23.

Ayla zat op Whinney's rug en tuurde in de verte. Ze had een vreemd voorgevoel, een onverklaarbare angst die haar een koude rilling bezorgde. Ze deed haar ogen dicht en schudde haar hoofd om dat gevoel kwijt te raken. Er was uiteindelijk niets om bang voor te zijn. Ze opende haar ogen en keek nog eens naar de grote kudde paarden voor hen. Waarom zouden ze bang zijn voor een kudde paarden?

Whinney, die als een alleenstaand wijfje binnen het bereik van de paarden was gekomen, trok de levendige belangstelling van zowel de kudde merries als van de individuele hengsten. Ayla besloot voor zichzelf dat de manier waarop de leider van de hengstenkudde op hen afkwam haar niet aanstond, zo trots en machtig, alsof hij op het punt stond haar merrie op te eisen.

'Toe maar, Wolf,' zei ze en gaf hem een teken dat hij zijn gang kon gaan en ze keek toe hoe hij op de kudde afliep. Voor Wolf was dit een hele kudde Renners en Whinney's en hij wilde ermee spelen. Ayla was niet bang dat hij een serieuze bedreiging voor de paarden zou vormen. Hij kon zo'n sterk dier toch niet in zijn eentje aan. Daar was een heel roedel wolven voor nodig, en dan nog vielen roedels bijna nooit volwassen, kerngezonde dieren aan.

Ayla spoorde Whinney aan om naar het kamp terug te keren. De merrie aarzelde heel even, maar haar gewoonte om de vrouw te gehoorzamen was sterker dan haar belangstelling voor de andere paarden. Ze begon te lopen, maar langzaam en telkens aarzelend. Toen sprong Wolf midden in de kudde. Hij vond het heerlijk om de dieren achterna te zitten en Ayla was blij toen ze zag dat ze uit elkaar gingen. Daardoor werd hun aandacht van Whinney afgeleid.

Toen Ayla bij het kamp terugkwam, was alles al voor haar gereedgemaakt. Jondalar was net klaar met het opstellen van de drie lange stokken, waaraan ze het voedsel dat ze bij zich droegen konden ophangen, buiten het bereik van de meeste dieren die er belangstelling voor zouden kunnen hebben. De tent stond al, het gat was gegraven en binnenin met stenen bedekt en hij had zelfs een paar stenen gebruikt om hun vuurplaats af te bakenen.

'Kijk eens naar dat eiland,' zei hij toen ze van haar paard klom. Hij wees naar een stuk land, midden in de rivier, dat uit opgehoopt slib bestond en begroeid was met zegge, riet en wat bomen. 'Er is daar een hele zwerm ooievaars, zwarte en witte. Ik heb ze zien neerstrijken,' zei hij met een tevreden glimlach. 'Ik hoopte maar dat je gauw zou komen. Het was een prachtiggezicht. Ze doken omlaag en stegen weer op en maakten zelfs een buiteling. Ze trokken gewoon hun vleugels in en lieten zich omlaag vallen, en dan, als ze bijna beneden waren, deden ze hun vleugels weer open. Ze zijn vast op weg naar het zuiden. Waarschijnlijk vertrekken ze morgen weer.'

Ayla keek over het water naar die grote, statige vogels met hun puntige sterke snavels en lange poten. Ze waren druk bezig voedsel te zoeken en liepen en renden over het land of door het ondiepe water en hapten naar alles wat bewoog. Ze vingen vissen, hagedissen, kikkers, insekten en aardwormen.

'We hebben een grote kudde paarden gezien op de terugweg,' zei Ayla terwijl ze haar hand uitstak naar het sneeuwhoen en de patrijzen. 'Een heleboel merries met hun jongen, maar een mannetje stond heel dichtbij. De aanvoerder van die kudde is een witte hengst.'

'Wit?'

'Zo wit als die ooievaars. Hij had niet eens zwarte benen,' zei ze. Onderwijl maakte ze de riemen van haar zadelmand los. 'Je zou hem in de sneeuw niet eens kunnen zien.'

'Dat is heel zeldzaam. Ik heb nog nooit een wit paard gezien,' zei Jondalar. Maar ineens moest hij denken aan Noria en de plechtigheid van de Eerste Riten, en hij herinnerde zich dat er een witte paardehuid aan de muur hing achter het bed, versierd met de rode koppen van jonge gevlekte spechten. 'Maar ik heb wel een keer een witte paardehuid gezien,' zei hij. Er was iets in zijn stem waardoor Ayla hem aandachtiger aankeek. Hij zag haar kijken en bloosde, terwijl hij zich omdraaide om de mand van Whinney's rug te tillen. Hij voelde zich nu verplicht om haar een nadere uitleg te geven.

'Het was tijdens die... plechtigheid bij de Hadumiërs.'

'Zijn dat paardenjagers?' vroeg Ayla. Ze vouwde de paarde- deken op, raapte daarna de vogels van de grond en liep ermee naar de rivier.

