14.

Behalve de afwezigheid van de omvangrijke rivier bleef het terrein aanvankelijk onveranderd toen ze de paarden afwendden en de kleine stroom gingen volgen - droog, open grasland met ondermaats struikgewas dicht bij het water - maar Ayla ervoer een gevoel van verlies. Het wijde watervlak van de Grote Moederrivier was zo lang een dagelijkse metgezel geweest die hun de weg wees, dat het een onzekere gewaarwording was haar troostende aanwezigheid niet langer te zien. Naarmate ze verder vorderden in de richting van de heuvels aan de voet van het gebergte en hoger kwamen, werd het struikgewas voller, hoger en bladrijker, en het groeide verder de vlakte op.

De afwezigheid van de grote rivier had eveneens invloed op Jondalar. Bij het reizen langs haar vruchtbare wateren in de natuurlijke warmte van de zomer, was de ene dag met geruststellende eenvormigheid overgegaan in de volgende. De voorspelbaarheid van haar grote overvloed had hem tot gezapige gemakzucht verleid en de scherpte ontnomen aan zijn nerveuze bezorgdheid Ayla veilig thuis te kunnen krijgen. Toen ze de vrijgevige Moeder der rivieren hun rug hadden toegewend, keerden zijn zorgen terug en de veranderende natuur zette hem aan het denken over het gebied dat voor hen lag. Hij begon over hun voorzieningen te piekeren en vroeg zich af of ze voldoende voedsel bij zich hadden. Hij was er niet zeker van dat in de kleinere waterloop makkelijk vis zou zijn te vangen en hij was nog minder zeker over hun bevoorrading in de beboste bergen.

Jondalar was niet erg vertrouwd met de leefwijze van in het bos wonend wild. Dieren van de open vlakten verzamelden zich meestal in kudden en waren op afstand waar te nemen, maar leden van de in wouden levende fauna waren meer solitair ingesteld en konden zich achter bomen en struikgewas verschuilen. Toen hij bij de Sharamudiërs woonde, was hij steeds op jacht gegaan met iemand die de streek kende.

De Shamudische helft van het volk ging graag jagen op de hoge bergspitsen naar gemzen en kende de leefwijzen van beer, everzwijn, bosbizon en andere schuwe prooidieren van het beboste gebied. Jondalar herinnerde zich dat Thonolan een voorkeur had ontwikkeld voor het jagen in de bergen met de Sha- mudiërs. De Ramudische helft echter kende de rivieren en bejaagde de dieren erin, vooral de reuzensteur. Jondalar had meer belangstelling voor de boten gehad en voor alle bijzonderheden van het leven op en aan de rivier. Hoewel hij bij gelegenheid met de gemzejagers was meegegaan, de bergen in, had hij het niet erg op hoogten.

Toen hij een kleine kudde rode edelherten in het oog kreeg, besloot Jondalar dat dit een goede gelegenheid zou zijn een voorraad vlees te bemachtigen die hen door de volgende dagen zou helpen tot ze bij de Sharamudiërs kwamen. Misschien waren ze in staat ook iets voor hen mee te nemen. Ayla voelde er alles voor toen hij het voorstelde. Ze ging graag op jacht en dat hadden ze de laatste tijd niet veel gedaan; ze had alleen enkele patrijzen en wat klein wild neergelegd, waarvoor ze gewoonlijk haar slinger gebruikte. De Grote Moederrivier was zo royaal geweest dat het niet vaak nodig was geweest om te gaan jagen.

Ze vonden een plek voor hun kamp, dicht bij de kleine rivier, lieten hun bagagemanden en het sleeptoestel achter en gingen met hun speerwerpers en speren in de richting van de kudde. Wolf was opgewonden; ze onderbraken de sleur en de speren en speerwerpers maakten hem hun voornemens duidelijk. Whinney en Renner leken ook speelser, al was het maar omdat ze geen bagagemanden droegen of palen sleepten.

Het groepje edelherten bestond uit vrijgezellen en de geweien van de oudere dieren waren met een dikke laag fluweel bedekt. Tegen de herfst zou, precies op tijd voor de bronst als de uitwaaierende horens hun volle wasdom voor dat jaar hadden bereikt, de zachte deklaag van huid en voedende bloedvaten opdrogen en afvallen - geholpen door de herten, die hun gewei tegen bomen of rotsen schoonwreven.

De vrouw en de man hielden halt om de situatie in ogenschouw te nemen. Wolf, vol opgewonden voorpret, jankte en wilde er steeds voortijdig vandoor. Ayla moest hem bevelen stil te blijven zitten, zodat hij niet achter de kudde zou aangaan en de dieren verspreiden. Jondalar was blij dat hij kalmeerde en bedacht vol bewondering hoe goed Ayla hem had afgericht; toen wijdde hij zich weer aan het bestuderen van de herten. Doordat hij op het paard zat, kon de man de hele omgeving overzien en hij genoot nog een ander voordeel dat hij te voet niet zou hebben gehad. Vele dieren met hun trotse gewei waren met grazen opgehouden, zich van de aanwezigheid van de nieuwelingen bewust, maar paarden waren niet bedreigend. Het waren ook graseters, die gewoonlijk werden geduld of genegeerd, zolang ze geen tekenen van angst gaven. Zelfs met de mensen en de wolf erbij waren de herten nog niet voldoende verontrust om op de vlucht te slaan.

Bij het observeren van de kudde, om te bepalen welk dier ze zouden proberen te verschalken, werd Jondalar in verleiding gebracht door een schitterende bok met een indrukwekkend gewei, die hem recht scheen aan te kijken alsof hij de man taxeerde. Misschien zou hij met een groep jagers, die voedsel voor een hele Grot moest hebben en hun bekwaamheid als jager wilde tentoonspreiden, hebben overwogen achter het majestueuze dier aan te gaan. De man was ervan overtuigd dat, als de herfst kwam en hun seizoen voor Genot aanbrak, vele hinden zich graag zouden aansluiten bij de kudde die hem tot leider koos. Jondalar kon zich er niet toe brengen zo'n trots en schitterend dier te doden voor een beetje vlees. Hij koos een ander uit.

'Ayla, zie je dat dier bij die hoge struik? Aan de buitenrand van de kudde?' De vrouw knikte. 'Hij lijkt daar op een goede plek te staan om van de andere weg te springen. Laten we met hem maar een poging wagen.'

