen te zijn.'

'Brugar... Brugar,' zei Jondalar. Hij sloot zijn ogen in een poging zich te herinneren waar hij die naam van kende. 'Was hij niet de man van Attaroa?'

S'Armuna stond op, plotseling zeer geëmotioneerd. 'Wil iemand nog wat kruidenthee?' vroeg ze. Ayla en Jondalar wilden graag nog wat. Toen ze hen bediend had, ging ze weer zitten en zei tegen haar bezoekers: 'Ik heb dit nog nooit aan iemand verteld.'

'Waarom vertel je het nu aan ons?' vroeg Ayla.

'Ik wil dat jullie het begrijpen.' Ze wendde zich tot Jondalar.

'Ja, Brugar was de metgezel van Attaroa. Blijkbaar heeft hij veranderingen ingesteld kort nadat hij leider was geworden. Het begon ermee dat hij de mannen belangrijker maakte dan de vrouwen. Eerst kleinigheden. Vrouwen moesten wachten voordat ze toestemming kregen om iets te zeggen. Vrouwen mochten geen wapens aanraken. Dat leek in het begin niet zo ernstig, en de mannen genoten van de macht, maar nadat voor het eerst een vrouw was doodgeslagen, als straf omdat ze haar mening had gezegd, begon de rest van de vrouwen te begrijpen hoe ernstig de situatie werkelijk was. De mannen wisten niet wat er gebeurde, of hoe ze de zaken konden terugdraaien. Brugar haalde het slechtste in de mannen naar voren. Hij had een groep volgelingen.'

'Hoe kwam hij op dergelijke ideeën?' vroeg Jondalar.

In een plotselinge ingeving vroeg Ayla: 'Hoe zag die Brugar eruit?'

'Hij was een man met sterke gelaatstrekken, ruig, zoals ik al zei, maar hij kon ook heel charmant en aantrekkelijk zijn als hij daar zin in had.'

'Zijn er in deze streek veel mensen van de Stam, veel platkoppen?' vroeg Ayla.

'Vroeger wel, maar nu niet zoveel meer. Westelijk van hier zijn er veel meer. Hoezo?'

'Hoe denken de S'Armuniërs over hen? En speciaal over degenen die van gemengde geesten zijn?'

'Ze worden niet als iets afschuwelijks beschouwd, zoals bij de Zelandoniërs. Er zijn mannen die platkop vrouwen tot gezellin hebben genomen. Hun kinderen worden geduld, maar echt welkom zijn ze niet, bij beide kanten niet, zoals ik begrepen heb.'

'Denk je dat Brugar uit gemengde geesten kan zijn geboren?' vroeg Ayla.

'Waarom vraag je dit toch allemaal?'

'Omdat ik denk dat hij gewoond heeft, of misschien is opgegroeid bij die mensen die jij platkoppen noemt,' antwoordde Ayla.

'Hoe kom je op die gedachte?' vroeg de sjamaan.

'Omdat de dingen die je vertelt overeenkomen met de gebruiken bij de Stam.'

'De Stam?'

'Zo noemen de "platkoppen" zichzelf,' legde Ayla uit, en toen begon ze te speculeren. 'Als hij zo goed kon praten dat hij daardoor charmant leek, dan kan hij niet altijd bij hen hebben gewoond. Hij is waarschijnlijk niet bij hen geboren, maar later bij hen komen wonen, als een gemengde, en toen werd hij waarschijnlijk nauwelijks getolereerd. Misschien vonden ze hem niet normaal. En misschien heeft hij hun gebruiken ookwerkelijk nooit begrepen en is hij daardoor altijd een buitenbeentje geweest. Hij heeft waarschijnlijk een akelig leven gehad.'

S'Armuna was verrast. Ze vroeg zich af hoe Ayla, een volslagen vreemde, zoveel kon weten. 'Voor iemand die je nooit hebt ontmoet, schijn je veel over Brugar te weten.'

'Dan is hij dus uit gemengde geesten geboren,' zei Jondalar.