'Nou ja, ze jagen wel op paarden. Hoezo?' vroeg Jondalar terwijl hij met haar meeliep.

'Weet je nog wat Talut ons vertelde over het jagen op de witte mammoet? Dat was een uitzonderlijk heilig dier voor de Mamutiërs, want zij zijn de Mammoetjagers,' zei Ayla. 'Als de Hadumiërs de huid van een wit paard gebruikten bij hun plechtigheden, dan vraag ik me af of zij paarden als bijzondere dieren beschouwen.'

'Dat kan best zijn, maar we zijn niet lang genoeg bij hen geweest om daar achter te komen,' zei Jondalar.

'Maar jagen ze wel op paarden?' vroeg ze, terwijl ze de vogels begon te plukken.

'Ja, ze waren op paardejacht toen Thonolan hen ontmoette.

In het begin waren ze niet erg blij met onze komst, want we hadden de kudde waarop ze joegen uiteen gedreven, maar dat konden wij niet weten.'

'Ik denk dat ik Whinney vanavond maar haar halster omdoe en dicht bij de tent vastbind,' zei Ayla. 'Als er paardenjagers in de buurt zijn, heb ik haar liever dicht bij me. En bovendien vond ik het niet prettig zoals die witte hengst op haar afkwam.'

'Misschien heb je gelijk. Ik moet Renner ook maar naar hier halen. Ik zou die witte hengst anders graag willen zien,' zei Jondalar.

'Ik liever niet. Hij had veel te veel belangstelling voor Whinney. Maar hij is heel apart en mooi. Je hebt gelijk, wit is zeldzaam,' zei Ayla. Ze was zo snel en bedreven aan het plukken dat de veren in het rond vlogen. Even hield ze op. 'Zwart is ook zeldzaam,' zei ze. 'Weet je nog wanneer Ranec dat zei? Ik weet zeker dat hij daarmee ook zichzelf bedoelde, al was hij bruin en niet echt zwart.'

Jondalar voelde een steek van jaloezie, toen ze de naam noemde van de man met wie ze bijna een verbintenis was aangegaan. Ook al was ze uiteindelijk met hém meegegaan. 'Heb je er spijt van dat je niet bij de Mamutiërs bent gebleven om met Ranec te worden verbonden?' vroeg hij.

Ze draaide zich om, keek hem recht in zijn ogen en haar handen hielden op met werken. 'Jondalar, de enige reden waarom ik Ranec mijn belofte gaf, was omdat ik dacht dat je niet meer van me hield en ik wist dat hij van mij hield... ja, een beetje spijt het me wel. Ik had bij de Mamutiërs kunnen blijven. Als ik jou niet had ontmoet, had ik misschien gelukkig met Ranec kunnen zijn. Op een bepaalde manier hield ik van hem, maar niet zoals van jou.'

'Nou, dat is in ieder geval een eerlijk antwoord,' zei hij met gefronste wenkbrauwen.

'Ik had ook bij de Sharamudiërs kunnen blijven, maar ik wil bij jou zijn. Als jij naar je eigen volk moet terugkeren, wil ik met je mee,' vervolgde Ayla in een poging het hem uit te leggen. Ze zag zijn gefronste voorhoofd en ze begreep dat dit niet helemaal het antwoord was dat hij graag wilde horen.

'Je hebt het me zelf gevraagd, Jondalar. Als je me iets vraagt, zal ik je altijd zeggen wat ik denk. Als ik je iets vraag, moet jij me zeggen wat je denkt. Zelfs als ik niets vraag, moet je me zeggen of er iets is dat je hindert. Ik wil nooit meer tussen ons zo'n misverstand als verleden winter, dat ik niet weet wat jij bedoelt en jij het me niet wilt vertellen, of jij vermoedt dat ik iets voel, maar er niet naar vraagt. Beloof me dat je altijd alles tegen me zult zeggen, Jondalar.'

Ze keek zo ernstig en oprecht dat hij moest glimlachen vangenegenheid. 'Ik beloof het je, Ayla. Ik zou ook nooit meer zo'n periode willen doormaken. Ik kon het gewoon niet verdragen wanneer jij bij Ranec was, vooral omdat ik kon zien waarom elke vrouw wel belangstelling voor hem moest hebben. Hij was geestig en vriendelijk. En een knappe snijder, een echte kunstenaar. Mijn moeder zou hem heel aardig hebben gevonden. Ze houdt van kunstenaars en vooral van snijders. Als de omstandigheden anders waren geweest, had ik hem nog wel aardig gevonden. Op een bepaalde manier deed hij me aan Thonolan denken. Hij zag er anders uit, maar hij was net als de Mamutiërs, openhartig en vol vertrouwen.'

'Hij was een Mamutiër,' zei Ayla. 'Ik mis het Leeuwekamp nog steeds. Ik mis de mensen. We hebben op deze Tocht niet veel mensen gezien. Ik had geen idee hoe ver jij had gereisd, Jondalar, en hoeveel land er is. Zoveel land en zo weinig mensen.'

