42.

Toen de sneeuwbui dichter werd, nam de kracht van de wind uit het noordwesten plotseling toe. Hij sloeg met ijskoude windvlagen op hen in, die hen voortschoven alsof ze niet meer waren dan een onbetekenend onderdeeltje van het vlakke witte gordijn dat hen omringde.

'Ik geloof dat we maar beter kunnen halt houden,' riep Jondalar hard om boven het geloei van de wind uit te komen.

Ze worstelden om hun tent op te zetten, terwijl de ijzige rukwinden de palen uit het ijs rukten en de tent lieten wapperen en opbollen. De felle, krachtige wind dreigde het leer los te scheuren uit de greep van die twee nietige levende wezens, die probeerden hun tocht over het ijs te volbrengen en het waagden een obstakel neer te zetten voor de woedende, verstikkende sneeuwstorm die over de vlakte raasde.

'Hoe moeten we die tent vastzetten?' vroeg Ayla. 'Is het hier boven altijd zo'n noodweer?'

'Ik kan me niet herinneren dat het hier ooit zo hard heeft gestormd.'

De paarden ondergingen zwijgend en gelaten, met hun hoofden omlaag, het geweld van de storm. Wolf bleef dicht bij hen en was bezig een kuil voor zichzelf te graven. 'Kunnen we een van de paarden op het losse deel laten staan om het doek neer te houden tot wij de tent hebben vastgezet?' stelde Ayla voor.

Ze probeerden nu eens dit, dan weer dat en vonden ten slotte een noodoplossing, waarbij de paarden als tentstokken en steun werden gebruikt. Ze hingen de tent over de ruggen van de twee paarden en Ayla wist Whinney zover te krijgen dat ze op een van de randen ging staan, die ze onder haar door had geschoven in de hoop dat de merrie niet te veel zou bewegen waardoor alles weer los zou schieten. Ayla en Jondalar gingen dicht tegen elkaar aan zitten met de wolf onder hun gebogen knieën, vlak onder de buiken van de paarden aan de andere kant van de tent, die onder hen door was geschoven.

Het was al donker toen de wind eindelijk ging liggen. Ze moesten voor de nacht op die plek blijven. Als eerste zetten ze de tent behoorlijk neer. De volgende ochtend zag Ayla tot haar verbazing een paar donkere plekken op de tentrand waar Whinney op had gestaan. Ze vroeg zich af wat die konden zijn, maar tegelijk haastten ze zich om hun kamp op te breken.

De tweede dag kwamen ze een flink stuk verder, hoewel ze over wallen van omhooggeduwd, gebroken ijs moesten klimmen en om een deel heen moesten trekken waar verscheidene brede scheuren in het ijs zaten die allemaal naar dezelfde kantwaren gericht. In de middag kwam er weer een storm opzetten, maar de wind was niet zo sterk en ging ook eerder liggen, waardoor ze hun reis in de namiddag konden voortzetten.

Tegen de avond ontdekte Ayla dat Whinney kreupel liep. Van bezorgdheid begon haar hart sneller te kloppen en ze kreeg een heel angstig gevoel toen ze rode vlekken op het ijs zag. Ze tilde Whinney's been op en onderzocht haar hoef. Er zaten diepe sneden in die bloedden.

'Jondalar, moet je eens kijken. Haar voeten zijn gewond. Hoe zou dat komen?' vroeg Ayla.

Hij keek en onderzocht toen Renners hoeven, terwijl Ayla Whinney's benen bekeek. Hij ontdekte gelijksoortige verwondingen en fronste. 'Dit moet van het ijs komen,' zei hij. 'Kijk eens hoe het met Wolf is.'

De zooikussentjes onder Wolfs poten toonden ook lichte verwondingen, maar niet zo erg als de hoeven van de paarden. 'Wat moeten we doen?' vroeg Ayla. 'Ze zijn kreupel of ze zullen het gauw worden.'

'Ik heb er nooit bij stilgestaan dat het ijs zo scherp kan zijn dat het in hun hoeven snijdt,' zei Jondalar, die behoorlijk was geschrokken. 'Ik heb geprobeerd van tevoren overal aan te denken, maar dit heb ik niet voorzien.' Hij was vol zelfverwijt.

'Hoeven zijn hard, maar toch niet van steen. Meer als nagels van je vingers. Die kun je ook beschadigen. Jondalar, ze kunnen niet verder. Anders worden ze zo kreupel dat ze helemaal niet meer kunnen lopen,' zei Ayla. 'We moeten iets voor ze doen.'

'Wat kunnen we doen?' zei Jondalar.

'Ik heb nog steeds mijn medicijnbuidel, ik moet hun wonden behandelen.'

'Maar we kunnen hier niet blijven tot ze genezen zijn. En als ze weer gaan lopen, is het meteen weer mis.' De man zweeg en sloot zijn ogen. Hij wilde niet denken wat hij dacht en uitspreken al helemaal niet, maar hij zag maar één oplossing voor hun dilemma. 'Ayla, we moeten ze achterlaten,' zei de man zo zacht en vriendelijk als hij kon.

'Achterlaten? Hoe bedoel je, "achterlaten"? We kunnen Whinney of Renner niet achterlaten. Waar moeten ze water vinden? Of voedsel? Er valt niets te grazen op het ijs, zelfs geen twijgjes. Ze zouden verhongeren of doodvriezen. Dat kunnen we niet doen!' zei Ayla wanhopig. 'We kunnen ze hier niet zomaar achterlaten. Dat kan niet, Jondalar!'

'Je hebt gelijk, we kunnen ze hier niet zomaar achterlaten. Dat is niet eerlijk. Ze zouden te veel moeten lijden... maar... we hebben speren en speerwerpers...' zei Jondalar.

'Nee! Nee!' gilde Ayla. 'Dat laat ik niet toe!'

'Het is beter dan ze te laten lijden en langzaam te laten sterven. Er is wel meer op... paarden gejaagd. Dat doen de meeste mensen.'

'Maar dit zijn geen gewone paarden. Whinney en Renner zijn vrienden. We hebben samen zoveel meegemaakt. Ze hebben ons geholpen. Whinney heeft mijn leven gered. Ik kan haar niet achterlaten.'

'Dacht je dat ik het prettig vond?' zei Jondalar. 'Maar wat kunnen we anders doen?' Hij kon de gedachte bijna niet verdragen de hengst te moeten doden na zo ver met elkaar te hebben gereisd en hij wist hoe zeer Ayla aan haar Whinney was verknocht.

'We gaan terug. We moeten gewoon terug. Je zei toch dat er een andere weg is, die hier omheen gaat!'

