4.

Toen ze hun weg vervolgden bleven ze dicht bij de rivier. Jondalar was er bijna zeker van dat de waterloop afboog naar het oosten, maar maakte zich zorgen dat het misschien slechts een wijde kronkel in de toch al sterk meanderende stroom was. Als hij werkelijk van richting veranderde, moesten ze hier de rivier verlaten - én de veiligheid van een gemakkelijk omschreven route prijsgeven - om het land in te trekken en hij wilde absoluut zeker zijn dat ze zich op de juiste plaats bevonden.

Ze kwamen langs verscheidene plekken waar ze voor de nacht halt hadden kunnen houden, maar Jondalar zocht, terwijl hij geregeld op de kaart keek, naar een kampplaats die Ta- lut had aangegeven. Die was het oriëntatiepunt waardoor hij kon nagaan waar ze zich bevonden. De kampplaats werd regelmatig gebruikt en hij hoopte dat hij gelijk had dat ze dichtbij moest zijn. Op de kaart waren alleen algemene richtingen en oriëntatiepunten aangegeven en ze was op zijn best onnauwkeurig te noemen. Zij was haastig in het stuk ivoor gekerfd als ondersteuning van de verbale uitleg die Jondalar had gekregen, als geheugensteuntje en ze was niet bedoeld de route accuraat weer te geven.

Toen de oever bleef oplopen en van de rivier wegglooien, bleven ze op het hoger liggende terrein voor het wijdere uitzicht dat ze daar hadden, ofschoon ze steeds verder van de rivier verwijderd raakten. Onder hen, dichter bij het voortstromende water, lag een hoefijzervormig meer op te drogen tot moeras. Het was begonnen als een zijlus van de rivier, die nu eens hier- en dan weer daarheen kronkelde, zoals al het door open land stromende water doet. De lus was uiteindelijk weer bij zijn beginpunt aangekomen en daarop volgestroomd met water, zodat een klein meer ontstond dat van de rivier gescheiden raakte toen deze van loop veranderde. Zonder aanvoer van vers water begon het op te drogen. Het beschutte laagland was nu nat grasland, waarop moerasriet en kattestaarten welig tierden en het dieper liggende deel stond vol met vochtminnende laag- veenplanten. Mettertijd zou de groene drassige vlakte een grazige weide worden met een door deze moerasfase verrijkte bodem.

Jondalar greep bijna een speer toen hij een eland uit de bo- mendekking langs de rand zag komen en het water zag in gaan, maar het grote hert was buiten zijn bereik, zelfs voor zijn speerwerper, en ze zouden het dier moeilijk uit de zompige poel kunnen krijgen. Ayla keek hoe het lomp lijkende dier met de over de onderkaak hangende neus en het grote handvormigegewei, waarop het laagje fluweel nog zat, het moeras in ging. Hij tilde zijn lange poten hoog op, waarbij zijn brede voeten een ploppend geluid maakten en voorkwam zo dat hij in de modderige bodem wegzakte. Hij liep door tot het water aan zijn flanken kwam. Toen stak hij zijn kop in het water en dook weer op met zijn bek vol druipend eendekroos en adderwortel. Vlakbij in het riet nestelende watervogels negeerden zijn aanwezigheid.

Na het moeras boden de van overtollig water ontdane hellingen met geulen en steile oevers beschutte spleten waar planten, zoals ganzevoet, brandnetels en hele muurtapijten van harige, muizeoorvormige blaadjes en witte bloempjes konden groeien. Ayla maakte haar slinger los en pakte enkele ronde stenen uit een buidel, voor eventualiteiten. Achter in haar vallei was een soortgelijk stukje grond geweest waar ze dikwijls de uitzonderlijk grote grondeekhoorns van de steppen had gezien en bejaagd. Een of twee konden een voedzame maaltijd opleveren.

Dit ruige terrein dat toegang gaf tot open stukken grasland vormde voor deze dieren een geliefkoosd woongebied. De voedzame zaden van de weiden in de buurt die tijdens de winterslaap van de eekhoorns veilig in holletjes lagen opgeslagen, verschaften de dieren in de lente voedsel en energie om zich voort te planten, zodat ze juist als de nieuwe begroeiing zich aandiende hun jongen ter wereld zouden brengen. De eiwitrijke kruiden waren onmisbaar om de jongen voor de winter de volwassenheid te laten bereiken. Maar de grondeekhoorns verkozen zich niet te laten zien toen de mensen langsreden. En Wolf leek niet bij machte, of niet bereid, hen uit hun dekking te jagen.

Verder zuidwaarts strekte het indrukwekkende granieten plat onder de brede vlakte zich ver naar het oosten uit waar het in glooiende heuvels omhoog kwam. Eens, in lang vervlogen tijden, had het land waardoor ze nu reisden uit bergen bestaan die reeds lang waren afgesleten. Die overblijfselen hadden een koppig schild van rotsgesteente gevormd dat weerstand bleef bieden aan de ontzaglijke druk waardoor land tot nieuwe bergen werd opgestuwd, en aan de vurige krachten daaronder, die een minder stabiele bodem konden laten schudden en openscheuren. Op het oeroude massief had zich nieuwer gesteente gevormd, maar uitstekende pieken van de oorspronkelijke bergen kwamen hier en daar nog door de korst van afzettingsgesteente heen.

In de tijd waarin mammoeten de steppen begraasden, gedijden grassoorten en kruiden - zoals de dieren van het oeroude land - niet alleen in overvloed, maar ook in een verrassende rijkdom van soorten en verscheidenheid en in onverwachtecombinaties. Anders dan bij latere grasgebieden waren deze steppen niet onderverdeeld in brede stroken met bepaalde specifieke plantesoorten, al naar gelang temperatuur en klimaat. Ze vormden daarentegen een ingewikkeld mozaïek met een grote verscheidenheid aan planten, waaronder vele verschillende grassoorten, rijk groeiende kruiden en heesters.

Een ruimschoots van water voorzien dal, een hooggelegen weide, een heuveltop of een kleine, ondiepe kom - elk noodde zijn eigen leefgemeenschap van planten, die dicht naast opstanden van geheel andere vegetatiesoorten groeiden. Een op het zuiden liggende helling kon een voedingsbodem zijn voor een begroeiing uit warme streken, die verrassend anders was dan de aan de koude aangepaste, typisch noordelijke vegetatie aan de andere zijde van dezelfde heuvel.

In het ruige, hooggelegen gebied waar Ayla en Jondalar nu door trokken, was de bodem arm en het dek van gras dun en armzalig. De wind had hier diepere geulen uitgesleten en in de bovenvallei van een oude, door smeltwater in het voorjaar gevoede zijrivier was het rivierbed droog gevallen en door gebrek aan begroeiing veranderd in een klein duinlandschap.

Ofschoon ze later nog slechts in hoog berggebied zouden zijn te vinden, waren piepende woelmuizen en fluithazen op deze ruwe gronden niet ver van laaglandrivieren druk bezig gras te verzamelen, dat te laten drogen en op te slaan. In de winter hielden ze geen winterslaap, maar bouwden ze tunnels en nesten onder de opgewaaide sneeuwhopen in kuilen, laagten en aan de lijzijde van rotsblokken en voedden ze zich met hun hooivoorraad. Wolf ontdekte de kleine knaagdieren en ging ze achterna, maar Ayla nam niet de moeite haar slinger te pakken. Ze waren te klein voor een maaltijd, tenzij ze een groot aantal ervan neerlegde.

