10.

Ayla werd die nacht dikwijls wakker, haar ogen waren open toen het eerste ochtendgloren door het rookgat naar binnen sloop en zijn aarzelende lichtgevende vingers in de duistere hoeken en spleten liet glijden om het donker te verjagen en de verscholen vormen uit de omhullende schaduwen te halen. Tegen de tijd dat de alles verduisterende nacht in een schemerig half-licht was overgegaan, was ze klaarwakker en kon ze niet meer in slaap komen.

Voorzichtig van Jondalars warmte wegsluipend glipte ze naar buiten. De kilte van de nacht sloot zich om haar naakte huid en kleedde haar met kippevel, vanwege zijn klamme vleugje herinnering aan de kolossale ijslagen in het noorden. Ze keek uit over de nevelige riviervallei en zag de vage omtrekken van het nog niet door licht beschenen land aan de overkant in silhouet tegen de opgloeiende hemel. Ze wilde dat ze daar al waren.

Een grove warme vacht streek langs haar been. Afwezig klopte ze de wolf die naast haar verschenen was op zijn kop en krabde in zijn nekhaar. Hij snoof de ochtendlucht op en stoof de helling af toen hij iets interessants ontdekte. Ze zocht naar de paarden en onderscheidde de donkergele vacht van de merrie, die zich op een van de grazige weitjes bij het water tegoed stond te doen. Het donkerbruine paard was niet te zien, maar het zou vast in de buurt zijn.

Rillend liep ze door het vochtige gras in de richting van het beekje en ze voelde dat de zon in het oosten was opgekomen. Ze keek hoe de hemel in het westen van diepgrijs in pastelblauw overliep met hier en daar roze wolkjes, die de schittering van de nog achter de top van de helling verborgen ochtendzon weerkaatsten.

Ayla kwam in de verleiding naar de top te lopen om de opkomende zon te zien, maar ze werd weerhouden door een glinstering van oogverblindende felheid uit de andere richting. Hoewel de met diepe geulen doortrokken helling aan de overzijde van de rivier nog in sombergrijze duisternis was gehuld, tekenden de bergen in het westen, overgoten met het heldere zonlicht van deze nieuwe dag, zich af in helder reliëf, zo perfect tot in details getekend dat het leek alsof ze ze kon aanraken als ze haar hand uitstak. De lage keten in het zuiden werd bekroond met een glinsterende tiara waaraan punten van ijs fonkelden. Ze sloeg de trage verandering in de kleurpatronen vol verwondering en ontzag gade, geboeid door de andere kant van de zonsopgang.

Toen ze het stroompje met helder water bereikte dat over de helling omlaag holde en huppelde, was de kilte van de ochtend afgenomen. Ze zette de waterzak die ze uit de hut had meegenomen neer en was bij controle van haar wol blij te zien dat haar maandstonde voorbij leek. Ze maakte de riempjes los, deed haar amulet af en stapte in een ondiep poeltje om zich te wassen. Toen ze klaar was, vulde ze de waterzak bij het pletsende watervalletje dat zich in het iets diepere gedeelte van de poel stortte, stapte het water uit en veegde met haar ene hand en daarna de andere het water van zich af. Ze deed haar amulet weer om, pakte de gewassen wol en de riempjes en haastte zich terug.

Toen ze de half onderaardse woning inging, legde Jondalar net een knoopje in de veter om hun opgerolde slaapvachten. Hij keek op en glimlachte. Toen hij zag dat ze haar leren riempjes niet om had, kreeg zijn glimlach iets uitgesproken suggestiefs.

'Misschien had ik deze ochtend de slaapvachten niet zo vlug moeten oprollen,' zei hij.

Ze bloosde bij het besef dat hij begreep dat haar maandstonde voorbij was. Toen keek ze hem recht in zijn ogen, waarin een plagend lachje, liefde en ontluikende begeerte elkaar verdrongen, en ze glimlachte ook. 'Je kunt ze altijd weer uitrollen.'

'Daar gaan mijn mooie plannen om vroeg te vertrekken,' zei hij aan het uiteinde van het riempje trekkend, zodat de knoop van de slaaprol losschoot. Hij rolde de slaapvacht uit en stond op toen ze naar hem toekwam.

Na hun ochtendmaal hadden ze maar weinig tijd nodig om de laatste dingen in te pakken. Al hun bezittingen en de boot bijeen garend, evenals hun dierlijke reisgezellen, liepen ze over de helling omlaag naar de rivier. Maar bepalen hoe ze het beste over konden steken, was iets anders. Ze staarden naar de bruisende, brede stroom water, zo breed dat details van de oever aan de overzijde moeilijk waren te zien. Doordat de snelle stroming ingehouden rimpelingen en stroomversnellingen over en om zich liet glijden waarbij schuimende golfjes ontstonden, was het geluid van de diepe rivier bijna onthullender dan haar uiterlijk. Haar kracht sprak uit haar gedempte, gorgelende gebrul.

Toen hij bezig was het ronde vaartuig te maken, had Jondalar over de rivier nagedacht en de wijze waarop hij met de boot moest oversteken. Hij had nog nooit een ronde kano gemaakt en was slechts enkele malen in zo'n bootje vervoerd. Hij was vrij handig geworden in het omgaan met de slanke, uit eenboomstam vervaardigde grote kanosoort, toen hij bij de Shara- mudiërs woonde, maar toen hij probeerde de ronde boten van de Mamutiërs voort te drijven, vond hij die erg onhandig. Ze dobberden opgewekt over het water en sloegen niet gauw om, maar ze waren lastig te besturen.

De beide volkeren hadden niet alleen andere materialen voor de constructie van de vaartuigen, maar gebruikten de boten ook voor andere doeleinden. De Mamutiërs waren in de eerste plaats jagers van de open steppen; vissen deden ze bij gelegenheid. Ze gebruikten hun boten voornamelijk om zichzelf en hun bezittingen over waterlopen te krijgen, of dit nu zijriviertjes waren of ri vieren die zich majestueus door het landschap van het continent voortslingerden vanaf de gletsjers in het noorden tot de binnenzee in het zuiden.

De Ramudiërs, het volksdeel van de Sharamudiërs dat aan de rivier woonde, visten in de Grote Moederrivier - ofschoon ze het aanduidden als jagen wanneer ze achter de negen tot tien meter lange steuren aangingen - terwijl de Shamudische helft op gemzen jaagde in de hoge kliffen en bergen, die op de rivier uitkeken en die dicht bij de plek waar zij woonden in een diep ravijn uitliepen. De Ramudiërs woonden in de warme seizoenen aan de rivier, datgene wat ze hun bood ten volle benuttend, waaronder de grote wintereiken die haar oevers omzoomden en die zij gebruikten voor het maken van hun schitterend uitgevoerde en wendbare boten.

'Nou, ik denk dat we alles gewoon er in moeten laden,' zei Jondalar, en hij pakte een van zijn bagagemanden op. Hij zette die weer neer en pakte de andere. 'Het is waarschijnlijk een goed idee de zwaarste dingen onderin te leggen, en hierin zitten mijn vuurstenen en gereedschappen.'