Ze bespraken hun strategie en gingen uiteen. Wolf hield de vrouw te paard nauwlettend in het oog en sprong op haar teken voorwaarts naar het hert dat ze had aangewezen. Ayla kwam vlak achter hem aan. Jondalar kwam met een bocht van de andere kant, zijn speer en werper klaar voor de worp.

Het hert voelde gevaar, evenals de rest van de kudde. De dieren schoten in alle richtingen uiteen. De bok die ze hadden uitgekozen, sprong ook weg voor de aanvallende wolf en de aanstormende vrouw, recht op de man op de hengst af. Hij kwam zo vlakbij dat Renner terugdeinsde.

Jondalar had zijn speer gereed, maar de snelle, onverwachte beweging van de hengst bracht hem uit zijn evenwicht, waardoor hij werd afgeleid. De bok veranderde van richting in een poging weg te komen van het paard met de man die zijn weg versperden, om hierop een enorme wolf te vinden. Dodelijk angstig sprong het dier opzij, weg van het grauwende roofdier, en stoof tussen Ayla en Jondalar door.

Bij de volgende sprong van het hert ging Ayla verzitten en mikte. Whinney, die haar teken begreep, stormde achter het dier aan. Jondalar hervond zijn evenwicht en smeet zijn speer naar de vluchtende bok, net toen Ayla de hare liet wegzoeven.

Het trotse gewei schokte achterover, en nog eens. De speren drongen met grote kracht naar binnen, bijna op hetzelfde moment. De grote bok probeerde weer weg te springen, maar het was te laat. De speren hadden doel getroffen. Het edelhert wankelde en stortte in zijn volgende stap neer.

De vlakten waren leeg. De kudde was verdwenen, maar de jagers merkten dit niet toen ze naast de bok van hun paarden sprongen. Jondalar trok zijn mes met het benen handvat uit de schede, greep de fluwelige geweitakken, trok de kop achterover en haalde de keel van het grote dier open. Ze bleven zwijgend kijken hoe het bloed een plas om de kop van de bok vormde. De droge aarde zoog het op.

'Wanneer je naar de Grote Aardmoeder terugkeert, breng Haar dan onze dank over,' zei Jondalar tegen het dode edelhert.

Ayla knikte instemmend. Ze was aan zijn ritueel gewend. Jondalar zei elke keer nadat ze een dier hadden gedood, zelfs een klein dier, iets dergelijks, maar zij had het gevoel dat hij dit nooit werktuiglijk zei. In zijn woorden klonken gevoel en eerbied door. Zijn dankbetuiging was oprecht.

De lage, golvende vlakten maakten plaats voor steile heuvels en tussen het struikgewas verschenen berkebomen. Daarna volgden bossen van haagbeuken en gewone beuken, met hier en daar eiken ertussen. Op lagere hoogte leek de omgeving op de beboste heuvels, waarlangs ze bij de delta van de Grote Moederrivier waren gereisd. Toen ze hoger kwamen, begonnen ze tussen enorme, hun loof verliezende bomen dennen, sparren en enkele lariksen te zien.

Ze kwamen bij een open plek, een onbegroeid, afgerond heuveltje dat iets hoger lag dan het omringende bos. Jondalar hield halt om zich te oriënteren, maar Ayla vanwege het uitzicht. Ze waren hoger dan ze had beseft. Naar het westen zag ze, neerkijkend over boomtoppen, in de verte de Grote Moederrivier, met al haar waterlopen weer verenigd tot één, die zich door een diepe kloof met loodrecht oprijzende rotswanden slingerde. Ze begreep nu waarom Jondalar was afgeslagen om een weg om het gebergte te zoeken.

'Ik ben op een boot door die doorgang gevaren,' zei hij. 'Hij wordt de Poort genoemd.'

'De Poort? Als een poort die je voor een kraal maakt? Om de opening af te sluiten zodat er geen dieren uit kunnen?' vroeg Ayla.

'Ik weet het niet. Ik heb het nooit gevraagd, maar misschien komt daar de naam inderdaad vandaan. Hoewel het meer weg heeft van de wand die je aan beide zijden van het pad naar de poort bouwt. Hij zet zich een flink eind voort. Ik wou dat ik er met jou door kon varen.' Hij glimlachte. 'Misschien doe ik dat nog eens.'

Ze koersten noordwaarts, naar de berg; eerst enige tijd de heuvel af, toen werd het terrein weer vlak. Voor hen verhief zich als een reusachtige muur een lange rij enorme bomen, het begin van een diep, dicht woud met hardhout en groen blijvende soorten. Op het moment dat ze zich in de schaduw van het hoge bladerdak begaven, waren ze in een andere wereld. Het duurde enige seconden voordat hun ogen zich na de felle zonneschijn hadden aangepast aan de schemerige, stille schaduwen van het oude woud, maar ze werden direct de koele, vochtige sfeer gewaar en roken de zware, vochtige, volle geuren van groei en bederf.

Dicht mos bedekte de bodem met een naadloze deken vangroen. Het klom over keien, spreidde zich uit over ronde stammen van reeds lang omgevallen, oeroude bomen en omcirkelde op onpartijdige wijze zowel rottende, nog overeind staande stronken als levende bomen. De voor hen rennende grote wolf sprong op een met mos begroeide boomstam. Hij zakte door het oude, rotte hout dat langzaam bezig was weer in de aarde op te gaan, zodat door het daglicht overvallen wriemelende, witte engerlingen tevoorschijn kwamen. De man en de vrouw stegen weldra af om makkelijker hun weg te kunnen zoeken over een bosbodem, die met de restanten van leven en opkomende nazaten was bezaaid.

Uit mossige, rottende stammen sproten zaailingen en jonge bomen wedijverden om een plekje in de zon, daar waar een door de bliksem getroffen boom in zijn val vele andere had meegesleurd. In de heldere stralen zonlicht, die door een opening in het bladerdak tot de bodem van het woud doordrongen, zoemden vliegen om de knikkende, met roze bloemen bezette pluimen van wintergroen. De stilte was griezelig, de geringste geluiden werden vergroot tot een veelvoud. Zonder enige reden spraken ze fluisterend.

Overal woekerden schimmels. Waar ze ook keken zagen ze paddestoelen in alle mogelijke variëteiten. Bladloze kruiden als 'beukedruppels', lila schrubwortels en diverse kleine orchideeën met kleurige bloemen, dikwijls zonder groene bladeren, stonden overal, groeiden op wortels van andere planten of hun half vergane overblijfselen. Toen Ayla tal van kleine, bleke, wasachtige, bladloze stengels met knikkende kopjes zag, bleef ze staan om er enkele te plukken.