Kruiden uit het poolgebied, die goed groeiden in het nattere, noordelijke laagveen en de vennen, deden in de lente hun voordeel met het extra vocht van de smeltende sneeuwhopen en groeiden in een ongebruikelijke combinatie vlak naast kleine, taaie alpenheesters op aan de elementen blootgestelde plateaus en winderige heuvels. Het vijfvingerkruid met zijn gele bloempjes uit het poolgebied vond bescherming tegen de wind in dezelfde beschutte kuilen en spleten waar fluithazen zich graag ophielden, terwijl op openliggende plekken kussentjes silene met paarse of roze bloemetjes in de koude, uitdrogende wind hun eigen scherm van bebladerde stengeltjes vormden. Ernaast klemde bergnagelkruid zich vast, zoals op de bergwanden, aan de oprijzende rotspunten en heuvels van dit ruigere, lagere gebied, waarbij de even boven de bodem blijvende wintergroene stengels met blaadjes en solitair staande gele bloemenover een periode van vele jaren een dicht tapijt lieten ontstaan.

Ayla bemerkte de zoete geur van de roze silene die juist haar bloempjes begon te openen. Ze besefte daardoor dat het al laat werd en wierp een blik in de richting van de langs de westelijke hemel dalende zon om deze wenk van haar neus na te gaan. De kleverige bloemen openden zich 's avonds en boden insekten - motten en vliegen - een veilig onderkomen, in ruil voor de verspreiding van hun stuifmeel. Ze bezaten weinig waarde als medicijn of voedsel, maar de lekker ruikende bloemen bevielen haar en ze overwoog een ogenblik er een paar te plukken. Maar het was al laat en ze wilde nu niet stoppen. Ze zouden spoedig hun kamp moeten opslaan, peinsde ze, vooral als ze het avondmaal dat ze in gedachten had nog vóór het donker wilde maken.

Ze zag de paarsblauwe bloemen van het wildemanskruid, die elk rechtop en in volle schoonheid uit met fijne haartjes overdekte, breed uitwaaierende bladeren oprezen en automatisch vielen haar de medische toepassingsmogelijkheden in. De gedroogde plant hielp bij hoofdpijnklachten en menstruatie- krampen, maar ze waardeerde haar evenzeer om de schoonheid als de nuttige eigenschappen. Toen haar blik werd getrokken door alpenasters met lange, geel met paarse bloemblaadjes, die uit rozetten van zijdezachte harige bladeren omhoog groeiden, ging de vage impuls van zojuist over in een bewust verlangen er een paar te plukken, en ook sommige andere bloemen, zonder enig ander doel dan van hun schoonheid te genieten. Maar waar moest ze ze laten? Ze zouden trouwens verwelken, dacht ze bij zichzelf.

Jondalar begon zich af te vragen of ze de aangegeven kampplaats hadden gemist of er verder van waren verwijderd dan hij had gemeend. Hij kwam met tegenzin tot de conclusie dat ze weldra hun kamp zouden moeten opslaan en morgen dan maar naar de als oriëntatiepunt aangegeven kampplaats zouden moeten zoeken. Dat èn omdat ze op jacht moesten, zou hun vermoedelijk weer een dag kosten, en hij meende dat ze het zich niet konden veroorloven zoveel dagen te verliezen. Hij was diep in gedachten verzonken, omdat hij zich nog steeds zorgen maakte of hij er wel goed aan had gedaan in zuidelijke richting te blijven trekken en zich de eventuele akelige consequenties van een misrekening al voorstelde. Hierdoor schonk hij niet veel aandacht aan het tumult op een heuvel rechts van hen en merkte alleen op dat het een troep hyena's leek die een prooi had overmeesterd.

Hoewel ze dikwijls aas aten en zich, als ze honger hadden, met het meest weerzinwekkend verrotte karkas vergenoegden, waren de grote hyena's met hun machtige, beendervermalendekaken tevens efficiënte jagers. Ze hadden een bizonkalf neergehaald, een bijna volgroeide maar nog niet volwassen jaarling. Zijn gebrek aan ervaring met de jachtmethoden van roofdieren was hem noodlottig geworden. Enkele bizons stonden nog in de buurt, schijnbaar veilig nu er een was bezweken; een stond naar de hyena's te kijken en loeide onrustig door de lucht van vers bloed.

Anders dan mammoeten en steppepaarden die geen uitzonderlijk grote vertegenwoordigers van hun soort waren, werden bizons reuzen. Het dichtstbijzijnde dier mat bij de schoften zeker twee meter en bezat een massieve borstkas en schouders, hoewel zijn flanken bijna gracieus waren. Zijn hoeven waren klein en aangepast aan het met hoge snelheid voortrennen over de gebarsten droge grond en hij vermeed moerassen, waarin hij vast zou kunnen komen te zitten. Zijn grote kop werd beschermd door zware, lange, zwarte horens met een spanwijdte van één meter tachtig, die zich buitenwaarts en dan omhoog welfden. Hij bezat een donkerbruine, ruige vacht, die vooral rond de borstkas en schouders zeer dik was. Bizons stonden veelal met hun kop in de ijzige wind en waren daartegen aan de voorzijde extra beschermd door, soms wel 75 centimeter lange, franjes van haar. Zelfs de korte staart was met haar begroeid.

Hoewel alle graseters waren, aten de verschillende grazende diersoorten niet precies dezelfde plantesoorten. Ze hadden andere spijsverteringsstelsels of andere leefgewoonten en pasten zich net iets anders aan. Aan de sterk vezelrijke stengels die paarden en mammoeten voeding verschaften, hadden bizons en andere herkauwers niet voldoende. Zij moesten grashalmen en bladeren met meer eiwit hebben en prefereerden het laag- blijvende, voedzame, korte gras van de hogere streken. Ze waagden zich alleen in de met middelgroot tot zeer lang gras begroeide gebieden, wanneer ze op zoek waren naar jong gras, gewoonlijk in de lente als het hele land rijkbegroeid was met fris nieuw gras en jonge kruidenplanten - de tijd waarin ook hun beenderen en horens groeiden. Het lange, natte, groene voorjaar op de periglaciale grasgebieden bood bizons en ettelijke andere diersoorten een lang groeiseizoen, met hun ontzagwekkende afmetingen als resultaat.

Door Jondalars sombere en bespiegelende stemming duurde het enkele ogenblikken voordat de mogelijkheden tot hem doordrongen die het tafereel op de heuvel hun bood. Toen hij zijn speerwerper en een speer wilde pakken met het idee ook een bizon neer te leggen, zoals de hyena's, had Ayla de situatie ook ingeschat, maar zij had iets anders in haar hoofd.

'Hei! Hei! Maak dat je wegkomt daar! Weg jullie, smerige beesten! Vort, ga weg!' schreeuwde ze en galoppeerde er opWhinney heen, de dieren ondertussen met stenen uit haar slinger bekogelend. Wolf rende met een zelfingenomen uitdrukking op zijn gezicht met haar mee en grauwde en kefte naar de terugdeinzende troep hyena's.

Gejank van pijn, her en der, maakte duidelijk dat Ayla's stenen doel hadden getroffen, al had ze de kracht van haar wapen beteugeld en op niet-vitale delen gemikt. Als ze had gewild, hadden haar stenen kunnen doden; het zou niet de eerste keer zijn geweest dat ze een hyena neerlegde, maar dat was niet haar bedoeling.

'Wat doe je, Ayla?' vroeg Jondalar, die op haar toereed toen ze terugkeerde bij de bizon die de hyena's hadden buitgemaakt.

