21.

Ayla en Jondalar bleven de volgende en de daaropvolgende dag bij het verlaten zomerkamp. Tegen de ochtend van de derde dag nam de regen tenslotte af. Het grauwe, zware wolkendek week uiteen en tegen de middag scheen een vrolijk zonnetje helder door de blauwe openingen tussen de witte schapewolkjes. Een stevige bries blies in vlagen nu eens uit de ene en dan uit de andere richting, alsof zij verschillende posities uitprobeerde om vast te stellen welke voor de gelegenheid de meest geschikte was.

De meeste van hun bezittingen waren droog, maar toch zetten ze de uiteinden van de woning open om de wind erdoor te laten waaien en zo de zware stukken ook geheel droog te krijgen en alles goed te luchten. Sommige leren spullen waren stijf geworden. Die zouden opnieuw moeten worden bewerkt en uitgerekt, hoewel regelmatig gebruik waarschijnlijk volstond om ze weer soepel te maken, want in wezen waren ze niet beschadigd. Met hun gevlochten bagagemanden was het anders. Die waren vervormd en lelijk gerafeld opgedroogd en er had zich een schimmel van bederf op ontwikkeld. Door de nattigheid waren ze zacht geworden en door het gewicht van hun inhoud waren ze scheef gezakt en waren de vezels uiteengetrokken en gebroken.

Ayla besloot nieuwe te maken, al waren de gedroogde grassoorten, planten en bomen in de herfst niet het sterkste of beste materiaal om te gebruiken. Toen ze dat tegen Jondalar zei, kwam hij met een ander probleem op de proppen.

'Ik heb die manden altijd vervelend gevonden,' zei hij. 'Elke keer als we een rivier oversteken die zo diep is dat de paarden moeten zwemmen, worden ze nat als we ze niet van de paarden afhalen. Met de boot en het sleeptoestel is het niet zo'n probleem geweest. We zetten de manden gewoon in de boot en zolang we op open terrein zijn, kunnen we het toestel makkelijk gebruiken. We hebben voornamelijk open grasland voor ons, maar we komen nog bossen en ruw terrein tegen. Dan zullen, net zoals in de bergen, dat sleeptoestel en die boot niet zo makkelijk mee te sjouwen zijn. Op een bepaald moment zullen we besluiten ze achter te laten, maar dan hebben we bagagemanden nodig die niet snel nat worden als de paarden een rivier moeten overzwemmen. Kun jij die maken?'

Ayla fronste. 'Je hebt gelijk. Toen ik de bagagemanden maakte, hoefde ik niet veel rivieren over en de paar die ik overstak, waren niet erg diep.' Ze kreeg rimpels in haar voorhoofd van het gespannen nadenken; toen herinnerde ze zich de plattemand die ze daarvoor had bedacht. 'In het begin gebruikte ik geen pakmanden. De eerste keer dat ik Whinney iets op haar rug wilde laten dragen, maakte ik een grote, ondiepe mand. Misschien kan ik weer zoiets maken. Het is makkelijker als we niet tegelijk ook op de paarden rijden, maar...'

Ayla sloot haar ogen en probeerde zich het idee dat ze kreeg voor te stellen. 'Misschien... kan ik bagagemanden maken die we op hun rug kunnen tillen als we in het water zijn... Nee, dat gaat niet als we tegelijkertijd op ze rijden... maar... misschien kan ik iets maken dat de paarden achter ons op hun lijf kunnen meedragen...' Ze keek Jondalar aan. 'Ja, ik denk manden te kunnen maken waarmee dat gaat.'

Ze verzamelden riet, kattestaartbladeren, bind wilgetenen, lange dunne sparrewortels en alles wat Ayla zag en meende als materiaal voor manden of als touwwerk bij het construeren van gevlochten verpakkingsmateriaal te kunnen gebruiken. Telkens iets anders proberend en het produkt op Whinney passend, bleven Ayla en Jondalar er de hele dag mee bezig. In de namiddag hadden ze een soort bagagezadelmand, die groot genoeg was voor Ayla's bezittingen en reisuitrusting, die de merrie kon vervoeren terwijl Ayla op haar rug zat en die redelijk droog zou blijven als het paard zwom. Ze begonnen onmiddellijk aan een tweede voor Renner. De zijne was veel vlugger klaar, omdat ze de methode en de details al hadden uitgewerkt.

's Avonds stak de wind op en draaide, zodat een vinnige noordenwind de wolken snel naar het zuiden joeg. Toen de avondschemering in het duister van de nacht overging, was de hemel vrijwel onbedekt, maar het was veel kouder. Ze namen zich voor 's ochtends te vertrekken en besloten hun bezittingen uit te zoeken om hun belading te verminderen. De oude bagagemanden waren groter geweest en in de nieuwe bagagezadel- manden moesten ze de spullen nauwkeuriger inpassen. Hoe ze het ook wendden of keerden, ze hadden domweg niet dezelfde ruimte. Ze zouden wat moeten achterlaten; ze stalden alles uit wat ze bij zich hadden.

Ayla wees op de plaat ivoor waarop Talut de kaart voor het eerste deel van hun Tocht had ingekerfd. 'Die hebben we niet meer nodig. Taluts land ligt ver achter ons,' zei ze met een steek van verdriet.

'Je hebt gelijk, die hebben we niet meer nodig. Maar ik vind het akelig die achter te laten,' zei Jondalar, met een pijnlijke trek. 'Het is interessant om te kunnen laten zien welke kaarten de Mamutiërs maken; bovendien is het een herinnering aan Talut.'

Ayla knikte begrijpend. 'Nu ja, als je plaats hebt, neem het dan mee, maar het is niet onmisbaar.'

Jondalar wierp een blik op Ayla's op de vloer uitgespreide spullen en pakte het geheimzinnige, dichtgebonden pakje dat hij al eerder had gezien. 'Wat is dit?'

'Gewoon, iets wat ik vorige winter heb gemaakt,' zei ze. Ze graaide het uit zijn handen en keek vlug een andere kant op, terwijl een blos naar haar wangen steeg. Ze stopte het achter haar rug onder de stapel die ze meenam. 'Ik laat mijn zomerkleren achter, die zijn versleten en zitten onder de vlekken, en ik draag nu mijn winterkleren. Dat geeft me extra ruimte.'

Jondalar keek haar met een scherp onderzoekende blik aan, maar hij zei verder niets.

Toen ze de volgende ochtend wakker werden, was het koud. Een wolkje fijne, warme nevel verried elke ademtocht. Ayla en Jondalar kleedden zich haastig aan. Toen ze een vuurtje voor een beker hete ochtendthee hadden aangelegd, pakten ze hun beddegoed in, verlangend om weg te gaan. Maar toen ze buiten kwamen, bleven ze verbluft staan.