'Dit is lekker kalmerend voor Wolfs ogen en die van de paarden,' legde ze uit en Jondalar zag een warme, droevige glimlach over haar gezicht spelen. 'Deze plant gebruikte Iza om mijn ogen mee te behandelen als ik had gehuild.'

Nu ze toch bezig was, plukte ze meteen paddestoelen waarvan ze zeker wist dat ze eetbaar waren. Ayla nam nooit risico's en was met paddestoelen heel voorzichtig. Vele soorten waren verrukkelijk, verscheidene niet erg smakelijk maar ook niet gevaarlijk, sommige waren goed als medicijn te gebruiken, van enkele kon iemand ziek worden maar niet ernstig, van een paar kon je geestenwerelden gaan zien en enkele waren dodelijk. Sommige waren makkelijk met andere te verwarren.

Het was lastig het sleeptoestel met zijn ver uit elkaar staande palen door het bos te krijgen. Het ding bleef telkens achter dicht bijeen groeiende bomen steken. Toen Ayla de eerste keer de eenvoudige maar efficiënte manier had ontwikkeld om Whinney's kracht te gebruiken voor het vervoeren van voorwerpen die voor haar te zwaar waren om te dragen, had ze eenwijze verzonnen om het paard het steile, smalle pad naar de grot te laten beklimmen, namelijk door de palen dichter naar elkaar te trekken. Nu de kano er echter op was vastgemaakt, konden ze de lange palen niet anders leggen en het was moeilijk manoeuvreren met die stokken achter Whinney aan. Het sleep- toestel voldeed op ruw terrein bijzonder goed en bleef niet in gaten, greppels of modder steken, maar het moest wel een open landschap zijn.

De rest van de middag bleven ze tobben. Jondalar maakte tenslotte de kano geheel los en sleepte hem zelf mee. Ze overwogen serieus het ding achter te laten. Het was buitengewoon nuttig geweest bij het oversteken van de vele rivieren en kleinere zijrivieren die zich steeds bij de Grote Moeder hadden gevoegd, maar ze wisten niet of het de moeite waard was de boot door de dichte bomenvegetatie te loodsen. Ook al lagen nog vele rivieren voor hen, ze zouden die zeker zonder boot kunnen oversteken; hij leverde alleen maar vertraging op.

Toen de duisternis hen overviel, waren ze nog in het woud. Ze zetten hun kamp voor de nacht op, maar voelden zich niet op hun gemak, kwetsbaarder dan midden op de wijde steppen. Op open terrein konden ze in het donker zelfs nog iets zien: wolken of sterren, silhouetten of bewegende gestalten. In het dichte woud met zware stammen van hoge bomen waarachter ook grote dieren zich konden verschuilen, was de duisternis ondoordringbaar. De galmende stilte die griezelig had geleken toen ze deze beboste wereld binnengingen, was 's nachts diep in het woud angstaanjagend, maar ze probeerden hun angst niet te laten merken.

Ook de paarden waren gespannen en kwamen dicht bij het vertrouwde, troostende vuur staan. Wolf bleef eveneens in het kamp. Ayla was daar blij om en gaf hem een portie van hun maaltijd, maar ze zou hem toch in de buurt hebben gehouden. Zelfs Jondalar was blij door het geruststellende gevoel een grote, hun goedgezinde wolf bij zich te hebben. Hij kon dingen ruiken en voelen, die een mens ontgingen.

In de wouden was de nacht kouder door een klamme, kleverige soort vochtigheid, die de lucht zo zwaar doortrok dat zij bijna als regen aanvoelde. Ze kropen vroeg onder hun slaap- vachten en bleven - hoewel ze moe waren - tot diep in de nacht praten, omdat ze zich niet geheel veilig voelden om zich aan de slaap toe te vertrouwen.

'Ik weet niet of we nog met die kano moeten blijven modderen,' merkte Jondalar op. 'De paarden kunnen de kleine stromen oversteken zonder dat er veel nat wordt. Bij diepere rivieren kunnen we de bagagemanden op hun rug zetten in plaats van aan weerskanten te laten hangen.'

'Ik heb mijn spullen ooit eens op een boomstam vastgebonden. Toen ik bij de Stam was weggegaan en op zoek was naar mensen van mijn soort, kwam ik bij een brede rivier. Ik ben die overgezwommen en duwde onderwijl de boomstam voort,' zei Ayla.

'Dat moet niet makkelijk zijn geweest en misschien was het ook gevaarlijk, omdat je je armen niet vrij had.'

'Het ging ook moeilijk, maar ik moest naar de overkant en ik kon geen andere manier bedenken,' zei Ayla.

Ze zweeg een tijdje nadenkend. De man naast haar vroeg zich af of ze in slaap was gevallen. Toen sprak ze uit in welke richting haar gedachten waren gegaan.

'Jondalar, we hebben vast al veel verder gereisd dan ik had gedaan voordat ik mijn valleitje vond. We hebben toch een heel eind afgelegd, hè?'

'Ja, we hebben een heel eind afgelegd,' antwoordde hij op enigszins terughoudende toon. Hij ging op een elleboog op zijn zij liggen, zodat hij haar kon zien. 'Maar we zijn nog ver af van waar ik woon. Heb je al genoeg van het reizen, Ayla?'

'Een beetje. Ik zou een tijdje rust willen nemen. Daarna wil ik wel weer reizen. Zolang ik met jou samen ben, kan het me niet schelen hoe ver we moeten. Ik wist alleen niet dat deze wereld zo groot was. Komt er nooit een eind aan?'

'Ten westen van waar ik woon, houdt het land op bij de Grote Wateren. Niemand weet wat daarachter is. Ik ken iemand die zegt nog verder te zijn gereisd en grotere wateren in het oosten te hebben gezien, maar vele mensen trekken zijn woorden in twijfel. De meeste mensen reizen wat, maar weinigen reizen heel ver, zodat zij de verhalen over lange Tochten heel moeilijk kunnen geloven, tenzij ze iets zien wat hen overtuigt. Er zijn er altijd wel een paar die lange reizen maken.' Hij grinnikte spottend. 'Al heb ik nooit verwacht zo iemand te worden. Wymez heeft een reis rond de Zuidelijke Zee gemaakt en ontdekt dat verder naar het zuiden nog meer land was.'

