1.

De vrouw zag een flits van beweging door het stoffige waas vóór haar, en vroeg zich af of het de wolf was die ze daarstraks voor zich uit had zien snellen. Met een bezorgde frons op haar gezicht keek ze even naar haar metgezel, speurde toen weer door het opwaaiende stof ingespannen naar de wolf. 'Jondalar! Kijk!' zei ze, voor zich uitwijzend.

Links voor hen uit waren in de droge gruizige wind net de vage omtrekken van verscheidene kegelvormige tenten te zien.

De wolf was enkele tweebenige wezens aan het besluipen die uit de nevel van stof begonnen op te doemen, gewapend met speren die recht op hen gericht waren. 'Ik geloof dat we bij de rivier zijn, maar zo te zien zijn we niet de enigen die daar een kamp willen opslaan, Ayla,' zei de man en trok aan zijn leidsel om zijn paard tot staan te brengen. De vrouw beduidde haar paard te blijven staan door een dijspier aan te spannen, waardoor ze een lichte druk uitoefende die zo reflexmatig was dat ze het niet eens beschouwde als een manier om het dier te sturen.

Ayla hoorde diep uit de keel van de wolf een dreigend gegrom opstijgen en zag dat zijn verdedigende houding plotseling was veranderd in een agressieve. Hij was klaar om aan te vallen! Ze floot, een scherp, helder geluid dat leek op de roep van een vogel, zij het niet van een vogel die iemand ooit eerder had gehoord. De wolf brak zijn heimelijke achtervolging af en rende met grote sprongen naar de schrijlings op het paard zittende vrouw.

'Wolf, hier blijven!' zei ze, tegelijkertijd een gebaar met haar hand makend. De wolf draafde naast de donkergele merrie mee terwijl de vrouw en de man te paard langzaam op de mensen die tussen hen en de tenten stonden toegingen. Hevige windvlagen, die de fijne lössdeeltjes geen kans gaven om op de grond neer te dalen, wervelden om hen heen en belemmerden het zicht op de speerdragers.

Ayla tilde haar been over de rug van het paard en liet zich omlaag glijden. Ze knielde naast de wolf neer en sloeg één arm over zijn rug en de andere over zijn borst om hem te kalmeren en zonodig tegen te houden. Ze kon de grom in zijn keel voelen trillen, en de gretige spanning in zijn tot springen bereide spieren. Ze keek op naar Jondalar. Een fijne laag poederachtige stof bedekte de schouders en de lange vlasblonde lokken van de grote man en verleende de vacht van zijn donkerbruine ros bijna de meer gebruikelijke gelige kleur van het forsgebouwderas. Zij en Whinney zagen er hetzelfde uit. Hoewel het nog vroeg in de zomer was, begon de krachtige wind die vanaf de reusachtige gletsjer in het noorden kwam de steppen ten zuiden van het ijs al over een brede strook uit te drogen.

Het bevreemdde haar dat Wolf zo agressief was gestemd, wolven bedreigden zelden mensen. Maar toen herinnerde ze zich dat ze dergelijk gedrag al eens eerder had gezien en ze meende te begrijpen wat er aan de hand was. In de tijd dat ze zichzelf leerde jagen, had Ayla dikwijls wolven gadegeslagen, en ze wist dat ze aanhankelijk en trouw waren - aan hun eigen roedel. Maar vreemden verjoegen ze snel uit hun territorium, en het was voorgekomen dat ze andere wolven doodden om te beschermen wat ze als hun eigendom beschouwden.

Voor het piepkleine wolvejong dat ze had gevonden en naar de half onderaardse woning van de Mamutiërs had meegenomen, was het Leeuwekamp zijn roedel geweest; andere mensen zouden hem net zo voorkomen als onbekende wolven. Toen hij nog maar nauwelijks half volgroeid was, had hij al tegen onbekende bezoekers gegromd. Nu, op onbekend territorium, misschien het territorium van een andere roedel, was het alleen maar natuurlijk dat hij zich bij de eerste confrontatie met vreemden, vooral vijandige vreemden met speren, in de verdediging voelde gedrongen.

Ze voelde de wolf verstarren en opdringen tegen haar arm, en zag toen een nieuwe figuur van achter de speerdragers naar voren stappen, die gekleed was zoals Mamut zich voor een belangrijke ceremonie had kunnen kleden, met een met oeroshorens getooid masker voor het gezicht en in kleren die met raadselachtige symbolen beschilderd en opgesierd waren.

De mamut zwaaide krachtig met een staf in hun richting en schreeuwde: 'Ga heen, boze geesten! Ga weg van hier!'

Ayla meende dat het een vrouwenstem was die van achter het masker opklonk, maar zeker was ze er niet van; de woorden werden hun echter wel in het Mamutisch toegeschreeuwd. De mamut sprong opnieuw wild met de staf zwaaiend op hen toe, terwijl Ayla de wolf in bedwang hield. Daarop begon de vreemd geklede gestalte te zingen en te dansen, waarbij zij snel op en neer bewoog en met snelle, hoge stappen op hen toe kwam en dan weer achteruit sprong, alsof zij probeerde hen angst aan te jagen of op de vlucht te drijven, waarbij zij er in ieder geval in slaagde de paarden aan het schrikken te maken.

Waarom hadden de mensen van dit Kamp hun speren getrokken?