Ayla knikte. Ook zij had erover nagedacht hoe ze allen de rivier over moesten komen zonder hun bezittingen te beschadigen en ze had geprobeerd mogelijke problemen te voorzien door zich haar enkele uitstapjes in de ronde boten van het Leeuwekamp te herinneren. 'We moeten aan elke kant een plaatsje voor ons open laten, zodat de boot in balans blijft. Ik zal bij mij ook ruimte voor Wolf maken.'

Jondalar vroeg zich af hoe de wolf zich in de fragiele, drijvende kom zou gedragen, maar onthield zich van elke opmerking in die richting. Ayla zag zijn frons, maar hij hield zich in. 'We moeten ook ieder een peddel hebben,' zei hij, haar er een overhandigend.

'Ik hoop dat we er met al deze spullen in kunnen,' zei ze, terwijl ze de tent in de boot legde en bedacht dat ze die kon gebruiken om op te zitten.

Hoewel de ruimte beperkt was, slaagden ze erin alles in demet oeroshuid bespannen boot te krijgen, behalve de stokken. 'Die moeten we misschien achterlaten. Er is geen ruimte voor,' zei Jondalar, weer fronsend. Ze hadden deze net nieuw gemaakt om de verloren gegane te vervangen.

Ayla glimlachte en hield een stuk koord op dat ze uit haar mand had gehouden.

'Nee hoor. Ze drijven mee. Ik bind ze hiermee aan de boot, zodat ze niet wegdrijven,' zei ze.

Jondalar was er niet zo zeker van dat dit een goed idee was en formuleerde nog nadenkend al een tegenwerping, maar een vraag van Ayla leidde hem af.

'Wat doen we met de paarden?' zei ze.

'Hoezo de paarden? Die kunnen toch naar de overkant zwemmen?'

'Jawel, maar je weet hoe nerveus ze kunnen worden, vooral bij iets dat ze niet eerder hebben gedaan. Stel dat ze van iets in het water bang worden en besluiten terug te gaan? Alleen proberen ze heus niet weer de rivier over te steken. Ze zullen niet eens weten dat we aan de overkant zijn. Dan moeten we teruggaan en ze naar de andere kant leiden, dus waarom nemen we ze niet meteen mee?' legde Ayla uit.

Ze had gelijk, de paarden zouden waarschijnlijk zeer gespannen raken en konden dan even goed teruggaan als doorzwemmen, dacht Jondalar. 'Maar hoe moeten we ze naar de overkant leiden als we in de boot zitten?' zei hij. Het begon ingewikkeld te worden. Proberen een boot te besturen kon al moeilijk genoeg zijn zonder paniekerige paarden in de hand te moeten houden. Hij werd steeds ongeruster over het oversteken van deze rivier.

'We doen ze hun halster om met leidseltouwen eraan vast en binden die aan de boot,' zei Ayla.

'Ik weet niet... Dat is misschien niet de beste manier. Misschien moeten we er nog over nadenken,' zei hij.

'Wat valt er nog na te denken?' zei ze, terwijl ze de drie stokken met koord omwond. Toen mat ze een stuk touw af en bevestigde dat aan de boot. 'Jij was degene die op weg wilde,' voegde ze eraan toe, terwijl ze Whinney haar halster omdeed, een leidseltouw eraan bond en dat aan de boot vastmaakte, aan de andere kant van de stokken. Met het losse eind in haar hand stond ze naast de boot en keerde zich naar Jondalar. 'Ik ben klaar om te gaan.'

Hij aarzelde en knikte toen kordaat. 'Best,' zei hij, haalde Renners halster uit zijn bagagemand en riep het paard bij zich. De jonge hengst hief zijn hoofd en hinnikte bij de eerste poging van de man de halster over zijn hoofd te laten glijden, maar nadat Jondalar tegen hem had gepraat en hem over zijn gezicht en hals had geaaid, kalmeerde Renner en liet zich de halster omdoen. Jondalar knoopte het touw aan de boot en keek naar Ayla. 'Laten we gaan,' zei hij.

Ayla gaf Wolf een teken om in de boot te springen. Daarna duwden ze, beiden een leidseltouw vasthoudend om de dieren in bedwang te kunnen houden, de boot in het water en ze klauterden erin.

Vanaf het begin zat het tegen. De snelle stroom greep het vaartuigje en sleurde het mee. De paarden waren nog niet helemaal bereid de brede stroom in te gaan. Ze steigerden toen de boot er vandoor probeerde te gaan en gaven er zo'n heftige ruk aan dat hij bijna omsloeg en Wolf struikelend zich staande moest zien te houden en de situatie met een nerveus oog bekeek. Maar de belading was zo zwaar dat de boot zich snel weer oprichtte, hoewel hij heel diep in het water lag. De palen lagen aan de voorkant op het water, voortgedreven door de sterke stroming.

De trekkracht van de rivier, die probeerde de boot mee te sleuren, en de gespannen woorden van bemoediging van Ayla en Jondalar, brachten de tegenstribbelende paarden er tenslotte toe het water in te gaan. Eerst zette Whinney een aarzelende hoef in het water en vond vaste grond, daarna Renner en door het voortdurende trekken aan hun leidseltouwen sprongen ze er tenslotte in. De rivierbedding liep steil omlaag en al snel zwommen ze. Ayla en Jondalar hadden geen andere keus dan zich door de stroom mee te laten voeren, totdat de gehele, onwaarschijnlijke combinatie - drie lange palen, gevolgd door een ronde, zwaar beladen boot met een vrouw, een man en een uiterst nerveuze wolf erin en twee paarden erachter - in balans kwam. Toen lieten ze de leidseltouwen los, pakten ieder een peddel en poogden hun vaarrichting zo te veranderen dat ze zich dwars op de stroom voortbewogen.

Ayla, die aan de kant zat die op de overkant uitkeek, was absoluut niet met het gebruik van een peddel bekend. Ze moest tal van pogingen doen, waarbij Jondalar haar advies gaf en tegelijkertijd probeerde van de rivieroever weg te roeien, voordat ze de slag te pakken kreeg en het haar lukte het ding in samenwerking met hem te hanteren om de boot in de goede richting te sturen. Zelfs toen kwamen ze langzaam vooruit, met voor hen de lange stokken en achter hen de paarden, die met hun ogen rolden van angst toen ze tegen wil en dank door de stroming werden meegesleept.

Ze begonnen enige vorderingen met het oversteken van de rivier te maken, hoewel ze veel sneller stroomafwaarts gingen. Verderop maakte de grote, snel stromende waterloop die over het geleidelijk aflopende land voort bruiste naar de zee, een scherpe bocht naar het oosten. Een om een uitstekende landtong bij de dichtstbijzijnde oever spoelende tegenstroom greep de palen die vóór de boot door het water joegen.