'Hij heeft toen ook Ranecs moeder gevonden en haar mee teruggenomen. Aan Wymez' woord valt moeilijk te twijfelen. Heb je ooit iemand anders met zo'n bruine huid als die van Ra- nec gezien? Wymez moet ver hebben gereisd om zo'n vrouw te vinden,' zei Ayla.

Jondalar keek naar het gezicht dat zacht bij het schijnsel van het vuur opglansde en voelde een grote liefde voor de vrouw, evenals grote bezorgdheid. Dat gepraat over lange Tochten zette hem aan het denken over de enorme afstand die ze nog moesten afleggen.

'In het noorden houdt het land op bij ijs,' vervolgde ze. 'Niemand kan voorbij de gletsjer.'

'Tenzij ze een boot gebruiken,' zei Jondalar. 'Mij is verteld dat je dan slechts een land van ijs en sneeuw aantreft, waar witte geestenberen wonen en waar vissen voorkomen die groter zijn dan mammoeten. Sommige mensen in het westen beweren dat er sjamanen bestaan met genoeg macht om hen naar het land te roepen. En als ze op de kust zijn, kunnen ze niet meer terug, maar...'

Plotseling klonk tussen de bomen geraas. De man en de vrouw schokten van schrik en bleven doodstil liggen zonder enig geluid te geven. Bijna zonder ademhalen. Uit Wolfs keel steeg een laag, rommelend gegrom op, maar Ayla had haar arm om hem heen en was niet van plan hem los te laten. Er klonk weer rumoer en toen was het stil. Na een tijdje hield Wolf op met grommen. Jondalar wist niet of hij die nacht aan slapen zou toekomen. Tenslotte stond hij op om een stuk hout op het vuur te leggen, dankbaar dat hij overdag een flink aantal afgebroken takken had gevonden, die hij met zijn kleine stenen bijl met de ivoren steel in stukken had gehakt.

'De gletsjer waar we over moeten, ligt niet in het noorden, hè?' vroeg Ayla toen hij weer onder zijn slaapvacht kroop, met haar gedachten nog bij hun Tocht.

'Och, hij ligt ten noorden van hier, maar niet zo ver als die muur van ijs helemaal in het noorden. Ten westen van deze bergketen ligt er nog een, en het ijs waar we over moeten, ligt daar ten noorden van.'

'Is zo'n ijsvlakte moeilijk over te steken?'

'Het is erg koud en er kunnen verschrikkelijke sneeuwstormen woeden. In de lente en de zomer dooit het iets en wordt het ijs zacht. Er komen grote scheuren in. Als je in zo'n diepe scheur valt, kan niemand je er meer uithalen. In de winter vullen de meeste scheuren zich met sneeuw en ijs, hoewel ze toch nog gevaarlijk kunnen zijn.'

Ineens rilde Ayla. 'Je zei dat er een weg omheen is. Waarom moeten we dan over het ijs?'

'Dat is de enige mogelijkheid om niet in het gebied van de pla... van de Stam te komen.'

'Je wou het gebied van de platkoppen zeggen.'

'Dat is de aanduiding die ik heb leren gebruiken, Ayla,' probeerde Jondalar haar uit te leggen. 'Zo noemt iedereen ze. Je zult echt aan het woord moeten wennen. Het is het woord dat de meeste mensen voor ze gebruiken.'

Ze negeerde zijn opmerking en vervolgde: 'Waarom moeten we ze vermijden?'

'Er zijn problemen geweest.' Hij fronste. 'Ik weet niet eens of die platkoppen uit het noorden dezelfde mensen zijn als jouw Stam.' Hij stopte, maar ging toch verder. 'Maar zij zijnde moeilijkheden niet begonnen. Toen Thonolan en ik hierheen kwamen, hoorden we berichten over een stel jonge mannen dat hen... lastig viel. Zij waren Losaduniërs, mensen die dicht bij die hooglandgletsjer wonen.'

'Waarom willen de Losaduniërs met de Stam problemen maken?' Ayla begreep er niets van.

'Het zijn niet alle Losaduniërs. Die willen geen narigheid. Het is alleen dat groepje jonge kerels. Ze vinden het zeker leuk, of zo is het tenminste begonnen.'

Ayla bedacht dat het idee dat sommige mensen van leuk hadden haar helemaal niet zo leuk voorkwam, maar ze kon vooral hun Tocht en hoeveel verder ze nog moesten maar niet uit haar gedachten zetten. Uit de manier waarop Jondalar praatte, begreep ze dat ze niet eens in de buurt waren van waar hij vandaan kwam. Ze besloot dat het waarschijnlijk het beste zou zijn niet te ver vooruit te denken en probeerde dit onderwerp uit haar hoofd te zetten.

Ze staarde in de nacht en wenste dat ze door het hoge gewelf van bladeren de lucht kon zien. 'Jondalar, ik geloof dat ik sterren zie. Zie jij ze ook?'

'Waar?' zei hij, naar boven kijkend.

'Daar. Je moet recht omhoogkijken en dan iets achterover. Zie je wel?'

'Ja... ja, ik geloof van wel. Het lijkt op geen stukken na op het pad van melk van de Moeder, maar ik zie ook enkele sterren,' zei Jondalar.

'Wat is het pad van melk van de Moeder?'

'Dat is weer een stukje uit het verhaal over de Moeder en Haar kind,' legde hij uit.

'Vertel eens?'

'Ik weet niet of ik het nog weet. Laat eens kijken. Het gaat ongeveer zo...' Hij ging het ritme neuriën en begon halverwege een vers.

Haar bloed stolde en droogde tot rood-okeren aard', Maar het stralend kind maakte 't al de moeite waard.

De Moeders grote vreugd. Een blijde, kleine ondeugd.

Vuurspuwende bergen verrezen op de aardkorst, Ze zoogde Haar zoon aan Haar berghoge borst. Hij zoog zo hard, de vonken sproeiden zo hoog, Dat de hete melk een pad lei langs de hemelboog.

Dat is het,' besloot hij. 'Zelandoni zou blij zijn dat ik het nog weet.'

'Dat is prachtig, Jondalar. Ik vind het heerlijk klinken, het gevoel dat je erbij krijgt.' Ze sloot haar ogen en herhaalde de verzen enkele malen hardop.

Jondalar luisterde en opnieuw viel hem op hoe snel ze zich iets kon inprenten. Ze zei het precies na, na het maar een keer te hebben gehoord. Hij wilde dat zijn geheugen zo goed was en dat hij even snel als zij een nieuwe taal kon aanleren.