Een dunne laag glanzende rijp had de hen omringende heuvels van aanzien laten veranderen. De heldere ochtendzon liet deze met ongewone felheid glinsteren en schitteren. Bij het smelten van de rijp werd elke druppel water een prisma, waarin een stralend stukje regenboog werd weerkaatst in een kleine kleurexplosie van rood, groen, blauw of goud, waarbij de ene kleur flikkerend in een andere overging als zij zich bewogen of verplaatsten en het spectrum uit een andere hoek zagen. De schoonheid van de kortstondige juwelentooi van de vorst herinnerde hen eraan dat het warme seizoen weinig meer was dan een voorbijgaande flits van kleuren in een door de winter beheerste wereld. De korte, hete zomer was afgelopen.

Toen ze bepakt en bezakt klaarstonden om te vertrekken, keek Ayla achterom naar het zomerkamp dat zo'n welkom toevluchtsoord was geweest. Het was nog meer vervallen, aangezien ze delen van de kleine hutten hadden afgebroken om brandstof voor hun vuurplaats te krijgen, maar ze wist dat de lorrige, tijdelijke onderkomens toch niet veel langer zouden zijn meegegaan. Ze was dankbaar deze te hebben gevonden toen ze nodig waren.

Ze gingen in westwaartse richting voort, naar de Zusterri- vier, en daalden opnieuw een helling naar weer een vlak terras af, hoewel ze nog hoog genoeg waren om het uitgestrekte grasland van de steppe aan de overzijde van de woelige waterloop te kunnen zien, waar ze op af reden. Het gaf hun een goed zicht over de streek en over de omvang van het voor hen liggende ui- terwaardengebied van de rivier. Het vlakke land dat tijdens overstromingen onder water stond, was ongeveer vijftien kilometer breed en het deel aan de overkant van de rivier was breder dan dat aan deze zijde. Hier werd het overstromingswater tegengehouden door de uitlopers van de bergen, hoewel er aan de overzijde ook verhogingen in het terrein, heuvels en lage kliffen waren.

In tegenstelling tot het grasland bestonden uiterwaarden uit een wildernis van moerassen, kleine meren, bosjes en verwarde onderbegroeiing, waar de rivier doorheen kolkte. Hoewel er geen meanderende geulen door liepen, herinnerde het gebied Ayla aan de gigantische delta van de Grote Moederrivier, maar dan op kleinere schaal. Waterwilgen en seizoengebonden kreupelhout die aan de randen van de snel stromende rivier uit het water leken te groeien, gaven aan hoever de regens van de laatste tijd de rivier hadden laten overstromen en ook hoeveel land aan de rivier was geofferd.

Ayla's aandacht richtte zich weer op haar onmiddellijke omgeving toen Whinney's gang veranderde omdat haar hoeven in zand wegzonken. De stroompjes die over de terrassen hadden gelopen, waren uitgegroeid tot diep uitgesleten rivierbeddingen tussen verschuivende duinen van mergelgruis. De paarden ploeterden erdoor en schopten bij elke stap fonteintjes van losse, kalkrijke aarde omhoog.

Tegen de avond, toen de bijna verblindende, fel stralende ondergaande zon de aarde naderde, tuurden de man en de vrouw met hun hand als beschutting boven hun ogen in de verte, op zoek naar een plek om hun kamp op te slaan. Toen ze dichter bij de uiterwaarden kwamen, merkten ze dat het fijne, losse zand een ander karakter kreeg. Zoals op de hogere terrassen was het voornamelijk löss - steenstof, ontstaan door de slijpende werking van de gletsjer en verspreid door de wind - maar af en toe kwam het water van de rivier onder extreme omstandigheden hoog genoeg te staan om het punt te bereiken waar zij waren. Het kleiachtige slib dat hier werd afgezet, maakte de grond harder en vaster. Toen ze bekende steppegrassen zagen bij de stroom die ze volgden, een van de vele die zich op weg naar de Zuster van de berg stortte, besloten ze te stoppen.

Nadat ze hun tent hadden opgezet, gingen de vrouw en de man ieder in een andere richting voor hun avondmaal op jacht. Ayla nam Wolf mee, die voor haar rende en in korte tijd een vlucht sneeuwhoenders opjoeg. Hij besprong er een, terwijl Ayla haar slinger tevoorschijn rukte en een tweede neerhaalde, die meende de veiligheid van de vrije hemel te hebben bereikt. Ze dacht erover om Wolf de door hem gevangen vogel te laten houden, maar toen hij die niet meteen wilde afstaan, besloot ze het niet te doen. Hoewel zij en Jondalar aan een dikke vogel genoeg zouden hebben, wilde ze de wolf nog eens duidelijk bijbrengen dat hij, als zij dat van hem verwachtte, zijn prooi met hen moest delen, aangezien ze niet wist wat de toekomst voor hen nog in petto had.

Ze beredeneerde het niet helemaal, maar de pittig frisse lucht had haar laten beseffen dat ze in het koude seizoen een onbekend gebied zouden intrekken. De mensen die ze had gekend, zowel degenen van de Stam als de Mamutiërs, reisden tijdens strenge winters zelden ver in de buurt van gletsjers. Ze vestigden zich op een plek die hun beschutting bood tegen bittere kou en door de wind voortgedreven sneeuwstormen en ze aten het voedsel dat ze hadden opgeslagen. Bij het idee in de winter te moeten reizen werd het haar onbehaaglijk te moede.

Jondalars speerwerper had een grote haas getroffen, die ze voor later wilden bewaren. Ayla wilde de vogels aan een spit boven het vuur roosteren, maar ze kampeerden op de open steppe, naast een stroompje waarvan de oever slechts magertjes met kreupelhout was begroeid. Toen ze om zich heen keek, ontdekte ze twee geweien van ongelijk formaat en van duidelijk verschillende dieren, die het vorig jaar waren afgeworpen. Hoewel been van geweien veel moeilijker te breken was dan hout, kreeg ze deze met Jondalars hulp, scherpe vuursteenmessen en de kleine bijl die hij in zijn gordel droeg, toch stuk. Ayla gebruikte een deel om er de vogels aan te rijgen en de afgebroken gaffels werden gebruikt om het spit in op te hangen. Na alle moeite besloot ze de delen van het gewei te bewaren voor een volgende keer, vooral omdat ze moeilijk vlamvatten.