De lange berkestammen die, afgezien van de touwen waarmee ze aan de boot waren verbonden door niets in hun bewegingen werden belemmerd, draaiden een halve slag rond en sloegen dicht bij Jondalar met een harde klap tegen de met oeroshuid beklede boot, zodat hij vreesde dat er een gat in was geslagen. Iedereen aan boord werd dooreen gehusseld en de kleine ronde kuipboot kreeg een duw waardoor hij rondtolde en aan de leidseltouwen van de paarden rukte. De paarden hinnikten in paniek, kregen grote slokken water binnen en probeerden wanhopig weg te zwemmen, maar de nimmer aflatende stroom, die trachtte de boot mee te sleuren waaraan zij waren vastgebonden, trok ze hen onverbiddelijk mee.

Hun inspanningen bleven niet zonder gevolg. Het bootje werd met een ruk naar de andere kant gedraaid, waardoor de stokken opnieuw met een klap tegen de boot sloegen. De woelige stroom en het wilde, onbeheerste heen en weer draaien van het overbelaste vaartuigje, lieten het op en neer deinen, stuiteren en water maken, zodat het nog zwaarder werd. Het dreigde te zinken.

De angstige wolf zat ineen gedoken met zijn staart tussen zijn poten naast Ayla op de opgevouwen tent, terwijl zij als een wilde pogingen deed de boot in evenwicht en op koers te krijgen met een peddel, waarvan ze niet wist hoe ermee om te gaan, terwijl Jondalar aanwijzingen schreeuwde die ze niet wist toe te passen. Het hinniken van de doodsbange paarden vestigde haar aandacht op hun angst en plotseling besefte ze dat ze de dieren los moesten snijden. Ze liet haar peddel op de bodem van de boot vallen en pakte haar mes uit de schede aan de riem om haar middel. Daar ze wist dat Renner de meest nerveuze van de twee was, ging ze het eerst met zijn touw aan het werk, en het scherpe vuurstenen lemmet gleed er met weinig moeite door.

Zijn loskoppeling van de boot veroorzaakte nog meer gewiebel en gedraai, wat net te veel voor Wolf was. Hij sprong uit de boot het water in. Ayla zag hem met wild spartelende poten zwemmen, sneed snel Whinney's leidseltouw los en sprong hem achterna.

'Ayla!' gilde Jondalar, maar hij werd weer naar de andere kant gesleurd toen de plotseling losgeschoten en lichter geworden boot begon te draaien en tegen de palen te beuken. Toen hij weer opkeek, deed Ayla pogingen te watertrappen, onder het roepen van aanmoedigingen tegen de wolf die naar haar toe kwam zwemmen. Whinney en Renner koersten vóór haar op de overkant af en hij werd door de stroom nog sneller stroomafwaarts meegevoerd, weg van Ayla.

Ze keek achterom en ving een laatste glimp op van Jondalar en de boot die de bocht in de rivier rondden. Een ogenblik stond haar hart stil van angst dat ze hem nooit meer terug zou zien. Het flitste door haar hoofd dat ze niet uit de boot had moeten springen, maar daarover kon ze zich op dat moment even geen zorgen maken. De wolf kwam, worstelend tegen de stroming naar haar toe. Ze zwom een paar slagen in zijn richting, maar toen ze bij hem was probeerde hij zijn voorpoten op haar schouders te leggen en haar gezicht te likken, waardoor hij haar in zijn blijdschap onder water duwde. Ze kwam proestend boven, drukte hem met een arm tegen zich aan en keek waar de paarden waren.

De merrie was bezig naar de oever te zwemmen en verwijderde zich steeds verder van haar. Ze haalde diep adem en floot luid en lang. Het paard stak haar oren op en draaide haar hoofd naar het geluid. Ayla floot opnieuw en het dier veranderde van richting en probeerde naar haar toe te zwemmen, terwijl zij met lange slagen naar Whinney toe ging. Ayla was een goede zwemster. Niettemin kostte het haar moeite het natte, ruigharige dier schuin met de stroming meezwemmend te bereiken. Toen dat lukte, huilde ze bijna van opluchting. Kort daarop voegde de wolf zich bij hen, maar hij zwom door.

Ayla nam een ogenblik rust, zich aan Whinney's hals vasthoudend, en merkte toen pas hoe koud het water was. Ze zag het aan de halster bevestigde leidseltouw dat Whinney nog om had door het water slepen en bedacht hoe gevaarlijk het voor het paard kon zijn als het touw in drijvende rommel verward raakte. De vrouw deed enkele pogingen de knoop los te maken, maar die zat strak doordat het touw was opgezwollen en haar vingers waren stijf van de kou. Ze ademde diep in en begon weer te zwemmen, omdat ze het paard niet extra wilde belasten en omdat ze hoopte door de beweging weer warm te worden.

Toen ze eindelijk bij de andere oever was, strompelde Ayla het water uit, uitgeput en rillend, en viel op de grond. De wolf en het paard waren er weinig beter aan toe. Ze schudden zich allebei uit zodat het water overal heen spatte en daarna liet Wolf zich zwaar ademend neervallen. Whinney's ruige vacht was zelfs in de zomer dik, hoewel zij in de winter veel zwaarder zou zijn als de dichte ondervacht was aangegroeid. Ze stond op de oever met haar voeten wijd uiteen, een trillend lichaam, neerhangend hoofd en slappe oren.

De zomerzon stond hoog aan de hemel en het was warm geworden; toen ze wat gerust had, was Ayla's gebibber opgehouden. Ze stond op en keek of ze Renner zag, ervan overtuigd dat, nu zij de overkant hadden gehaald, de hengst dat zeker had gedaan. Ze floot eerst het fluitje voor Whinney, aangezienRenner gewoonlijk ook kwam wanneer ze zijn moeder floot. Vervolgens het fluitje waarmee ze Jondalar riep en plotseling voelde ze een steek van ongerustheid om de man. Had hij de rivier in dat lorrige bootje over kunnen komen? En zo ja, waar was hij dan? Ze floot weer, in de hoop dat de man haar zou horen en reageren, maar ze was al verheugd toen de donkerbruine hengst aan kwam galopperen, nog steeds met zijn halster om waaraan een kort stuk leidseltouw bungelde.

'Renner!' riep ze. 'Je hebt het gehaald. Ik wist het wel.'

Whinney begroette hem met een zacht welkomst-gehinnik en Wolf met enthousiaste hondjeskefjes, die uitgroeiden tot een sonoor gehuil. Renner antwoordde met luid gehinnik, waarin - Ayla wist het zeker - een toon van opluchting doorklonk bij het terugzien van de vertrouwde vrienden. Toen hij bij hen was, raakte Renner even met zijn neus die van Wolf aan en ging toen bij zijn moeder staan, zijn hoofd over haar hals, troost zoekend na de angstige oversteek.

Ayla liep naar hem toe en omhelsde hem; ze beklopte en streelde hem alvorens zijn halster af te doen. Hij was er zo aan gewend dat deze hem niet scheen te hinderen en geen last bezorgde bij het grazen, maar Ayla meende dat het bungelende touw problemen kon veroorzaken en ze wist dat zij het niet prettig zou vinden zoiets voortdurend om te hebben. Daarop deed ze Whinney haar halster af en stopte ze allebei in de riem om haar middel. Ze dacht erover haar natte kleren uit te doen, maar ze voelde de noodzaak om voort te maken. Ze droogden zo ook wel.