'We zijn al twee dagen op dit ijs onderweg en de paarden zijn bijna kreupel. We kunnen proberen terug te gaan, Ayla, maar ik denk niet dat ze het halen,' zei Jondalar. Hij wist niet eens of Wolf het zou halen. Hij zat vol schuldgevoel en wroeging. 'Het spijt me zo, Ayla. Het is mijn schuld. Het was stom van me te denken dat we deze gletsjer met de paarden konden oversteken. We hadden de lange omweg moeten maken en ik ben bang dat het nu te laat is.'

Ayla zag tranen in zijn ogen. Ze had hem niet vaak in tranen gezien. Al was het voor mannen van de Anderen niet ongebruikelijk om te huilen, het lag niet in Jondalars aard die emoties te tonen. In zekere zin maakte het zijn liefde voor haar nog bijzonderder. Hij gaf zich bijna volledig alleen aan haar. Dit maakte dat ze nog meer van hem hield, maar ze kon Whinney niet opgeven. Dat paard was haar vriendin; de enige vriendin die ze in de vallei had gehad tot Jondalar was gekomen.

'We moeten iets doen, Jondalar!' snikte ze.

'Maar wat?' Hij had zich nog nooit zo diep ongelukkig gevoeld, zo teleurgesteld door zijn onvermogen een oplossing te vinden.

'Nou, ik ga beginnen met hun wonden te behandelen,' zei Ayla en ze veegde haar ogen af omdat de tranen op haar wangen bevroren. 'Dat is het minste.' Ze haalde haar medicijnbuidel van ottervel te voorschijn. 'We moeten een flink vuur maken om water te koken.'

Ze haalde de mammoethuid van de bruine brandstenen en spreidde deze op het ijs uit. Ze zag schroeiplekken op het soepele leer, maar die hadden de taaie, oude huid niet beschadigd. Ze legde de rivierstenen dicht bij het midden, als ondergrond voor het vuur. Ze hoefden zich geen zorgen meer over het sparen van brandstof te maken, het grootste deel konden ze achterlaten.

Ze zei niets, dat kon ze niet, en Jondalar had ook niets tezeggen. Het leek onmogelijk. Al dat nadenken, plannen maken en voorbereiden van deze tocht over de gletsjer, en nu werden ze tegengehouden door iets waaraan hij niet eens had gedacht. Ayla staarde in het vuur. Wolf kroop dicht bij haar en jankte, niet van pijn, maar omdat hij wist dat er iets aan de hand was. Ayla keek nog eens naar zijn poten. Die zagen er minder slecht uit. Ze wilde er niet aan denken dat ze hem misschien ook kwijt zouden raken. Ze had al van te veel dierbare wezens afscheid moeten nemen.

Een tijdlang had ze niet meer bewust aan Dure gedacht, hoewel hij er altijd was, een herinnering, een koude pijn die ze nooit zou vergeten. Nu zat ze over hem te mijmeren. Is hij met de stam al uit jagen geweest? Heeft hij geleerd hoe je met een slinger om moet gaan? Uba zou een goede moeder voor hem zijn, ze zou voor zijn eten zorgen en warme winterkleren voor hem maken.

Ayla rilde nu ze aan de kou dacht. Ze herinnerde zich de eerste winterkleren die Iza voor haar had gemaakt. Ze had de muts van konijnebont prachtig gevonden, die met de bontkant naar binnen werd gedragen. Bij de winterse voetbedekking werd het bont ook aan de binnenzijde gedragen. Ze wist nog hoe ze met een paar nieuwe aan had rondgestapt en hoe eenvoudig die voetbedekkingen werden gemaakt. Het was gewoon een stukje vacht dat bij elkaar werd getrokken en om de enkel vastgebonden. Na een tijdje namen ze de vorm van de voet aan, hoewel ze in het begin nogal onhandig waren, maar dat was juist de aardigheid van een nieuw paar.

Ayla staarde maar in het vuur en zag hoe het water begon te pruttelen. Er zeurde iets in haar achterhoofd. Iets belangrijks, dat wist ze zeker. Iets over...

Plotseling hield ze haar adem in. 'Jondalar! O, Jondalar!'

Ze was opgewonden. 'Wat is er, Ayla?'

'Het is niet iets akeligs, het is juist iets goeds,' riep ze. 'Ik herinner me net iets!'

Hij vond dat ze vreemd deed. 'Ik begrijp je niet,' zei hij. Hij vroeg zich af of de gedachte haar twee paarden te moeten missen haar te machtig werd. Ze trok aan de zware mammoetvacht die onder het vuur lag, waardoor een gloeiende kool op het leer viel.

'Geef me een mes, Jondalar. Je scherpste mes.'

'Mijn mes?' vroeg hij.

'Ja, je mes,' antwoordde ze. 'Ik ga laarzen maken voor de paarden!'

'Je gaat wat?'

'Ik ga laarzen maken voor de paarden en voor Wolf ook. Van deze mammoethuid!'

'Hoe kun je nou paardelaarzen maken?'

'Ik ga grote cirkels uit de mammoethuid snijden, prik dan gaten aan de randen, rijg daar een touw doorheen en dan bind ik ze om de enkels van de paarden. Als mammoethuid goed genoeg is om onze voeten tegen het ijs te beschermen, dan zal die hun hoeven zeker ook beschermen,' legde Ayla uit.

Jondalar moest even nadenken om zich voor te stellen wat ze van plan was. Toen lachte hij. 'Ayla! Ik denk dat het lukt. Bij de Grote Moeder, ik denk echt dat het zal lukken. Wat een fantastisch idee! Hoe kom je er op!'

'Op dezelfde manier heeft Iza laarzen voor mij gemaakt. Zo maken de mensen van de Stam hun voetbedekkingen. Handbedekkingen trouwens ook. Ik probeer me te herinneren of Guban en Yorga ook zoiets aanhadden. Het is moeilijk te zeggen, omdat ze na een tijdje helemaal naar je voeten gaan staan.'

'Heb je aan die huid genoeg?'

'Het moet genoeg zijn. Nu het vuur nog brandt, ga ik eerst het geneesmiddel voor hun wonden klaarmaken en misschien hete thee voor ons. Die hebben we al dagen niet meer gehad en die krijgen we waarschijnlijk ook niet meer voor we van dit ijs af zijn. We moeten zuinig op onze brandstof zijn, maar een beker warme thee zal nu heel goed smaken.'

'Dat denk ik ook!' zei Jondalar instemmend. Hij lachte weer en voelde zich een stuk beter.