Naarmate de zon dichter naar de aarde daalde, strekten de wolken boven de hoge bergen in het westen zich uit om de vurige bol te ontvangen, en in hun opwinding gloeiden ze roze op. Het heldere licht vermengde zich met de schitterende omgeving en vervaagde toen langzaam tot duisternis, terwijl Ayla en Jondalar hun maaltijd beëindigden. Ayla stond op en borg de overgebleven vogels op; ze had veel meer klaargemaakt dan ze op konden eten. Jondalar legde de roosterstenen weer in het vuur om hun avondthee klaar te maken.

'Dat was heerlijk,' zei Jondalar. 'Ik ben blij dat jij vroeg wilde stoppen. Het was de moeite waard.'

Ayla's blik ging toevallig in de richting van het eiland, en onder het slaken van een kreet sperde zij haar ogen wijd open. Jondalar hoorde haar en volgde haar blik.

Een aantal mensen met speren in de hand was uit de duisternis gekomen en stond in de lichtkring die door hun vuur werd verspreid. Twee van hen droegen een cape van paardehuid, nog met het gedroogde hoofd eraan vast dat ze als een kap over hun hoofd droegen. Jondalar kwam overeind. Een van de mannen trok zijn kap achterover en kwam op hem toe.

'Zel-an-don-yee!' zei de man, en wees naar de lange blonde man. Toen sloeg hij zich op de borst. 'Hadumai! Jeren!' Hij grijnsde breeduit.

Jondalar keek aandachtiger en grijnsde toen terug. 'Jeren! Ben jij dat? Grote Moeder, ik kan het niet geloven! Je bent het echt!'

De man begon te praten in een taal die even onbegrijpelijk was voor Jondalar als Jondalars taal voor Jeren, maar de vriendelijke gezichten werden begrepen.

'Ayla!' zei Jondalar en wenkte haar. 'Dit is Jeren. Hij is dieHadumische jager die ons staande hield toen we de andere kant uitgingen. Ik kan het maar niet geloven!' Ze stonden allebei te lachen van genoegen. Jeren keek naar Ayla en er kwam een waarderende trek op zijn grijnzende gezicht terwijl hij naar Jondalar knikte.

'Jeren, dit is Ayla, Ayla van de Mamutiërs,' zei Jondalar, bij wijze van officiële kennismaking. 'Ayla, dit is Jeren, van het volk van Haduma.'

Ayla stak haar beide handen uit. 'Welkom in ons kamp, Jeren van het volk van Haduma!'

Jeren begreep de bedoeling, al was het geen gebruikelijke begroeting bij zijn volk. Hij stak zijn speer in de houder die over zijn rug hing, pakte haar beide handen en zei: 'Ayla,' want hij wist dat dat haar naam was, ofschoon hij de rest van de woorden niet had begrepen. Hij sloeg zich weer op de borst. 'Jeren,' zei hij, en voegde nog enkele onbekende woorden toe.

Plotseling ging er een schok van angst door de man heen. Hij had gezien dat er een wolf naar Ayla was toegelopen. Toen ze zijn reactie zag, knielde Ayla onmiddellijk neer en legde een arm om de hals van de wolf. Jerens ogen werden groot van verbazing.

'Jeren,' zei ze, terwijl ze overeind kwam en formele begroe- tingsgebaren maakte. 'Dit is Wolf. Wolf, dit is Jeren van het volk van Haduma.'

'Wolf?' zei hij vragend, maar nog steeds met een bezorgde blik.

Ayla hield haar hand voor Wolfs neus alsof ze hem haar geur liet ruiken. Daarna knielde ze weer naast de wolf en legde haar arm om hem heen om te laten zien, dat ze hechte vrienden waren en ze geen angst voor hem had. Ze raakte Jerens hand aan en hield haar eigen hand weer voor de neus van Wolf om hem te tonen wat ze wilde dat hij deed. Aarzelend strekte Jeren zijn hand naar het dier uit.

Wolf raakte hem met zijn koude, vochtige neus aan en trok zich terug. Hij had een dergelijke kennismaking al vele malen meegemaakt toen ze bij de Sharamudiërs hadden gewoond, en hij scheen Ayla's bedoeling te begrijpen. Nu pakte Ayla Jerens hand en terwijl ze hem bleef aankijken, leidde ze zijn hand naar de kop van de wolf om hem de vacht te laten voelen en te laten zien hoe hij hem kon aaien. Toen Jeren haar met een glimlach van begrip aankeek en Wolfs kop zelf begon te aaien, kon ze zich ontspannen.

Jeren draaide zich om en keek naar de anderen. 'Wolf!' zei hij en maakte een gebaar naar het dier. Hij zei nog iets en sprak toen haar naam uit. Er verschenen vier mannen in de lichtkring van het vuur. Ayla gaf hun met gebaren te kennen dat ze welkom waren en bij het vuur moesten gaan zitten.