Ze gaf Wolf zijn portie gevogelte met een deel van de grote rietwortels, die ze uit een greppel met traag stromend water naast de beek had uitgegraven, en wat op het grasland groeiende paddestoelen, die ze als eetbaar en smakelijk had herkend. Na hun avondmaal bleven ze bij het vuur zitten kijken hoe de hemel donker werd. De dagen werden korter en 's avonds waren ze minder moe, vooral omdat het te paard over de open vlakten trekken een veel makkelijker manier van reizen was dan toen ze zich over de beboste bergen hadden moeten werken.

'Die vogels waren lekker,' zei Jondalar. 'Ik vind ze heerlijk met zo'n knapperig velletje.'

'In deze tijd van het jaar, als ze lekker dik zijn, is het de beste manier om ze klaar te maken,' zei Ayla. 'De veren beginnen al van kleur te veranderen en het dons op hun borst is dicht. Ik was van plan het dons mee te nemen. Je kunt er zo'n lekker zacht vulsel voor iets van maken. Sneeuwhoenveren zijn het lichtst en het warmst voor beddegoed, maar ik heb geen ruimte.'

'Misschien volgend jaar, Ayla. De Zelandoniërs jagen ook op sneeuwhoenders,' zei Jondalar als vriendelijke bemoediging, iets waar ze bij het eind van hun Tocht naar uit kon zien.

'Sneeuwhoenders waren Crebs lievelingskostje,' zei Ayla.

Jondalar vond haar een verdrietige indruk maken en toen ze niets meer zei, bleef hij praten in de hoop dat dit haar zou afleiden van wat haar ook hinderde. 'Er is een soort sneeuwhoen, niet in de buurt van onze Grotten, maar ten zuiden ervan, die niet wit wordt. Hij blijft er het hele jaar uitzien als een sneeuwhoen in de zomer en hij smaakt net zo. De mensen van die streek noemen het een korhoen en gebruiken de veren graag voor hun hoofddeksels en kleren. Ze maken speciale kostuums voor een Korhoenceremonie en dansen daarbij met de bewegingen van de vogel, met hun voeten stampend en alles wat de mannetjes doen als ze vrouwtjes proberen te lokken. Het hoort bij hun Moederfestival.' Hij wachtte, maar toen ze niets had te zeggen, vervolgde hij: 'Ze jagen met netten op die vogels en vangen er dan een heleboel tegelijk.'

'Ik heb de ene met mijn slinger gekregen en Wolf de andere,' zei Ayla. Toen ze verder niets zei, concludeerde Jondalar dat ze geen zin had in praten, en ze bleven zwijgend kijken hoe het vuur het gesprokkelde kreupelhout en gedroogde mest consumeerde, die na de regens voldoende was ingedroogd om te kunnen branden. Uiteindelijk begon ze te praten. 'Herinner jij je Brezie's werpstok? Ik zou wel eens willen weten hoe je zoiets moet gebruiken. Zij kon er verscheidene vogels tegelijk mee neerhalen.'

De nacht werd snel kouder en ze waren blij de tent te hebben. Hoewel Ayla ongewoon stil was, vervuld met droevige herinneringen, reageerde ze warm op zijn aanraking en Jondalar maakte zich geen zorgen meer over haar zwijgzame stemming.

's Ochtends was het buiten nog fris en het gecondenseerde vocht had opnieuw een spookachtig waasje over het land gelegd. Het water van het stroompje was ijskoud, maar stimulerend toen ze zich wasten. Ze hadden Jondalars haas, nog in zijn pluizige velletje, onder de hete houtskooltjes gestopt om hem 's nachts gaar te laten worden. Toen ze de zwart geworden huid afpelden, had de royale laag wintervet eronder het gewoonlijk magere en dikwijls vezelachtige vlees doortrokken en door het trage proces van garen in zijn natuurlijke omhulsel was de haas mals en sappig geworden. Dit was de beste tijd van het jaar voor langoren.

Ze reden naast elkaar door het hoge, rijpe gras zonder zich te haasten, maar een gestaag tempo aanhoudend, en ze praatten af en toe. Bij hun rit naar de Zuster bleek klein wild overvloedig aanwezig en de enige grote dieren die ze de hele ochtend te zien kregen, waren in de verte aan de overzijde van de rivier: een kleine groep mammoetstieren die in noordwaartse richting trok. Later zagen ze nog een gemengde kudde paarden en sai- ga-antilopen, ook aan de overkant. Whinney en Renner merkten ze eveneens op.

'Iza's totem was de Saiga,' zei Ayla. 'Voor een vrouw een heel machtige totem. Sterker dan Crebs geboortetotem, de Ree. Natuurlijk had de Holebeer hem verkozen voordat hij mog-ur werd en die werd zijn tweede totem.'

'Maar jouw totem is de Holeleeuw, een veel sterker dier dan een saiga-antilope,' zei Jondalar.

'Dat weet ik. Het is een mannentotem. Een jagerstotem. Daarom konden ze ook moeilijk geloven dat het mijn totem was,' zei Ayla. 'Ik weet het niet meer, maar Iza heeft me verteld dat Brun boos werd op Creb, toen hij bij mijn adoptieceremonie de Holeleeuw als mijn totem noemde. Daarom was iedereen ervan overtuigd dat ik nooit kinderen zou krijgen. Geen enkele man had een totem die sterk genoeg was de Holeleeuw te verslaan. Het was een hele verrassing van Dure zwanger te worden, maar ik weet zeker dat het Broud was die hem liet beginnen toen hij me dwong.' Ze fronste bij die onaangename herinnering. 'En als totemgeesten iets met het beginnen van baby's hebben te maken, Brouds totem was de Wolharige Neushoorn. Ik herinner me dat jagers van de Stam eens over een wolharige neushoorn spraken die een holeleeuw had gedood. Die was dus sterk genoeg geweest en, evenals Broud, heel vals.'

'Wolharige neushoorns zijn onvoorspelbaar en kunnen kwaadaardig zijn,' zei Jondalar. 'Thonolan is niet ver van hier eens door eentje gespietst. Hij zou toen al dood zijn gegaan, als de Sharamudiërs ons niet hadden gevonden.' De man sloot zijn ogen bij die pijnlijke herinnering en liet zich door Renner dragen. Een tijdje zeiden ze niets en toen vroeg hij: 'Heeft iedereen in de Stam een totem?'

'Ja,' antwoordde Ayla. 'Een totem geeft leiding en bescherming. De mog-ur van elke stam ontdekt vanzelf de totem van elke nieuwe baby, gewoonlijk voor het eind van het jaar van geboorte. Hij geeft het kind bij de totemceremonie een amulet met een stukje rood steen erin. De amulet is het thuis van de totemgeest.'