Ayla onderzocht elke hoef van de paarden heel nauwkeurig, sneed de ruwe plekken weg, deed het geneesmiddel erop en bond vervolgens de laarzen van mammoethuid om. Eerst probeerden ze die vreemde dingen van hun voeten af te schudden, maar die waren stevig vastgebonden en de paarden raakten er spoedig aan gewend. Daarna nam Ayla het stel dat ze voor Wolf had gemaakt en bond die onder. Hij kauwde en knaagde eraan om die lastige, ongewone dingen kwijt te raken, maar hield er na een tijdje mee op. Zijn grote wolvepoten waren in veel betere conditie.

De volgende ochtend laadden ze minder op de paarden. Ze hadden een deel van de bruinkool verbrand en de mammoethuid zat nu om hun benen. Toen ze voor een korte rust halt hielden, laadde Ayla ze weer af en nam zelf meer van de lading over. Maar ze kon niet alles dragen wat de stoere paarden hadden vervoerd. Al reisden ze de hele dag, hun hoeven en poten zagen er tegen de avond veel beter uit. Die van Wolf leken weer normaal, wat een hele opluchting was. De laarzen gaven een onverwacht voordeel, ze werkten als een soort sneeuwschoen. Waar de sneeuw erg diep was zakten de grote, zware dieren nu lang niet zo diep meer weg.

De dagen verliepen vrijwel als de eerste dag. Ze schoten hetsnelst op in de ochtend. De middagen brachten afwisselend meer en minder sneeuw en wind. Soms konden ze na een storm nog verder reizen, andere dagen moesten ze de hele nacht blijven waar ze die middag waren gestopt, maar geen sneeuwstorm was zo heftig als die van de eerste dag.

Het oppervlak van de gletsjer was niet zo vlak en glad als op die eerste schitterende dag in de zon had geleken. Ze ploeterden door diepe opeenhopingen van zachte poedersneeuw die hoog was opgewaaid door plaatselijke sneeuwstormen. Ze knarsten over scherpe uitsteeksels en gleden in ondiepe greppels, hun voeten bleven haken in nauwe spleten en ze verzwikten hun enkels door de ongelijke grond. Plotselinge rukwinden overvielen hen zonder enige waarschuwing, en ze waren steeds bang voor overhangende stuifsneeuwranden of onzichtbare gletsjerspleten die door vliesdunne bruggetjes werden bedekt.

Ze trokken om open scheuren heen, vooral midden op de gletsjer waar de droge lucht zo weinig vocht bevatte dat er nooit voldoende sneeuw viel om die gletsjerspleten te vullen. En de kou, de felle, bittere kou die ze tot in hun botten voelden, verminderde nooit. Hun adem bevroor op het bont van hun kappen die ze tot hun mond hadden dichtgetrokken. Een gemorste druppel water was al bevroren voor hij de grond raakte. De huid van hun gezichten, die was blootgesteld aan gure wind en heldere zonneschijn, begon te barsten, te vervellen en zwart te worden. Ze waren voortdurend bang voor bevriezing.

De spanning werd hun bijna te machtig. Hun reacties waren niet meer zo goed en hun onderscheidingsvermogen werd slechter. Een felle middagstorm had tot in de avond aangehouden. De volgende ochtend wilde Jondalar vroeg vertrekken, ze hadden veel meer tijd verloren dan hij had voorzien. In de bittere kou duurde het veel langer voor het water warm werd en hun voorraad brandstenen begon te slinken.

Ayla ging de inhoud van haar rugpak na en zocht tussen haar bontvacht. Ze kon zich niet herinneren hoeveel dagen ze nu op het ijs waren geweest, het waren er in elk geval te veel geweest, dacht ze onder het zoeken.

'Schiet op, Ayla! Waarom duurt het zo lang?' snauwde Jondalar.

'Ik kan mijn ogenbeschermer niet vinden,' zei ze.

'Ik heb je nog zo gezegd hem niet kwijt te raken. Wil je soms blind worden?' barstte hij uit.

'Nee, natuurlijk niet. Waarom denk je anders dat ik hem zoek?' antwoordde Ayla. Jondalar greep haar bontvacht en schudde die krachtig uit. De houten ogenbeschermer viel op de grond.

'Let een beetje op waar je hem straks opbergt,' zei hij. 'Laten we gaan.'

Snel pakten ze alles in. Ayla mokte en wilde niet met Jondalar praten. Hij kwam naar haar toe en controleerde haar touwen, zoals hij altijd deed. Ayla greep Whinney's leidsel en ging als eerste op weg, zonder Jondalar de kans te geven haar bagage te controleren.

'Dacht je dat ik niet wist hoe je een paard moet opladen? Je wilde toch vertrekken? Waarom zit je dan je tijd te verdoen?' wierp ze hem over haar schouder toe.

Hij had juist zorgzaam willen zijn, dacht Jondalar kwaad. Ze weet niet eens welke kant ze uit moet. Wacht maar tot ze een tijdje in kringetjes heeft rondgelopen. Dan komt ze wel vragen of ik de leiding weer neem, dacht hij en bleef opzettelijk achter haar.

Ayla was koud en moe van hun slopende tocht. Ze ging op weg zonder op de omgeving te letten. Als hij zo'n haast heeft, dan zullen we ook opschieten, dacht ze. Als we ooit aan het eind van dit ijs komen, hoop ik nooit meer een gletsjer te zien.

Wolf draafde zenuwachtig heen en weer tussen Ayla die voorop liep en Jondalar die achteraan kwam. Hij vond het niet prettig dat ze plotseling van plaats hadden geruild. De lange man had tot nu toe de leiding gehad. De wolf sprong voor de vrouw uit, die blindelings doorsjokte, zonder ergens anders aan te denken dan aan de vreselijke kou en haar gekwetste trots. Ineens bleef het dier voor haar stilstaan en versperde de weg.

Ayla, die de merrie leidde, ging om de wolf heen. Hij rende terug en bleef weer voor haar staan. Ze negeerde hem. Hij stootte tegen haar benen, ze duwde hem opzij. Hij rende vooruit en ging zitten janken om haar aandacht te trekken. Ze ploeterde om hem heen. Hij draafde terug naar Jondalar, sprong voor hem en jankte, en vervolgens ging hij in grote sprongen terug naar Ayla, jankte en liep meteen weer naar de man.

'Is er iets, Wolf?' vroeg Jondalar, die eindelijk merkte dat het dier onrustig was.

Plotseling hoorde hij een angstaanjagend geluid, een geweldige dreun. Hij hief zijn hoofd op en zag fonteinen van lichte sneeuw opstuiven. De sneeuwmist vulde de hele lucht voor hem.

'Nee! O, nee!' schreeuwde Jondalar in doodsangst. Hij rende erheen. Toen de sneeuw was neergedaald, stond er een eenzaam dier op de rand van een gapende scheur. Wolf hief zijn neus op en liet een lang en wanhopig gehuil horen.