Jondalar had staan kijken en glimlachte goedkeurend. 'Dat was een uitstekend idee, Ayla,' zei hij.

'Denk je dat ze honger hebben? We hebben nog veel eten over,' zei ze.

'Bied het ze maar aan, dan zul je het zien.'

Ze nam een schaal van mammoetivoor die ze voor de vogels had gebruikt toen ze zelf aten en haalde iets te voorschijn dat eruitzag als een bundeltje stro waar een hele gaar gestoofde sneeuwhoen in bleek te zitten. Ze hield hem Jeren en de anderen voor. Het aroma was al vooruitgegaan. Jeren kwam naar voren om een poot af te breken en ontdekte dat het een mals, sappig stuk vlees was. Toen hij ervan had geproefd, werden de anderen door zijn glimlach aangemoedigd.

Ayla haalde ook een patrijs te voorschijn en verdeelde de vulling van wortels en zaden over een geïmproviseerd assortiment diepe en platte schalen, sommige gevlochten, andere van ivoor, en ook een houten exemplaar. Ze liet de mannen zelf het vlees verdelen terwijl zij een diepe houten kom voor de dag haalde die ze zelf had gemaakt, en deze met water vulde voor de thee.

De mannen zagen er veel ontspannener uit na hun maaltijd, zelfs toen Ayla Wolf naar hen toebracht om hen te besnuffelen. Toen ze zo allen om het vuur zaten met een kom warme thee in de hand, probeerden ze op een ander niveau te communiceren dan vriendelijk en gastvrij glimlachen.

Jondalar begon. 'Haduma?' vroeg hij.

Jeren schudde zijn hoofd en keek treurig. Hij maakte een handgebaar naar de grond waardoor Ayla begreep dat ze naar de Grote Aardmoeder was teruggekeerd. Ook Jondalar begreep dat de oude vrouw van wie hij zoveel was gaan houden niet meer leefde.

'Tamen?' vroeg hij.

Jeren glimlachte en knikte overdreven. Daarna wees hij op een van de anderen en zei iets waarin ook Tamens naam voorkwam. Een jongeman, eigenlijk niet meer dan een jongen, lachte naar hen, en Jondalar zag een gelijkenis met de man die hij had gekend.

'Tamen, ja,' zei Jondalar, lachend en knikkend. 'De zoon van Tamen of kleinzoon misschien. Ik wou dat Tamen hier was,' zei hij tegen Ayla. 'Hij kende een paar woorden in het Zelandonisch, en we konden een beetje met elkaar praten. Als jongeman heeft hij de grote Tocht daarheen gemaakt.'

Jeren keek het kamp rond, daarna naar Jondalar en zei: 'Zel-an-don-yee... Ton... Tonolan?'

Ditmaal schudde Jondalar zijn hoofd en keek treurig. Na enig nadenken wees hij naar de grond. Jeren keek verbaasd,

maar hij knikte en zei een woord dat op vragende toon werd uitgesproken. Jondalar begreep het niet en keek Ayla aan. 'Weet jij wat hij vraagt?'

Ofschoon deze taal haar onbekend was, was er in de meeste talen die ze ooit had gehoord een nuance die haar bekend voorkwam. Jeren herhaalde het woord en iets in zijn uitdrukking of stem bracht haar op een idee. Ze hield haar hand in de vorm van een klauw en gromde als een leeuw.

Het geluid dat ze voortbracht was zo levensecht, dat alle mannen haar in stomme verbazing aankeken, maar Jeren knikte begrijpend. Hij had gevraagd hoe Thonolan was gestorven en zij had het hem verteld. Een van de andere mannen zei iets tegen Jeren. Toen Jeren antwoordde, hoorde Jondalar weer een bekende naam, Noria. Degene die het had gevraagd lachte naar de lange, blonde man, wees naar hem en toen naar zijn eigen oog, en lachte weer.

Jondalar voelde grote opwinding. Dat betekende misschien dat Noria een baby met zijn blauwe ogen had. Maar toen vroeg hij zich af of de jager slechts had horen vertellen over de man met de blauwe ogen die de Eerste Riten met haar had gevierd. Hij wist het niet zeker. De andere mannen wezen op hun ogen en lachten. Lachten zij om een baby met blauwe ogen? Of grijnsden ze om Genot met een blauwogige man?

Hij overwoog of hij nog een keer Noria's naam zou zeggen en zijn armen heen en weer zou wiegen alsof hij een baby vasthield. Hij keek naar Ayla en zweeg. Hij had haar niets over Noria verteld en ook niet over Haduma's aankondiging de volgende dag, dat de Moeder de plechtigheid had gezegend en de jonge vrouw een kind zou krijgen, een jongetje, genaamd Jon- dal, met net zulke ogen als hij. Hij wist dat Ayla verlangde naar een kind van hem... of van zijn geest. Hoe zou zij erover denken als ze wist dat Noria er al een had? Als hij Ayla was, zou hij waarschijnlijk jaloers worden.