'Nu, Renner hebben we gevonden. Het wordt tijd Jondalar te gaan zoeken,' zei ze hardop. De wolf keek haar verwachtingsvol aan en ze richtte haar opmerkingen tot hem. 'Wolf, kom mee, we gaan Jondalar zoeken!' Ze klom op Whinney's rug en ging stroomafwaarts op weg.

Na veel getol, gedraai en gebons dobberde het ronde met huid bespannen bootje met Jondalars hulp kalmpjes voort op de stroom. Nu met de drie palen erachter slepend. Met behulp van de ene peddel en met veel inspanning begon hij het vaartuigje voort te bewegen naar de overkant van de grote rivier. Hij ontdekte dat de drie erachter bungelende palen een stabiliserend effect op de drijvende kom hadden, doordat ze die tegenhielden als hij wilde draaien en hem zo makkelijker te hanteren maakten.

Terwijl hij probeerde in de richting van het voorbijglijdende land te komen, schold hij zichzelf de huid vol omdat hij niet achter Ayla de rivier ingesprongen was. Maar het was zo vlug gegaan. Voor hij het wist, was ze uit de boot en werd hij op desnelle stroom meegevoerd. Het had geen zin gehad de rivier in te springen terwijl hij haar niet meer zag. Hij had niet tegen de stroom in naar haar terug kunnen zwemmen en dan waren ze de boot met alles erin kwijt geweest.

Hij probeerde zichzelf te troosten met de gedachte dat zij een sterke en goede zwemster was, maar zijn bezorgdheid liet hem zijn pogingen de rivier over te komen nog eens verdubbelen. Toen hij ten slotte de overkant bereikte, ver stroomafwaarts van het punt waar ze de oversteek waren begonnen, en de bodem voelde schuren over de stenige oever die aan de binnen- bocht naar de rivier afliep, slaakte hij een hortende zucht. Hij klom uit de boot en sleepte het zwaar beladen ding de oever op. Toen liet hij zich, aan zijn uitputting toegevend, op de grond zakken. Al na enkele ogenblikken stond hij weer op en ging langs de rivier teruglopen, op zoek naar Ayla.

Hij bleef dicht bij het water en toen hij bij een zij stroompje kwam dat zijn bijdrage aan de rivier kwam leveren, waadde hij daar gewoon doorheen. Toen hij enige tijd later een rivier van meer dan respectabele breedte tegenkwam, aarzelde hij. Dit was geen rivier om door te waden en als hij probeerde haar zo dicht bij de grote waterloop zwemmend over te steken, zou hij daarheen worden meegesleept. Hij zou langs de smallere rivier moeten doorlopen tot hij een geschiktere plek vond om de oversteek te wagen.

Ayla bereikte op Whinney die rivier niet veel later en ook zij volgde haar een stukje stroomopwaarts. Bij het kiezen van een plek waar ze te paard de rivier kon oversteken, speelden andere overwegingen een rol. Ze ging lang niet zo ver stroomopwaarts als Jondalar voordat ze haar paard het water in dreef. Renner en Wolf volgden en weldra waren ze, na slechts halverwege een stukje te hebben moeten zwemmen, aan de overkant. Ayla ging op weg in de richting van de grote rivier, maar toen ze opkeek, zag ze Wolf de andere kant op gaan.

'Kom, Wolf. Deze kant op!' riep ze. Ze floot ongeduldig en gaf Whinney het teken door te lopen. De wolf aarzelde, liep even in haar richting, liep nog een keer terug, en ging tenslotte met haar mee. Toen ze de grote rivier bereikte, sloeg ze de stroomafwaartse richting in en zette de merrie tot galop aan.

Ayla's hart begon sneller te kloppen toen ze meende een rond, komvormig object op een rotsig strandje te ontwaren. 'Jondalar! Jondalar!' schreeuwde ze en ze stormde er op volle snelheid op af. Ze sprong al van Whinney af voordat haar rijdier stilstond en stoof op de boot af. Ze keek erin en toen om zich heen, over de oever. Alles scheen er te zijn, zelfs de drie lange stokken; alles, behalve Jondalar.

'Hier is de boot, maar ik zie Jondalar niet,' zei ze hardop. Ze hoorde Wolf een kefje geven als om haar te antwoorden. 'Waarom kan ik Jondalar niet vinden? Waar is hij? Is de boot zelf hierheen gedreven? Heeft hij de overkant niet gehaald?'

Toen viel haar de oplossing in. Misschien is hij mij aan het zoeken, dacht ze. Maar als ik de rivier afkwam en hij stroomopwaarts ging, hoe hebben we elkaar dan mis kunnen lopen...

'De rivier!' schreeuwde ze bijna. Wolf kefte opnieuw. Plotseling dacht ze aan zijn aarzeling, nadat ze de grote zijrivier waren overgestoken. 'Wolf!' riep ze.

De grote viervoeter rende op haar toe, sprong tegen haar op en legde zijn beide voorpoten op haar schouders. Ze greep de dichte vacht in zijn nek met beide handen beet, keek naar zijn lange snuit en intelligente ogen en herinnerde zich de jonge, zwakke knaap die haar zo sterk aan haar eigen zoon had doen" denken. Rydag had Wolf eens uitgestuurd om haar te zoeken en hij had een hele afstand afgelegd om haar te vinden. Ze wist dat hij Jondalar kon vinden, als ze hem maar kon laten begrijpen wat ze wilde.

'Wolf, zoek Jondalar!' zei ze. Hij liet zich op zijn vier poten zakken, begon om de boot te snuffelen en liep terug in de richting waar ze vandaan waren gekomen, stroomopwaarts.

Jondalar had tot zijn middel in het water gestaan, zorgvuldig zijn weg naar de overkant van de brede rivier zoekend, toen hij meende zwak vogelgefluit te horen dat op de een of andere manier bekend klonk - en ongeduldig. Hij bleef staan, sloot zijn ogen in een poging het te plaatsen, schudde toen zijn hoofd, niet zeker wetend of hij het echt had gehoord, en liep verder. Toen hij de andere oever bereikte en in de richting van de grote rivier begon te lopen, kon hij de gedachte eraan niet uit zijn hoofd zetten. Tenslotte verdrong zijn bezorgdheid over de vraag hoe hij Ayla moest vinden het geluid uit zijn gedachten, hoewel het hem dwars bleef zitten.

Hij had al een flinke tijd in zijn natte kleren gelopen in de wetenschap dat Ayla ook nat was, toen hem inviel dat hij misschien de tent had moeten meenemen of iets dat als onderdak had kunnen dienen. Het werd al laat en van alles had haar kunnen overkomen. Misschien was ze gewond. Die gedachte deed hem het water, de oever en de begroeiing in de buurt zorgvuldiger met zijn blik afzoeken.