Jondalar wierp zich op het ijs bij de rand van de gletsjerspleet. 'Ayla!' riep hij wanhopig. 'Ayla!' Zijn maag leek eenharde knoop. Hij wist dat het vergeefs was, ze zou hem nooit kunnen horen. Ze was dood en lag op de bodem van de diepe ijsscheur.

'Jondalar?'

Hij hoorde een bang stemmetje van heel ver.

'Ayla?' Hij kreeg weer hoop. Diep beneden hem was een smalle ijsrichel die langs de wand van de diepe trog liep en daarop stond de doodsbenauwde vrouw. 'Ayla, verroer je niet!' beval hij. 'Blijf doodstil staan. Die richel kan nog afbreken.'

Ze leeft, dacht hij. Ik kan het niet geloven, het is een wonder. Maar hoe krijg ik haar eruit?

In de ijzige kloof leunde Ayla, verstijfd van angst, tegen de wand en klampte zich wanhopig vast aan een scheur en een vooruitstekend stuk ijs. Ze had door de sneeuw lopen ploeteren die halverwege haar knieën kwam en was in gedachten verzonken geweest. Ze was moe, moe van alles, van de kou, van het worstelen door de diepe sneeuw, van die gletsjer. De tocht over het ijs had al haar energie opgeslokt en ze was tot in haar botten doodmoe van uitputting. Ze sjokte door, maar dacht alleen maar aan het ogenblik dat ze het eind van de massieve gletsjer zouden bereiken.

Toen werd ze uit haar gepeins door een luid gekraak opgeschrikt. Ze kreeg het afschuwelijke gevoel dat er massief ijs onder haar voeten afbrak en werd plotseling aan de aardbeving van vele jaren geleden herinnerd. Onwillekeurig probeerde ze iets te vinden waaraan ze zich kon vasthouden, maar het vallende ijs met de sneeuw bood nergens houvast. Ze voelde dat ze viel, bijna stikkend onder de lawine van de sneeuwbrug die onder haar voeten was ingestort en had geen idee hoe ze op die smalle richel was terechtgekomen.

Ze keek op en was zelfs bang die kleine beweging te maken, omdat de minste gewichtsverplaatsing haar hachelijke steunpunt kon laten afbreken. Boven haar zag de hemel vrijwel zwart en ze meende sterren flauw te zien schitteren. Een enkele ijsschilfer of sneeuwklontje viel als laatste van de rand af waar ze nog even hadden vastgezeten.

De richel waar zij op stond, was een smal uitstekend deel van een ouder ijsoppervlak dat lang geleden onder nieuwe sneeuw was bedolven. Het rustte op een groot, kartelig rotsblok dat van een rotsmassief was afgescheurd, toen het ijs langzaam een vallei vulde en aan de zijkanten van een volgende vallei overstroomde. De ijsrivier die zich majesteitelijk voortbewoog, vergaarde grote hoeveelheden stof, zand, grind en keien die zij van harde rotsen afbrak en die traag naar de sneller bewegende middenstroom werden gedragen. Deze morenen vormden aande oppervlakte lange slierten steenslag, naarmate ze met de stroom werden meegevoerd. Als uiteindelijk de temperatuur voldoende steeg om de massieve gletsjers te laten smelten, zouden deze de sporen van hun doorgang achterlaten in de vorm van richels en heuvels van gemengd gesteente.

Toen ze doodstil stond te wachten en zich amper durfde te bewegen, hoorde ze zacht gerommel en dof gegrom in de diepe ijsgrot. Ze dacht dat ze het zich verbeeldde, maar de ijsmassa was niet half zo massief als zij aan de harde oppervlakte, boven, leek. Voortdurend was het een herschikken, uitzetten, schuiven en glijden. De explosieve dreun van een nieuwe scheur, die ergens ver weg openging of zich juist sloot, zond trillingen door de viskeuze massa. De grote ijsberg zat vol catacomben, gangen die plotseling in niets eindigden, lange bochtige galerijen die ineens omlaag gingen of omhoog schoten, holten en grotten die zich uitnodigend openden en zich dan hermetisch sloten.

Ayla begon om zich heen te kijken. De rechte ijswanden schitterden met een helder, ongelooflijk rijk blauw licht, dat diepe nuances groen bevatte. Ze schrok toen ze besefte die kleur eerder te hebben gezien. Jondalars ogen waren van datzelfde rijke, prachtige blauw! Wat verlangde ze ernaar die weer te zien. De gebroken vlakken van dat enorme ijskristal gaven haar het gevoel van een geheimzinnig flitsende beweging, net buiten haar gezichtsveld. Ze dacht dat als ze haar hoofd snel genoeg omdraaide, ze een of andere kortstondige verschijning in de spiegelende wanden zou zien verdwijnen.

Maar het was allemaal illusie, een tovenaarskunstje met hoeken en lichtval. Het rode spectrum van de gloeiende zon aan de hemel werd grotendeels door het kristallen ijs gefilterd, waardoor een diep blauwgroen overbleef; de randen en vlakken van de gekleurde spiegelende buitenkant speelden spelletjes van breking en weerspiegeling met elkaar.

Ayla keek omhoog toen ze een sneeuwbui over zich heen voelde komen. Ze zag Jondalars hoofd over de rand van de spleet en er kringelde een eind touw omlaag.

'Bind het touw om je middel, Ayla,' riep hij, 'en zorg dat je het goed vastknoopt. Laat me weten wanneer je zover bent.'

Nu deed hij het weer, zei Jondalar bij zichzelf. Waarom controleerde hij altijd wat ze deed, terwijl hij wist dat ze het uitstekend zelf kon doen? Waarom gaf hij haar opdracht iets te doen dat volkomen vanzelfsprekend was? Natuurlijk wist ze dat het touw stevig moest worden vastgeknoopt. Daarom was ze kwaad geworden en met grote stappen voorop gegaan, waardoor ze zich nu in die hachelijke situatie bevond... maar ze had wijzer moeten zijn.

'Ik ben zover, Jondalar!' riep ze toen ze het touw met vele knopen om zich heen had gebonden. 'Deze knopen gaan niet meer los.'

'Goed. Houd je nu aan het touw vast. We gaan je omhoogtrekken,' riep hij.

Ayla voelde dat het touw strak ging staan en werd toen van de richel opgetild. Haar voeten bungelden in de lucht en ze voelde zich langzaam omhooggaan naar de rand van de gletsjerspleet. Ze zag Jondalars gezicht en zijn bezorgde, prachtig blauwe ogen en greep de hand die haar over de rand moest helpen. Toen was ze boven en Jondalar drukte haar bijna fijn in zijn armen. Ze klampte zich even stevig aan hem vast.