'Ja. Attaroa heeft me over zijn achtergrond verteld, of wat ze ervan wist. Zijn moeder was blijkbaar een gemengde: half mens, half platkop, en die moeder was geboren uit een echte platkopmoeder,' begon S'Armuna.

Waarschijnlijk een kind dat veroorzaakt werd door een man van de Anderen, die haar heeft gedwongen, dacht Ayla, net als dat pasgeboren meisje op de Stambijeenkomst, dat toen aan Dure werd beloofd.

'Ze moet wel een ongelukkige jeugd hebben gehad. Ze heeft haar volk verlaten toen ze nog amper een vrouw was, met een man van een Grot van de mensen die ten westen van hier wonen.'

'De Losaduniërs?' vroeg Jondalar.

'Ja, zo heten ze geloof ik. Hoe dan ook, korte tijd nadat ze was weggelopen, heeft ze een zoontje gekregen. Dat was Brugar,' vervolgde S'Armuna haar verhaal.

'Brugar, maar soms ook Brug genoemd?' onderbrak Ayla haar.

'Hoe weet jij dat?'

'Brug kan wel zijn Stamnaam geweest zijn.'

'Ik denk dat de man met wie zijn moeder is weggelopen haar vaak heeft geslagen. Wie zal zeggen waarom? Sommige mannen zijn zo.'

'Vrouwen van de Stam leren dat te aanvaarden,' zei Ayla. 'De mannen mogen elkaar niet slaan, maar vrouwen wel om ze terecht te wijzen. Het is niet de bedoeling ze echt letsel toe te brengen, maar sommige mannen doen dat nu eenmaal.'

S'Armuna knikte begrijpend. 'Dus misschien vond Brugars moeder het in het begin normaal dat de man met wie ze leefde haar sloeg, maar het zal wel erger zijn geworden. Zo gaat dat met die mannen. En zo is hij ook begonnen die jongen te slaan. Dat zal wel de reden zijn geweest waarom ze uiteindelijk is vertrokken. Hoe dan ook, ze is weggelopen van haar metgezel en ze heeft haar kind meegenomen, terug naar haar eigen volk,' zei S'Armuna.

'En als het voor haar moeilijk was om bij de Stam op te groeien, dan was het nog erger voor haar zoon, die niet eens helemaal een mengeling was,' zei Ayla.

'Als die geesten gemengd waren zoals je kon verwachten,

zou hij driekwart menselijk en slechts een kwart platkop zijn geweest,' zei S'Armuna.

Ayla moest ineens denken aan haar zoon, Dure. Broud zou hem het leven moeilijk maken. Stel je voor dat hij net als Brugar wordt? Maar Dure is een volledige mengeling, en hij heeft Uba die van hem houdt, en Brun die hem kan opleiden. Brun heeft hem in de Stam geaccepteerd toen hij leider was en Dure nog maar een baby. Hij zal ervoor zorgen dat Dure de gewoonten van de Stam leert. Ik weet dat hij zou kunnen spreken als er iemand was om het hem te leren, maar hij heeft misschien ook wel herinneringen. Als dat zo is, kan hij volledig Stam worden, met de hulp van Brun.

S'Armuna kreeg plotseling een vermoeden over de geheimzinnige jonge vrouw. 'Hoe komt het dat je zoveel over de platkoppen weet, Ayla?'

Ayla werd verrast door die vraag. Ze was niet op haar hoede, zoals ze bij Attaroa zou zijn geweest, en kon de vraag niet ontwijken. In plaats daarvan flapte ze de waarheid eruit. 'Ik ben bij hen opgevoed,' zei ze. 'Mijn volk is bij een aardbeving omgekomen en zij hebben me opgenomen.'

'Dan is jouw jeugd nog moeilijker geweest dan die van Brugar,' zei S'Armuna.