Ayla meende iets bekends in het gezang te ontdekken; ineens wist ze wat het was. De woorden behoorden tot de heilige archaïsche taal die alleen de mamuti verstonden. Ayla verstondze ook niet allemaal, want Mamut was nog maar net begonnen haar de taal te leren toen ze vertrok. Maar zij begreep dat de betekenis van het luide, gescandeerde gezang in grote trekken dezelfde was als van de eerder geschreeuwde woorden, ofschoon in vleiender termen vervat. Het was een aansporing voor de vreemde wolf en de paardmensgeesten om weg te gaan en hen met rust te laten, om terug te keren naar de wereld van geesten waar ze thuishoorden.

In het Zelandonisch, zodat de mensen van het Kamp haar niet konden verstaan, vertelde Ayla Jondalar wat de mamut hun toezong.

'Denken ze dat we geesten zijn? Natuurlijk!' zei hij. 'Ik had het kunnen weten. Ze zijn bang voor ons. Daarom bedreigen ze ons met die speren. Ayla, we kunnen dit probleem iedere keer krijgen als we onderweg iemand tegenkomen. Wij zijn nu aan de dieren gewend, maar de meeste mensen hebben paarden of wolven nooit anders gezien dan als voedsel of pelzen.'

'De Mamutiërs die op de Zomerbij eenkomst waren, waren in het begin ook van hun stuk gebracht. Ze moesten even aan het idee wennen de paarden en Wolf in de buurt te hebben, maar uiteindelijk is dat toch gelukt,' zei Ayla.

'Toen ik voor het eerst mijn ogen opendeed in de grot in jouw vallei en jou Whinney zag helpen bevallen van Renner, dacht ik ook dat de leeuw me had gedood en ik in de geestenwereld wakker was geworden,' zei Jondalar. 'Misschien moest ik maar eens afstijgen en hun laten zien dat ik een mens ben en niet aan Renner vastzit als een of andere geest in de vorm van een paardmens.'

Jondalar steeg af, maar bleef het leidsel aan het door hemzelf gemaakte hoofdstel vasthouden. Renner stond heftig met zijn hoofd te schudden en probeerde achterwaarts uit de buurt te komen van de opdringende mamut, die nog steeds met de staf zwaaiend luidkeels haar bezwerende gezang voortzette. Whinney bevond zich achter de op haar knieën liggende Ayla, met haar hoofd omlaag en haar neus licht tegen haar aangedrukt. Ayla had geen touwen of toom nodig om haar paard te leiden. Ze stuurde het dier volledig met de druk van haar benen en de bewegingen van haar lichaam.

Toen de sjamaan enkele klanken van de vreemde taal opving die de geesten spraken en Jondalar zag afstijgen, begon ze nog luider te zingen en bad de geesten weg te gaan, beloofde hun ceremoniën te zullen houden en trachtte hen gunstig te stemmen door geschenken in het vooruitzicht te stellen.

'Ik vind dat je hun maar eens moest vertellen wie we zijn,' zei Ayla. 'Die mamut begint flink over haar toeren te raken.'

Jondalar hield het leidsel vlak onder het hoofd van de hengstin een stevige greep. Renner was heel angstig en probeerde te steigeren, en de mamut met haar gezang en geschreeuw verbeterde de situatie niet bepaald. Zelfs Whinney leek elk moment op te kunnen gaan spelen, hoewel ze gewoonlijk veel gelijkmoediger dan haar nerveuze telg was.

'Wij zijn geen geesten,' riep Jondalar toen de mamut een ogenblik zweeg om op adem te komen. 'Ik ben een bezoeker, een reiziger op zijn Tocht en zij,' met een gebaar naar Ayla, 'is een Mamutische, van de Mammoetvuurplaats.'

De mensen wierpen elkaar vragende blikken toe en de mamut hield op met schreeuwen en dansen, maar liet terwijl ze hen stond te bekijken nog af en toe de staf door de lucht zwaaien. Misschien waren het geesten die hun een poets probeerden te bakken, maar in ieder geval waren ze ertoe gebracht iets te zeggen in een taal die iedereen kon verstaan. Uiteindelijk zei de mamut iets.

'Waarom zouden we je geloven? Hoe weten we dat je niet probeert ons te bedotten? Je zegt dat zij van de Mammoetvuurplaats is, maar waar is dan het teken? Ze heeft geen tatoeage op haar gezicht.'

Nu verhief Ayla haar stem. 'Hij heeft niet gezegd dat ik een mamut was. Hij heeft gezegd dat ik van de Mammoetvuurplaats was. De oude Mamut van het Leeuwekamp heeft me enig onderricht gegeven voordat ik vertrok, maar ik ben niet volledig opgeleid.'

De mamut overlegde met een man en een vrouw en wendde zich dan weer naar hen toe. 'Deze,' zei ze met een knikje naar Jondalar, 'is wat hij zegt, een bezoeker. Ofschoon hij zich goed kan uitdrukken, hebben zijn woorden toch de klank van een vreemde taal. Hij zegt dat je een Mamutische bent, maar toch is er aan je manier van spreken iets dat niet Mamutisch is.'