'Ik dacht echt dat je voorgoed was verdwenen,' zei hij, haar kussend en tegen zich aan drukkend. 'Het spijt me dat ik zo tegen je tekeer ben gegaan, Ayla. Ik weet best dat je zelf kunt opladen. Het komt doordat ik me altijd zorgen maak.'

'Nee, het is mijn schuld. Ik had niet zo slordig met mijn ogenbeschermer moeten zijn en ik had nooit zo voor je uit mogen draven. Ik ben nog lang niet bekend genoeg met het ijs.'

'Ik liet je gaan en had mijn verstand moeten gebruiken.'

'Dat had ik moeten doen,' zei Ayla. Ze lachten naar elkaar.

Ayla voelde een ruk aan haar middel en zag dat het andere eind van het touw aan de bruine hengst vastzat. Renner had haar uit de gletsjerspleet getrokken. Ze probeerde de knopen om haar middel los te peuteren, terwijl Jondalar het sterke paard vasthield. Uiteindelijk moest ze een mes gebruiken om het touw door te snijden. Ze had zo veel knopen gelegd en die zo strak aangetrokken - ze waren nog vaster gaan zitten toen ze omhooggetild werd - dat ze die onmogelijk kon loskrijgen.

Ze gingen om de spleet heen die bijna rampzalig voor hen was geweest en vervolgden hun zuidwestelijke tocht over het ijs. Ze maakten zich ernstige zorgen toen ze zagen dat hun voorraad brandstenen uitgeput begon te raken.

'Hoe lang duurt het nog, Jondalar, voor we de overkant bereiken?' vroeg Ayla de volgende ochtend, nadat ze voor iedereen ijs had gesmolten. 'We hebben niet veel brandstenen meer.'

'Ik weet het. Ik had gehoopt dat we er al zouden zijn. De stormen hebben ons meer opgehouden dan ik had verwacht en ik maak me zorgen dat het weer zal omslaan als wij nog op het ijs zijn. Dat gaat zo snel,' zei Jondalar en zocht aandachtig de lucht af. 'Ik ben bang dat het snel gaat gebeuren.'

'Waarom?'

'Ik heb nog eens aan onze domme ruzie gedacht. Weet je nog dat iedereen ons heeft gewaarschuwd voor de kwade geesten die voor de sneeuwsmelter uit rijden?'

'Ja!' zei Ayla. 'Solandia en Verdegia zeiden dat je dan prikkelbaar werd en zo voelde ik me ook. Ik ben het nog. Ik heb zo genoeg van dit ijs dat ik mezelf moet dwingen door te gaan. Is dat wat ze bedoelden?'

'Dat vroeg ik me af, Ayla, als het waar is, moeten we opschieten. Als de föhn komt terwijl wij op deze gletsjer zijn, komen we misschien in scheuren terecht,' zei Jondalar.

Ze probeerden de turfachtige bruine stenen nog zorgvuldiger over de dagen te verdelen en dronken nauwelijks gesmolten water. Ayla en Jondalar gingen hun waterzakken met sneeuw onder hun bontparka's dragen, opdat hun lichaamswarmte genoeg voor hen en Wolf zou smelten. Maar de besparing was niet voldoende. Hun lichamen konden niet genoeg voor de paarden smelten en toen de laatste brandsteen op was, was er ook geen water meer voor ze. Ayla had ook geen voedsel meer, maar water was belangrijker. Ze zag dat de paarden op ijs kauwden, en ze maakte zich ernstig zorgen. Uitdroging en het eten van ijs konden de paarden zo afkoelen, dat ze niet voldoende lichaamswarmte hadden om op de ijskoude gletsjer op temperatuur te blijven.

Nadat hun tent was opgezet, waren de beide paarden op zoek naar water bij haar gekomen, maar Ayla kon niet meer doen dan ze enkele slokjes van haar eigen water geven en wat ijs afbreken. Er was die dag geen middagstorm geweest en ze waren doorgelopen tot het bijna te donker was om iets te zien. Ze hadden een flinke afstand afgelegd en ze zouden tevreden moeten zijn, maar ze had een vreemd, vervelend gevoel. Die nacht had Ayla moeite met inslapen. Ze probeerde het gevoel van zich af te zetten en maakte zichzelf wijs dat ze alleen maar bezorgd was over de paarden.

Jondalar lag ook lange tijd wakker. Hij dacht dat de horizon dichterbij was gekomen, maar hij was bang dat de wens de vader van de gedachte was. Hij zei er niets over. Toen hij uiteindelijk in slaap was gevallen, werd hij midden in de nacht wakker en zag dat Ayla klaarwakker was. Bij de eerste verandering van zwart naar blauw in de lucht stonden ze op en gingen nog met de sterren aan de hemel op weg.

Halverwege de ochtend was de wind gedraaid, wat Jondalar ervan overtuigde dat zijn ergste vrees zou worden bewaarheid. De wind was nog niet warm, maar minder koud en waaide uit het zuiden.

'Schiet op, Ayla! We moeten voortmaken,' zei hij en begon bijna te rennen. Ze knikte en wist hem bij te houden.

Tegen de middag was de lucht helder en de pittige bries die in hun gezicht waaide was zo warm, dat hij bijna weldadig aandeed. De kracht van de bries nam toe, zozeer zelfs dat ze minder snel vooruit kwamen. De warmte die hij over het koude ijs- oppervlak joeg, was een fatale streling. De opgewaaide, droge poedersneeuw werd nat en compact en veranderde tenslotte in een vieze brij. In de kleine holten aan de oppervlakte ontstonden plasjes water. Ze werden groter en kregen een levendige, blauwe kleur, die uit de diepte van het ijs leek op te gloeien, maar de vrouw en de man hadden geen tijd en geen zin om van die schoonheid te genieten. De paarden konden nu naar hartelust drinken, maar dat was een schrale troost.

Er kwam een lichte mist die dicht bij de oppervlakte bleef hangen; de opdringende, warme zuidenwind droeg hem weg voor hij hoger steeg. Jondalar gebruikte een lange speer om hun weg af te tasten en liep nog steeds in looppas. Ayla had moeite hem bij te houden. Ze vond het jammer dat ze niet op Whinney's rug te kon springen om zich door het paard verder te laten dragen, maar er kwamen steeds meer scheuren in het ijs. Jondalar was er bijna van overtuigd dat de horizon dichterbij was gekomen, maar de lage mist maakte het moeilijk om afstanden te schatten.