'Zoals een donii een plek is waarin de Moeder geest kan rusten?' vroeg Jondalar.

'Zoiets, denk ik, maar een totem beschermt jou, niet je huis, hoewel hij gelukkiger is als je op een vertrouwde plek blijft wonen. Je moet je amulet blijven dragen. Zo herkent je totemgeest jou. Creb heeft me gezegd dat de geest van mijn Holeleeuw me zonder amulet niet kan vinden. Dan verlies ik zijn bescherming. Creb zei dat ik zou sterven als ik mijn amulet verlies,' legde Ayla uit.

Jondalar had nooit precies begrepen wat Ayla's amulet voor haar betekende of waarom ze er zo zuinig op was. Ze deed hem zelden af, alleen als ze ging baden of zwemmen, en soms ook dan niet. Hij had verondersteld dat het haar manier was om aan de kindertijd bij de Stam vast te houden en hij had gehoopt dat ze er eens overheen zou komen. Nu besefte hij dat er meer achter stak.Als een man met grote, magische vermogens hem iets had gegeven met de mededeling dat hij zou sterven als hij het verloor, zou hij er ook zuinig op zijn. Jondalar twijfelde er niet langer aan dat de heilige van de Stam, die haar had grootgebracht, een werkelijke, aan de geestenwereld ontleende macht bezat.

'Het is ook bedoeld om de tekens in te bewaren die jouw totem voor je achterlaat als je de juiste beslissing hebt genomen over iets belangrijks in je leven,' vervolgde Ayla. Plotseling werd ze weer overvallen door een knagende onrust die haar eerder had gekweld. Waarom had haar totem geen teken gegeven als bevestiging dat ze de juiste keus had gemaakt, toen ze besloot met Jondalar naar zijn woonplaats mee te gaan? Ze had sinds hun vertrek bij de Mamutiërs geen enkel voorwerp gevonden dat ze als teken van haar totem kon uitleggen.

'Niet veel Zelandoniërs hebben een eigen totem,' zei Jondalar. 'Meestal wordt deze geacht geluk te brengen. Willomar heeft er een.'

'Is dat je moeders metgezel?' vroeg Ayla.

'Ja. Thonolan en Folara zijn allebei bij zijn vuurplaats geboren en hij heeft mij altijd behandeld alsof ook ik daar was geboren.'

'Wat is zijn totem?'

'De Steenarend. Het verhaal gaat dat er een steenarend omlaag dook en hem oppakte toen hij nog een baby was, maar zijn moeder greep hem vast voordat hij kon worden weggevoerd. Hij heeft nog littekens van de klauwen op zijn borstkas. Hun zelandoni zei dat de arend hem als verwant herkende en hem kwam halen. Zo wisten ze dat dat zijn totem was. Marthona denkt dat hij daarom graag reist. Hij kan niet zoals de arend vliegen, maar hij heeft er behoefte aan om het land te zien.'

'Dat is een machtige totem, zoals de Holeleeuw of Hole- beer,' merkte Ayla op. 'Creb zei altijd dat machtige totems niet makkelijk zijn om mee te leven en dat is zo, maar ik heb er zoveel voor teruggekregen. Hij heeft mij jou gestuurd. Ik vind dat ik veel geluk heb gehad en ik hoop dat de Holeleeuw jou ook geluk zal brengen, Jondalar. Hij is nu ook jouw totem.'

Jondalar glimlachte. 'Ja, dat heb je eens gezegd.'

'De Holeleeuw heeft jou uitverkoren en je littekens bewijzen dat. Zoals Willomar door zijn totem is gemerkt.'

Jondalar keek nadenkend. 'Misschien heb je gelijk. Zo had ik het niet bekeken.'

Wolf, die op verkenningstocht was geweest, verscheen plotseling. Hij kefte om Ayla's aandacht te vangen en kwam naast Whinney lopen. Ze keek naar hem, zoals hij met zijn tong opzij uit zijn bek hangend en opgestoken oren door het hoge gras rende, dat hem soms geheel aan het oog onttrok. Hij zag er blij en energiek uit. Hij vond het heerlijk alleen op verkenning te gaan, maar hij kwam altijd terug. Dat stemde haar blij, evenals het rijden naast de man en de hengst haar gelukkig stemde.

'Te oordelen naar de manier waarop je over hem praat, denk ik dat jouw broer op de man van zijn vuurplaats moet hebben geleken,' zei Ayla, het gesprek hervattend. 'Thonolan reisde toch ook graag? Leek hij op Willomar?'

'Ja, maar niet zo sterk als ik op Dalanar lijk. Iedereen heeft het daar altijd over. Thonolan had veel meer van Marthona in zich,' glimlachte Jondalar. 'Hij is nooit door een arend uitverkoren, dat is dus geen verklaring voor zijn reislust.' De glimlach verflauwde. 'De littekens van mijn broer waren van die onvoorspelbare, wolharige neushoorn.' Hij peinsde een tijdje. 'Maar Thonolan is altijd onvoorspelbaar geweest. Misschien was dat zijn totem. Hij heeft hem niet veel geluk gebracht, schijnt het, al hebben de Sharamudiërs ons gevonden en al heb ik hem nooit gelukkiger gezien dan nadat hij Jetamio had leren kennen.'

'Ik denk niet dat de Wolharige Neushoorn een totem is die geluk brengt,' zei Ayla, 'maar de Holeleeuw wel. Toen die mij uitverkoos, gaf hij me dezelfde merktekens die de Stam gebruikt om een Holeleeuwtotem aan te geven, zodat Creb het teken zou herkennen. Jouw littekens zijn geen merktekens van de Stam, maar wel duidelijk. Jij bent door de Holeleeuw gemerkt.'

'Ik heb zeer zeker de littekens als bewijs dat ik door jouw Holeleeuw ben gemerkt, Ayla.'

'Ik denk dat de geest van de Holeleeuw je heeft uitgekozen om te zorgen dat jouw totemgeest sterk genoeg is voor de mijne, zodat ik jouw kinderen zal kunnen krijgen,' zei Ayla.

'Ik dacht dat je had gezegd dat een man een baby in een vrouw liet beginnen, en niet geesten,' zei Jondalar.

'Dat is zo, maar misschien moeten geesten helpen. Aangezien ik zo'n sterke totem heb, moet mijn metgezel ook een sterke totem hebben. Misschien heeft de Moeder besloten de Holeleeuw op te dragen jou te kiezen, zodat we samen baby's kunnen maken.'