'Ik jaag die ellendige, smerige hyena's weg,' zei ze, al was dat zonneklaar.

'Maar waarom?'

'Omdat ze die bizon met ons gaan delen,' antwoordde ze.

'Ik wilde net op een van die andere afgaan,' zei Jondalar.

'We hoeven geen hele bizon te hebben, tenzij we het vlees willen drogen, en deze is jong en mals. De beesten die daar staan zijn hoofdzakelijk taaie oude stieren,' zei ze terwijl ze zich van Whinney's rug liet glijden en Wolf van de op de grond liggende prooi wegjoeg.

Jondalar bekeek de gigantische stieren, die zich eveneens wat verwijderd hadden door Ayla's geschreeuw, nauwkeuriger en wierp toen een blik op het jonge dier op de grond.

'Je hebt gelijk. Dit is een kudde mannetjes; dit dier heeft waarschijnlijk kortgeleden zijn moeders kudde verlaten en zich bij deze aangesloten. Het had nog veel te leren.'

'Ze hebben hem maar net te pakken gekregen,' meldde Ayla toen ze de buit had bekeken. 'Ze hebben alleen zijn keel opengehaald en de ingewanden en een stukje van de flank aangevreten. We kunnen er afhalen wat we willen hebben en de rest voor hen laten liggen. Dan hoeven we geen tijd te verspillen aan de jacht op een van de andere bizons. Ze kunnen hard lopen en ontsnappen misschien ook nog. Ik geloof dat ik daarnet een plek bij de rivier heb gezien, die misschien een kampplaats is geweest. Als het de plek is die we zoeken, dan heb ik nog tijd genoeg om vanavond iets lekkers te maken van alle planten die we hebben verzameld en dit vlees.'

Ze was al de huid vanaf de buik naar de flank aan het opensnijden voordat Jondalar ten volle begreep wat ze gezegd had. Het ging allemaal zo vlug, maar plotsklaps verdwenen al zijn zorgen over het verlies van een extra dag door op jacht te moeten en de kampplaats te zoeken.

'Ayla, je bent fantastisch!' zei hij met een glimlach en liet zich van de jonge hengst afglijden. Uit een aan de reep leer omzijn middel bevestigde, stijve schede van ongelooid leer haalde hij een scherp vuursteenmes met een handvat van ivoor te voorschijn en ging helpen de stukken vlees los te snijden die ze hebben wilden. 'Dat vind ik zo heerlijk van jou. Je zit altijd vol verrassingen die heel goede ideeën blijken te zijn. Laten we de tong ook meenemen. Jammer dat zij de lever al te pakken hadden, maar och, het is tenslotte hun buit.'

'Het kan me niet schelen of het hun buit is,' zei Ayla, 'als het maar een verse buit is. Ze hebben me al genoeg afgenomen, ik vind het helemaal niet erg om die akelige beesten eens iets af te pakken. Ik haat hyena's.'

'Ja, hè? Ik hoor je zo nooit over andere dieren praten, zelfs niet over veelvraten en die vreten soms ook bedorven vlees, zijn valser en stinken erger.'

De troep hyena's was, grauwend van ongenoegen, langzaam komen aansluipen op de bizon waaraan ze hadden verwacht zich te goed te kunnen doen. Ayla smeet nog wat stenen om hen weer te verjagen. Een van de dieren uitte een keffende kreet en ettelijke lachten luid en kakelend, een geluid dat haar kippevel bezorgde. Tegen de tijd dat de hyena's besloten zich nog eens binnen het bereik van haar slinger te wagen, hadden Ayla en Jondalar wat ze wilden hebben. Ze reden, Ayla voorop, langs een geul naar de rivier en lieten de rest van het karkas voor de grauwende beesten liggen. Die keerden dadelijk terug en begonnen het verder uiteen te scheuren.

Ze had niet de kampplaats gezien, maar een steenhoop die als richtingaanwijzing diende. In de stapel stenen lagen enkele droge noodrantsoenen, een aantal werktuigen en ander hulpmateriaal, een vuurboor en een platte steen met wat droge tondel, alsmede een tamelijk stijve vacht met kale plekken. Ze zou nog wel enige bescherming tegen de kou bieden, maar ze was aan vervanging toe. Bij de top van de steenhoop wees een afgebroken uiteinde van een mammoetslagtand, stevig door zware keien op zijn plaats gehouden, naar een gedeeltelijk onder water liggende, grote rolsteen midden in de rivier. Daarop was met rode kleurstof een liggende ruit aangebracht, waarvan de v-vormige rechterpunt uit dubbele strepen bestond zodat een stroomafwaarts wijzend teken werd gevormd.

Na alles precies te hebben teruggelegd zoals ze het hadden gevonden, volgden ze de rivier tot een tweede steenhoop met een kleine slagtand, die landinwaarts wees naar een iets van de rivier liggende, aardige, door berken, elzen en enkele dennen omzoomde open plek. Ze zagen nog een derde steenhoop en ontdekten daar vlak naast een kleine bron met fris en helder sprankelend water.

In deze steenhoop lagen eveneens noodrantsoenen, allerleihulp werktuigen en een grote leren lap, ook stijf, die als tent of afdakje was te gebruiken. Achter de hoop lag bij een kring stenen om een ondiepe kuil, die zwart zag van de houtskool, een bergje afgevallen takken en drijfhout, door een vorige bezoeker bijeengeraapt.

'Het is handig om deze plek te weten,' zei Jondalar. 'Ik ben blij dat we niets van de voorraden hoeven te gebruiken, maar als ik in deze streek zou wonen en ze nodig zou hebben, zou ik het een hele opluchting vinden te weten dat dit hier is.'

'Het is goed bedacht,' zei Ayla, die zich verbaasde over de vooruitziende blik van degenen die de kampplaats hadden uitgezocht en ingericht.

Ze bevrijdden snel de paarden van hun draagstellen en halsters, rolden de leren riemen en zware koorden op die alles op zijn plaats hielden en lieten de paarden los om te grazen en tot rust te komen. Met een glimlach keken ze hoe Renner onmiddellijk op het gras ging liggen om heen en weer te rollen, alsof hij ernaar snakte zich op een jeukende plek op zijn rug te kunnen krabben.

'Ik voel me ook helemaal warm en kriebelig,' zei Ayla. Ze knoopte de leren veters om het zachte bovenste deel van haar schoeisel los en schopte het uit. Ze maakte haar riem met de messchede en ettelijke buidels los, deed een halsketting van ivoren kralen af waar een fraai versierd zakje aan hing, gooide haar tuniek en beenkappen uit en rende naar het water, met de vrolijk springende Wolf naast zich. 'Kom jij ook?'

'Straks,' zei Jondalar. 'Ik wacht liever tot ik het hout heb gehaald, zodat ik zonder zand en stukjes bast op mijn lijf in bed kruip.'

Ayla kwam al gauw terug en trok een andere tuniek aan en de beenkappen die ze 's avonds altijd droeg, maar deed wel de halsketting en de riem om. Jondalar had hun spullen uitgepakt en ze ging helpen hun kamp in te richten. Ze hadden al een samenwerking ontwikkeld waarbij weinig knopen meer hoefden te worden doorgehakt. Ze zetten samen de tent op. Eerst spreidden ze een ovaal grondkleed uit en daarna zetten ze slanke houten stokken in de grond vast ter ondersteuning van een, van verscheidene aaneengenaaide huiden gemaakte, leren tentdoek. De kegelvormige tent had afgeronde zijden en bovenin een opening om rook te laten ontsnappen als ze genoodzaakt waren een vuur in de tent aan te leggen, wat ze zelden deden. Aan de binnenkant zat een extra flap om het rookgat bij slecht weer af te kunnen sluiten.