Jondalar hield zijn adem in en wachtte. Ayla's spraak had inderdaad iets ongewoons. Er waren bepaalde klanken die zij niet helemaal kon vormen en de manier waarop ze die uitsprak, bezat iets wonderlijk unieks. Het was volstrekt duidelijk wat ze bedoelde en haar accent klonk niet onaangenaam - hij vond het nogal charmant - maar het viel wel op. Het was niet geheel hetzelfde als een accent van een andere taal, het was méér dan dat, en anders. En toch was dat het: een accent, maar dan van een taal die de meeste mensen nooit hadden gehoord en niet eens als spraak zouden herkennen. Ayla sprak met het accent van de lastige, kelige, klinkerarme taal van de mensen die het meisje als jonge wees hadden opgenomen en grootgebracht.

'Ik ben niet bij de Mamutiërs geboren,' zei Ayla die nog steeds Wolf in bedwang moest houden ofschoon zijn gegrom was opgehouden. 'Ik ben door de Mammoetvuurplaats geadopteerd, door Mamut zelf.'

Er volgde enig druk gepraat onder de anderen en daarna een tweede onderhoud tussen de mamut en de vrouw en de man.

'Als jullie niet tot de geestenwereld behoren, hoe kunnen jullie dan zeggenschap over die wolf hebben en paarden ertoe brengen dat ze jullie op hun rug dulden?' vroeg de mamut die had besloten de vraag nu maar rechtstreeks te stellen.

'Dat is niet moeilijk, als je ze maar vindt wanneer ze nog jong zijn,' zei Ayla.

'Je laat het wel heel eenvoudig lijken. Er zal toch wel meer voor nodig zijn?' De vrouw kon een mamut die eveneens van de Mammoetvuurplaats kwam niet voor het lapje houden.

'Ik was erbij toen ze de kleine wolf naar de woning bracht,' probeerde Jondalar uit te leggen. 'Het jong was zo klein dat het nog bij de moeder dronk en ik was ervan overtuigd dat het dood zou gaan. Maar ze gaf het fijngesneden vlees en bouillon en stond er midden in de nacht voor op, zoals je ook met een zuigeling doet. Toen hij in leven bleef en begon te groeien, stond iedereen verbaasd, maar dat was slechts het begin. Met veel geduld heeft ze hem geleerd wat zij wilde - zijn behoefte niet in de woning te doen en niet naar de kinderen te happen, ook al deden ze hem pijn. Als ik er niet bij was geweest, had ik nooit geloofd dat je een wolf zoveel kon leren, of dat hij zoveel zou begrijpen. Het is waar, er komt meer bij kijken dan ze te vinden wanneer ze nog klein zijn. Ze heeft hem als een kind verzorgd. Voor dat dier is ze als zijn moeder, daarom doet hij wat ze wil.'

'En de paarden dan?' vroeg de man die naast de sjamaan stond. Hij had de temperamentvolle hengst en de man die het dier in bedwang hield steels staan bekijken.

'Met paarden is het net zo. Je kunt ze van alles leren, als je ze maar als jong veulen onder je hoede neemt. Er is tijd en geduld voor nodig, maar uiteindelijk lukt het.'

De anderen die met hun wapens hadden gedreigd, lieten hun speren zakken en stonden met grote belangstelling mee te luisteren. Geesten spraken voor zover men wist niet in gewone mensentaal, hoewel al dat gepraat over het bemoederen van dieren het soort rare praat was waar geesten om bekend stonden - woorden die niet helemaal betekenden wat ze leken te betekenen.

Toen sprak de vrouw van het Kamp. 'Ik weet niets van moedertje spelen over dieren, maar wel dat de Mammoetvuurplaats geen vreemden adopteert en tot Mamutiërs maakt. Het is geen gewone vuurplaats. Zij is gewijd aan Hen Die de Moeder Dienen. Mensen kiezen voor die Mammoetvuurplaats, of worden ervoor gekozen. Ik heb verwanten in het Leeuwekamp. Mamut is heel oud, misschien de oudste mens onder de levenden.

Waarom zou hij iemand willen adopteren? En ik denk niet dat Lutie het zou hebben toegestaan. Het is allemaal heel moeilijk te geloven wat je zegt.'

Ayla ontwaarde iets tweeslachtigs in de wijze waarop de vrouw sprak, of liever in de subtiele, kleine bijzonderheden in haar houding terwijl ze sprak: de stijfheid van haar rug, de spanning in haar schouders, de nerveuze frons. Ze scheen iets onaangenaams te voorzien. Toen besefte Ayla dat het niet zomaar een verspreking was geweest; de vrouw had opzettelijk een leugen in haar bewering verweven, een valstrik in haar vraag verwerkt. Maar door haar unieke achtergrond doorzag Ayla die opzet zonneklaar.

De mensen die Ayla hadden grootgebracht en die als platkoppen werden aangeduid, maar zichzelf de Stam noemden, communiceerden met grote precisie en diepgang, zij het niet in de eerste plaats via woorden. Slechts weinigen begrepen dat zij een taal bezaten. Hun vermogen tot articuleren was beperkt en ze werden dikwijls beschimpt als niet helemaal menselijke wezens, als dieren die niet konden spreken. Zij hanteerden een taal van gebaren en tekens, maar die was daarom niet minder ingewikkeld.

De betrekkelijk weinige woorden die de Stamleden gebruikten - en die Jondalar nauwelijks na kon zeggen, net zoals zij bepaalde klanken in het Zelandonisch of het Mamutisch niet helemaal kon uitspreken - werden gevormd door een eigenaardig soort vocalisatie en gewoonlijk gebruikt om iets te beklemtonen, of voor namen van mensen en dingen. Nuances en fijnere differentiaties in betekenis werden aangegeven door bepaalde aspecten van beweging, houding en lichaamsuitdrukking die de taal diepgang en rijkdom verleenden, zoals bij de gesproken taal toon en stembuiging. Maar met dergelijke uitgesproken communicatiemiddelen was het vrijwel onmogelijk een onwaarheid te vertellen zonder dat duidelijk uit te dragen; ze konden niet liegen.