Ayla gebaarde dat de jagers bij het vuur konden gaan slapen. Sommigen knikten en stonden op om hun slaapzakken te halen. Ze hadden deze stroomafwaarts bij de rivier achtergelaten voordat ze het vuur naderden dat ze van verre hadden geroken. Ze hadden gehoopt dat het een vriendelijk vuur zou zijn, maar het niet zeker geweten. Toen Ayla hen in de richting van de tent zag gaan, naar de plek waar ze de paarden had vastgezet, rende ze voor hen uit en hield haar hand op om ze tegen te houden. Ze keken elkaar vragend aan toen ze in de duisternis verdween. Toen ze weer weg wilden gaan, gaf Jondalar hun een teken om te wachten. Ze glimlachten en knikten instemmend.

De uitdrukking op hun gezicht veranderde plotseling in een angstige toen Ayla met de twee paarden tevoorschijn kwam. Zeging tussen de twee dieren staan en probeerde met tekens en zelfs de veelzeggende gebaren van de Stam uit te leggen dat dit bijzondere paarden waren waarop niet moest worden gejaagd, maar Jondalar en zij wisten niet zeker of ze dat hadden begrepen. Jondalar was zelfs bang dat ze zouden denken dat zij over uitzonderlijke krachten beschikte om paarden te Roepen en dat ze deze twee speciaal voor hen had meegebracht om erop te jagen. Hij zei tegen Ayla dat hij dacht dat een demonstratie nuttig zou kunnen zijn.

Hij haalde een speer uit de tent en maakte er bewegingen mee alsof hij Renner wilde doodsteken, maar Ayla versperde hem de weg met haar geheven armen gekruist voor zich uit, en krachtig schuddend met haar hoofd. Jeren krabde zich op zijn hoofd en de andere mannen keken onzeker. Ten slotte knikte Jeren, pakte een van zijn eigen speren uit de houder op zijn rug, richtte haar op Renner en stak haar toen in de grond. Jondalar wist niet of die man dacht dat Ayla hun probeerde te vertellen niet op deze twee paarden te jagen of helemaal niet op paarden te jagen, maar iets hadden zij begrepen.

De jagers sliepen die nacht bij hun vuur, maar waren bij het eerste daglicht al op. Jeren zei een paar woorden tegen Ayla, waarvan Jondalar zich vaag herinnerde dat ze iets hadden te maken met waardering voor voedsel. De bezoeker lachte tegen de vrouw toen Wolf aan hem snuffelde en zich weer liet aaien. Ze probeerde hen uit te nodigen hun ochtendmaal gezamenlijk te gebruiken, maar ze vertrokken snel.

'Had ik hun taal maar een beetje gekend,' zei Ayla. 'Het was leuk dat ze kwamen, maar we hebben helemaal niet kunnen praten.'

'Ja, dat had ik ook graag gedaan,' zei Jondalar. Hij wilde ontzettend graag weten of Noria ooit een baby had gekregen en of het kindje zijn blauwe ogen had.

'In de Stam gebruikten verschillende stammen woorden uit hun spreektaal die niet iedereen begreep, maar allen kenden de stille gebarentaal. Je kon altijd communiceren,' zei Ayla. 'Jammer dat de Anderen geen taal hebben die iedereen begrijpt.'

'Dat zou handig zijn, vooral als je op een Tocht gaat, maar ik kan me geen taal voorstellen die iedereen zou verstaan. Denk je werkelijk dat mensen van de Stam overal dezelfde gebarentaal kunnen begrijpen?' vroeg Jondalar.

'Het is geen taal die ze moeten leren, ze zijn ermee geboren, Jondalar. Zij is zo oud, dat zij in hun geheugen zit en hun geheugen gaat terug tot het allereerste begin. Je kunt je niet voorstellen hoe ver dat achter ons ligt,' zei Ayla.

Ze huiverde van angst toen ze terugdacht aan die keer datCreb haar om haar leven te redden tegen alle tradities in mee had teruggenomen. Volgens de ongeschreven wet van de Stam had hij haar moeten laten sterven. Maar in de ogen van de Stam was ze toch dood. Ze bedacht hoe ironisch dat was. Toen Broud een doodsvloek over haar had uitgesproken, had hij dat niet mogen doen. Daarvoor had hij geen goede reden. Creb had wel een goede reden; zij had het sterkste taboe van de Stam verbroken. Misschien had hij ervoor moeten zorgen dat ze doodging, maar dat deed hij niet.

Ze begonnen het kamp op te breken en stopten hun tent, slaaprollen, kookspullen, touwen en overige uitrusting in hun bagagemanden met stilzwijgende routinegebaren. Ayla was net bezig bij de rivier waterzakken te vullen toen Jeren en zijn mannen terugkwamen. Glimlachend en met een stortvloed van woorden die kennelijk hun dank weergaf, boden de mannen Ayla een pak aan dat in een stuk verse oeroshuid was verpakt. Ze maakte het open en vond een malse achterbout, afkomstig van een pas gedood dier.