Beekjes begonnen over het ijs te stromen en vormden een verbinding tussen de plassen, waardoor de steunpunten voor hun voeten steeds verraderlijker werden. Ze ploeterden door het water en voelden de ijskou optrekken en kregen bovendien een zompig gevoel in hun laarzen. Plotseling viel, een meter van hen vandaan, een groot stuk ijs weg waar de ondergrond mooi stevig had geleken en er ontstond een gapende kloof. Wolf kefte en jankte en de paarden sprongen schichtig opzij en briesten van angst. Jondalar nam een andere richting en volgde de rand van de scheur op zoek naar een mogelijkheid er omheen te te trekken.

'Jondalar, ik kan niet meer. Ik ben uitgeput. Ik moet halt houden,' zei Ayla met een snik en ze begon te huilen. 'Ik haal het nooit.'

Hij ging terug om haar te troosten. 'We zijn er bijna, Ayla. Kijk, je ziet hoe dicht we bij de rand van de gletsjer zijn.'

'Maar we zijn bijna in een spleet terechtgekomen en sommige plassen zijn diepe, blauwe gaten geworden waarin stromen water vallen.'

'Wil je liever hier blijven?' vroeg hij.

Ayla haalde diep adem. 'Nee, natuurlijk niet,' zei ze. 'Ik weet ook niet waarom ik sta te huilen. Als we hier blijven, gaan we zeker dood.'

Jondalar wist een weg om de brede scheur te vinden en toen ze naar het zuiden liepen, waaide de wind even hard als eerder uit het noorden en ze voelden dat de temperatuur steeg. Beekjes veranderden in stromen, die kris-kras over het ijs liepen enuiteindelijk aanzwollen tot rivieren. Ze moesten om nog twee grote scheuren heen trekken en konden toen de aarde zien. Ze renden die laatste korte afstand en keken toen over de rand.

Ze waren aan de andere kant van de gletsjer gekomen.

Onder hen was een waterval van melkachtig water, gletsjer- melk, die uit de onderkant van het ijs naar buiten spoot. In de verte, onder de sneeuwlijn, was een smal lichtgroen oppervlak.

'Wil je hier halt houden en even uitrusten?' vroeg Jondalar bezorgd.

'Ik wil alleen maar van dit ijs af. We kunnen rusten als we bij dat weiland zijn,' zei Ayla.

'Het is verder dan je denkt. Je kunt hier niet overijld of slordig te werk gaan. We moeten ons weer aan elkaar vastbinden, het is beter dat jij eerst gaat. Als je uitglijdt, kan ik je gewicht wel houden. Je moet heel voorzichtig je weg omlaag zoeken. We nemen de paarden bij de leidsels.'

'Nee, het is beter als we ze verlossen van hun halsters en pakken en het sleeptoestel. We moeten ze zelf hun weg naar beneden laten zoeken,' zei Ayla.

'Je hebt misschien wel gelijk, maar dan moeten we de pakken hier achterlaten, tenzij...'

Ayla zag waar hij naar keek. 'We leggen alles in de ronde boot en laten hem dan omlaag glijden!' zei ze.

'Behalve een klein pak met het hoogst noodzakelijke dat we zelf mee kunnen nemen,' zei hij lachend.

'Als we alles goed vastbinden en in de gaten houden welke kant hij uitgaat, moeten we hem later kunnen vinden.'

'En als hij breekt?'

'Wat kan er breken?'

'De constructie kan het begeven,' zei Jondalar, 'maar zelfs als dat gebeurt, houdt de dierehuid de boel bij elkaar.'

'En wat er in zit, blijft goed, niet?'

'Dat denk ik wel.' Jondalar glimlachte. 'Ik vind het een uitstekend idee.'

Toen ze de ronde boot opnieuw hadden gepakt, nam Jondalar het bundeltje met het meest noodzakelijke, terwijl Ayla Whinney bij de teugel hield. Al waren ze bang om uit te glijden, toch liepen ze langs de rand om een weg naar beneden te zoeken. Als om de vele vertragingen en gevaren goed te maken, die ze tijdens hun oversteek hadden moeten doorstaan, vonden ze spoedig de geleidelijke helling van een morene met veel grind, die hun doenlijk voorkwam, na een steilere met glibberig ijs. Ze trokken de ronde boot naar de ijshelling en daar maakte Ayla de stokken los. Ze deed alle halsters en touwen bij de dieren af, maar niet de laarzen van mammoethuid. Ayla bekeek ze allemaal om er zeker van te zijn dat ze goed waren vastgebonden. Ze hadden zich helemaal aan de vorm van de paardehoe- ven aangepast en pasten precies. Daarna brachten ze de paarden naar de top van de morene.

Whinney hinnikte en Ayla kalmeerde haar. Ze noemde haar bij haar hinniknaam en sprak in de taal die uit gebaren, geluiden en zelfbedachte woorden bestond. 'Whinney, je moet zelf je weg naar beneden zoeken,' zei de vrouw. 'Niemand kan je meer houvast op dit ijs geven dan jijzelf.'

Jondalar stelde de jonge hengst gerust. De afdaling zou gevaarlijk worden, er kon van alles gebeuren, maar ze hadden tenminste de paarden naar de overkant weten te brengen. Nu moesten ze zelf beneden zien te komen. Wolf liep zenuwachtig heen en weer langs de ijsrand, zoals hij deed wanneer hij bang was een rivier in te springen.

Gesterkt door Ayla's aanmoedigingen, ging Whinney als eerste over de rand en zocht voorzichtig een weg omlaag. Renner kwam vlak achter haar aan en liep haar al gauw voorbij. Ze kwamen bij een glibberig gedeelte waar ze uitgleden, en kregen daardoor steeds meer vaart en liepen steeds sneller omlaag. Ze zouden veilig beneden zijn - of niet - als Ayla en Jondalar de grond bereikten.

Wolf stond te janken met zijn staart tussen zijn poten, geenszins beschaamd zijn angst te tonen toen hij de paarden zag gaan.

'Zullen we de ronde boot over de rand duwen en dan zelf ook maar gaan?' zei Jondalar. 'Het is nog een heel eind naar beneden en het wordt niet makkelijk.'

Terwijl ze de ronde boot naar de rand van de steilere ijshel- ling duwden, sprong Wolf er plotseling in. 'Hij denkt zeker dat we ons klaarmaken om een rivier over te steken,' zei Ayla. 'Konden we maar langs dit ijs naar beneden varen.'

Ze keken elkaar aan en begonnen te lachen.

'Wat denk jij?' vroeg Jondalar.

'Waarom niet? Je hebt zelf gezegd dat hij het wel zou houden.'

'Maar wij?'

'Daar komen we dan achter!'

Ze verschoven een paar dingen om ruimte te maken en klommen toen bij Wolf in de ronde boot. Jondalar wijdde nog even een hoopvolle gedachte aan de Moeder, waarna ze met een van de stokken de boot afduwden.