Ayla had de subtiele signalen in de bewegingen van het lichaam en de uitdrukkingen van het gelaat leren opvangen en interpreteren toen ze met tekens leerde spreken; dat was noodzakelijk voor een volledig begrip van het meegedeelde. Toen ze later van Jondalar opnieuw in woorden leerde spreken en het Mamutisch vloeiend leerde beheersen, ontdekte Ayla dat ze ook signalen opving, die zelfs bij mensen die met woorden spraken via kleine veranderingen in gelaatsuitdrukking of lichaamshouding werden overgebracht, hoewel dergelijke tekens niet waren bedoeld om deel uit te maken van hun taal.

Ze ontdekte dat ze meer verstond dan er werd gezegd, al wekte dat bij haar aanvankelijk enige verwarring en grote verontrusting, omdat de woorden die ze te horen kreeg niet altijdstrookten met de signalen die ze waarnam en omdat ze niet wist dat mensen ook konden liegen. Kon of wilde zijzelf de waarheid niet zeggen, dan hield zij haar mond.

Uiteindelijk was ze gaan begrijpen dat bepaalde leugentjes dikwijls als hoffelijkheid waren bedoeld. Maar pas toen ze inzicht kreeg in het wezen van de humor - men zei het ene, maar bedoelde het andere - begreep ze plotseling het wezen van de gesproken taal en de mensen die deze gebruikten. Daarbij verleende haar vermogen om onbewuste signalen te interpreteren een extra dimensie aan haar groeiende taalvaardigheid: een bijna griezelig inzicht in wat mensen in feite bedoelen, afgezien van wat ze zeggen. Dat verschafte haar een ongewone voorsprong op anderen. Ofschoon ze zelf niet kon liegen, anders dan door iets niet te zeggen, wist ze het gewoonlijk wanneer iemand niet de waarheid zei.

'Er was niemand die Lutie heette toen ik in het Leeuwekamp was.' Ayla besloot op de man af te zijn. 'Tulie is de hoofdvrouw en haar broer Talut de hoofdman.'

De vrouw gaf een onmerkbaar knikje terwijl Ayla verder sprak.

'Ik weet dat iemand gewoonlijk aan de Mammoetvuurplaats wordt gewijd en niet geadopteerd. Talut en Nezzie hebben me gevraagd te blijven. Talut heeft de woning zelfs vergroot om een speciaal winteronderdak voor de paarden te maken. De oude Mamut heeft toen iedereen verrast. Hij heeft me tijdens de ceremonie geadopteerd. Hij zei dat ik bij de Mammoetvuur- plaats hoorde op grond van mijn geboorte.'

'Als je met die paarden bij het Leeuwekamp bent komen aanzetten, kan ik begrijpen hoe die oude Mamut dat heeft kunnen zeggen,' zei de man.

De vrouw keek hem met een geërgerde blik aan en beet hem binnensmonds iets toe. Toen overlegden ze gedrieën nog eens. De man was tot de conclusie gekomen dat de vreemdelingen waarschijnlijk mensen waren en geen geesten die hun een poets kwamen bakken - in ieder geval geen boosaardige geesten - maar hij geloofde niet dat zij werkelijk degenen waren die ze beweerden te zijn. De verklaring die de lange man voor het vreemde gedrag van de dieren had gegeven, was te eenvoudig, maar had zijn belangstelling gewekt. De paarden en de wolf intrigeerden hem. De vrouw vond dat ze te makkelijk praatten, met te veel informatie kwamen, al te openhartig waren, terwijl ze er ook van overtuigd was dat er nog veel was wat ze niet hadden verteld. Ze vertrouwde hen niet en wilde niets met hen te maken hebben.

De mamut wilde pas accepteren dat zij mensen waren, toen een gedachte bij haar was opgekomen die voor iemand met inzicht in dergelijke zaken een veel geloofwaardiger verklaring voor het buitengewone gedrag van de dieren zou zijn. Ze was er zeker van dat de blonde vrouw een machtige Roepster was en de oude Mamut moest hebben geweten dat zij met een griezelig vermogen om dieren naar haar hand te zetten was geboren. Misschien de man ook wel. Later, wanneer hun Kamp bij de Zomerbij eenkomst arriveerde, zou het interessant zijn eens een praatje met het Leeuwekamp te maken, want de mamuti zouden beslist zo hun gedachten over deze twee hebben. Het was gemakkelijker om in toverij te geloven dat in het belachelijke idee dat men dieren kon temmen.

Tijdens hun overleg ontstond verschil van mening. De vrouw voelde zich niet op haar gemak, de vreemdelingen brachten haar uit haar evenwicht. Als ze erover had nagedacht, had ze misschien toegegeven dat ze bang was. Ze maakte niet graag zo'n overduidelijke demonstratie van occulte vermogens van dichtbij mee, maar de anderen schoven haar bezwaren terzijde. De man nam het woord.