Plotseling hoorde hij het gefluit opnieuw, deze keer veel luider en dichterbij, gevolgd door een luid gekef, daarna een langgerekt wolvegehuil en tenslotte het geluid van hoefslagen. Hij draaide zich om en lachte blij toen hij de wolf op zich zag toekomen, Renner vlak erachter en, het fijnst van alles, Ayla op Whinney.

Wolf sprong tegen de man op, legde zijn zware voorpoten tegen Jondalars borstkas en hief zijn kop op om zijn kaken te likken. De lange man greep zijn nekvel, zoals hij Ayla had zien doen, en gaf de grote viervoeter een stevige knuffel. Hij duwde de wolf weg toen Ayla op het paard naderbij stormde, op de grond sprong en op hem af rende.

'Jondalar! Jondalar!' zei ze toen hij haar in zijn armen sloot.

'Ayla! O, mijn Ayla,' zei hij en hij drukte haar tegen zijn borst.

De wolf sprong op en likte hen beiden in het gezicht en geen van tweeën duwden ze hem weg.

De grote rivier die de man en de vrouw samen met de paarden en de wolf waren overgestoken, loosde haar water in het enigszins brakke, bijna geheel door land omsloten water - door de Mamutiërs Beranzee genoemd - net ten noorden van de enorme delta van de Grote Moederrivier. Naarmate de reizigers dichter bij de uit vele mondingen bestaande uitloop van de grote stroom kwamen, die zich over een afstand van ruim drieduizend kilometer over de hele breedte van het continent had voortgeslingerd, begon de daling in het terrein verder af te vlakken.

De schitterende grasgebieden van deze vlakke streek in het zuiden verrasten Ayla en Jondalar. Overal in het landschap liepen rijkelijk planten uit, wat ongewoon was zo laat in het seizoen. Het zware onweer met de enorme slagregens, uitzonderlijk in deze tijd van het jaar en een zeer groot gebied beslaand, was verantwoordelijk voor het jonge groen dat nu buiten het normale seizoen uitbotte. Het bracht weer een lenteachtige ontluiking van nieuw leven op de steppen, niet alleen van gras, maar ook van kleurrijke bloemen: paarse en gele dwergirissen, dieprode pioenen met hun vele bloemblaadjes, gespikkelde roze lelies en wikke in allerlei kleuren, van geel en oranje tot rood en purper.

Een luid gefluit en gekwetter vestigde Ayla's aandacht op de luidruchtige, zwart-met-roze vogels, die grote kringen in de lucht beschreven, omlaag doken, uiteen weken en weer samenkwamen en die een sfeer van onophoudelijke, nerveuze activiteit opriepen. De grote concentratie lawaaiige, in groepsverband levende, rozig gekleurde spreeuwen zo vlak in de buurt deed de jonge vrouw onprettig aan. Hoewel ze in kolonies broedden, zich in zwermen voedden en zich in grote troepen installeerden voor de nacht, kon ze zich niet herinneren er ooit zoveel samen te hebben gezien. Het viel haar op dat ook torenvalken en andere vogels zich verzamelden. Het lawaai werdsteeds luider, met een schril zoemende ondertoon van verwachting. Toen zag ze een grote donkere wolk, terwijl de hemel vreemd genoeg op die ene wolk na helder was. Zij scheen dichterbij te komen, voortgestuwd door de wind. Plotseling werd de grote horde spreeuwen nog drukker en nerveuzer.

'Jondalar,' riep ze naar de man die voor haar uit was gaan rijden. 'Kijk eens naar die rare wolk.'

De man keek en bleef toen staan, terwijl Ayla naast hem kwam. Terwijl ze keken, werd de wolk zichtbaar groter of kwam misschien dichterbij.

'Dat lijkt me geen regenwolk,' zei Jondalar.

'Mij ook niet, maar wat zou het wel kunnen zijn?' zei Ayla. Ze voelde een onverklaarbaar verlangen ergens beschutting te zoeken. 'Denk je dat we de tent moeten opzetten en afwachten wat er gebeurt?'

'Ik rij liever door. Misschien kunnen we die wolk ontlopen als we voortmaken,' zei Jondalar.

Ze spoorden de paarden tot grotere snelheid aan en draafden over de groene velden, maar zowel de vogels als de vreemde wolk haalden hen in. Het schrille geluid nam in intensiteit toe en overstemde zelfs de schetterende spreeuwen. Ineens voelde Ayla iets op haar arm.

'Wat was dat?' zei ze, maar voordat ze de woorden had uitgesproken werd ze opnieuw geraakt, en nog eens. Iets kwam op Whinney neer en sprong weg, maar werd gevolgd door meer. Toen ze naar Jondalar keek, die vlak voor haar reed, zag ze nog meer van die vliegende, springende dingen. Eén kwam pal voor haar neer en in de seconde voordat het weer wegsprong, sloot ze haar hand erover.

Voorzichtig pakte ze het op om het nader te bekijken. Het was een insekt, ongeveer ter lengte van haar middenvinger, met een stevig lijf en lange achterpoten. Het zag eruit als een grote sprinkhaan, maar niet met de grauwgroene kleur die makkelijk in de achtergrond zou opgaan, zoals die van sprinkhanen die ze door droog gras had zien springen. Dit insekt was opvallend getekend met felle strepen in zwart, geel en oranje.

Het verschil kwam door de regen. Tijdens het normaliter droge seizoen waren dit gewone sprinkhanen, schuwe, solitair levende schepseltjes die andere van hun soort slechts om zich heen duldden om te paren, maar na de zware regenbuien voltrok zich een opmerkelijke verandering. Na de nieuwe aanwas van mals jong gras maakten de vrouwtjes nuttig gebruik van de overvloed aan voedsel door veel meer eitjes te leggen, waaruit veel meer larven in leven bleven. Bij het stijgen van de sprinkhaanpopulatie traden verrassende veranderingen op. De jonge sprinkhanen ontwikkelden opzienbarende nieuwe kleuren enbegonnen zich bij elkaar aan te sluiten. Het waren geen gewone sprinkhanen meer; ze waren veranderd in een roofzuchtige zwerm.

Gauw sloten grote zwermen felkleurige roofsprinkhanen zich bij andere aan en toen ze de plaatselijke voedselvoorraden hadden uitgeput, trokken ze massaal de lucht in. Een zwerm van vijf miljard dieren was niet ongewoon en kon makkelijk honderd vierkante kilometer beslaan en in één nacht tachtigduizend ton vegetatie verslinden.

Toen de voorhoede van de sprinkhanenwolk neer begon te dalen om zich aan het nieuwe groene gras te goed te doen, werden Ayla en Jondalar geheel ingesloten door de overal om hen heen zwermende insekten, die op hen en hun paarden neervielen en weer weg stuiterden. Het kostte weinig moeite Whinney en Renner tot galop aan te zetten; het zou vrijwel onmogelijk zijn geweest ze tegen te houden. Terwijl ze op topsnelheid voortraasden en de sprinkhanen als een zware hagelbui op hen kletterden, probeerde Ayla Wolf ergens te ontdekken, maar de lucht was gevuld met vliegende, stuiterende, springende en wegschietende insekten. Ze floot zo luid ze kon, in de hoop dat hij het boven het oorverdovende getjirp uit zou horen.