'Het is toch niet echt waar, hè?' vroeg Ayla.

'Wat is niet waar?'

'Dat de sterren de melk van de Moeder zijn.'

'Ik geloof niet dat ze echt van melk zijn,' zei Jondalar. 'Maar wel dat er waarheid in het verhaal steekt, in het hele verhaal.'

'Hoe gaat het verhaal dan?'

'Het vertelt over het begin van alles, hoe wij zijn ontstaan. Dat we door de Grote Aardmoeder uit Haar grote lichaam zijn gemaakt; dat Ze op dezelfde plaats als de zon en de maan woont en voor deze ook de Grote Aardmoeder is, net als voor ons; en dat de sterren van hun wereld deel uitmaken.'

Ayla knikte. 'Daar kan wat waars in zitten.' Wat hij zei, beviel haar en ze dacht dat ze het misschien leuk zou vinden deze Zelandoni ooit te leren kennen en haar te vragen het hele verhaal te vertellen. 'Creb heeft me verteld dat de sterren vuur- plaatsen waren van mensen die in de geestenwereld wonen. Van alle mensen die daar zijn teruggekeerd en allen die nog niet zijn geboren. En dat de geesten van de totems er wonen.'

'Daar zou ook waarheid in kunnen schuilen,' zei Jondalar. Platkoppen moesten echt bijna mensen zijn, dacht hij. Geen dier zou zoiets bedenken.

'Hij heeft me gewezen waar mijn totem, de Grote Holeleeuw, woonde,' zei Ayla, en ze rolde zich, een gaap onderdrukkend, op haar zij.

Ayla probeerde de weg die voor haar lag te zien, maar enorme, met mos overdekte boomstammen ontnamen haar het uitzicht. Ze bleef klimmen, niet wetend waarheen of waarom, en wenste slechts halt te kunnen houden en rust te nemen. Ze was zo moe, kon ze maar ergens gaan zitten. Die boomstam voor haar zag er uitnodigend uit; als ze die kon bereiken, maar hij leek steeds een stap verder te liggen. Ze zat er bovenop, maar hij zakte in tot een massa rot hout en wriemelende larven. Ze viel erdoor, klauwend in de aarde, en poogde omhoog te klimmen.

Toen was het dichte woud verdwenen en klauterde ze door licht bebost terrein langs een steile bergwand over een bekendpad omhoog. Boven lag een bergweitje waar een kleine familie herten graasde. Hazelstruiken groeiden op het gesteente van een bergwand. Ze was bang; achter de struiken was een veilige plek, maar ze kon de weg erin niet vinden. De opening werd door hazelaars versperd en die groeiden, groeiden almaar door tot ze zo groot waren als enorme bomen met mossige stammen. Ze probeerde te zien wat er voor haar lag, maar ze zag slechts de bomen, terwijl het al donker werd. Ze was bang, maar zag toen in de verte iemand door de diepe schaduw bewegen.

Het was Creb. Hij stond voor de opening van een kleine grot, haar de doorgang versperrend, en hij zei met handgebaren dat ze daar niet kon blijven. Dit was haar plek niet. Ze moest weg, een andere plek zoeken, de plek waar ze thuishoorde. Hij probeerde haar de weg uit te leggen, maar het was donker en ze kon niet goed zien wat hij zei, alleen dat ze verder moest gaan. Daarop strekte hij zijn goede arm uit en wees.

Toen ze voor zich keek, waren de bomen verdwenen. Ze begon weer te klimmen, naar de opening van een andere grot. Hoewel ze wist die nooit eerder te hebben gezien, was het een wonderlijk bekende grot, met een vreemd geplaatste, grote steen erboven, die zich in silhouet tegen de lucht aftekende. Toen ze achterom keek, zag ze Creb weglopen. Ze riep hem op smekende toon.

'Creb! Creb! Help me! Ga niet weg!'

'Ayla! Word wakker! Je droomt!' zei Jondalar, haar zachtjes heen en weer schuddend.

Ze opende haar ogen, maar het vuur was uitgegaan en het was donker. Ze klemde zich aan de man vast.

'O, Jondalar, het was Creb. Hij versperde me de weg. Hij wou me niet binnenlaten - ik mocht van hem niet blijven. Hij probeerde iets te vertellen, maar het was zo donker dat ik niet kon zien wat hij zei. Hij wees naar een grot en die leek bekend, maar hij wilde niet bij me blijven.'

Jondalar voelde haar in zijn armen beven toen hij haar dicht tegen zich aanhield en haar troostte met zijn aanwezigheid. Plotseling ging ze rechtop zitten. 'Die grot! Die grot waar hij voor stond, was mijn grot! Daar ben ik heen gegaan na de geboorte van Dure, toen ik bang was dat ik hem niet zou mogen houden.'

'Dromen zijn moeilijk te begrijpen. Soms kan een Zelandoni vertellen wat ze betekenen. Misschien heb je er nog moeite mee dat je je zoon hebt achtergelaten,' zei de man.

'Misschien,' zei ze. Ze vond het inderdaad nog heel erg dat ze Dure had achtergelaten, maar als haar droom dat betekende, waarom had ze die dan nu? Waarom niet na die keer datze op het eiland over de Beranzee had staan uitkijken of ze het schiereiland kon zien en huilend voor het laatst afscheid had genomen? Iets aan deze droom gaf haar het gevoel dat er meer achter zat. Tenslotte kalmeerde ze en beiden dommelden een tijdje weg. Toen ze weer wakker werd, was het dag, hoewel ze nog de sombere schaduwen van het woud om zich hadden.

Ayla en Jondalar gingen die ochtend te voet op pad in noord- waartse richting, met de samengebonden en midden op de kano bevestigde palen van het sleeptoestel tussen hen in. Als ze ieder een uiteinde droegen, konden ze de stokken en de boot veel makkelijker over en rond obstakels vervoeren dan wanneer ze probeerden deze door het paard te laten trekken. Zo kregen ook de paarden rust, die alleen de bagagemanden hoefden te dragen en zich slechts om hun eigen voeten hoefden te bekommeren. Na een tijdje kreeg Renner zonder de leidende hand van de man op zijn rug neiging weg te dwalen om hier en daar aan de groene bladeren van jonge boompjes te knabbelen, omdat ze niet veel weiden waren tegengekomen. Hij maakte een uitstapje opzij toen hij het gras op een kleine open plek rook, waar door hevige windvlagen verscheidene bomen waren omgewaaid, zodat het zonlicht er kon doordringen.