'Deze plek, waar de rivieren bijeenkomen, is een goede plaats voor een Kamp. We hebben een goede jacht gehad en er komt een kudde reuzenherten deze kant op. Ze zouden hier over een paar dagen moeten zijn. We hebben er geen bezwaar tegen als jullie verkiezen in de buurt jullie kamp op te slaan en met ons mee op jacht te gaan.'

'We stellen je aanbod op prijs,' zei Jondalar. 'We zullen vermoedelijk ergens in de buurt ons kamp voor de nacht opslaan, maar we moeten morgenochtend verder.'

Het was een behoedzaam aanbod, niet helemaal het welkom dat hij en zijn broer tijdens hun gezamenlijke voetreis dikwijls van vreemden hadden ontvangen. De formele begroeting, die in de naam van de Moeder werd gegeven, behelsde meer dan een aanbod van gastvrijheid. Ze werd beschouwd als een uitnodiging zich bij de anderen te voegen, bij hen te blijven en enige tijd onder hen te wonen. Uit de meer beperkte uitnodiging die de man had gedaan bleek hun onzekerheid, maar in ieder geval dreigden ze niet meer met hun speren.

'Deel dan in de naam van Mut tenminste mee in ons avondmaal en eet ook morgenochtend bij ons.' Deze gastvrijheid kon het stamhoofd bieden en Jondalar had het gevoel dat hij graag nog meer had geboden.

'In de naam van de Grote Aardmoeder zullen we met genoegen vanavond bij jullie eten wanneer we ons kamp hebben opgezet,' stemde Jondalar toe, 'maar we moeten vroeg vertrekken.'

'Waar gaan jullie met zoveel haast naar toe?'

De directheid die typerend voor de Mamutiërs was, overvielJondalar nog steeds enigszins - zelfs na al de tijd die hij bij hen had doorgebracht - en vooral wanneer hij een onbekende voor zich had. De vraag van het stamhoofd zou onder Jondalars volk wat onbeleefd zijn gevonden; geen ernstige indiscretie, alleen een blijk van onvolwassenheid of te weinig gevoel voor het meer subtiele en indirecte spraakgebruik van volwassenen die wisten hoe het hoorde.

Maar zoals Jondalar had geleerd, werden onder de Mamutiërs openhartigheid en directheid als een gepaste levenshouding beschouwd en gebrek daaraan als verdacht, hoewel zij in hun manier van doen ook niet zo open waren als wel leek. Ook in hun taal bestonden subtiele nuances. Het was een kwestie van verwoorden, hoe de ander reageerde en wat niet werd gezegd. Maar de onomwonden nieuwsgierigheid van de leider van dit Kamp was onder de Mamutiërs geheel gepast.

'Ik ben op weg naar huis,' zei Jondalar, 'en ik neem deze vrouw mee terug.'

'Waarom zouden enkele dagen dan verschil maken?'

'Mijn thuis ligt ver naar het westen. Ik ben nu...' Jondalar dacht even na, 'vier jaar weg en het zal ons nog een jaar kosten om thuis te komen, als we geluk hebben. Onderweg moeten we enkele malen een gevaarlijke oversteek maken over rivieren en ijs, en ik wil niet in het verkeerde seizoen bij de oversteekplaatsen aankomen.'

'In het westen? Het lijkt er anders op dat jullie naar het zuiden gaan.'

'Ja. We zijn nu op weg naar de Beranzee en de Grote Moederrivier. Die willen we stroomopwaarts volgen.'

'Mijn neef is enkele jaren geleden voor handelsdoeleinden naar het westen gereisd. Hij vertelde dat daar mensen woonden bij een rivier die ze ook de Grote Moeder noemden,' zei de man. 'Hij meende dat het dezelfde rivier was. Ze zijn toen van hier naar het westen gereisd. Het hangt er vanaf hoe ver stroomopwaarts jullie willen gaan, maar er is een doorgang ten zuiden van het Grote IJs, maar ten noorden van de bergen in het westen. Jullie zouden jullie Tocht sterk kunnen bekorten door daarlangs te gaan.'

'Talut heeft me van de noordelijke route verteld, maar niemand schijnt er zeker van te zijn dat het dezelfde rivier is. Zo niet, dan zou het ons meer tijd kunnen kosten als we de juiste moeten zoeken. Ik ben langs de zuidelijke route hierheen gekomen; die ken ik. Bovendien heb ik verwanten onder de Riviermensen. Mijn broer is een Verbintenis aangegaan met een Sha- ramudische vrouw en ik heb bij hen gewoond. Ik zou hen graag nog eens willen zien. Het is niet waarschijnlijk dat ik daartoe ooit nog de kans zal krijgen.'

'Wij drijven handel met de Riviermensen... Het komt me voor dat ik een jaar of twee geleden inderdaad iets over twee vreemdelingen heb gehoord die bij die groep woonden waarbij een Mamutische zich had aangesloten. Het waren twee broers nu ik erover nadenk. De Sharamudiërs hebben andere verbintenisgewoonten, maar, zoals ik het me herinner, zouden zij en haar metgezel zich samen met een ander paar verbinden - een soort adoptie, veronderstel ik. Ze stuurden bericht rond dat alle Mamutische verwanten die wilden komen zich als uitgenodigd konden beschouwen. Verscheidenen zijn er toen heengegaan en daarna nog zijn een of twee teruggekeerd.'