Ze reden zwijgend verder, ieder met zijn eigen gedachten. Ayla stelde zich een baby voor die op Jondalar leek, alleen was het een meisje, geen jongen. Ze scheen met zoons geen geluk te hebben. Misschien zou ze een dochter mogen houden.

Ook Jondalar dacht aan kinderen. Als het waar was dat een man met zijn orgaan het leven liet beginnen, dan hadden ze een baby zeker alle kansen geboden om te gaan groeien. Waarom was ze niet zwanger?

Was Serenio zwanger toen ik vertrok? vroeg hij zich af. Ik ben blij dat ze iemand heeft gevonden met wie ze gelukkig kan zijn, maar ik wilde dat ze iets tegen Roshario had gezegd. Zouden er ergens op de wereld kinderen bestaan die op de een of andere manier een deel van mij zijn? Jondalar probeerde zich alle vrouwen die hij had gekend voor de geest te halen en hij herinnerde zich Noria, de jonge vrouw van Haduma's volk, met wie hij de Eerste Riten had gedeeld. Zowel Noria als de oude Haduma hadden overtuigd geleken dat zijn geest in haar was binnengegaan en dat nieuw leven in haar was begonnen. Ze werd verondersteld een zoon te baren met blauwe ogen zoals de zijne. Ze zouden hem zelfs Jondal noemen.

Was het gebeurd? vroeg hij zich af. Had zijn geest zich met die van Noria gemengd om nieuw leven te laten beginnen?

Haduma's volk woonde niet ver weg en in de goede richting, naar het noordwesten. Misschien konden ze er langsgaan, maar hij besefte plotseling dat hij niet precies wist hoe hij ze vinden moest. Ze waren gekomen naar de plek waar hij en Thonolan hun kamp hadden opgeslagen. Hij wist dat hun Grotten niet alleen ten westen van de Zuster lagen, ook ten westen van de Grote Moederrivier, maar waar wist hij niet. Hij herinnerde zich dat ze soms in het gebied tussen de beide rivieren op jacht gingen, maar dat hielp niet veel. Hij zou waarschijnlijk nooit weten of Noria die baby had gekregen.

Ayla's gedachten waren van het onderwerp afgedwaald naar het volk van Jondalar. Ze vroeg zich af of ze haar wilden accepteren. Ze had na de ontmoeting met de Sharamudiërs meer vertrouwen dat er ergens voor haar een plekje zou zijn, maar ze wist niet zeker of dat bij de Zelandoniërs was. Ze herinnerde zich dat Jondalar met grote afkeer had gereageerd toen hij ontdekte dat ze door de Stam was grootgebracht, en toen kwam ook weer zijn vreemde gedrag van de vorige winter naar boven toen ze bij de Mamutiërs woonden.

Dat was ten dele door Ranec geweest. Dat was ze voor haar vertrek te weten gekomen, maar ze had het aanvankelijk niet begrepen. Jaloezie had geen deel van haar opvoeding uitgemaakt. Als ze al zo'n emotie kenden, zou geen enkele man van de Stam ooit jaloezie vanwege een vrouw aan de dag hebbengelegd. Maar Jondalars vreemde gedrag sproot ook gedeeltelijk voort uit zijn ongerustheid of zijn volk haar zou accepteren. Ze wist nu dat hij, hoewel hij van haar hield, zich had geschaamd over het feit dat ze bij de Stam had gewoond en vooral ook over haar zoon. Goed, dat leek hem geen zorgen meer te baren. Hij had zich beschermend opgesteld en was niet verontrust geweest toen haar Stamachtergrond tijdens hun verblijf bij de Sharamudiërs aan het licht kwam, maar hij moest een reden hebben gehad om in eerste instantie zo te reageren.

Wel, ze hield van Jondalar en wilde haar leven met hem doorbrengen. Bovendien was het te laat om van gedachten te veranderen en ze hoopte er goed aan te hebben gedaan met hem mee te komen. Opnieuw wenste ze dat haar Holeleeuwtotem een teken zou geven, zodat ze zou weten het juiste besluit te hebben genomen, maar elk teken leek uit te blijven.

Toen de reizigers de woelige watervlakte naderden waar de Zusterrivier met de Grote Moederrivier samenstroomde, maakte het losse, kruimelige mergel - kalkrijk zand en klei- soorten - van de hoger liggende terrassen op de lagere terrassen plaats voor grind en löss.

In die door de winter beheerste wereld lieten met gletsjers bedekte bergtoppen tijdens de warmere seizoenen de stroompjes en rivieren met smeltwater vollopen. Tegen het eind van het seizoen werden de snelle stromen, ook door het water van zware regens die op de hogere niveaus neervielen als sneeuw, die door sterke temperatuurveranderingen plotseling kon smelten, tot woeste stromen. Zonder de aanwezigheid van meren aan de westzijde van de bergen, die de zich verzamelende watermassa in een natuurlijk reservoir konden opvangen en in gematigde hoeveelheden afvoeren, stortte het wassende water zich hals- over kop van de steile hellingen. De neertuimelende wateren schuurden zand en grind uit het zand-, kalk- en leisteen van de bergen uit en spoelden dit naar de enorme rivier, die het in haar bedding en overstromingsgebied afzette.

De centrale vlakten, ooit de bodem van een binnenzee, besloegen een bassin tussen twee kolossale bergketens aan de oost- en westzijde, en hooglanden ten noorden en ten zuiden. De gezwollen Zuster evenaarde bij het naderen van hun ontmoetingsplaats de uitdijende Moeder bijna in omvang, doordat ze het afvoerwater van delen van de vlakten in zich had opgenomen, evenals dat van de hele westelijke zijde van de bergketen, die in een grote boog naar het noordwesten liep. De Zusterrivier bruiste door de diepste bedding in het bassin om haar offerande van overtollig water aan de Grote Moeder der Rivieren te brengen, maar haar kolkende stroom werd tegengehouden door het hogere waterniveau van de Moeder, die reeds alhet water bevatte dat ze kon hebben. Op zichzelf teruggeworpen, loosde ze haar verzamelde massa's in een warreling van tegenstromingen en allesvernietigende, uitgebreide overstromingen.

Tegen het noenuur naderden de man en de vrouw de moerassige wildernis van half verdronken, laag kreupelhout en hier en daar een groepje bomen die met het onderste deel van hun stam in het water stonden. Ayla vond de overeenkomst met het zompige moerasland van de delta in het oosten bij het dichterbij komen steeds sterker worden, alleen waren hier de stromingen en tegenstromingen van de zich verenigende rivieren kolkende en wervelende maalstromen. Het weer was hier veel koeler en de insekten waren minder hinderlijk, maar de karkassen van opgezwollen, gedeeltelijk verslonden en rottende dieren, die door de overstroming waren meegesleept, trokken de nodige insekten aan. In het zuiden verrees een bergmassief met dicht beboste hellingen uit een door de woelige wateren veroorzaakte paarsachtige nevel.