'Hou je vast!' zei Jondalar toen ze over de rand gingen.

Ze kregen snel vaart, maar gingen aanvankelijk recht vooruit. Ze raakten een bult en de boot maakte een sprong en draaide rond. Ze schoten opzij, gleden een kleine helling op en vlogen ineens door de lucht. Ze schreeuwden beiden van angstige spanning. Ze kwamen zo hard neer dat ze omhoog schoten,

ook de wolf, waarna de boot ronddraaide en zij zich aan de rand vastklampten. De wolf probeerde te gaan liggen en wilde tegelijkertijd zijn snuit over de rand steken.

Ayla en Jondalar hielden zich zo goed mogelijk vast, meer konden ze niet doen. Ze hadden absoluut geen macht over de ronde boot, die langs de gletsjer omlaag stoof. Hij zigzagde, stuiterde en draaide alsof hij van vreugde opsprong, maar hij was zwaar beladen en het zwaartepunt lag zo laag, dat de boot niet kon kantelen. Hoewel de man en de vrouw onwillekeurig begonnen te schreeuwen, moesten ze tegelijkertijd toch ook lachen. Het was de snelste en spannendste rit die ze ooit hadden gemaakt, maar hij was nog niet voorbij.

Ze dachten er liever niet aan hoe de rit zou eindigen, maar toen ze dichter bij de grond kwamen, herinnerde Jondalar zich dat er meestal een spleet aan de voet van de gletsjer was, tussen het ijs en de grond daaronder. Bij een harde landing op grind konden ze eruit worden gegooid en letsel of erger oplopen. Onbewust hoorde hij een vaag geluid, dat aanvankelijk geen indruk op hem maakte. Pas toen ze met een harde bonk en een enorme plons in het troebele water van een brullende waterval terechtkwamen, besefte hij dat hun afdaling langs het natte, glibberige ijs hen had teruggebracht bij de smeltwaterrivier die uit de bodem van de gletsjer gutste.

Ze landden met een tweede plons onder aan de waterval en dreven al gauw kalm midden op een meertje met troebel, groen smeltwater uit de gletsjer. Wolf was zo gelukkig dat hij boven op hen sprong en hun gezichten likte. Tenslotte ging hij zitten, hief zijn kop op en liet als groet een luid gehuil horen.

Jondalar keek de vrouw aan. 'Ayla, we hebben het gehaald! We hebben het gehaald! We zijn over de gletsjer!'

'Het is gelukt, hè?' zei ze met een brede glimlach.

'Het was wel gevaarlijk,' zei hij. 'We hadden gewond kunnen raken of dood kunnen zijn.'

'Misschien gevaarlijk, maar wel leuk,' zei Ayla met stralende ogen van alle opwinding.

Haar enthousiasme was aanstekelijk en na alle zorgen die hij zich had gemaakt over de vraag of hij haar veilig thuis zou kunnen brengen, moest hij nu lachen. 'Je hebt gelijk. Het was leuk en eigenlijk vond ik het ook toepasselijk. Ik denk niet dat ik ooit nog zal proberen een gletsjer over te steken. Twee maal in een leven is genoeg, maar ik ben blij dat het me is gelukt en ik zal nooit die rit in de ronde boot vergeten.'

'Nu hoeven we alleen nog daar aan land te gaan,' zei Ayla, wijzend naar de oever, 'en Whinney en Renner zoeken.'

De zon ging al onder en met dat verblindend heldere licht aan de horizon en tegelijkertijd de bedrieglijke schaduwen vande schemering, kon je moeilijk zien. De kilte van de avond had de temperatuur laten dalen tot onder het vriespunt. Ze konden het geruststellende, veilige land in de verte zien opdoemen, bezaaid met plekjes sneeuw rondom het meer, maar ze wisten niet hoe ze er moesten komen. Ze hadden geen roeispaan en ze hadden de stokken op de gletsjer laten liggen.

Al leek het meer heel kalm, er was door het snelstromende smeltwater van de gletsjer toch een onderstroom die hen geleidelijk naar de oever stuwde. Toen ze er dichtbij waren, sprongen ze uit het vaartuig, gevolgd door Wolf, en trokken de ronde boot aan land. Wolf schudde zich uit in een nevel van waterdruppels, maar noch Ayla noch Jondalar had er erg in. Ze omhelsden elkaar, zeiden hoe veel ze van elkaar hielden en hoe opgelucht ze waren nu vaste grond onder hun voeten te hebben.

'We hebben het gehaald. We zijn bijna thuis, Ayla. We zijn bijna thuis,' zei Jondalar. Hij hield haar in zijn armen, vol blijdschap dat ze er nog was.

De sneeuw rondom het meer begon op te vriezen, waardoor de sneeuwbrij in een harde ijskorst veranderde. Half in het donker liepen ze hand in hand door het grind tot ze bij een veld kwamen. Er was geen hout voor een vuurtje, maar dat kon hun niets schelen. Ze aten het droge, geconcentreerde reisvoedsel, dat op het ijs hun enige voedsel was geweest en dronken water uit de zakken die ze op de gletsjer hadden gevuld. Toen zetten ze hun tent op en spreidden hun slaapvachten uit. Voor ze zich voor de nacht installeerden, keek Ayla naar het verduisterde landschap en vroeg zich af waar de paarden waren.

Ze floot Whinney en wachtte even of ze het geluid van hoeven hoorde, maar er kwamen geen paarden. Ze keek op naar de wervelende wolken in de lucht en floot nog een keer. Het was te donker om ze nu te zoeken, ze zou tot de volgende morgen moeten wachten. Ayla kroop onder haar slaapvacht bij de lange man en strekte haar arm naar de wolf uit, die zich naast haar had genesteld. Ze dacht weer aan de paarden, maar zakte direct uitgeput weg in een diepe slaap.

De man keek naar het warrige blonde haar van de vrouw. Haar hoofd rustte knus tegen zijn hals en hij besloot niet meteen op te staan. Er was geen dwingende noodzaak meer om snel verder te trekken en hij voelde zich verward, het was een vreemde gewaarwording geen reden tot ongerustheid meer te hebben. Hij moest zichzelf er steeds weer aan herinneren dat ze over de gletsjer heen waren, ze hoefden zich niet meer te haasten. Ze konden de hele dag onder hun slaapvachten blijven liggen als ze dat wilden.

De gletsjer lag achter hen en Ayla was veilig. Hij huiverde bijde gedachte dat ze maar op het nippertje was gered en legde zijn arm steviger om haar heen. De vrouw richtte zich op haar elleboog op en keek naar hem. Ze vond het heerlijk naar hem te kijken. Het flauwe licht in de tent verzachtte het hel dere blauw van zijn ogen en zijn voorhoofd, dat hij dikwijls fronste bij concentratie of ongerustheid, was ontspannen. Ze ging met haar vinger zacht over de zorgelijke rimpels.