Jondalar, die er genoeg van kreeg steeds achter hem aan te moeten, probeerde een tijdje zowel Renners leidseltouw als zijn uiteinde van de palen vast te houden, maar het viel niet mee om erop te letten waar Ayla de palen ging optillen én waar hij zijn voeten neerzette. Bovendien moest hij ervoor zorgen dat hij het jonge paard niet in een gat liet stappen, of erger. Hij wilde dat Renner hem zonder teugel of leidsel zou volgen, zoals Whinney steeds met Ayla meeliep. Ayla kwam met een suggestie toen Jondalar per ongeluk zijn uiteinde van de palen naar voren duwde en Ayla een vrij harde por gaf.

'Waarom bind je Renners leidsel niet aan Whinney vast?' zei ze. 'Je weet dat ze met mij meeloopt en zelf oplet waar ze haar voeten neerzet en Renner niet laat afdwalen; en hij is gewend haar te volgen. Dan hoef je je geen zorgen te maken dat hij wegloopt of in de problemen komt en hoef je slechts op jouw uiteinde van de palen te letten.'

Hij bleef even met gefronst voorhoofd staan en grijnsde ineens breed. 'Waarom heb ik dat zelf niet bedacht?' zei hij.

Hoewel ze langzaam steeds hoger waren gekomen, veranderde het bos tamelijk abrupt van karakter toen het terrein merkbaar steiler begon te klimmen. De begroeiing werd dunner en het duurde niet lang of ze lieten de grote, bladverliezende hardhoutbomen achter zich. Dennen en sparren vormden nu devoornaamste begroeiing en de nog overblijvende hardhoutbomen, zelfs die van dezelfde soort als in het bos beneden, werden niet hoog.

Ze bereikten de top van een heuvelkam en keken, toen ze die over waren, uit op een wijde hoogvlakte, die nog iets omlaag liep en dan over vrij grote af stand bijna vlak was. Een woud van voornamelijk coniferen - donkergroene dennen, sparren en andere soorten pijnbomen, van kleuraccenten voorzien door verspreid staande lariksen met naalden die al een goudkleur kregen - beheerste het aanzien van het plateau. Het werd verlevendigd door stralend groen-gouden bergweitjes en was rijk bestrooid met blauwe en witte bergmeertjes, die de heldere hemel en de wolken in de verte weerkaatsten. Een snel stromende rivier, gevoed door een langs de bergwand aan het andere eind neertuimelende, wilde waterval, doorsneed het terrein. Waar ze stonden, hadden ze een adembenemend uitzicht op een achter het tafelland oprijzende en de hemel vullende, van een witte muts voorziene en ten dele door de wolken versluierde, hoge bergtop.

Hij leek zo dichtbij dat Ayla het gevoel had hem aan te kunnen raken als ze haar arm uitstak. De zon in haar rug liet de kleuren en omtrekken van het berggesteente oplichten: licht bruingele rotspunten die uit bleekgrijze wanden staken; bijna witte rotsvlakken die contrasteerden met het donkergrijs van wonderlijk regelmatige zuilen, die uit de vurige kern van de aarde waren omhooggekomen en waren afgekoeld tot de hoekige basisvorm van hun primaire kristalstructuur. Daarboven glinsterde het prachtige blauwgroene ijs van een echte gletsjer, geglaceerd met de op grotere hoogten nog dralende sneeuw. En terwijl ze stonden te kijken, schiepen de zon en de regenwolken als bij toverslag boven de berg een stralende regenboog, in een grote halve cirkel van kleur.

De man en de vrouw staarden er verwonderd naar en dronken de schoonheid en verheven rust in. Ayla vroeg zich af of de regenboog was bedoeld om hun iets mee te delen, al was het slechts dat ze welkom waren. Ze merkte dat de lucht die ze inademde heerlijk koel en fris was en ze vulde haar longen diep, opgelucht van de verstikkende hitte van de vlakten weg te zijn. Ze realiseerde zich ineens dat de vervelende zwermen muskieten waren verdwenen. Als het aan haar lag, hadden ze geen stap verder dan deze hoogvlakte hoeven gaan. Ze had daar een thuis kunnen inrichten.

Met een glimlach keerde zij zich naar de man. Jondalar werd een ogenblik overweldigd door de intensiteit van haar emoties, haar verrukking over de schoonheid van die plek en haar verlangen te blijven, maar hij ervoer het als verrukking over haarschoonheid en verlangen naar haar. Op dat moment ging zijn begeerte ook naar haar uit, wat te zien was in de blik van liefde en smachtend verlangen in zijn warme, blauwe ogen.

Ze voelde de kracht van zijn uitstraling, die de hare weerspiegelde, maar dan via hem omgezet en vergroot.

Zittend op hun paarden keken ze elkaar in de ogen, in de ban van iets dat ze niet konden verklaren, maar waarvan ze wel de kracht ervoeren: hun gelijk opgaande, maar unieke gevoelens; het krachtige charisma van beiden en de kracht van hun wederzijdse liefde. Zonder erbij na te denken, strekten ze hun armen naar elkaar uit - wat de paarden verkeerd interpreteerden. Whinney ging heuvelafwaarts lopen en Renner volgde. De onverwachte beweging liet de man en de vrouw weer beseffen waar ze waren. Met een gevoel van onuitsprekelijke warmte en tederheid en een tikje schaamte, omdat ze niet wisten wat er precies was gebeurd, glimlachten ze naar elkaar met een blik die een belofte inhield, reden verder de heuvel af en gingen in noordwestelijke richting om het plateau te volgen.

De ochtend waarop ze volgens Jondalar misschien de nederzetting van de Sharamudiërs zouden bereiken, bracht een pittige vrieslucht mee, die de verandering der seizoenen aankondigde, en Ayla bemerkte dat met vreugde. Terwijl ze door de beboste heuvels reden, kon ze bijna geloven daar eerder te zijn geweest, als ze niet beter had geweten. Om de een of andere reden verwachtte ze ergens een oriëntatiepunt te zullen vinden. Alles leek zo bekend: de bomen, de planten, de hellingen, de hele ligging van het land. Hoe meer ze zag, hoe meer ze zich thuis ging voelen.

Toen ze hazelnoten ontdekte, nog in hun groene, prikkerige omhulsels hangend aan de boom en bijna rijp, zoals ze ze lekker vond, moest ze halt houden om er wat van te plukken. Toen ze er enkele met haar tanden kraakte, drong het plotseling tot haar door. De reden waarom ze het gevoel had de omgeving te kennen, thuis te zijn, was dat de streek leek op het berggebied op de punt van het schiereiland, rond de grot van Bruns stam. Ze was opgegroeid in een streek die erg hierop leek.