'Dat moeten de Beboste Heuvels zijn waarover Carlono heeft verteld,' zei Ayla.

'Ja, maar het zijn meer dan heuvels,' zei Jondalar. 'Ze zijn hoger dan je denkt en ze lopen een heel eind door. De Grote Moederrivier stroomt verder naar het zuiden tot ze die barrière tegenkomt. Die heuvels dwingen de Moeder naar het oosten af te buigen.'

Ze reden om een grote, stille poel heen, een van de stromende wateren afgesneden plas, en bleven bij de oostelijke oever van de gezwollen rivier staan, iets verder stroomopwaarts vanaf het samenvloeiingspunt. Terwijl Ayla over de indrukwekkende watervlakte naar de overzijde staarde, begon ze Jondalars waarschuwingen te begrijpen dat het niet mee zou vallen de Zuster over te steken.

De om slanke stammen van wilgen en berken warrelende, modderige wateren trokken bomen los waarvan de wortels niet stevig verankerd waren in de bodem van lage, in drogere seizoenen door beddingen omgeven eilandjes. Veel bomen hingen hachelijk scheef en kale takken van stronken die uit bossen stroomopwaarts waren meegesleurd, waren in het slijk aan de oevers blijven steken of tolden in een duizelingwekkende dans in de rivier rond.

Ayla vroeg zich af hoe ze de rivier ooit zouden overkomen en informeerde aarzelend: 'Waar vind jij dat we de oversteek moeten proberen?'

Jondalar wenste dat de grote boot van de Ramudiërs, die Thonolan en hem enkele jaren eerder had gered, tot hun beschikking stond om hen naar de andere kant te brengen. Deherinnering aan zijn broer bracht opnieuw verdriet, maar ook plotselinge bezorgdheid over Ayla.

'Het lijkt me duidelijk dat we hier niet kunnen oversteken,' zei hij. 'Ik wist niet dat het zo vlug al zo erg zou zijn. We zullen stroomopwaarts een gemakkelijker plek moeten zoeken om het te kunnen proberen. Ik hoop alleen dat het niet gaat regenen voordat we die vinden. Nog zo'n regenperiode en dit hele stroomgebied staat onder water. Geen wonder dat het zomerkamp leeg was.'

'Zo hoog zal deze rivier toch niet komen?' vroeg Ayla met wijd opengesperde ogen.

'Nog niet, denk ik, maar het kan. Al het water van die bergen zal uiteindelijk hier terechtkomen. Bovendien kan dat stroompje vlak langs het kamp buiten zijn oevers treden en waarschijnlijk gebeurt dat ook. Ik denk dat we moeten opschieten, Ayla. Dit is geen veilige plek als het weer gaat regenen,' zei Jondalar met een blik naar de hemel. Hij dreef de hengst tot galop en hield zo'n stevig tempo aan dat Wolf zijn uiterste best moest doen om hen bij te houden. Na een tijdje nam hij snelheid terug, maar verviel niet in het gezapig gangetje dat ze eerder hadden aangehouden.

Af en toe hield Jondalar halt en bestudeerde de rivier en de oever aan de andere zijde alvorens verder noordwaarts te rijden, waarbij hij telkens ongerust naar de lucht keek. De rivier leek op sommige plekken smaller en op andere breder, maar ze was zo enorm van omvang dat het moeilijk met zekerheid was te zeggen. Ze reden door tot het bijna donker was, zonder een geschikt punt te vinden om over te steken. Jondalar stond erop dat ze naar hoger liggend terrein gingen om hun kamp op te slaan en ze stopten pas toen het te donker werd om veilig door te kunnen reizen.

'Ayla! Ayla! Word wakker,' zei Jondalar, haar zachtjes heen en weer schuddend. 'We moeten weg.'

'Wat? Jondalar! Wat is er?' vroeg Ayla.

Normaliter was ze eerder wakker dan hij en ze voelde zich van slag nu ze zo vroeg werd gewekt. Toen ze de slaapvacht wegschoof, voelde ze een kille wind en ze zag dat de tentflap openhing. De opening omlijnde een uitzicht op zwak beschenen, kolkende wolken en vormde de enige verlichting van hun slaapruimte. In de grauwe schemering kon ze net Jondalars gezicht onderscheiden, maar duidelijk genoeg om te zien dat hij erg ongerust was. Een akelig voorgevoel gaf haar een rilling van angst.

'We moeten weg,' zei Jondalar. Hij had nauwelijks geslapen. Hij kon niet zeggen waarom hij het gevoel had dat ze derivier zo snel mogelijk over moesten, maar het was zo sterk dat het zijn maag liet samentrekken van nervositeit, niet voor zichzelf, maar vanwege Ayla.

Ze stond op zonder te vragen waarom. Ze wist dat hij haar niet zou hebben gewekt als hij niet meende dat ze in een zorgwekkende situatie verkeerden. Snel kleedde ze zich aan en haalde haar vuurmaakspullen te voorschijn.

'Laten we vanochtend geen tijd aan vuur maken verspillen,' zei Jondalar.

Ze fronste en schonk met een knikje twee bekers koud water in. Tijdens het pakken aten ze van hun voorraad reiskoeken. Toen ze klaar waren om te vertrekken, keek Ayla om zich heen naar Wolf, maar hij was niet bij hun kamp.

'Waar is Wolf nou?' vroeg Ayla, met een licht wanhopige klank in haar stem.

'Waarschijnlijk op jacht. Hij haalt ons wel in, Ayla. Dat doet hij altijd.'

'Ik fluit hem wel,' zei ze en ze doorsneed de vroege ochtendlucht met het typerende geluid waarmee ze hem altijd riep.

'Kom, Ayla, we moeten weg,' zei Jondalar, terwijl hij weer die oude ergernis over de wolf voelde bovenkomen.

'Ik ga niet zonder hem,' zei ze en ze floot weer, luider met een dringender klank.

'We moeten een plek vinden deze rivier over te komen voordat de regen begint, anders lukt het misschien niet meer,' zei Jondalar.

'Kunnen we niet stroomopwaarts verder rijden? Die rivier moet toch ergens smaller worden,' betoogde ze.