'Nee, ik geloof dat ik het gemakkelijker heb gehad. Ik werd niet beschouwd als een mismaakt kind van de Stam; ik was gewoon anders. Een van de Anderen, want zo noemden ze mij. Ze verwachtten niets van me. Sommige dingen die ik deed vonden ze zo vreemd, dat ze niet wisten wat ze van me moesten denken. Ik weet zeker dat sommigen me traag vonden omdat ik zo'n moeite had om dingen te onthouden. Ik zal niet zeggen dat het gemakkelijk was bij ze op te groeien. Ik moest op hun manier leren spreken, ik moest leren volgens hun gewoonten te leven, hun tradities leren. Het was moeilijk om me aan te passen, maar ik heb geluk gehad. Iza en Creb, de mensen die mij hebben opgevoed, hielden van me, en ik weet zeker dat ik zonder hen niet eens zou hebben geleefd.'

Bijna alles wat ze zei riep weer nieuwe vragen bij S'Armuna op, maar daar was het nu niet de tijd voor. 'Het is maar goed dat jij geen mengeling bent,' zei ze met een veelbetekenende blik naar Jondalar. 'Vooral nu je de Zelandoniërs gaat ontmoeten.'

Ayla ving haar blik op en begreep wat de vrouw bedoelde. Ze herinnerde zich hoe Jondalar de eerste keer had gereageerd toen hij ontdekte wie haar hadden grootgebracht, en het was nog erger geweest toen hij erachter kwam dat ze een zoon had van gemengde geesten.

'Hoe weet je dat ze die nog niet eerder heeft ontmoet?' vroeg Jondalar.

S'Armuna zweeg even om die vraag te overdenken. Hoe wist ze het eigenlijk? Ze lachte naar de man. 'Je zei dat je naar huis ging, en zij zei: "zijn taal", niet de hare.' Plotseling kwam er een gedachte bij haar op, een openbaring. 'De taal! Het accent! Nu weet ik waar ik het eerder heb gehoord. Brugar had zo'n accent! Niet helemaal als het jouwe, Ayla, hoewel hij zijn eigen taal niet zo goed sprak als jij de taal van Jondalar. Maar die manier van spreken moet hij zich hebben aangeleerd... iets gekunstelds - het is niet echt een accent - toen hij bij de platkoppen woonde. Er is ook iets in jouw manier van spreken, en nu ik het hoor, zal ik het nooit meer vergeten.'

Ayla was van haar stuk gebracht. Ze had zo haar best gedaan om correct te spreken, maar ze was nooit helemaal in staat geweest bepaalde klanken te vormen. Meestal kon het haar weinig schelen als mensen er iets over zeiden, maar S'Armuna maakte er zo'n punt van.

De sjamaan zag haar verwarring. 'Het spijt me, Ayla. Ik wil je niet in verlegenheid brengen. Je spreekt het Zelandonisch werkelijk heel goed, waarschijnlijk beter dan ik, ik ben al zoveel vergeten. En het is niet echt een accent wat jij hebt. Het is iets anders. Ik weet zeker dat de meeste mensen het niet eens merken, 't Is alleen dat je me zoveel inzicht in Brugar hebt gegeven, en dat helpt me Attaroa te begrijpen.'

'Helpt het jou Attaroa te begrijpen?' vroeg Jondalar. 'Ik wou dat ik kon begrijpen hoe iemand zo wreed kan zijn.'

'Ze is niet altijd zo slecht geweest. Ik ben haar echt gaan bewonderen toen ik pas terug was, hoewel ik ook wel medelijden met haar had. Maar ze was eigenlijk beter voorbereid op Brugar dan enige andere vrouw.'

'Voorbereid? Wat vreemd dat je dat zo zegt. Voorbereid waarop?'