'Dat was mijn broer, Thonolan,' zei Jondalar, blij dat dit relaas in grote trekken zijn verhaal bevestigde, hoewel hij nog steeds zijn broers naam niet zonder smart kon uitspreken. 'Dat was zijn Verbintenisceremonie. Hij werd de metgezel van Jeta- mio en Markeno en Tholie werden hun medemetgezellen. Tho- lie heeft mij Mamutisch geleerd.'

'Tholie is een verre nicht van mij en ben jij de broer van een van haar metgezellen?' De man keerde zich naar zijn zuster om. 'Thurie, deze man is een verwant van ons. Ik denk dat we hem welkom moeten heten.' Zonder een antwoord af te wachten, zei hij: 'Ik ben Rutan, leider van het Valkekamp. In de naam van Mut, de Grote Moeder, heet ik jullie welkom.'

De vrouw had geen keus. Ze wilde haar broer niet in verlegenheid brengen door te weigeren zich bij zijn welkomstwoorden aan te sluiten, hoewel ze enkele welgekozen woorden bedacht om hem onder vier ogen toe te voegen. 'Ik ben Thurie, de leidster van het Valkekamp. In de naam van de Moeder, welkom hier. In de zomer zijn we het Pluimgraskamp.'

Het was niet het warmste welkom dat hij ooit ontvangen had. Jondalar bespeurde een uitgesproken reserve. Ze heette hen 'hier' welkom, uitdrukkelijk op deze plek die een tijdelijke verblijfplaats was. Hij wist dat elk zomers jachtverblijf als Pluimgraskamp werd aangeduid. De Mamutiërs verbleven in de winter op een vaste plek en, net als de anderen, zou ook deze groep een permanent onderdak of een leefgemeenschap van een of twee grote of ettelijke kleinere half onderaardse woningen hebben, die zij het Valkekamp noemden. Daar had ze hen niet welkom geheten.

'Ik ben Jondalar van de Zelandoniërs, ik begroet jullie in de naam van de Grote Aardmoeder die wij Doni noemen.'

'Wij hebben extra slaapplaatsen in de tent van de mamut,' vervolgde Thurie, 'maar ik weet niet hoe dat met de... dieren moet.'

'Als jullie het niet erg vinden,' zei Jondalar alleen om hoffelijk te zijn, 'zou het werkelijk makkelijker voor ons zijn omdicht in de buurt ons eigen kamp op te slaan in plaats van in dat van jullie te verblijven. We waarderen jullie gastvrijheid, maar de paarden moeten kunnen grazen, ze kennen onze tent en zullen daarnaar terugkeren. Ze zouden misschien te nerveus zijn om in jullie Kamp te komen.'

'Uiteraard,' zei Thurie opgelucht. Ze zouden ook haar nerveus maken.

Ayla besefte dat ook zij welkomstwoorden moest uitwisselen. Wolf leek minder defensief en Ayla ontspande enigszins voorzichtig haar greep op hem. Ik kan Wolf hier niet voortdurend blijven zitten vasthouden, dacht ze. Toen ze opstond, begon hij tegen haar op te springen, maar ze beduidde hem te gaan zitten.

Zonder haar zijn handen toe te steken of aanstalten te maken dichterbij te komen, heette Rutan haar welkom in zijn Kamp. Ze beantwoordde de begroeting op gelijke wijze: 'Ik ben Ayla van de Mamutiërs,' en voegde eraan toe: 'van de Mammoetvuurplaats. Ik begroet jullie in de naam van Mut.'

Vervolgens sprak Thurie haar welkomstgroet aan Ayla uit, zodanig dat die alleen tot deze plek beperkt bleef, zoals ze bij Jondalar had gedaan. Ayla reageerde op formele wijze. Ze wenste dat er meer hartelijkheid aan de dag was gelegd, maar meende het de anderen ook eigenlijk niet kwalijk te kunnen nemen. Het idee dat dieren uit eigen vrije wil met mensen mee konden reizen, kon voor anderen inderdaad iets griezeligs hebben. Niet iedereen kon, zoals Talut, bereid zijn die nieuwigheid te accepteren, besefte Ayla en ze voelde even een steek van verdriet om het verlies van de mensen die ze bij het Leeuwekamp had liefgehad.

Ayla wendde zich tot Jondalar. 'Wolf heeft nu niet meer zulke sterke beschermingsneigingen. Ik denk dat hij naar me zal luisteren, maar ik moet toch iets hebben waarmee ik hem in bedwang kan houden zolang hij in de buurt van dit kamp is, en ook voor later, als we nog andere mensen tegenkomen,' zei ze in het Zelandonisch, aangezien ze het gevoel had bij dit Mamu- tiërskamp niet vrijelijk te kunnen spreken, hoewel ze dat wel wenste. 'Misschien zoiets als dat leidsel van touw dat jij voor Renner hebt gemaakt, Jondalar. Onderin een van mijn bagagemanden ligt een massa extra touw en riemen. Ik zal hem moeten afleren zo op vreemden af te stormen; hij zal moeten leren dat hij blijft zitten waar ik hem dat zeg.'

Wolf moet begrepen hebben dat het heffen van hun speren een dreigend gebaar was, dacht ze. Ze kon het hem nauwelijks kwalijk nemen dat hij de mensen en paarden die zijn wonderlijke roedel vormden wilde verdedigen. Vanuit zijn standpunt gezien was het volkomen te begrijpen, maar dat wilde nog nietzeggen dat het door de beugel kon. Hij kon niet alle mensen die ze op hun Tocht misschien zouden tegenkomen, blijven benaderen alsof het onbekende wolven waren. Ze zou hem moeten leren zijn gedrag bij te stellen, om vreemde mensen met wat meer zelfbeheersing tegemoet te treden. Op hetzelfde moment dat die gedachte bij haar opkwam, vroeg ze zich af of er andere mensen zouden zijn die begrepen dat een wolf gehoor kon geven aan de wensen van een vrouw, of dat een paard een mens op zijn rug kon laten rijden.