Ook Jondalar leek het gebied bekender voor te komen, en met goede reden; hij vond een duidelijk aangegeven looppaadje dat hij herkende en liep een pad af dat naar de buitenrand van een klif voerde; hij wist dat ze in de buurt waren. Hij voelde zijn opwinding stijgen. Toen Ayla een heuvel doornige struiken ontdekte met in het midden hoog opgroeiende, prikkerige uitlopers en takken die neerhingen onder het gewicht van rijpe, sappige bramen, voelde hij een vleugje ergernis dat ze hun aankomst wilde uitstellen om er wat van te plukken.

'Jondalar! Stop even. Kijk toch. Bramen!' zei Ayla, van Whinney glijdend en op de bramenstruiken toeschietend.

'Maar we zijn er bijna.'

'We kunnen toch wat voor ze meenemen?' Ze had haar mond vol. 'Ik heb zulke bramen niet meer gegeten sinds ik bij de Stam wegging. Proef eens, Jondalar! Heb je ooit zoiets zoets en lekkers gegeten?' Haar handen zagen paars van het plukken, evenals haar mond waar ze massa's bramen tegelijk in propte.

Toen hij naar haar keek, moest Jondalar plotseling lachen. 'Je moest jezelf eens zien,' zei hij. 'Je lijkt wel een kleine meid, een en al opwinding en bramenvlekken.' Hij schudde zijn hoofd en grinnikte. Ze gaf geen antwoord. Ze had haar mond te vol.

Hij plukte er wat, besloot dat ze heel zoet en lekker waren, en plukte er nog meer. Na enkele handenvol hield hij op. 'Ik dacht dat je zei wat voor ze mee te nemen. We hebben niets om ze in te doen.'

Ayla onderbrak een ogenblik haar plukken en glimlachte. 'Jawel, dat hebben we wel,' zei ze, haar gevlochten, kegelvormige hoed vol zweetvlekken afnemend en om zich heen kijkend naar bladeren om die erin te leggen. 'Gebruik je hoed.'

Ze hadden hun hoeden voor bijna drie kwart gevuld, toen ze Wolf een waarschuwend gegrom hoorden uitstoten. Ze keken op en zagen een lange knaap, bijna een man, die over het voetpad was genaderd en die met angstig opengesperde ogen naar hen en de wolf zo vlak bij hen stond te staren. Jondalar keek nog eens.

'Darvo, ben jij dat? Ik ben het, Jondalar. Jondalar van de Zelandoniërs,' zei hij, met grote stappen op de jongen toe benend.

Jondalar sprak een taal die Ayla niet kende, hoewel ze enkele woorden en klanken opving, die aan het Mamutisch deden denken. Ze zag de angst op het gezicht van de jongeman veranderen in bevreemding en dan in herkenning.

'Jondalar? Jondalar! Wat doe jij hier? Ik dacht dat je was weggegaan om nooit meer terug te komen,' zei Darvo.

Ze schoten op elkaar toe en sloegen hun armen om elkaar heen; toen stapte de man iets achteruit en keek de jongen met zijn handen op zijn schouders aan. 'Laat me je eens bekijken! Niet te geloven zoals je bent gegroeid!'

Ayla staarde naar de jongeman, de aanblik van een ander mens indrinkend na zo lang niemand anders dan Jondalar te hebben gezien. Jondalar omhelsde hem opnieuw. Ayla kon de oprechte genegenheid tussen hen beiden zien, maar na de eerste stormachtige begroeting leek Darvo een tikje gegeneerd. Jondalar begreep zijn plotselinge terughoudendheid. Darvo wastenslotte bijna een man. Formele omhelzingen bij het begroeten waren één ding, maar uitbundige vertoningen van tomeloze affectie, zelfs tegenover iemand die lange tijd als de man van je vuurplaats voor je was geweest, waren iets anders. Darvo keek naar Ayla. Hij zag de wolf die ze naast zich in bedwang hield, en weer sperden zijn ogen zich open. Toen hij de paarden zag, die rustig terzijde stonden, behangen met manden en palen, gingen zijn ogen nog wijder open.

'Ik denk dat ik je beter even aan mijn... vrienden kan voorstellen,' zei Jondalar.

'Darvo van de Sharamudiërs, dit is Ayla van de Mamutiërs,' zei Jondalar.

Ayla herkende de cadans van de formele voorstellingsformule en ook voldoende van de woorden. Ze wenkte Wolf te blijven en liep met uitgestrekte handen en omhoog gekeerde handpalmen op de jongen toe.

'Ik ben Darvalo van de Sharamudiërs,' zei de jongeman haar handen pakkend. Hij zei het in het Mamutisch. 'Ik heet je welkom, Ayla van de Mamutiërs.'

'Tholie heeft je goed onderricht! Je spreekt Mamutisch of het je moedertaal is, Darvo. Of moet ik nu Darvalo zeggen?' vroeg Jondalar.

'Ik heet nu Darvalo. Darvo is een kindernaampje,' zei de knaap en hij bloosde plotseling. 'Maar je mag Darvo zeggen, als je dat wilt. Ik bedoel, dat is de naam die je kent.'

'ïk vind Darvalo een uitstekende naam,' zei Jondalar. 'Ik ben blij dat je de lessen bij Tholie hebt volgehouden.'

'Het leek Dolando een goed idee. Hij zei dat ik die taal moet kennen als we de volgende lente met de Mamutiërs handel gaan drijven.'

'Zou je het leuk vinden met Wolf kennis te maken, Darvalo?' zei Ayla. De jongeman trok in verschrikte verwarring zijn wenkbrauwen samen. Hij had nooit van zijn leven verwacht ooit tegenover een wolf te staan en hij had er nooit behoefte aan gehad. Maar Jondalar is niet bang voor hem, dacht Darvalo, en de vrouw ook niet... Een beetje vreemde vrouw eigenlijk... en ze praat ook een beetje vreemd, niet verkeerd, maar niet helemaal als Tholie.

'Als je hier je hand houdt en hem eraan laat ruiken, geef je Wolf de kans je te leren kennen,' zei Ayla.