'Voorbereid op zijn wreedheid,' legde S'Armuna uit. 'Attaroa is erg mishandeld toen ze nog een kind was. Ze heeft er nooit veel over gezegd, maar ik weet dat ze het gevoel had dat haar moeder haar haatte. Ik heb van iemand anders gehoord dat haar moeder haar inderdaad heeft verlaten, ten minste dat dacht men. Ze is weggegaan en er werd nooit meer iets van haar gehoord. Attaroa werd uiteindelijk opgenomen door een man wiens gezellin in het kraambed was gestorven, onder zeer verdachte omstandigheden, en de baby met haar. De vermoedens werden bewaarheid toen men ontdekte dat hij Attaroa sloeg, en dat hij haar nam nog voor ze een vrouw was, maar niemand anders wilde de verantwoordelijkheid voor haar op zich nemen. Het had iets te maken met haar moeder, iets met haar afkomst, maar daardoor is Attaroa grootgebracht met, en scheefgegroeid door zijn wreedheid. Uiteindelijk is de man gestorven en een paar mensen van haar Kamp hebben ervoor gezorgd dat zij een verbintenis aanging met de nieuwe leider van dit Kamp.'

'Ervoor gezorgd, zonder haar toestemming?' vroeg Jondalar.

'Ze hebben haar aangemoedigd om Brugar te ontmoeten. Zoals ik al zei, hij kon heel charmant zijn, en ik weet zeker dat hij haar aantrekkelijk vond.'

Jondalar knikte instemmend. Hij had ook gezien dat ze heel aantrekkelijk had kunnen zijn.

'Ik denk dat ze zich zelfs verheugde op die verbintenis,' vervolgde S'Armuna. 'Ze had een idee dat dit misschien een nieuw begin zou worden. Toen ontdekte ze dat de man met wie ze pas verbonden was nog erger bleek te zijn dan de man die ze daarvoor had gekend. Brugars Genot ging altijd gepaard met slaag en vernedering, en erger. Op zijn manier... ik aarzel om te zeggen dat hij van haar hield, maar hij had wel een bepaald gevoel voor haar. Hij was zo... verknipt. Toch was zij de enige die hem durfde te trotseren, ondanks alles wat hij haar aandeed.'

S'Armuna zweeg een ogenblik, schudde haar hoofd, en sprak toen verder. 'Brugar was een sterke man, heel sterk, en hij hield ervan mensen pijn te doen, vooral vrouwen. Ik geloof dat hij het echt prettig vond om vrouwen pijn te doen. Jij zei dat platkoppen geen mannen maar wel vrouwen mogen slaan. Misschien heeft dat er iets mee te maken. Maar Brugar genoot ook van Attaroa's verzet. Ze was een stuk groter dan hij en zelf ook erg sterk. Hij genoot van de uitdaging om haar verzet te breken, hij vond het heerlijk met haar te vechten. Dan kon hij haar pijn doen, dat gaf hem een gevoel van macht.'

Ayla huiverde bij de herinnering aan een soortgelijke situatie en kon een ogenblik meevoelen met de hoofdvrouw.

'Hij schepte erover op tegen de andere mannen, en die moedigden hem aan, of ze waren het in ieder geval met hem eens,' zei de oudere vrouw. 'Hoe meer weerstand ze bood, hoe erger hij het voor haar maakte, tot ze niet meer kon. Dan wilde hij haar bezitten. Ik heb me wel eens afgevraagd, als zij in het begin gewilliger was geweest, zou hij dan genoeg van haar hebben gekregen en haar niet meer geslagen hebben?'

Ayla dacht hierover na. Broud had genoeg van haar gekregen toen ze geen weerstand meer bood.

'Maar ik denk het eigenlijk niet,' vervolgde S'Armuna. 'Later, toen ze in gezegende omstandigheden was, wilde ze niet meer vechten, maar hij veranderde niet. Ze was zijn gezellin, en in zijn ogen was ze zijn eigendom. Hij kon met haar doen wat hij wilde.'

Ik ben nooit Brouds gezellin geweest, dacht Ayla, en Brungaf hem de kans niet mij te slaan, niet na die eerste keer. Maar hij had wel het recht, hoewel de rest van Bruns Stam zijn belangstelling voor mij maar vreemd vond. Ze hebben hem nooit aangemoedigd.

'En Brugar hield niet op haar te slaan, zelfs niet toen Attaroa zwanger was?' vroeg Jondalar ontzet.