Ze botste bijna tegen een rozig getinte spreeuw op, toen deze omlaag dook en vlak voor haar gezicht een sprinkhaan uit de lucht plukte. Toen besefte ze waarom de vogels zich in zulke grote aantallen hadden verzameld. Ze werden aangetrokken door de gigantische voedselvoorraad, waarvan de opvallende kleuren makkelijk te zien waren. Maar de felle kleurcontrasten waarop de vogels afkwamen, stelden de sprinkhanen eveneens in staat elkaar te lokaliseren wanneer ze naar nieuwe voedselge- bieden moesten doorvliegen. Zelfs de enorme troepen vogels konden de zwermen sprinkhanen weinig in omvang laten afnemen zo lang de begroeiing overvloedig bleef om de nieuwe generaties van voedsel te voorzien. Pas als de regens ophielden en de grasgebieden tot hun normale, droge staat terugkeerden en slechts kleine aantallen voedsel zouden bieden, konden de vraatzuchtige dieren weer goed gecamoufleerde, onschuldige sprinkhanen worden.

De wolf vond hen kort nadat ze de zwerm achter zich hadden gelaten. Tegen de tijd dat de gulzige insekten zich voor de nacht op de grond hadden geïnstalleerd, hadden Ayla en Jondalar ver weg hun kamp opgeslagen.

Toen ze de volgende dag op pad gingen, hielden ze opnieuw een nèordelijke, enigszins oostelijke koers aan in de richting van een hoge heuvel. Het was hun bedoeling enig uitzicht over het vl; ikke landschap te krijgen en daardoor min of meer eenidee van de afstand naar de Grote Moederrivier. Net over de top van de heuvel zagen ze de rand van het gebied dat door de wolk sprinkhanen was bezocht, de zwermende massa die sterke winden hadden meegevoerd naar de zee, en ze waren ontzet over de aangerichte verwoesting.

Het prachtige, voorjaarsachtige landschap vol kleurige bloemen en jong gras was verdwenen, volkomen kaal gevreten. Zo ver als ze konden zien, was het land van alle begroeiing ontdaan. Geen blad, geen grashalm, geen zweempje groen kleedde de naakte aarde. Elk stukje was door de uitgehongerde horde verslonden. De enige tekenen van leven werden gevormd door enkele spreeuwen die naar de laatste, achterop geraakte sprinkhanen speurden. De aarde was geschonden, open gelegd, onzedelijk naakt achtergelaten. Toch zou ze zich herstellen van deze onwaardigheid, haar aangedaan door door haarzelf geschapen wezentjes bij het volgen van hun natuurlijke levenscyclus, en ze zou zich vanuit verborgen wortels en door de wind aangevoerd zaad opnieuw in het groen hullen.

Toen de man en de vrouw naar de andere kant keken, werden ze onthaald op een volstrekt ander panorama dat hun polsslag versnelde. In het oosten glinsterde een uitgestrekt water in de zon: de Beranzee.

Toen ze ernaar keek, besefte Ayla dat het dezelfde zee was die ze in haar kindertijd had gekend. Op de zuidpunt van een schiereiland dat vanuit het noorden in die grote plas stak, lag de grot waarin ze als kind met Bruns stam had gewoond. Het leven bij de mensen van de Stam was dikwijls moeilijk geweest. Toch had ze, vele gelukkige herinneringen aan haar jeugd, hoewel gedachten aan de zoon die zij gedwongen achter had moeten laten, haar onvermijdelijk bedroefd stemden. Ze wist dat ze nooit dichter dan nu zou komen bij de zoon die ze nimmer zou terugzien.

Voor hem was het het beste bij de Stam te blijven. Met Uba als zijn moeder en de oude Brun om hem te oefenen in het jagen met speer, bola en slinger en hem de gewoonten van de Stam te leren, zou Dure worden bemind en geaccepteerd, en niet beschimpt en belachelijk gemaakt zoals Rydag. Onwillekeurig kwamen allerlei vragen bij haar boven. Woonde zijn stam nog op het schiereiland of waren ze dichter naar andere stammen getrokken, die op het vasteland of in de hoge bergen in het oosten woonden?

'Ayla! Kijk daar beneden. Dat is de delta, en je kunt de Do- nau zien of althans een klein gedeelte. Zie je aan de andere kant van het grote eiland dat bruine, modderige water? Ik denk dat dat de noordelijke hoofdarm is. Daar is ze, de monding van de Grote Moederrivier!' zei Jondalar opgewonden.

Ook hij werd overstelpt door herinneringen die met droefheid waren doortrokken. De laatste keer dat hij de rivier had gezien, was hij met Thonolan geweest, zijn broer die nu naar de wereld der geesten was overgegaan. Plotseling herinnerde hij zich de steen met de opaalachtige weerschijn, die hij had meegenomen van de plaats waar Ayla zijn broer had begraven. Ze had gezegd dat die het wezen van Thonolans geest bevatte en hij was van plan geweest de steen aan zijn moeder en Zelandoni te geven wanneer hij weer thuis was. Hij zat in zijn bagage- mand. Misschien moest hij hem er uithalen en bij zich dragen, dacht hij.

'O, Jondalar! Daar, bij de rivier, is dat rook? Wonen er mensen bij die rivier?' zei Ayla, opgewonden bij het vooruitzicht.

'Zou kunnen,' zei Jondalar.

'Laten we voortmaken.' Ze begon de heuvel af te rijden met Jondalar naast zich. 'Wie zouden het kunnen zijn?' vroeg ze. 'Mensen die je kent?'

'Misschien. De Sharamudiërs komen voor handelsdoeleinden met hun boten wel eens helemaal tot hier. Zo heeft Marke- no Thulie leren kennen. Zij behoorde tot een Mamutiërskamp dat zout en schelpen kwam halen.' Hij bleef staan en wierp een blik om zich heen, waarbij hij de delta en het eiland dat aan de overkant van de smalle waterloop lag, beter bekeek; daarop zocht hij met zijn blik het land stroomafwaarts af. 'Ik geloof zelfs dat we niet ver van de plek zijn waar Brecie... afgelopen zomer het Wilgenkamp liet opzetten. Was dat nog maar vorige zomer? Zij nam ons daar mee naar toe, nadat haar Kamp Thonolan en mij uit het drijfzand had gered...'

Jondalar sloot zijn ogen, maar Ayla zag zijn smart. 'Dat waren de laatste mensen die mijn broer heeft gezien... behalve mij dan. Wij zijn nog een tijdje samen verder gegaan. Ik bleef hopen dat hij over zijn verlies heen zou komen, maar hij wilde niet zonder Jetamio leven. Hij wilde dat de Moeder hem tot Zich zou nemen,' zei Jondalar. Met neergeslagen blik voegde hij eraan toe: 'En toen kwamen we Kleintje tegen.'