'Ik ben je heel dankbaar, Jeren,' zei Ayla met die mooie glimlach die Jondalar steeds deed wegsmelten van liefde. Hij scheen hetzelfde effect op Jeren te hebben en Jondalar moest inwendig glimlachen toen hij de verblufte uitdrukking op het gezicht van de man zag. Het duurde even voor Jeren zich herstelde; toen wendde hij zich tot Jondalar en begon te praten, waarbij hij al het mogelijke deed om iets duidelijk te maken. Toen hij zag dat deze hem niet begreep, hield hij op, zei iets tegen de andere mannen en wendde zich opnieuw tot Jondalar.

'Tarnen,' zei hij, en begon naar het zuiden te lopen en beduidde dat ze hem moesten volgen. 'Tarnen,' herhaalde hij, wenkte en voegde nog een paar woorden toe.

'Ik denk dat hij wil dat je met hem meegaat,' zei Ayla, 'om die man te spreken die jij kent. Degene die Zelandonisch spreekt.'

'Tarnen. Zel-an-don-yee. Hadumai,' zei Jeren, terwijl hij hen allebei wenkte.

'Hij wil dat we op bezoek komen. Wat denk jij?' vroeg Jondalar.

'Ja, ik denk dat je gelijk hebt,' zei Ayla. 'Wil je de reis onderbreken en hen bezoeken?'

'Het zou betekenen dat we terug moeten,' zei Jondalar, 'en ik weet niet hoever. Als we hen meer in het zuiden waren tegengekomen, had ik onderweg wel even halt willen houden, maar ik vind het vervelend om nu we al zo ver zijn terug te gaan.'

Ayla knikte. 'Je zult het hem op de een of andere manier duidelijk moeten maken.'

Jondalar lachte naar Jeren en schudde toen zijn hoofd. 'Hetspijt me,' zei hij, 'maar we moeten naar het noorden. Noorden,' herhaalde hij en wees in die richting.

Dat maakte Jeren van streek. Hij schudde zijn hoofd en sloot zijn ogen alsof hij probeerde na te denken. Hij liep naar hen toe en haalde een korte staf van achter zijn riem. Jondalar zag dat het bovenste deel was bewerkt. Hij wist dat hij al eerder zo'n staf had gezien en hij probeerde zich te herinneren waar dat was geweest. Jeren maakte een stuk grond vrij, trok een streep met de staf en één er dwars doorheen. Onder de eerste streep tekende hij iets dat vaag op een paard leek. Aan het eind van de tweede streep, die naar de bedding van de Grote Moederrivier wees, tekende hij een cirkel met enkele straalsgewijze lijnen. Ayla keek er heel aandachtig naar.

'Jondalar,' zei ze opgewonden, 'toen Mamut me de symbolen liet zien en me leerde wat ze betekenden, was dit het teken voor "zon".'

'En die lijn wijst in de richting van de ondergaande zon,' zei Jondalar met een gebaar naar het westen. 'Waar hij het paard heeft getekend, moet het zuiden zijn.' Terwijl hij dat zei, wees hij die richting aan.

Jeren knikte heftig. Hij wees naar het noorden en fronste zijn wenkbrauwen. Hij liep naar de noordelijke punt van de streep en bleef met zijn gezicht naar hen toegekeerd staan. Toen hief hij zijn armen omhoog en kruiste ze voor zijn lichaam, precies zoals Ayla dat had gedaan toen ze Jeren probeerde duidelijk te maken dat hij niet op Whinney en Renner mocht jagen. Daarna schudde hij nee met zijn hoofd. Ayla en Jondalar keken elkaar aan en weer naar Jeren.

'Denk je dat hij ons probeert te zeggen niet naar het noorden te gaan?' vroeg Ayla.

Jondalar begon te begrijpen wat Jeren hun probeerde duidelijk te maken. 'Ayla, ik geloof niet dat hij met ons slechts naar het zuiden wil om een bezoek af te leggen. Ik denk dat hij ons iets anders probeert te zeggen. Ik geloof dat hij ons probeert te waarschuwen niet naar het noorden te gaan.'

'Waarschuwen? Wat kan er nou in het noorden zijn waarvoor hij ons wil waarschuwen?' vroeg Ayla.

'Zou het de grote ijsmuur kunnen zijn?' vroeg Jondalar zich af.

'Wij kennen dat ijs. We hebben daar dichtbij met de Mamutiërs op mammoeten gejaagd. Het is er koud, maar toch niet echt gevaarlijk, hè?'

'Het ijs is al vele jaren in beweging en ontwortelt soms bomen bij het wisselen van de seizoenen, maar het gaat nooit zo snel dat je er niet meer voor kan vluchten.'