'Als het gaat regenen, zal ze alleen maar breder worden. Zelfs stroomopwaarts zal ze dan breder zijn dan hier en we weten niet welke rivieren vanaf die bergen zullen komen. We zouden gemakkelijk door een plotselinge overstroming kunnen worden overvallen. Dolando zei dat die vaak voorkomen als het goed begint te regenen. Of een grote zijrivier kan ons de weg afsnijden. En wat doen we dan? De berg opklimmen om eromheen te trekken? We moeten over de Zuster zo lang het nog kan,' zei Jondalar. Hij klom op de hengst en keek naar de vrouw naast de al voor het sleeptoestel gespannen merrie.

Ayla keerde zich om en floot opnieuw.

'We moeten weg, Ayla.'

'Waarom kunnen we niet nog even wachten? Hij komt zo.'

'Het is een dier. Jouw leven is voor mij belangrijker dan het zijne.'

Ze draaide zich om, keek naar hem en dan weer naar de grond, met een diepe frons in haar voorhoofd. Was het echt zo gevaarlijk nog even te wachten, zoals Jondalar dacht? Of washij slechts ongeduldig? Als ze inderdaad gevaar liepen, zou zijn leven dan ook niet belangrijker voor haar moeten zijn dan dat van Wolf? Op dat ogenblik rende Wolf met grote sprongen hun gezichtsveld binnen. Ayla slaakte een zucht van verlichting en zette zich schrap toen hij tegen haar opsprong om haar te begroeten, zijn voorpoten op haar schouders legde en haar over haar kaak likte. Ze klom op Whinney's rug, zich als steun vasthoudend aan een van de stokken van het sleeptoestel. Toen volgde ze Jondalar en Renner met een teken naar Wolf om vlak bij haar te blijven.

Er was geen zonsopgang. Het bleef onmerkbaar lichter worden, maar helemaal helder werd het niet. Het wolkendek hing laag, waardoor de hemel een egaal grijze tint hield en de lucht was doortrokken van een vochtige kilte. Later op de ochtend hielden ze halt om te rusten. Ayla maakte hete thee om hen te verwarmen en daarna voedzame soep van een reiskoek. Ze deed er naar citroen smakende zuringblaadjes en wilde roze- bottels bij, na de zaadjes en scherpe, prikkerige haren te hebben verwijderd, evenals een paar jonge scheutjes van de vlakbij groeiende bosrozen. De thee en de soep leken Jondalars verontrusting enige tijd te laten afnemen, totdat hij zag dat donkere wolken zich begonnen samen te pakken.

Hij spoorde haar aan vlug de spullen op te ruimen en ze gingen weer op weg. Jondalar keek telkens nerveus naar de hemel om het naderen van de stortbui in het oog te houden en dan weer naar de rivier, of er ergens een punt was te ontdekken waar ze konden oversteken. Hij zocht een plek waar het snelle kolken van de stroom even werd afgeremd, doordat ze daar breder en ondieper was, of doordat er een eiland of zelfs een zandbank tussen de beide oevers lag. Ten slotte besloot hij, vrezend dat de storm niet veel langer op zich zou laten wachten, dat ze het erop moesten wagen, hoewel de woelige Zuster er niet anders uitzag dan daarvoor. In de wetenschap dat als het begon te regenen dit de situatie alleen maar zou verergeren, reed hij naar een deel van de oever dat vrij makkelijk was te bereiken. Ze hielden halt en stegen af.

'Denk je dat we moeten proberen te paard over te steken?' vroeg Jondalar, met een nerveuze blik naar de dreigende hemel.

Ayla keek naar de bruisende rivier en de rommel die ze meevoerde. Dikwijls dreven grote bomen voorbij, samen met stronken die uit hoger in de bergen liggende opstanden waren weggespoeld. Ze sidderde toen ze een enorm, opgezwollen hertekarkas zag, waarvan het gewei verstrikt was geraakt in de takken van een dicht bij de oever in de bodem verankerde boom. Het dode dier deed haar voor de paarden vrezen.

'Ik denk dat ze makkelijker kunnen oversteken als we niet op hun rug zitten,' zei ze. 'Ik denk dat we naast ze moeten zwemmen.'

'Dat dacht ik ook,' zei Jondalar.

'We moeten een touw hebben om ons aan vast te houden,' zei ze.

Ze haalden korte stukken touw te voorschijn, controleerden nog eens de tuigen en de manden om zich ervan te vergewissen dat hun tent, etenswaren en weinige kostbare bezittingen stevig waren verpakt en vastgemaakt. Ayla maakte het sleeptoestel van Whinney los, omdat het haar te gevaarlijk leek het paard over de woelige rivier met het volledige gareel te laten zwemmen, maar ze wilden de kano en de palen liever niet kwijtraken.

Ze bonden de drie lange stokken met touwwerk aaneen. Terwijl Jondalar het ene uiteinde vastmaakte aan de zijkant van de ronde boot, snoerde Ayla het andere uiteinde aan het tuig dat ze gebruikte om Whinney's bagagezadelmand op zijn plaats te houden. Ze maakte een lus in de knoop, zodat het touw snel kon worden losgetrokken als haar dat noodzakelijk leek. Daarop maakte de vrouw aan het plat gevlochten koord, dat tussen de voorbenen van de merrie weer omhoog over haar borstkas liep en waarmee Ayla's rij deken op haar rug werd gehouden, een tweede touw vast met een veel steviger knoop.

Jondalar deed bij Renner hetzelfde, trok zijn laarzen uit, de voetomhulsels die hij erin droeg, zijn zware overkleding en zijn bontparka. Deze zouden als ze kletsnat waren zo zwaar worden, dat hij bijna niet meer zou kunnen zwemmen. Hij rolde alles ineen en legde het op de zadelmand, maar hij hield zijn ondertuniek en beenkappen aan. Als die nat waren, zou het leer nog enige warmte geven. Ayla deed hetzelfde.

De dieren voelden de nerveuze haast van de mensen en werden ook onrustig bij het zien van het wild golvende water. De paarden waren schichtig teruggedeinsd bij de aanblik van het dode hert en liepen met kleine passen heen en weer, gooiden hun hoofden op en rolden met hun ogen; hun oren stonden alert opgestoken en naar voren gedraaid. Wolf daarentegen was naar de oever gelopen om het hert te bekijken, maar hij ging niet het water in.

'Denk je dat de paarden het zullen redden, Ayla?' vroeg Jondalar, terwijl er grote, kletterende regendruppels begonnen te vallen.

'Ze zijn zenuwachtig, maar ik denk dat het wel zal gaan, vooral omdat wij bij ze zijn, maar van Wolf weet ik het niet zeker,' zei Ayla.

'We kunnen hem niet naar de overkant dragen. Hij moetzichzelf zien te redden, dat weet je,' zei Jondalar. Maar toen hij haar verontrusting zag, voegde hij eraan toe: 'Wolf is sterk en een goed zwemmer. Hij moet het kunnen halen.'