Darvalo wist niet of hij zijn hand zo dicht bij de tanden van de wolf wilde houden, maar hij leek er op geen enkele manier onderuit te kunnen. Hij stak voorzichtig zijn hand uit. Wolf snoof eraan en gaf er onverwachts een lik over. Zijn tong was warm en nat, maar pijn deed het niet. Het was eigenlijk een fijn gevoel. De jongeman keek naar het dier en naar de vrouw. Ze stond metéén arm achteloos en makkelijk om de hals van de wolf en klopte hem met haar andere op zijn kop. Welk gevoel gaf het om een levende wolf op zijn kop te kloppen, vroeg hij zich af.

'Wil je zijn vacht eens voelen?' vroeg Ayla.

Darvalo keek verrast, en stak zijn hand uit om de wolf aan te raken, maar die bewoog zich naar hem toe om aan hem te snuffelen en hij deinsde achteruit.

'Hier,' zei Ayla en ze pakte zijn hand en legde die stevig op Wolfs kop. 'Hij vindt het lekker om te worden gekrauwd, zo,' en ze liet het hem zien.

Wolf voelde plotseling een vlo of werd door het voorzichtige gekrabbel aan vlooien herinnerd. Hij ging op zijn achterste zitten en krabde zich met zijn achterpoot met rukkerige, snelle bewegingen achter zijn oor. Darvalo glimlachte. Hij had nooit een wolf zich in zo'n grappige houding en zo snel en heftig zien krabben.

'Ik zei toch dat hij graag wordt gekrabbeld. De paarden trouwens ook,' zei Ayla en ze wenkte Whinney.

Darvalo wierp een blik op Jondalar, maar die stond te glimlachen alsof er niets vreemds was aan een vrouw die wolven en paarden krauwde.

'Darvalo van de Sharamudiërs, dit is whinny.' Ayla sprak Whinney's naam uit als een zacht gehinnik, op de manier waarop ze het paard voor het eerst haar naam had gegeven, en ze klonk precies als een paard. 'Dat is haar echte naam, maar soms noemen we haar gewoon Whinney. Dat kan Jondalar makkelijker uitspreken.'

'Kun je dan tegen paarden praten?' vroeg Darvalo, geheel verbluft.

'Iedereen kan tegen een paard praten, maar een paard luistert niet naar iedereen. Je moet een paard eerst leren kennen. Daarom luistert Renner naar Jondalar. Hij heeft Jondalar leren kennen toen hij nog heel klein was.'

Darvalo draaide op zijn hielen om naar Jondalar te kijken en deed twee stappen achteruit. 'Jij zit op dat paard!'

'Ja, ik zit op dit paard. Dat kan, omdat hij me kent, Darvo. Ik bedoel Darvalo. Ik mag zelfs op zijn rug blijven zitten als hij rent en dan gaan we soms heel snel.'

De jongeman zag eruit alsof hij elk ogenblik kon wegrennen en Jondalar gooide een been over Renners achterhand en gleed van zijn rug. 'Met deze dieren kun jij ons helpen, Darvo, als je wilt.'

De jongen leek versteend van angst en klaar om er vandoor te gaan. 'We hebben heel lang gereisd en ik verheug me erg om Dolando, Roshario en iedereen te bezoeken, maar de meeste mensen worden wat nerveus als ze de dieren voor het eerst zien.

Ze zijn niet aan ze gewend. Zou je met ons mee willen lopen, Darvalo? Ik denk dat als iedereen ziet dat jij niet bang bent om naast de dieren te staan, zij het misschien ook niet griezelig vinden.'

De jongeman ontspande enigszins. Dat leek niet moeilijk. Tenslotte stond hij nu ook al naast ze en zou niet iedereen verbaasd zijn wanneer hij met Jondalar en de dieren aan kwam wandelen? Vooral Dolando en Roshario...

'Oh, dat vergeet ik bijna,' zei Darvalo. 'Ik heb Roshario gezegd dat ik bramen voor haar zou halen, omdat zij ze niet meer kan plukken.'

'We hebben bramen bij ons,' zei Ayla op hetzelfde moment dat Jondalar zei: 'Waarom kan zij ze niet plukken?'

Darvalo keek van Ayla naar Jondalar. 'Ze is van de klip gevallen, op de steiger, en heeft haar arm gebroken. Ik denk dat het nooit meer goed komt. Hij is niet gezet.'

'Waarom niet?' vroegen ze beiden.

'Er was niemand die hem kon zetten.'

'Waar is Shamud dan? Of je moeder?' vroeg Jondalar.

'Shamud is afgelopen winter gestorven.'

'Het spijt me dat te horen,' reageerde de man.

'Mijn moeder is weg. Niet lang nadat jij was vertrokken, kwam er een Mamutiër bij Tholie op bezoek. Een verwant van haar, een neef. Ik geloof dat mijn moeder hem aanstond en hij vroeg haar zijn gezellin te worden. Tot ieders verrassing is ze met hem vertrokken om bij de Mamutiërs te gaan wonen. Hij heeft ook mij gevraagd, maar Dolando en Roshario vroegen me bij hen te blijven wonen. En dat heb ik gedaan. Ik ben een Sharamudiër en geen Mamutiër,' legde Darvo uit. Toen keek hij naar Ayla en bloosde. 'Niet dat het verkeerd is om een Mamutiër te zijn,' voegde hij er haastig aan toe.

'Nee, natuurlijk niet,' zei Jondalar met een bezorgde frons op zijn gezicht. 'Ik begrijp dat je dat zo voelt, Darvalo. Ik ben nog steeds Jondalar van de Zelandoniërs. Hoe lang geleden is Roshario gevallen?'

'Ongeveer in de zomermaan,' zei de jongen.

Ayla wierp Jondalar een vragende blik toe.

'Ongeveer tijdens deze zelfde fase van de vorige maan,' legde hij uit. 'Lijkt het je te laat?'

'Dat weet ik pas als ik haar zie,' zei Ayla.

'Ayla is genezeres, Darvalo. Een heel goede genezeres. Zij zou kunnen helpen,' zei Jondalar.

'Ik vroeg me al af of ze een shamud was. Met die dieren en zo.' Darvalo zweeg een ogenblik, keek naar de paarden en naar Wolf en knikte. 'Ze moet een hele goede genezeres zijn.' Hij maakte zich groot om ouder te lijken dan dertien jaar. 'Ik loopmet jullie mee, zodat niemand bang voor de dieren zal zijn.'

'Wil je deze bramen voor me dragen? Zodat ik dicht bij Wolf en Whinney kan blijven? Zij zijn soms bang voor mensen.'