Langs de onderkant van de tent waren koorden bevestigd om haar mee vast te maken aan in de grond geslagen paaltjes. Bij sterke wind kon het grondkleed nog met extra touwtjes aan detent worden bevestigd en kon de flap van de ingang stevig worden vastgezet. Ze hadden een tweede grote lap bij zich om een beter geïsoleerde, dubbelwandige tent te kunnen maken, maar daarvoor hadden ze tot dusver nog weinig reden gehad.

Ze spreidden hun slaapvachten langs de lange wand van het ovaal uit, waardoor aan de zijkanten net genoeg ruimte overbleef voor hun bagagemanden en andere bezittingen; Wolf kon bij slecht weer aan hun voeten liggen. Ze waren met twee afzonderlijke slaaprollen begonnen, maar hadden snel een manier gevonden deze zodanig te schikken dat ze bij elkaar konden slapen. Toen de tent stond, ging Jondalar brandhout zoeken om dat wat ze zouden verbruiken te vervangen en Ayla begon het eten te bereiden.

Hoewel ze wist hoe ze met de spullen in de steenhoop vuur moest maken - door de lange stok in haar handpalmen tegen het kleine houten platform rond te draaien tot ze een gloeiend stukje houtskool kreeg dat ze aan kon blazen tot het opvlamde - was Ayla's gereedschap om vuur te maken uniek. Toen ze nog alleen in haar vallei woonde, had ze een ontdekking gedaan. Ze had per ongeluk een stukje pyriet van het hoopje stenen naast de beek gepakt in plaats van de klopsteen, waarmee ze bezig was uit vuursteen nieuwe gereedschappen voor zichzelf te maken. Ze had dikwijls vuur gemaakt en overzag dadelijk de implicaties, toen de tik van het pyriet tegen de vuursteen een lang nagloeiende vonk veroorzaakte, die een brandplekje op haar been maakte.

Ze had ettelijke pogingen moeten doen voor het lukte, maar reeds lang had ze de beste manier gevonden om met de vonken- steen om te gaan. Ze kon sneller vuur maken dan iemand die met grote, geconcentreerde inspanning met vuurboor en platform moest werken, zich voor kon stellen. De eerste keer dat Jondalar haar bezig zag, kon hij zijn ogen niet geloven en haar absoluut verbluffende wijze van vuur maken had geholpen om het Leeuwekamp akkoord te laten gaan toen Talut haar wilde adopteren. Ze dachten dat ze toverij gebruikte.

Ayla meende ook dat het toverij was, maar ze dacht dat die toverkracht in de steen school en niet in haarzelf. Voordat ze uit de vallei vertrokken, hadden zij en Jondalar zoveel mogelijk grijsgele, metaalachtige stenen bijeen gezocht, omdat ze niet wisten of ze die ooit ergens anders nog zouden vinden. Ze hadden er een paar weggegeven aan het Leeuwekamp en andere Mamutiërs, maar er waren er nog veel over. Jondalar wilde ook zijn volk ervan laten profiteren. Snel vuur kunnen maken kon uiterst handig zijn - om vele redenen.

De jonge vrouw maakte in de kring van stenen een hoopje van droge bastschilfers en het pluis van het wilgeroosje dat alstondel moest dienen. Ernaast lag wat droog sprokkelhout van de houtstapel. Ayla boog zich voorover tot vlak boven de tondel, hield het stuk pyriet erbij in een hoek die het beste resultaat opleverde en gaf toen met een stuk vuursteen een tik tegen de magische, gelige steen, midden in een door het gebruik ontstane groef. Een grote, heldere, traag dovende vonk spatte van de steen en viel op de tondel. Een dun sliertje rook steeg op. Vlug legde ze haar hand eromheen en blies voorzichtig. Een houtskoolbrokje gloeide rood op en sproeide piepkleine, zonnegele vonkjes. Een tweede keer blazen liet een vlammetje oplekken. Ze legde twijgjes en stukjes bast erbij en, toen het vuurtje goed brandde, een grotere tak.

Tegen de tijd dat Jondalar terugkwam, had Ayla verscheidene min of meer ronde stenen, die ze uit een drooggevallen poel bij de rivier had gehaald, in het vuur liggen om heet te worden voor het koken en had ze een mooi stuk bizon aan een spit boven het vuur gehangen; de vetlaag aan de buitenkant siste en pruttelde. Ze had kattestaartwortels gewassen die ze in stukken sneed, samen met een andere witte, zetmeelrijke wortelsoort - donkerbruin aan de buitenkant, die 'grondnoot' heette - om ze daarna in een dichtgevlochten, waterdicht mandje halfvol water te leggen. De vetrijke tong lag er al in te wachten. Ernaast lag een hoopje hele bospeentjes. De lange man legde zijn lading hout op de grond.

'Het ruikt nu al lekker!' zei hij. 'Wat ben je aan het klaarmaken?'

'Ik rooster de bizon, maar die is voornamelijk voor op reis. Het is makkelijk om onderweg geroosterd vlees te kunnen eten. Voor vanavond en morgenochtend ben ik soep aan het maken van de tong, de groenten en het beetje dat we nog van het Pluimgraskamp hebben,' zei ze.

Met een stok viste ze een hete steen uit het vuur en veegde met een bebladerd twijgje de as eraf. Toen pakte ze een tweede stok en tilde, de beide stokken als tang gebruikend, de steen op en liet hem bij de tong in het water glijden. De steen gaf sissend en stomend zijn hitte aan het water af. Vlug deed ze nog meer stenen in de mand, voegde fijngesneden bladeren toe en dekte de mand af.

'Wat doe je in de soep?'

Ayla glimlachte inwendig. Hij wilde altijd precies weten hoe ze bij het koken te werk ging, zelfs welke kruiden ze voor het maken van thee gebruikte. Dat was weer een van die dingetjes die haar in hem verbaasd hadden, omdat geen enkele man van de Stam het in zijn hoofd zou halen zoveel belangstelling te tonen voor iets dat in de herinneringen van vrouwen lag opgeslagen, ook al was hij er misschien nog zo nieuwsgierig naar.

'Behalve deze wortels doe ik er groene toppen van katte- staarten in, de knollen, bladeren en bloemen van deze groene uitjes, stukjes geschilde distelstengel, de peultjes van deze hok- jespeulplanten en ik heb er net salie- en tijmblaadjes in gedaan, voor de smaak. Misschien gooi ik er ook nog klein hoefblad in, omdat het een beetje zout smaakt. Als we in de buurt van de Beranzee komen, kunnen we misschien wat zout krijgen. Toen ik nog bij de Stam woonde, hadden we dat altijd in voorraad. Ik denk dat ik een beetje mierikswortel fijnstamp die ik vanmorgen heb gevonden. Dat heb ik net geleerd op de Zomerbij- eenkomst. Hij is heet en je hebt niet veel nodig, maar hij geeft het vlees een interessant smaakje. Ik denk dat je het lekker zult vinden.'

'Waar zijn die bladeren voor?' vroeg hij, op een bosje wijzend dat ze had geplukt, maar niet genoemd. Hij vond het leuk te weten wat ze gebruikte en wat haar opvattingen over voedsel waren. Hij genoot van haar kookkunst, maar die was ongebruikelijk. Bepaalde smaken en aroma's gebruikte zij alleen en die waren anders dan degene waarmee hij was opgegroeid.