'Ik hoop het,' zei ze, en ze knielde om de wolf nogmaals te knuffelen.

Jondalar zag dat de regendruppels dichter en sneller begonnen te vallen. 'We moeten gaan,' zei hij, en hij pakte Renners halster bij zijn hoofd vast, aangezien het leidseltouw meer naar achter was bevestigd. Hij sloot even zijn ogen en deed een schietgebedje. Hij dacht aan Doni, de Grote Aardmoeder, maar hij kon niets bedenken om Haar in ruil voor een veilige overtocht te beloven. Toch verzocht hij Haar in stilte om hulp bij het oversteken van de Zuster.

Hoewel hij wist dat het ooit zou gebeuren, had hij nog geen behoefte de Moeder te ontmoeten, maar meer nog wilde hij Ayla niet verliezen.

De hengst schudde met zijn hoofd en probeerde op zijn achterbenen te gaan staan toen Jondalar hem naar de rivier leidde. 'Rustig maar, Renner,' zei de man. Het water was koud toen het over zijn blote voeten kolkte en over zijn door beenkappen bedekte kuiten en dijen. In het water liet Jondalar Renners halster los zodat het dier zijn hoofd vrij had, wikkelde het bungelende touw om zijn hand en rekende erop dat de jonge, stoere hengst zijn weg naar de overkant zou vinden.

Ayla draaide het touw dat boven aan de schoften van de merrie was bevestigd verscheidene malen om haar hand, stopte het uiteinde in en sloot haar vuist er stevig omheen. Toen liep ze achter de lange man aan het water in, naast Whinney. Ze nam het andere touw, dat aan de stokken en boot was bevestigd, goed erop lettend dat alles vlot meeging toen ze de rivier inliepen.

De jonge vrouw voelde het koude water en het trekken van de krachtige stroming onmiddellijk. Ze keek achterom naar het land. Wolf stond nog op de rivieroever, liep nu eens op het water toe en trok zich dan weer terug, nerveus jankend en piepend, aarzelend om zich in de snel stromende wateren te begeven. Ze riep hem bemoedigend toe. Hij bleef heen en weer lopen, kijkend naar het water en de groter wordende afstand tussen hem en de vrouw. Plotseling, toen het erg begon te regenen, ging hij zitten en huilde. Ayla floot hem en na een enkele valse start sprong hij ten slotte in de rivier en peddelde naar haar toe. Ze richtte haar aandacht weer op het paard in de rivier.

De regen die harder neerstroomde, leek de woelige golven in de verte vlakker te maken, maar het wilde water rondom hen voerde veel meer rommel mee dan ze had gedacht. Stukken boomstam en takken dreven voorbij of botsten tegen haar op. De opgezwollen dode dieren waren akeliger; dikwijls waren zeopengereten door het geweld van de stroom die ze had overvallen en meegesleept, de berg af en de modderige rivier in.

Ze zag verscheidene zevenslapers en woelmuizen. Een grote grondeekhoorn, een met een lange staart getooide soeslik, was moeilijker te herkennen; zijn lichtbruine pelsje was nu donker gekleurd en de dikke, pluizige staart was glad en nat. Een lemming, waarvan het lange, witte winterhaar - nu sluik, maar nog glanzend - al uitgroeide door de grijze zomervacht die zwart leek, liet de onderkant van zijn voeten zien, die al met wit bont waren bedekt. Het dier was waarschijnlijk van hoog op de berg, dicht bij de sneeuwgrens afkomstig. De grotere dieren zagen er beschadigder uit. Een gems dreef voorbij met een afgebroken hoorn en een deel van de huid was afgeschuurd zodat de roze spierlaag te zien was.

Toen ze het karkas van een jong sneeuwluipaard zag, keek ze achterom waar Wolf was, maar ze zag hem niet.

Ze merkte dat het achter de merrie aanslepende touw behalve de stokken en de boot ook een hinderlijk obstakel meetrok. De afgebroken boomstronk met uitgespreide wortels vormde een ongewenste extra belasting en vertraagde Whinney's gang. Ayla trok en rukte aan het touw om de boomstam dichter naar zich toe te halen, maar die schoot plotseling los. Een kleine gevorkte tak bleef nog hangen, maar daarover maakte ze zich niet druk. Ze was ongerust geen teken van Wolf te zien, al stond ze zo diep in het water dat ze niet veel kon zien. Ze vond het heel vervelend, omdat ze niets kon ondernemen. Ze floot, maar ze vroeg zich af of hij dit boven het lawaai van het bruisende water zou horen.

Ze keerde zich om en wierp een onderzoekende blik op Whinney, bezorgd dat de zware stam te veel van haar krachten had gevergd, maar ze zwom energiek door. Ayla keek voor zich en was opgelucht Renner met ernaast Jondalar te zien. Ze trapte met haar benen en zwom met haar vrije arm om de merrie niet meer te belasten dan noodzakelijk was. Gaandeweg ging ze echter steeds meer aan het touw hangen en ze begon te rillen van de kou. Ze kreeg het gevoel dat het onredelijk veel tijd kostte om de rivier over te komen. De overkant leek nog zo vreselijk ver voor haar te liggen. Het rillen was in het begin niet erg, maar naarmate ze langer in het koude water lag, ging ze steeds meer bibberen en kon niet meer ophouden. Haar spieren raakten erg gespannen en haar tanden klapperden. Ze keek weer achterom naar Wolf, maar ze zag hem niet. Ik moet terug om hem te zoeken, hij heeft het zo koud, dacht ze met een heftige rilling. Misschien kan Whinney omkeren en teruggaan. Toen ze probeerde te spreken, waren haar kaken zo verstijfd en klappertandde ze zo hard dat ze haar woorden er niet uit kon krijgen. Nee, Whinney hoeft niet te gaan. Ik doe het. Ze probeerdehet touw van haar hand te wikkelen, maar het zat zo strak en in de knoop en haar hand was zo gevoelloos dat ze er niets mee kon beginnen. Misschien kan Jondalar teruggaan om hem te halen. Waar is Jondalar? Is hij nog in de rivier? Is hij Wolf gaan ophalen? O, er zit weer een stuk hout in het touw. Ik moet iets... iets trekken... touw weghalen... zwaar voor Whinney.

Het bibberen was opgehouden, maar haar spieren waren zo verkrampt dat ze zich niet kon bewegen. Ze sloot haar ogen om rust te krijgen. Het was zo'n heerlijk gevoel haar ogen te kunnen dichtdoen... en uit te rusten.