'Ik geloof niet dat hij het ijs bedoelt,' zei Ayla. 'Maar tochzegt hij dat we niet naar het noorden moeten gaan, en hij lijkt heel bezorgd.'

'Ik geloof dat je gelijk hebt, maar ik kan me niet voorstellen wat er zo gevaarlijk zou kunnen zijn,' zei Jondalar. 'Er zijn mensen die dikwijls niet verder dan in hun eigen streek reizen en die denken dat de wereld erbuiten gevaarlijk is, omdat zij anders is.'

'Ik dacht niet dat Jeren een man met veel angsten is,' zei Ayla.

'Dat ben ik met je eens,' zei Jondalar, en ging tegenover Jeren staan. 'Jeren, ik wilde dat ik je kon begrijpen.'

Jeren had hen gadegeslagen. Uit de uitdrukking op hun gezichten maakte hij op dat ze zijn waarschuwing hadden begrepen en wachtte op hun antwoord.

'Moeten we met hem meegaan en met Tarnen praten?' vroeg Ayla.

'Ik heb geen zin om terug te gaan en nu tijd te verliezen. We moeten die gletsjer nog bereiken voordat de winter voorbij is. Als we doorgaan, kunnen we die makkelijk halen en hebben we zelfs tijd over, maar als we ergens door worden opgehouden, kan het lente worden en smelt het ijs. Dan is het te gevaarlijk om nog over te steken,' zei Jondalar.

'Dus we gaan verder naar het noorden,' zei Ayla.

'Ik vind dat we dat moeten doen, maar we zullen voorzichtig zijn. Ik zou alleen dolgraag willen weten waarvoor ik moet oppassen.' Hij keek de man weer aan. 'Jeren, mijn vriend, ik dank je voor je waarschuwing,' zei hij. 'We zullen voorzichtig zijn, maar ik geloof dat we toch maar doorgaan.' Hij wees naar het zuiden, schudde toen zijn hoofd en wees naar het noorden.

Jeren wilde protesteren en schudde weer met zijn hoofd, maar ten slotte gaf hij het op en knikte gelaten. Hij had alles gedaan wat hij kon. Hij liep naar de andere man met de paar- dehoofdcape en zei iets tegen hem. Toen kwam hij terug en maakte duidelijk dat ze zouden vertrekken.

Ayla en Jondalar zwaaiden Jeren en zijn jagers na, toen pakten ze hun laatste spullen in en gingen, zij het met enige bedenkingen, op weg naar het noorden.

Toen de reizigers door het noordelijke deel van de uitgestrekte centrale grasvlakte trokken, zagen ze dat het terrein in de verte begon te veranderen; het platte laagland maakte plaats voor ruige heuvels. De enkele hooglanden die een onderbreking hadden gevormd in de centrale vlakte waren nu verbonden door grote rotsblokken van over elkaar heen geschoven sedimentaire gesteenten, als een onregelmatige ruggegraat van het noordoosten naar het zuidwesten dwars over de vlakte.

Toen ze omhoog trokken, de ruige heuvels in, moesten ze meermalen op hun schreden terugkeren om langs diepe kuilen en verbrokkelde rotsformaties te komen die op hun weg lagen. Ayla vond dat het land hier nog onherbergzamer was, en vroeg zich af, nu het steeds kouder werd, of die indruk ook werd gewekt door de naderende winter. Toen ze vanaf een hoogte achterom keken, kregen ze een heel ander beeld van het land waar ze net doorheen gekomen waren. De enkele loofbomen en struiken hadden geen bladeren meer, maar de centrale vlakte was bedekt met het stoffige goud van gedroogd gras, dat in de loop van de winter vele dieren tot voedsel zou dienen.

Tegen de avond zagen ze een grot met een grote opening en ze besloten hem te bekijken. Toen ze dichterbij kwamen toonden de paarden geen enkel teken van nervositeit, en dat vonden de twee mensen een goed teken. Wolf snuffelde belangstellend toen ze de grot binnengingen - hij was natuurlijk nieuwsgierig - maar zijn nekharen gingen niet overeindstaan. Nu Ayla zag dat de dieren zich onbekommerd gedroegen, was ze ervan overtuigd dat de grot leeg was, en ze besloten hier de nacht door te brengen.

Nadat ze een vuur hadden aangelegd maakten ze een fakkel om de grot verder te onderzoeken. Bij de ingang waren veel tekens die erop wezen dat de grot al eerder was gebruikt. Jondalar dacht dat de krassen op de wanden van een beer of van een holeleeuw waren. Al snuffelend vond Wolf vooraan in de grot uitwerpselen, maar die waren zo droog en zo oud, dat je niet kon zien van welk dier ze afkomstig waren. Ze vonden lange droge pijpbeenderen die gedeeltelijk afgekloven waren. Aan de manier waarop ze waren gebroken en aan de sporen van tanden, kon Ayla zien dat holehyena's ze hadden gekraakt met hun ontzettend sterke kaken. Ze rilde van afschuw bij die gedachte.