Jondalar keek naar Ayla en ze zag zijn gelaatsuitdrukking veranderen. De smart was er nog en ze herkende de speciale blik die in zijn ogen verscheen als zijn liefde voor haar hem bijna te veel werd; ook haar bijna te veel werd. Maar er was nog iets, iets dat haar angst aanjoeg.

'Ik heb toen nooit kunnen begrijpen waarom Thonolan wilde sterven.' Hij wendde zich af, spoorde Renner tot grotere snelheid aan en riep achterom: 'Kom dan. Je zei toch dat je voort wilde maken.'

Ayla gaf Whinney het teken voor een snelle draf; ze wildevoorzichtig aan doen en bleef achter bij de man op de hengst, die in galop op de rivier aanstormde. Het was een opwindende rit die de door die plaats bij hen beiden opgeroepen vreemde, treurige stemming verjoeg. De wolf rende opgewonden in het hoge tempo mee en toen ze tenslotte bij de oever kwamen en stopten, stak Wolf zijn kop op en hief een melodieuze wolve- zang met lange uithalen aan. Ayla en Jondalar keken elkaar aan en glimlachten, beiden met de gedachte dat dit een passende aankondiging was van hun aankomst bij de rivier, die hen het grootste deel van de rest van hun Tocht zou vergezellen.

'Zijn we er? Zijn we bij de Grote Moederrivier?' vroeg Ayla met stralende ogen.

'Ja. We zijn er,' zei Jondalar en hij keek naar het westen, in stroomopwaartse richting. Hij wilde geen domper zetten op Ayla's opwinding dat ze de rivier hadden bereikt, maar hij wist hoever ze nog hadden te gaan.

Ze zouden haar terug moeten volgen, helemaal over de volle breedte van het continent tot aan de plateaugletsjer, die het hoogland bij de bovenloop van de enorme rivier bedekte, en nog verder, bijna tot de Grote Wateren aan de rand van de aarde, diep naar het westen. Op haar kronkelende, ruim 2500 kilometer lange reis zwol de Donau - de rivier van Doni, de Grote Aardmoeder van de Zelandoniërs - tot grote breedte door de wateren van meer dan driehonderd zijrivieren, het afvoerwater van twee door gletsjers bedekte bergketens, en ze kreeg een grote last aan slib mee te voeren.

Zich bij het meanderen over de vlakkere delen van haar loop dikwijls in vele zijtakken opsplitsend, voerde de indrukwekkende stroom de overvloedige opeenhoping van slik vrij zwevend in haar ontzaglijke watermassa's mee. Voordat ze het eind van haar loop bereikte, bezonk het fijne, gruizige zand en vormde een immens waaiervormig gebied van aangeslibde grond, een door de modder onbegaanbare wildernis van lage eilanden en zandbanken omringd door ondiepe meertjes en slingerende stroompjes, alsof de Grote Moeder der Rivieren door haar lange reis zo uitgeput was dat ze haar zware last aan slib net voor haar eindbestemming liet vallen om dan traag voort te strompelen naar de zee.

De brede delta die ze hadden bereikt, twee maal zo lang als breed, begon al vele kilometers vóór de zee. De rivier, die te vol was om voldoende te hebben aan één enkele bedding op de effen vlakte tussen het oeroude massief van omhooggekomen bodemplaten in het oosten en de lieflijk glooiende heuvels die vanuit de bergen in het westen allengs lager werden, deelde zich in vier hoofdvertakkingen, die elk een andere richting insloegen. De uiteen kronkelende zijarmen werden door nieuwe zijtakken met elkaar verbonden, zodat een labyrint van meanderende stromen ontstond dat bij verder uitgroeien talrijke meren en lagunes vormde. Uitgestrekte rietvelden omgaven stukken vaste grond die uiteenliepen van kale, zanderige landtongen tot grote eilanden, compleet met wouden en steppen, bevolkt door oerossen en herten en de roofdieren die op hen jaagden.

'Waar kwam die rook vandaan?' vroeg Ayla. 'Er moet ergens een Kamp in de buurt zijn.'

'Ik denk dat het van dat grote eiland komt dat we verder stroomafwaarts zagen liggen aan de overkant van het water,' zei Jondalar, en hij wees in de richting die hij bedoelde.

Toen Ayla keek, zag ze slechts een muur van hoge bamboestengels met paarse pluimen die zich bogen in de lichte wind, meer dan vier meter boven de van water verzadigde grond waarin ze groeiden. Toen bemerkte ze de fraaie, zilvergrijze bladeren van de waterwilg die erachter waren te zien. Het duurde even voordat iets tot haar doordrong dat haar voor raadsels stelde. De water wilg was gewoonlijk een struik die zo dicht bij het water groeide dat de wortels tijdens het natte seizoen dikwijls onder water kwamen te staan. Hij leek op bepaalde wilgesoorten, maar waterwilgen werden nooit zo hoog als bomen. Vergiste ze zich? Konden dat wilgen zijn? Ze vergiste zich zelden in dergelijke dingen.

Ze gingen in stroomafwaartse richting verder en toen ze tegenover het eiland waren, gingen ze het water in. Ayla keek achterom om zich te overtuigen dat de over de grond slepende stokken van het sleeptoestel met daarop de kano vastgesnoerd niet bleven steken; ze controleerde of de elkaar aan de voorkant kruisende uiteinden vrijelijk meedraaiden toen de palen achter de merrie omhoog gingen. Oorspronkelijk waren ze, toen ze hun spullen inpakten en zich opmaakten om de grote rivier achter zich te laten, niet van plan geweest de boot mee te nemen. Het ding had aan zijn doel beantwoord door hen en hun bagage naar de overkant te brengen, maar na al het werk dat het maken had gekost, vonden ze het vervelend de kleine, ronde boot achter te laten, ook al was de oversteek niet zo gelopen als ze hadden voorzien.

Ayla was op het idee gekomen de kano op de palen vast te binden, ook al betekende dat dat Whinney voortdurend in haar tuig zou moeten lopen om het ding voort te slepen, maar Jondalar besefte dat het oversteken van rivieren zo vergemakkelijkt zou worden. Ze konden hun spullen in de boot laden, zodat die niet nat werden, en in plaats van te proberen de paarden naar de andere kant te leiden met een aan de boot vastgebonden touw, konden ze Whinney in haar eigen tempo naar de overkant laten zwemmen en tegelijk een gemakkelijk te vervoeren, drijvende last laten voorttrekken. Toen ze dit bij de volgende over te steken rivier uitprobeerden, vonden ze het niet nodig haar het gareel af te doen.

De stroming had de neiging aan de boot en de palen te trekken, wat Ayla verontrustte, vooral nadat Whinney en Renner zo in paniek waren geraakt, toen ze in die andere rivier in een situatie waren meegesleept waarover ze geen controle hadden. Ze besloot de leren riemen van het tuig zo te veranderen dat ze die ogenblikkelijk los kon snijden als haar merrie erdoor in gevaar leek te komen, maar het paard compenseerde het trekken van de stroming en maakte weinig problemen over haar last. Ayla had er tijd voor genomen om het paard met dit nieuwe idee vertrouwd te laten worden en Whinney was aan het sleep- toestel gewend en vertrouwde de vrouw.