'Dat is ganzevoet, om het vlees in te verpakken als ik het bij onze voorraad stop. Het is een lekkere combinatie als je het koud eet.' Ze zweeg even met een nadenkende blik in haar ogen. 'Misschien bestrooi ik het vlees nog met een beetje hout- as, die smaakt ook een tikje zout. En ik zou ook iets van de bout in de soep kunnen doen als hij bruin is, voor de kleur en de smaak. Met de tong en het vlees moet het een mooie stevige groentesoep worden en morgenochtend kunnen we lekker wat graan meekoken, dat we bij ons hebben. Er zal wel tong over zijn, maar die omwikkel ik met gedroogd gras en stop haar voor later in mijn vleestas. Er is nog ruimte, zelfs met de rest van ons rauwe vlees en dat stuk dat we voor Wolf hebben meegenomen. Zolang het 's nachts koud blijft, zou alles een tijd goed moeten blijven.'

'Het klinkt verrukkelijk. Ik kan haast niet wachten,' zei Jondalar met een glimlach vol vreugdevolle verwachting en, naar Ayla meende, nog iets meer. 'O ja, heb je nog ergens een mandje dat ik kan gebruiken?'

'Jawel, maar waarvoor?'

'Dat vertel ik als ik terug ben,' zei hij en grinnikte geheimzinnig.

Ayla keerde het spit, haalde daarna de stenen uit de soep en deed er nieuwe hete in. Terwijl het eten gaar werd, zocht ze tussen de kruiden die ze had verzameld om een Wolfverdrijver te maken, en ze legde de plant opzij die ze voor eigen gebruik had geplukt. Ze stampte een beetje mierikswortel voor hun maaltijd fijn in wat bouillon. Daarna stampte ze de rest van de hetewortel tot pulp en begon de andere scherpe, akelig smakende en sterkriekende kruiden te kneuzen die ze die ochtend had verzameld, in een poging de meest weerzinwekkende combinatie te maken die ze verzinnen kon. Ze dacht dat de hete mierikswortel het meest effectief zou zijn, maar de sterke kamferlucht van de artemisia zou ook een aardig steentje kunnen bijdragen.

Maar de plant die ze opzij had gelegd, hield haar gedachten bezig. Ik ben blij dat ik die gevonden heb, peinsde ze. Ik weet dat ik niet genoeg kruiden heb voor mijn ochtendthee om er de hele Tocht mee te kunnen doen. Ik moet er onderweg nog meer zien te vinden om te zorgen dat ik geen kleintje krijg, vooral nu ik zoveel met Jondalar samen ben! Ze glimlachte bij de gedachte.

Ik weet zeker dat op die manier kleintjes beginnen, wat de mensen ook over geesten mogen beweren. Ik denk dat dat de reden is waarom mannen hun orgaan in dezelfde plek willen steken als waar de kleintjes uitkomen en vrouwen ook willen dat ze dat doen, en dat de Moeder dat daarom ook tot Haar Gave van het Genot heeft gemaakt. Ze schenkt ook de Gave van het Leven en ze wil dat Haar kinderen van het maken van nieuw leven genieten, vooral omdat het baren niet altijd makkelijk gaat. Vrouwen zouden misschien niet willen baren als de Moeder het begin van kleintjes niet tot Haar Gave van het Genot had gemaakt. Kleintjes zijn enig, maar je weet niet hóé enig voordat je er eentje hebt. Ayla had haar onorthodoxe ideeën over de conceptie heimelijk ontwikkeld tijdens de winter waarin ze van Mamut, de oude leermeester van het Leeuwekamp, onderricht over Mut, de Grote Aardmoeder, kreeg, al was de gedachte al veel eerder bij haar opgekomen.

Maar met Broud was het geen Genot voor me, herinnerde ze zich. Ik vond het vreselijk als hij me dwong, en ik weet zeker dat daardoor Dure is begonnen. Niemand geloofde dat ik ooit een kleintje zou krijgen. Ze dachten allen dat mijn Holeleeuw- totem te sterk was voor welke man ook. Iedereen stond ervan te kijken. Maar het gebeurde pas nadat Broud me begon te dwingen en ik kon zijn gelaatstrekken in mijn kleintje zien. Hij moest degene zijn geweest die Dure in me had laten groeien. Mijn totem wist hoe dolgraag ik een kleintje van mijzelf wilde hebben - misschien wist de Moeder het ook. Wellicht kan het alleen zó. Mamut heeft me verteld dat we weten dat het Genot een Geschenk van de Moeder is omdat het zoveel macht heeft. Er is heel moeilijk weerstand aan te bieden. Hij zei dat het voor mannen nog moeilijker is dan voor vrouwen.

Zo was het ook met die donkerrode mammoet. Alle mannetjes wilden haar hebben, maar zij wilde ze niet. Ze wilde wachten op haar grote stier. Wilde Broud me daarom niet metrust laten? Was - ook al haatte hij me - de Gave van het Genot van de Moeder toch sterker?

Misschien, maar ik geloof niet dat hij het alleen om het Genot deed. Dat had hij bij zijn eigen gezellin kunnen krijgen of bij elke andere vrouw die hij wilde hebben. Ik denk dat hij wist hoe afschuwelijk ik het vond en er daarom meer Genot aan beleefde. Broud kan misschien een kleintje in me hebben laten beginnen - of gaf mijn Holeleeuw zich wellicht gewonnen omdat hij wist hoe graag ik een kleintje wilde? - maar Broud kon me slechts zijn orgaan geven. Hij kon me niet de Gave van het Genot van de Moeder geven. Dat heeft alleen Jondalar gedaan.

Ik denk dat er meer achter Haar Gave moet zitten dan alleen het Genot. Als Zij Haar Kinderen alleen een Gave van het Genot had willen geven, waarom zou Ze die dan verbergen in de plek waar kinderen uit geboren worden? Een Genotsplek zou overal kunnen zitten. Die van mij zit niet op precies dezelfde plaats als die van Jondalar. Zijn Genot komt wanneer hij in me is, maar het mijne zit op dat andere plekje en wanneer hij me daar Genot geeft, heb ik overal een heerlijk gevoel, van binnen en over mijn hele lichaam en dan wil ik hem in me voelen. Ik zou mijn Genotsplek niet binnen in me willen hebben. Als ik erg gevoelig ben, moet Jondalar heel voorzichtig zijn, anders kan het pijn doen, en een kind baren gaat ook niet pijnloos. Als de Genotsplek van een vrouw binnen in haar zat, zou het baren nog veel moeilijker worden dan het al is.

Hoe weet Jondalar toch altijd precies wat hij moet doen? Hij wist me Genot te geven voordat ik wist wat het was. Ik denk dat die grote mammoet ook wist hoe hij die mooie rode Genot moest geven. Ik denk dat ze dat harde diepe geluid maakte, omdat hij haar Genot liet beleven en dat daarom haar hele familie zo blij voor haar was. Ayla's gedachten vervulden haar van warme tintelingen. Ze wierp een blik in de richting van het beboste deel waarin Jondalar was verdwenen en vroeg zich af wanneer hij terugkwam.

Niet elke keer dat Genot wordt gedeeld, begint een kleintje te groeien. Misschien moeten er ook geesten bij komen. Of het nu de totemgeesten van de mannen van de Stam zijn, of het wezen van de geest van een man dat de Moeder hem afneemt en aan een vrouw geeft, een kleintje begint te groeien wanneer een man zijn orgaan naar binnen steekt en daar de kern van zijn wezen achterlaat. Op die manier geeft Zij een vrouw een kind en niet door geesten, maar via Haar Gave van het Genot. Maar Zij bepaalt wiens wezen het nieuwe leven zal laten beginnen en wanneer.