Hyena's waren geen slechtere dieren dan andere. Ze vraten aan de karkassen van dieren die op natuurlijke wijze waren gestorven of aan de prooien van ander wild. Maar dat deden andere roofdieren ook, zoals wolven, leeuwen en mensen, en hyena's waren bovendien bekwame groepsjagers. Dat deed er allemaal niets toe, Ayla's haat voor die beesten was maar gedeeltelijk beredeneerd. In haar ogen was een hyena het slechtste van alles wat slecht was.

Maar de grot was niet recentelijk gebruikt. Alle tekens waren oud; ook de houtskool in een ondiepe kuil, afkomstig van het vuur van andere menselijke bezoekers. Ayla en Jondalar liepen de grot iets verder in, maar hij scheen eindeloos diep te zijn, en afgezien van de droge ingang, leek hij nooit gebruikt te zijn geweest.

Toen ze bij een plek kwamen waar de grot een bocht maakte, meenden ze water te horen stromen, heel in de verte, en ze besloten terug te keren. Ze wisten dat de fakkel niet lang zou branden, en ze wilden geen van beiden het flauwe schijnsel van de ingang uit het oog verliezen. Ze liepen terug, met hun handen langs de kalkstenen wanden tastend, en ze waren blij toen ze het vale goudgele droge gras zagen en het prachtige gouden licht dat de wolken in het westen van een stralende rand voorzag.

Ze reisden steeds dieper de hooglanden in, ten noorden van de grote centrale vlakte. Onderweg zagen Ayla en Jondalar steeds meer veranderingen. Het gebied zat vol grotten en holen die varieerden van met gras begroeide komvormige kuilen, tot onbegaanbare en immens diepe ravijnen. Het was een merkwaardig landschap dat hen een beetje onzeker maakte. Terwijl er bijna geen rivieren en meertjes waren, hoorden ze toch het spookachtige geluid van ondergronds stromend water.

Het werd steeds moeilijker om water te vinden. Stromend water zonk al gauw in gaten en holtes in de rotsen. Zelfs na een zware regenbui verdween het water bijna onmiddellijk, zonder beekjes of stroompjes aan de oppervlakte achter te laten. Een keer moesten ze zelfs afdalen naar een kleine poel onder in een rotsholte om het kostbare vocht te bemachtigen. Een andere keer verscheen er plotseling water uit een grote bron, stroomde een eindje over de oppervlakte, en verdween weer onder de grond.

De bodem was kaal en rotsachtig, met een dun laagje grond waardoorheen de onderliggende rotsen zichtbaar waren.

Aanvankelijk trokken Ayla en Jondalar uiterst behoedzaam door dit karstlandschap, met zijn vreemde formaties, holen en kuilen, maar toen ze ermee vertrouwd raakten, voelden ze zich wat vrijer. Ze gingen te voet, om de paarden wat rust te gunnen.

'Ik vraag me af of het gevaar waar Jeren ons voor wilde waarschuwen te maken had met dit kale land met al die holen en kuilen,' zei Ayla. 'Ik vind het hier niet zo aantrekkelijk.'

'Ik ook niet. Ik had geen idee dat het zo zou zijn,' antwoordde Jondalar.

'Ben je hier dan nog niet eerder geweest? En ik dacht dat je langs deze weg was gekomen,' zei de vrouw met een verbaasde uitdrukking op haar gezicht. 'Je zei dat je langs de Grote Moederrivier was gekomen.'

'We hebben inderdaad de Grote Moederrivier gevolgd, maar we zijn op de andere oever gebleven. We zijn pas veel verder zuidwaarts overgestoken. Ik dacht dat het gemakkelijker zouzijn om op de terugreis op deze oever te blijven, en bovendien was ik nieuwsgierig naar deze kant. Een eindje hiervandaan maakt de rivier een scherpe bocht; wij reisden toen naar het oosten en ik wilde graag de hoogvlakte zien waardoor de rivier naar het zuiden werd omgebogen. Ik wist dat dit mijn enige kans was.'

'Ik wou dat je me dat eerder had verteld.'

'Wat maakt dat nou voor verschil? We volgen de rivier toch.'

'Maar ik dacht dat je bekend was met deze streek. Je weet er niets méér van dan ik.' Ayla begreep zelf niet goed waarom het haar zo dwarszat, behalve dat ze erop had gerekend dat hij zou weten wat ze konden verwachten. En nu ontdekte ze dat hij er niets van wist. Het onbekende terrein maakte haar zenuwachtig.

Ze hadden een heel eind gelopen, geheel opgegaan in hun gesprek dat dreigde over te gaan in een meningsverschil en zelfs in een ruzie. Daardoor letten ze weinig op waar ze liepen. Ineens begon Wolf, die naast Ayla voortdraafde, te keffen en zachtjes haar been aan te stoten. Ze keken allebei op, en bleven stokstijf staan. Ayla voelde zich opeens doodsbang en Jondalar werd spierwit.