'Blijf jij maar hier bij hem. Ik pak het touw wel,' zei Jondalar. Nog steeds Renners leidsel vasthoudend, hoewel de jonge hengst wat was gekalmeerd, zocht hij in de bagagemanden op Whinney's rug naar het touw. De vijandigheid van de mensen van het Kamp was iets afgenomen, ze schenen nu nauwelijks méér op hun hoede dan ze tegenover elke willekeurige vreemdeling zouden zijn. Te beoordelen aan de manier waarop ze toekeken, leek hun angst plaats te hebben gemaakt voor nieuwsgierigheid.

Whinney was eveneens tot rust gekomen. Jondalar krauwde en aaide haar en sprak haar vriendelijk toe terwijl hij in de manden rommelde. Hij was zeer gesteld op de stevige merrie en ofschoon hij genoot van Renners temperament bewonderde hij Whinney om haar kalmte en geduld. Ze had een kalmerend effect op de jonge hengst. Hij bond Renners leidseltouw vast aan de riem die de bagagemanden aan weerszijden van zijn moeders rug op hun plaats hield. Jondalar wenste dikwijls dat hij Renner net zo in de hand kon houden als Ayla Whinney onder controle hield, zonder toom of leidsel. Onder het berijden van het dier begon hij al de verbluffende gevoeligheid van een paardehuid te ontdekken, een goede zit te ontwikkelen en Renner aanwijzingen te geven door de druk van zijn benen en de houding van zijn lichaam.

Ayla kwam met Wolf aan de andere kant van de merrie staan. Toen Jondalar haar het touw aanreikte, sprak hij zachtjes tegen haar. 'We hoeven hier niet te blijven, Ayla. Het is nog vroeg. We kunnen nog een andere plek vinden aan deze of een andere rivier.'

'Het lijkt mij een goed idee om Wolf aan andere mensen te laten wennen, vooral vreemden, en ook al zijn ze niet al te toeschietelijk, ik zou het wel leuk vinden bij hen op bezoek te gaan. Het zijn Mamutiërs, Jondalar, mijn volk. Dit zijn misschien de laatste Mamutiërs die ik ooit te zien krijg. Ik vraag me af of ze naar de Zomerbij eenkomst gaan. Misschien kunnen we hun een boodschap voor het Leeuwekamp meegeven.'

Ayla en Jondalar zetten op enige afstand van het Pluimgraskamp hun eigen kamp op, iets stroomopwaarts aan de grotezijrivier. Ze bevrijdden de paarden van hun bepakking en lieten ze los om te grazen. Ayla voelde even een zekere bezorgdheid toen ze ze weg zag lopen van het kamp en ze in de nevel van neerdwarrelend stof zag verdwijnen.

De vrouw en de man hadden langs de rechteroever van de rivier voortgereisd, hoewel op enige afstand ervan. Ofschoon de stroomrichting van de rivier in grote trekken zuidwaarts was, meanderde ze sterk door het landschap en sleet al slingerend en kronkelend een diepe kloof in de vlakke steppen uit. Door op het grasland boven het rivierdal te blijven, konden de reizigers een meer rechtstreekse route aanhouden, maar hierbij werden ze wel blootgesteld aan de niet aflatende wind en de krachtige werking van de zon en regen op het open terrein.

'Is dit de rivier waarover Talut het heeft gehad?' vroeg Ayla, terwijl zij haar slaapzak uitrolde.

De man pakte uit een van de twee bagagemanden een vrij groot, plat stuk mammoetslagtand waarin tekens waren gekerfd. Hij keek omhoog naar dat gedeelte van de groezelige lucht waardoorheen een ondraaglijk fel, maar diffuus licht gloeide en vervolgens naar het voor een groot deel aan het oog onttrokken landschap. Het was laat in de middag, dat kon hij wel zien, maar niet veel meer.

'Ik zou het niet weten, Ayla,' zei Jondalar, terwijl hij de kaart wegstopte. 'Ik zie helemaal geen oriëntatiepunten, en ik ben eraan gewend de afstand te schatten aan de tijd die ik op mijn eigen benen heb gelopen. Renner houdt een ander tempo aan.'

'Zal het echt een heel jaar duren voordat we jouw woonplaats bereiken?' vroeg de vrouw.

'Dat is moeilijk met zekerheid te zeggen. Het hangt af van wat we onderweg tegenkomen, hoeveel problemen we krijgen, hoe dikwijls we halt houden. Als we volgend jaar rond deze tijd bij de Zelandoniërs terug zijn, mogen we ons gelukkig prijzen. We zijn nog niet eens bij de Beranzee waar de Grote Moederrivier eindigt, en daarna zullen we haar helemaal terug moeten volgen tot de gletsjer bij haar bron, en dan nog verder reizen,' zei Jondalar. Er lag een bezorgde blik in zijn ogen die van een intens, ongewoon fel blauw waren, en zijn voorhoofd rimpelde in een vertrouwde, zorgelijke frons.