Als de Moeder dat bepaalt, hoe kan dan Iza's medicijn beletten dat je zwanger wordt? Misschien staat die niet toe dat hetwezen van een man, of zijn geest, zich met dat van een vrouw vermengt. Iza wist ook niet precies waarom de medicijn werkte, maar zij lijkt dat inderdaad te doen, meestal tenminste.

Ik zou het leuk vinden een kleintje te laten beginnen als Jondalar het Genot met me deelt. Ik wil zo vreselijk graag een kleintje dat een deel van hem is. Van zijn wezen of geest, maar hij heeft gelijk dat we moeten wachten. Ik heb Dure met zoveel moeite gekregen. Wat had ik moeten beginnen als Iza er niet was geweest? Ik zou zeker willen dat er mensen in de buurt waren, die zouden weten hoe ze me moesten helpen.

Ik zal Iza's thee elke morgen blijven drinken en er niets over zeggen. Ze had gelijk. Ik moest er maar niet te veel over praten dat kleintjes door het orgaan van een man beginnen. Jondalar werd zo ongerust toen ik het erover had; hij dacht dat we geen Genot meer zouden kunnen delen. Als ik nog geen kleintje kan krijgen, wil ik toch ten minste Genot met hem hebben.

Zoals die mammoeten. Deed die grote mammoet dat soms? Een kleintje laten beginnen bij die donkerrode. Het was zo geweldig, zoals ze hun Genot deelden met de kudde. Ik ben zo blij dat we zijn blijven kijken. Ik vroeg me steeds af waarom ze voor de andere wegliep, maar die interesseerden haar niet. Ze wilde zelf haar metgezel kiezen en niet meegaan met iedereen die haar wilde hebben. Ze wachtte op die grote stier en zodra hij kwam, wist ze dat hij het was. Ze kon niet wachten, rende meteen op hem af. Ze had lang genoeg gewacht. Ik weet hoe ze zich heeft gevoeld.

Wolf kwam de open plek opgerend, trots een oud, halfrot bot meetorsend om aan haar te laten zien. Hij liet het voor haar voeten vallen en keek vol verwachting naar haar op.

'Pfff! Dat ruikt bedorven! Waar heb je dat vandaan, Wolf? Je hebt zeker iemands begraven afval gevonden. Ik weet dat je rottend vlees heerlijk vindt. Misschien is dit het goede moment om te kijken of je heet en scherp ook lekker vindt,' zei ze. Ze pakte het bot en smeerde iets van het mengsel dat ze had gemaakt op Wolfs trotse bezit. Toen gooide ze het naar het midden van het veldje.

Het jonge dier stoof er gretig achteraan, maar rook behoedzaam voordat hij het oppakte. Het had nog steeds die heerlijke bedorven lucht waar hij zo dol op was, maar die vreemde geur vertrouwde hij niet helemaal. Ten slotte nam hij het bot in zijn bek, maar hij liet het snel vallen en begon te snuiven en te proesten en met zijn kop te schudden. Zijn capriolen waren zo vermakelijk dat Ayla het uitschaterde. Wolf rook nogmaals aan het bot, deinsde snuivend en met een uitdrukking van groot ongenoegen op zijn gezicht achteruit en rende naar de bron.

'Dat vind je niet lekker, hè, Wolf? Mooi zo! Je moet het ook niet lekker vinden,' zei ze en ze voelde onder het kijken naar het dier weer de lach in zich opborrelen. Water drinken scheen niet veel te helpen. Hij tilde een voorpoot op en wreef ermee over de zijkant van zijn kop, in een poging zijn snuit af te vegen, alsof hij dacht zich zo van de vieze smaak te kunnen ontdoen. Hij kuchte, snoof en schudde nog steeds met zijn kop toen hij de bosjes in rende.

Hij kruiste Jondalars pad die, toen hij op de open ruimte kwam, Ayla zo hard lachend aantrof dat haar ogen ervan traanden. 'Wat valt er te lachen?' vroeg hij.

'Je had hem moeten zien,' zei ze, nog steeds proestend. 'Die arme Wolf, hij was zo trots op dat oude bot dat hij gevonden had. Hij snapte niet wat ermee gebeurd was en probeerde van alles om de smaak uit zijn bek te krijgen. Als je denkt dat je tegen de lucht van mierikswortel en kamfer kunt, Jondalar, geloof ik dat ik een manier heb gevonden om Wolf van onze spullen te laten afblijven.' Ze stak hem de houten bak toe waarin ze de ingrediënten had gemengd. 'Dit is het: "Wolfverdrijver"!'

'Ik ben blij dat het werkt,' zei Jondalar. Ook hij glimlachte, maar de vrolijkheid in zijn ogen kwam niet door Wolf. Ayla merkte eindelijk dat hij zijn handen op zijn rug hield.

'Wat heb je daar achter je rug?' vroeg ze, opeens nieuwsgierig-

'Och, toevallig heb ik bij het zoeken naar hout nog iets anders gevonden. En als je belooft een lief meisje te zijn, geef ik je er misschien wel wat van.'

'Waarvan?'

Hij haalde het volle mandje achter zijn rug vandaan. 'Grote, sappige, rode frambozen!'

Ayla's ogen lichtten op. 'O, ik ben dol op frambozen!'

'Dacht je dat ik dat niet wist? Wat krijg ik ervoor?' vroeg hij met twinkelende ogen.

Ayla keek naar hem op en liep naar hem toe met een grote, stralende, brede glimlach, die haar ogen vulde met liefde voor hem, de warme gevoelens die ze juist had ervaren en haar vreugde, omdat hij haar een verrassing had willen bereiden.

'Ik geloof dat ik al ben beloond,' zei hij en hij liet zijn adem ontsnappen. 'O Moeder, wat ben je mooi als je glimlacht. Je bent altijd mooi, maar vooral wanneer je glimlacht.'

Plotsklaps was hij zich scherp van haar bewust, van elk trekje en elke kleine bijzonderheid aan haar. Haar lange, dichte, donkerblonde haar dat lichtend opglansde waar de zon het had gebleekt, werd door een leren veter bijeengehouden. Het bezat een natuurlijke golf en losse sliertjes, die zich aan het leren bandje hadden ontworsteld, krulden rond haar gebruinde gezicht; één viel over haar voorhoofd en hing voor haar ogen. Hij weerstond de neiging zijn hand uit te steken en het opzij te vegen.

Ze was lang en paste qua bouw goed bij zijn gestalte van één meter vijfennegentig en de soepele, vlakke, pezige spieren die op grote fysieke kracht wezen, tekenden zich duidelijk in haar lange armen en benen af. Ze was een van de sterkste vrouwen die hij ooit had ontmoet; wat lichaamskracht betrof kon ze zich met vele mannen meten die hij kende. De mensen die haar hadden grootgebracht, waren met een meetbaar grotere spierkracht begiftigd dan de langere, maar lichter gebouwde mensen tot wie ze op grond van haar geboorte behoorde. En hoewel Ayla onder de Stamleden niet als bijzonder sterk was beschouwd, had ze om mee te kunnen doen een veel grotere kracht ontwikkeld dan ze normaliter misschien had gekregen. Door jaren bespieden, opsporen en besluipen bij de jacht had ze een soepele beheersing over haar lichaam verkregen en ze bewoog zich met een ongëmene gratie.