De grote open kom was een vervoermiddel dat ertoe noodde het met van alles te vullen. Ze begonnen het te gebruiken voor hout, droge mest en andere brandstoffen, die ze onderweg opraapten voor het avondvuur, en soms lieten ze hun bagagemanden in de boot als ze water waren overgestoken. Er waren verscheidene stromen van diverse breedten geweest die hun weg naar de binnenzee hadden gevonden en Jondalar wist dat nog vele zijrivieren hun pad zouden kruisen bij het voortzetten van hun Tocht langs de Grote Moederrivier.

Toen ze in het heldere water van de buitenste waterweg van de delta gingen, deinsde de hengst terug en hinnikte nerveus. Renner had sinds zijn angstaanjagende avontuur weinig met rivieren op, maar Jondalar had veel geduld betracht bij het leiden van het gevoelige, jonge dier door de kleinere waterlopen waarop ze daarna waren gestuit, en het paard begon zijn angst kwijt te raken. Dat verheugde de man, aangezien er nog vele rivieren moesten worden overgestoken voordat ze zijn woonplaats bereikten.

Het water stroomde traag, maar was zo helder dat ze vissen tussen de waterplanten konden zien zwemmen. Na zich een weg door het hoge bamboe en rietsoorten te hebben gebaand, bereikten ze het lange, smalle eiland. Wolf was de eerste die de strook betrad. Hij schudde zich krachtig uit en rende toen de oplopende oever van ingeklonken nat zand vermengd met klei op, die naar een bomenrand van mooie, zilvergroene, tot boomformaat uitgegroeide waterwilgen leidde.

'Ik wist het,' zei Ayla.

'Wat wist je?' zei Jondalar met een glimlach vanwege haar voldane gezicht.

'Deze bomen zijn als die struiken waaronder we die nacht dat het zo hard regende hebben geslapen. Ik dacht dat het waterwilgen waren, maar ik had ze nooit zo groot als bomen gezien. Waterwilgen zijn gewoonlijk struiken, maar dit kunnen echte wilgen zijn.'

Ze stegen af en leidden de paarden het koele, frisse bos in. Terwijl ze zwijgend voortliepen, zagen ze hoe schaduwen van het lover, dat deinde op de lichte bries, de weelderige, grasachtige, door de zon beschenen bodembedekking bespikkelden, en in het lichte, open bos zagen ze in de verte oerossen grazen. Ze bevonden zich benedenwinds en toen de wilde runderen hun lucht opvingen, maakten de dieren zich snel uit de voeten. Die zijn al door mensen bejaagd, dacht Jondalar bij zichzelf.

Ook de paarden sneden met hun voortanden volop groen voer af onder het lopen door het lieflijk beboste land, wat Ayla ertoe bracht halt te houden en Whinney's gareel los te knopen.

'Waarom hou je hier halt?' vroeg Jondalar.

'De paarden willen grazen. Ik dacht dat we even stil konden houden.'

Jondalar keek bezorgd. 'Ik vind dat we nog iets verder moeten gaan. Ik weet zeker dat er mensen op dit eiland zijn en ik wil graag weten wie, voordat we halt houden.'

Ayla glimlachte. 'Dat is ook zo! Je zei dat hier de rook vandaan kwam. Het is hier zo mooi dat ik het bijna vergeten was.'

Het terrein was langzaam nog wat opgelopen en verder landinwaarts begonnen elzen, populieren en schietwilgen in de waterwilgenbosjes te verschijnen, waardoor enige variatie in het licht grijsgroene bladerdek werd aangebracht. Later voegden enkele sparren en een oeroude dennesoort, die al even lang als de bergen in die streek bestond, een achtergrond van dieper groen aan het mozaïek toe, waarbij lariksen voor een lichtere toets zorgden. Het geheel werd benadrukt door de groenig- goudgele pollen rijpend steppegras, die wuifden in de wind. Klimop kroop langs boomstammen omhoog, terwijl in het dichter begroeide deel van het bos lianen van het bladerdak neerhingen en op zonovergoten plekjes lage eikestruiken met hun zachte bladeren en grotere hazelaars hun tinten aan het stralende landschap bijdroegen. «

Het eiland liep op tot niet meer dan zeveneneenhalve meter boven het waterpeil en vlakte toen af tot een lang, open veld als een steppe in miniatuur, met zwenkgrassen en pluimgrassen die goud verkleurden in de zon. Ze staken de geringe breedte van het eiland over en keken naar beneden langs een veel steilere helling van zandduinen, die op hun plaats werden gehouden door zeegras, zeedistels en zeekool. De zanderige helling leidde naar een diep uitgesleten inham, bijna een lagune, waarvan de omtrek werd aangegeven door hoge rietsoorten met paarse pluimen, vermengd met kattestaarten, lisdodden en vele variëteiten kleine waterplanten. De inham was zo dicht met waterlelies begroeid dat er nauwelijks water was te zien, en op de bladeren stonden ontelbare reigers.

Achter het eiland stroomde een brede, modderbruine waterloop, de meest noordelijke arm van de rivier. Dicht bij de punt van het eiland zagen ze dat een stroom helder water zich bij de grote waterloop voegde. Tot hun verbazing stroomden beide, de ene helder, de andere bruin van het slib, naast elkaar voort, in twee duidelijk te onderscheiden kleurbanen. Uiteindelijk werd het water bruin toen de hoofdrivier de heldere stroom met haar modder bevuilde.

'Moet je dat zien, Jondalar,' zei Ayla, naar de scherpe scheidslijn tussen de parallel lopende stromingen wijzend.

'Zo weet je dat je op de Grote Moederrivier zit. Die arm zal je rechtstreeks naar zee voeren,' zei hij. 'Maar kijk daar eens.'

Achter een groepje bomen, iets terzijde van de inham, reikte een dun rooksliertje naar de hemel. Ayla glimlachte vol verwachting, maar Jondalar had bedenkingen terwijl ze op de rook afgingen. Als dat rook van een vuurplaats was, waarom hadden ze dan niemand kunnen ontdekken? De mensen moesten hen hebben gezien. Waarom waren ze hen niet tegemoet gekomen om hen te begroeten? Jondalar pakte het touw waarmee hij Renner leidde wat korter vast en klopte hem geruststellend op de hals.

Toen ze de omtrekken van een kegelvormige tent zagen, wist Ayla dat ze bij een Kamp waren gekomen en ze was benieuwd wie deze mensen zouden zijn. Het zouden Mamutiërs kunnen zijn, dacht ze, en ze gaf Whinney een teken dicht achter haar te blijven. Toen zag ze Wolf in zijn verdedigende houding staan en ze floot het seintje waarmee ze hem had geleerd te gehoorzamen. Hij voegde zich gehoorzaam naast haar toen ze het kleine kampement binnenliepen.