'We zullen enkele grote rivieren moeten oversteken, maar die gletsjer hindert me het meest, Ayla. We moeten er overheen wanneer hij keihard is bevroren. Dat betekent dat we hem vóór de lente moeten bereiken en of dat lukt is nooit te zeggen. In die streek waait een sterke zuidenwind die het koudste ijs in een dag kan verwarmen totdat het gaat smelten. Dan smelten de sneeuw en het ijs van de bovenlaag en barst het ijs uiteen alsverrot hout. Er komen brede scheuren in en de laag sneeuw erover zakt ineen; en er stromen beekjes, zelfs rivieren smeltwater over het ijs die soms in diepe gaten verdwijnen. Dan is de gletsjer heel gevaarlijk, en dit kan heel plotseling gebeuren. Het is nu zomer en al lijkt de winter nog ver, we moeten veel verder reizen dan jij misschien denkt.'

De vrouw knikte. Het had geen zin er zelfs maar over na te denken hoe lang de Tocht zou duren, of wat er zou gebeuren wanneer ze hun doel bereikten. Het was beter om in te spelen op elke nieuwe dag, en niet verder te kijken dan een dag of twee. Ze moest zich geen zorgen meer maken over Jondalars volk en de vraag of zij haar ook als een van hen zouden opnemen, zoals de Mamutiërs hadden gedaan.

'Ik wou dat de wind ging liggen,' merkte ze op.

'Ik heb ook genoeg van dat zandhappen,' zei Jondalar. 'Laten we maar eens bij onze buren gaan kijken of we iets te eten kunnen krijgen.'

Ze namen Wolf mee toen ze naar het Pluimgraskamp terugliepen, maar Ayla hield hem dicht bij zich. Ze sloten zich aan bij een groep die zich had verzameld rond een vuur waarboven een groot staartstuk aan het spit hing. Het gesprek kwam langzaam op gang, maar het duurde niet lang of nieuwsgierigheid ontwikkelde zich tot warme belangstelling en bevreesde terughoudendheid maakte plaats voor geanimeerde conversatie. De weinige mensen die op deze steppen in het periglaciale gebied woonden, kregen zelden de kans nieuwe mensen te leren kennen, en deze opwindende, toevallige ontmoeting zou nog lang stof voor discussie opleveren en in de verhalen van het Valkekamp figureren. Ayla kwam met velen op goede voet, vooral met een jonge vrouw met een dochtertje dat net de leeftijd had bereikt waarop ze zelfstandig kon zitten en het telkens uitschaterde en hen, maar vooral Wolf, onder haar bekoring bracht.

De jonge moeder was aanvankelijk zeer nerveus toen het dier zijn zorgzame attenties op haar kind richtte, maar toen de kleine kraaide van verrukking om zijn enthousiaste likjes en hij, zelfs toen ze met haar volle hand in zijn vacht graaide en trok, een zachtmoedige zelfbeheersing aan de dag legde, stond iedereen verbaasd.

De andere kinderen wilden hem ook graag aanraken en al gauw speelde Wolf met hen. Ayla legde uit dat Wolf met de kinderen van het Leeuwekamp was opgegroeid en hen waarschijnlijk miste. Hij was altijd bijzonder voorzichtig met de heel jongen of zwakken geweest en scheen het verschil te weten tussen het onbedoeld overenthousiast knijpen van een peuter en de opzettelijke ruk aan staart of oor door een ouder kind.

Hij verdroeg het eerste met geduldige lankmoedigheid, maar strafte het laatste af met een waarschuwend gegrom of een lichte beet die de huid niet beschadigde, maar wel duidelijk maakte dat hij had kunnen doorbijten.

Jondalar vermeldde dat ze onlangs van de Zomerbij eenkomst waren vertrokken, en Rutan vertelde dat noodzakelijke herstelwerkzaamheden aan hun woning in de aarde hun vertrek hadden vertraagd, anders waren zij er ook bij geweest. Hij vroeg Jondalar over zijn reizen en over Renner, waarbij veel mensen meeluisterden. Ze schenen er minder voor te voelen Ayla vragen te stellen, en zij verschafte zelf ook niet veel informatie, ofschoon de mamut haar wel apart had willen nemen om onder vier ogen enkele meer esoterische onderwerpen te bespreken, maar ze gaf er de voorkeur aan bij het Kamp te blijven. Zelfs de leidster was tegen de tijd dat ze naar hun eigen kamp terugkeerden meer ontspannen en toeschietelijk, en Ayla vroeg haar haar groeten en veel liefs over te brengen aan het Leeuwekamp wanneer zij straks eindelijk op de Zomerbijeen- komst aankwamen.

Die nacht lag Ayla een tijdje wakker en dacht over de hele ervaring na. Ze was blij dat ze zich niet had laten weerhouden door haar natuurlijke aarzeling om zich bij een Kamp aan te sluiten dat hen zo weinig hartelijk welkom had geheten. Toen de mensen van het Kamp gelegenheid hadden gekregen om hun angst voor het vreemde en onbekende te overwinnen, waren ze vol belangstelling en graag tot leren bereid geweest. En zij had geleerd dat het reizen met zulke ongewone metgezellen vermoedelijk krachtige reacties op zou roepen bij iedereen die ze onderweg konden tegenkomen. Ze had geen idee wat ze moest verwachten, maar er was geen twijfel aan dat deze Tocht een veel grotere uitdaging ging worden dan ze zich had voorgesteld.