De mouwloze, leren tuniek die ze met een gordel over leren beenkappen droeg, zat gerieflijk maar verhulde niet haar volle stevige borsten, die zwaar hadden kunnen lijken maar dat niet deden, of haar vrouwelijk gevormde, welvende heupen en ronde, stevige achterste. De veters aan haar beenkappen hingen los en ze was barrevoets. Aan een veter om haar hals hing een schitterend geborduurd en versierd leren zakje met franje van kraanvogelveren aan de onderkant, waarin de hobbelige omtrekken waren te zien van de voorwerpen die erin zaten.

Aan haar gordel bengelde een messchede, vervaardigd van stijf, ongelooid leer, een dierehuid die was schoongemaakt en afgeschrapt maar niet bewerkt, zodat zij bij het drogen hard werd in elke vorm die men eraan gaf en weer zacht kon worden als zij doornat werd gemaakt. Ze had haar slinger bij de rechterzij tussen haar gordel gestopt naast een buideltje met verscheidene stenen. Aan haar linkerzij hing een nogal vreemd, buidelachtig voorwerp. Ofschoon het oud en versleten was, was duidelijk te zien dat het bestond uit een hele otterhuid, die was geprepareerd met de poten, staart en kop er nog aan. De keel was opengesneden en door die opening waren de ingewanden verwijderd; vervolgens was door voorgeboorde gaten een koord geregen dat werd aangetrokken om de buidel te sluiten. De geplette kop vormde de sluitflap. Het was haar medicijnbuidel, een buidel die ze had meegenomen van de Stam en die ze van Iza had gekregen.

Ze heeft niet het gezicht van een Zelandonische, dacht Jondalar; het zou hun opvallen dat ze er anders uitzag, maar dat ze mooi was stond buiten kijf. Haar grote ogen waren grijsblauw -

de kleur van fijnkorrelige vuursteen, dacht hij - en stonden ver uiteen. Ze werden omringd door wimpers die enkele nuances donkerder waren dan haar haar en haar wenkbrauwen waren iets lichter, van een kleur er net tussenin. Haar gezicht was hartvormig, tamelijk breed met hoge jukbeenderen, een sterke kaaklijn en een smalle kin. Haar neus was recht en fijngevormd en haar volle lippen, die bij de hoeken omhoog liepen, ontblootten haar tanden in een glimlach die haar ogen liet oplichten en die blijk gaf van haar pure vreugde in het glimlachen zelf.

Hoewel haar glimlach en lach haar ooit als anders dan anderen hadden gebrandmerkt, waardoor zij ze had onderdrukt, vond Jondalar het heerlijk als ze glimlachte. Haar plagerijen brachten een magische verandering teweeg in het toch al bekoorlijke geheel van haar gelaatstrekken: ze was werkelijk nog mooier als ze glimlachte. Opeens voelde hij zich overspoeld door het genot van haar aanblik en zijn liefde voor haar en hij dankte in stilte opnieuw de Moeder dat Ze haar aan hem had teruggegeven.

'Wat wil je van me hebben voor de frambozen?' zei Ayla. 'Zeg het maar, en het is van jou.'

'Ik wil jou, Ayla,' zei hij met stem, plotseling schor van emotie. Hij zette het mandje neer en had haar onmiddellijk in zijn armen, en kuste haar met intense heftigheid. 'Ik hou van je. Ik wil je nooit verliezen,' zei hij op hese fluistertoon en kuste haar opnieuw.

Een golf van duizelingwekkende warmte sloeg door haar heen en ze reageerde even hartstochtelijk als hij. 'Ik hou ook van jou,' zei ze, 'en ik verlang ook naar je, maar mag ik eerst het vlees van het vuur zetten? Ik wil niet dat het verbrandt terwijl we... bezig zijn.'

Jondalar keek haar een ogenblik aan alsof hij haar niet had verstaan; toen ontspande hij zich, drukte haar nog even tegen zich aan en deed met een berouwvolle glimlach een stap achteruit. 'Ik wilde me niet zo lomp opdringen. Het komt doordat ik zoveel van je hou, ik kan me soms moeilijk bedwingen. We kunnen wachten tot straks.'

Ze voelde nog steeds de warme, tintelende reactie van haar lichaam op zijn vurige omhelzing en ze wist niet of ze wel wilde ophouden. Ze had een beetje spijt van haar opmerking die het moment had doorbroken. 'Ik hoef het vlees eigenlijk er niet af te zetten,' zei ze.

Jondalar lachte. 'Ayla, jij bent een ongelooflijke vrouw,' zei hij, en schudde glimlachend het hoofd. 'Heb je enig idee hoe bijzonder je bent? Je bent altijd bereid om te vrijen, wanneer ik je maar wil. Dat is steeds zo geweest. Niet slechts bereid je teschikken, of je nu zin hebt of niet, maar volkomen bereid om welke bezigheid ook te onderbreken als ik dat wil.'

'Maar ik wil jou ook, wanneer jij mij wilt.'

'Je weet niet hoe ongewoon dat is. De meeste vrouwen moeten een beetje worden overgehaald. Als ze net ergens mee bezig zijn, hebben de meesten weinig zin zich te laten storen.'

'De vrouwen met wie ik ben opgegroeid, waren altijd bereid wanneer een man hun het teken gaf. Je hebt me jouw teken gegeven, je hebt me gekust en me laten weten dat je naar me verlangde.'

'Misschien krijg ik er spijt van dat ik dit zeg, maar je mag weigeren, weet je.' Hij fronste van inspanning om het haar duidelijk te maken. 'Ik hoop dat je niet denkt dat je er altijd klaar voor moet zijn wanneer ik dat ben. Je woont nu niet meer bij de Stam.'

'Je begrijpt het niet,' zei Ayla hoofdschuddend, in een even ernstige poging het hem uit te leggen. 'Ik denk helemaal niet dat ik klaar moet staan. Als je mij je teken geeft, ben ik er klaar voor. Misschien omdat de vrouwen van de Stam zich altijd zo gedroegen. Misschien ook, omdat jij degene bent geweest die me heeft geleerd hoe heerlijk het is om het Genot te delen. Misschien, omdat ik zoveel van je hou. Wanneer je mij je teken geeft, denk ik er niet verder over na, dan voel ik het van binnen. Je teken, je kus die me laat weten dat je naar me verlangt, laat mij ook naar jou verlangen.'

Hij glimlachte weer, van opluchting en vreugde. 'Door jou krijg ik er ook veel zin in. Alleen maar door naar je te kijken.' Hij boog zijn hoofd naar haar omlaag, zij reikte naar hem op en vlijde zich tegen hem aan toen hij haar stevig in zijn armen sloot.

Hij beheerste het onstuimige verlangen dat hij voelde, hoewel nog een extra blijdschap in hem opwelde dat hij nog steeds zo gretig naar haar kon verlangen. Van sommige vrouwen had hij na één keer al genoeg gekregen, maar met Ayla leek het altijd weer nieuw. Hij voelde haar stevige, sterke lichaam tegen het zijne en haar armen om zijn nek. Hij liet zijn handen naar de voorkant van haar lichaam gaan en rond haar borsten terwijl hij zich meer voorover boog om haar in de welving van haar hals te kussen.

Ayla haalde haar armen weg, begon haar gordel los te knopen en liet die met alles wat eraan hing op de grond vallen. Jondalar ging onder haar tuniek en tilde die op toen hij de beide ronde vormen met de harde, rechtopstaande tepels vond. Hij trok de tuniek verder omhoog, zodat een donkerroze tepelhof rond het opstaande, gevoelige knopje was te zien. De warme zwaarte ondersteunend met zijn hand raakte hij met zijn tongeven de tepel aan, nam deze in zijn mond en zoog hem naar binnen.