'Nee, hoewel hij blij scheen te zijn dat ze een baby verwachtte,' zei de vrouw.

Ik ben ook zwanger geworden, dacht Ayla. Haar leven en dat van Attaroa hadden veel overeenkomsten.

'Attaroa kwam naar mij toe om verzorgd te worden,' ging S'Armuna verder. Ze had haar ogen gesloten en schudde haar hoofd, alsof ze de herinnering wilde verjagen. 'Het was vreselijk wat hij haar aandeed, ik kan het jullie niet vertellen. Blauwe plekken waren nog het minst erg.'

'Waarom accepteerde ze dat?' vroeg Jondalar.

'Ze kon nergens anders heen. Ze had geen familie, geen vrienden. De mensen van haar andere Kamp hadden haar duidelijk gemaakt dat ze haar niet wilden hebben, en in het begin was ze te trots om terug te gaan en hun te vertellen dat haar verbintenis met de nieuwe leider zo slecht was. Ergens weet ik hoe ze zich voelde,' zei S'Armuna. 'Mij heeft nooit iemand geslagen, al heeft Brugar het een keer geprobeerd, maar ook ik dacht dat ik nergens anders heen kon, al heb ik wel familie. Ik was de Ene Die de Moeder Diende, ik kon niet toegeven hoe slecht alles was geworden. Dan was het net geweest alsof ik had gefaald.'

Jondalar knikte begrijpend. Ook hij had eens het gevoel gehad gefaald te hebben. Hij wierp een blik op Ayla en voelde hoe gelukkig zijn liefde voor haar hem maakte.

'Attaroa haatte Brugar,' vervolgde S'Armuna, 'maar op een merkwaardige manier heeft ze misschien ook van hem gehouden. Soms daagde ze hem opzettelijk uit, geloof ik. Ik heb me wel eens afgevraagd of dat was omdat hij haar na de pijn altijd nam, en dat dat haar het gevoel gaf, niet van liefde of van Genot, maar dat er iemand naar haar verlangde. Misschien heeft zij geleerd door zijn wreedheid een pervers soort Genot te ervaren. Nu heeft ze aan niemand behoefte. Ze geeft zichzelf Genot door mannen te pijnigen. Als je goed kijkt, kun je zien hoe opgewonden ze is.'

'Ik heb bijna medelijden met haar,' zei Jondalar.

'Heb medelijden met haar als je wilt, maar vertrouw haar niet,' zei de sjamaan. 'Ze is waanzinnig, bezeten door een groot kwaad. Heb je enig idee wat dat betekent? Ben je weieens zo woedend geweest dat al je redelijkheid was verdwenen?'

Jondalars ogen werden heel groot toen hij instemmend knikte. Hij was ooit eens zo driftig geworden dat hij een man bewusteloos had geslagen, en zelfs daarna had hij niet kunnen ophouden met slaan.

'Bij Attaroa is het alsof ze voortdurend van zo'n razernij vervuld is. Ze laat het niet altijd merken - ze kan het heel goed verbergen - maar haar gedachten en gevoelens zijn zo vol van die boosaardige woede, dat ze niet meer kan denken of voelen als gewone mensen. Ze is niet menselijk meer,' verklaarde de sjamaan.

'Ze heeft toch zeker nog wel enig menselijk gevoel?' zei Jondalar.

'Weet je nog die begrafenis kort nadat je hier kwam?' vroeg S'Armuna.

'Ja, drie jonge mensen. Twee mannen, ik wist niet zeker wat de derde was, al waren ze allemaal hetzelfde gekleed. Ik weet nog dat ik me afvroeg hoe ze waren gestorven. Ze waren zo jong.'

'Attaroa heeft hun dood veroorzaakt,' zei S'Armuna, 'en die ene waarvan je het niet zeker wist? Dat was haar eigen kind.'

Ze hoorden een geluid en keerden zich gelijktijdig om naar de ingang van S'Armuna's aardhut.