Tintelende beekjes vuur doorstroomden haar naar dat plekje diep daarbinnen en een kreetje van genot ontsnapte haar lippen. Ze kon haast niet geloven hoe ze hieraan toe was. Ze had het gevoel dat ze, zoals de donkerrode mammoet, al de hele dag had gewacht en nu bijna geen seconde meer kon wachten. Even flitste het beeld van de grote, roodbruine stier met zijn lange gebogen orgaan door haar heen. Jondalar liet haar tuniek los; zij pakte de halsopening beet en trok haar in een soepele beweging over haar hoofd.

Hij hield zijn adem in toen hij haar zo zag, streelde haar gladde huid en reikte naar haar stevige borsten. Hij liefkoosde een harde tepel, zachtjes wrijvend en knijpend, terwijl hij aan de andere zoog, trok en knabbelde. Ayla voelde heerlijke schokjes opwinding door zich heen gaan, sloot haar ogen en gaf zich volledig aan haar sensaties over. Toen hij ophield met het verrukkelijke strelen en sabbelen, opende ze haar ogen niet en weldra voelde ze zijn lippen op de hare. Ze opende haar mond om een voorzichtig verkennende tong toe te laten. Toen ze haar armen om zijn nek legde, kon ze de kreukels van zijn leren tuniek tegen haar nog steeds gevoelige tepels voelen.

Hij liet zijn hand over de zachte huid van haar rug gaan en voelde de beweging van haar strakke spieren. Haar onmiddellijk reageren had zijn hartstocht nog doen toenemen en zijn harde, opgerichte mannelijkheid duwde tegen zijn kleding.

'O, vrouw!' zuchtte hij. 'Wat verlang ik naar je.'

'Ik ben klaar voor je.'

'Laat me deze spullen even uittrekken,' zei hij. Hij maakte zijn riem los en trok zijn tuniek via zijn rug over zijn hoofd. Ayla zag de puilende bobbel en streelde die, en ze begon het koord om zijn heupen los te maken, terwijl hij bij haar hetzelfde deed. Ze stapten beiden uit hun beenkappen, strekten hun armen naar elkaar uit en bleven dicht tegen elkaar aan staan, geheel opgaand in een lange, trage, sensuele kus. Jondalar zocht met een vlugge blik de open plek af naar een geschikt plaatsje, maar Ayla liet zich op haar handen en knieën zakken en keek met een guitige glimlach naar hem op.

'Jouw vacht is dan misschien geel en niet lichtbruin, maar jij bent degene die ik kies,' zei ze.

Hij glimlachte en liet zich achter haar op zijn knieën zakken. 'En jouw haar is niet dieprood, het heeft de kleur van rijp hooi, maar het houdt iets verborgen dat dieprood is, iets dat lijkt op een rode bloem met een heleboel blaadjes. Ik heb geen pluizige slurf om bij je te komen. Ik zal iets anders moeten gebruiken.'

Hij duwde haar iets naar voren, drukte haar billen uiteen zodat haar vochtige opening tevoorschijn kwam en boog zich voorover om het warme zout te proeven. Hij stak zijn tong naar voren en vond het diep in haar plooien verborgen harde knopje. Ze hapte naar adem en nam een iets andere positie aan om het hem makkelijker te maken, terwijl hij met zijn tong duwde en werkte en deze toen diep in haar uitnodigende opening stak om het daarbinnen te proeven en te verkennen. Hij vond het altijd heerlijk haar te proeven. Ayla reed voort op een golf van gewaarwordingen, zich nauwelijks van iets anders bewust dan de hete, kloppende sensaties die haar doorstroomden. Ze was gevoeliger dan gewoonlijk en elk plekje dat hij aanraakte of kuste liet hete prikkelingen door haar heengaan naar dat allergevoeligste plekje diep van binnen, dat tintelde van een verzengend verlangen. Ze hoorde haar snellere ademstoten niet, noch haar kreetjes van genot, maar Jondalar wel.

Hij richtte zich achter haar op, schoof naar haar toe en vond met zijn verlangende, gespannen mannelijkheid haar diepe schacht. Toen hij begon te penetreren, liet ze zich achteruit zakken en duwde tot ze hem volledig omsloot. Hij slaakte een kreet bij haar ongelooflijk warm welkom en trok zich, haar bij de heupen vasthoudend, iets terug. Hij stak zijn hand naar voren, vond haar kleine harde genotsknopje en streelde het terwijl hij weer voorwaarts stootte. Zijn sensaties bereikten bijna een hoogtepunt. Hij trok nogmaals iets terug en streelde haar, haar opwinding aanvoelend, steeds sneller en harder, terwijl hij haar volledig penetreerde. Met een kreet kwam ze tot ontlading en zijn stem vermengde zich met de hare.

Ayla lag op haar buik in het gras met het prettig aanvoelende gewicht van Jondalar bovenop zich, en ze voelde zijn adem op haar linkerschouder. Ze opende haar ogen en keek zonder enige zin om in beweging te komen naar het gedoe van een mier die om een grashalm kroop. Ze voelde dat de man zich bewoog en vervolgens omrolde, waarbij hij zijn arm om haar middel hield.

'Jondalar, je bent een ongelooflijke man. Heb je enig idee hoe bijzonder je bent?' zei Ayla.

'Heb ik die woorden niet al eerder gehoord? Het komt me voor dat ik ze net tegen jou heb gezegd,' zei hij.

'Maar ze gelden voor jou. Hoe komt het dat je me zo goed kent? Ik raak helemaal de weg in mezelf kwijt wanneer ik voel wat je allemaal met me doet.'

'Ik denk dat je eraan toe was.'

'Dat is waar. Het is altijd heerlijk, maar deze keer, ik weet het niet. Misschien kwam het door de mammoeten. Ik heb de hele dag aan die mooie rode mammoet en haar prachtige grote stier - en aan jou - lopen denken.'

'Nu, misschien moeten we nog een keertje mammoet je spelen,' zei hij met een brede glimlach en hij liet zich op zijn rug vallen.

Ayla ging rechtop zitten. 'Dat is goed, maar nu ga ik in de rivier spelen voordat het donker wordt,' - ze boog zich voorover, kuste hem en proefde zichzelf op zijn mond - 'als ik naar het eten heb gekeken.'

Ze rende naar de vuurplaats, draaide het stuk bizon vlees nog eens om, haalde de kookstenen uit de pot en deed er twee nieuwe uit het stervende vuur bij die nog heet waren, legde een paar stukken hout op het vuur en rende naar de rivier. Het was koud toen ze in het water plonsde, maar dat hinderde haar niet. Ze was koud water gewend. Al gauw voegde Jondalar zich bij haar met een grote, zwarte hertehuid in zijn hand. Hij legde die neer, liep voorzichtiger dan zij het water in en ging ten slotte na diep adem te hebben gehaald kopje onder. Zijn haar uit zijn ogen vegend kwam hij boven.

'Dat is koud!' zei hij.

Ze kwam naast hem boven water en begon hem met een ondeugende glimlach te bespatten. Hij spatte terug en er volgde een luidruchtig watergevecht. Met een laatste plets ging Ayla met grote sprongen het water uit, greep de zachte huid en begon zich af te drogen. Ze gaf Jondalar de huid toen hij uit de rivier kwam en ze haastte zich naar de kampplaats waar ze zich snel aankleedde. Ze schepte de soep in hun eetkommen toen Jondalar aan kwam lopen.