'Weet je, voordat ik je ooit had gezien, vroeg ik me af hoe een man er uitzag. Niet een man van de Stam, maar een van de Anderen. Je bent mooi, Jondalar,' zei ze.

Jondalar lachte. 'Ayla, vrouwen kunnen mooi zijn, mannen niet.'

'Wat is een man dan?'

'Je kunt zeggen dat hij sterk is, of moedig.'

'Jij bent sterk en moedig, maar dat is niet hetzelfde als mooi. Hoe noem jij een man die mooi is?'

'Knap, denk ik.' Hij werd er een beetje verlegen van. Hij was iets te vaak knap genoemd.

'Knap. Knap,' herhaalde ze voor zichzelf. 'Ik vind mooi een beter woord. Mooi begrijp ik.'

Jondalar moest weer lachen, zijn rijke, verbazend wellustige lach. Zijn lach had een ongeremde warmte en Ayla betrapte zich erop dat ze hem aanstaarde. Hij was deze tocht zo ernstig geweest. Hij had wel eens geglimlacht, maar het gebeurde zelden dat hij schaterlachte.

'Als je mij mooi wilt noemen, ga je je gang maar,' zei hij en trok haar dichter naar zich toe. 'Hoe kan ik er bezwaar tegen hebben dat een mooie vrouw mij mooi noemt?'

Ayla voelde zijn lichaam schokken van het lachen en ze begon te giechelen. 'Ik vind het enig als je lacht, Jondalar.'

'En ik houd van je, gek mens.'

Hij hield haar in zijn armen toen ze uitgelachen waren. Hij voelde haar warme, zachte borsten, greep er een en duwde haar omlaag om haar te kunnen kussen. Ze liet haar tong in zijn mond glijden en was zich ervan bewust hoe gretig ze naar hem verlangde. Het was al een tijdje geleden, bedacht ze. Al die tijd op de gletsjer waren ze zo gespannen en uitgeput geweest, dat ze niet in de stemming waren en zich ook niet voldoende hadden kunnen ontspannen om in de stemming te komen.

Hij voelde haar volle bereidheid en begreep zijn plotselinge begeerte. Hij rolde haar op haar rug terwijl ze elkaar kusten, schoof de slaapvachten weg en kuste haar hals en nek en zocht tot hij bij haar borst kwam. Hij nam de harde tepel in zijn mond en zoog.

Ze kreunde toen een plotselinge rilling van ongelooflijk Genot zo hevig door haar heen schoot dat haar adem stokte. Zewas overweldigd door haar eigen reactie. Hij had haar nauwelijks aangeraakt en ze was al klaar, ze voelde zich zo verlangend. Het was toch niet zo lang geleden, of wel? Ze duwde zich tegen hem op.

Jondalar greep lager om het genotsplekje tussen haar dijen aan te raken, voelde haar harde knobbeltje en masseerde het. Met enkele kreten bereikte ze ineens een hoogtepunt en was klaar voor hem, verlangde naar hem.

Hij voelde haar plotselinge warme vochtigheid en begreep dat ze bereid was. Zijn verlangen was gestegen om het hare te bevredigen. Ze duwde de vachten weg en opende zich voor hem. Met zijn trotse mannelijkheid zocht hij haar diepe bron en ging naar binnen.

Ze trok hem naar zich toe toen hij naar voren stootte en diep binnendrong. Hij voelde hoe ze hem helemaal omvatte en ze schreeuwde van vreugde. Ze had zo naar hem verlangd en hij voelde dat het goed was, het was meer dan verrukking, meer dan Genot.

Hij was net zo bereid als zij. Hij trok zich terug, stootte weer, en nog eens en kon zich plotseling niet meer inhouden. Hij voelde de golf door zich heen gaan, het eind bereiken en overvloeien. Met een enkele laatste beweging liet hij zich leeg- stromen en ontspande zich op haar.

Ze lag stil met gesloten ogen. Ze voelde zijn gewicht op haar en vond het heerlijk. Ze wilde zich niet bewegen. Toen hij eindelijk overeind kwam en op haar neerkeek, moest hij haar kussen. Ze opende haar ogen en keek hem aan.

'Dat was heerlijk, Jondalar,' zei ze en genoot van haar lome, tevreden gevoel.

'Het ging snel. Jij was er klaar voor, we waren er allebei klaar voor. Je had net een vreemde glimlach op je gezicht.'

'Omdat ik zo gelukkig ben.'

'Ik ook,' zei hij en kuste haar opnieuw. Toen liet hij zich naar zijn kant rollen.

Ze lagen rustig bij elkaar en dommelden weer in. Jondalar werd eerder wakker dan Ayla en keek naar haar terwijl ze sliep. Er kwam weer die vreemde glimlach op haar gezicht en hij vroeg zich af waarover ze droomde. Hij kuste haar zachtjes en streelde haar borst, hij kon het niet laten. Ze opende haar ogen. De pupillen waren groot, donker, glanzend en vol diepe geheimen.

Hij kuste elk ooglid, knabbelde speels aan haar oorlelletje en zocht weer een tepel. Ze glimlachte toen zijn hand naar haar heuvel gleed en hij haar zachte haar voelde, bijna weer klaar om hem te ontvangen, zodat hij wilde dat ze maar net waren begonnen en niet alles al hadden gehad. Ineens drukte hij haartegen zich aan, kuste haar onstuimig, streelde haar lichaam, borsten, heupen en dijen. Hij kon bijna zijn handen niet van haar afhouden, alsof de angst haar te verliezen zo groot was geweest, dat hij een nog diepere begeerte naar haar voelde, zo diep als de gletsjerspleet die haar bijna had opgeslokt. Hij kon er niet genoeg van krijgen haar aan te raken, haar vast te houden, haar lief te hebben.

'Ik had nooit gedacht dat ik op iemand verliefd kon worden,' zei hij, weer ontspannen. Gedachteloos streelde hij het kuiltje onder in haar rug en de gladde heuvel verderop. 'Waarom heb ik tot na het eind van de Grote Moederrivier moeten reizen om een vrouw te vinden van wie ik kan houden?'

Daar had hij over liggen denken vanaf het moment dat hij wakker werd en hij besefte dat ze bijna thuis waren. Het was heerlijk om aan deze kant van de gletsjer te zijn en hij was vol verwachting, vroeg zich af hoe iedereen het maakte en hij verlangde ernaar hen allemaal weer te zien.

'Omdat mijn totem jou voor mij heeft voorbestemd. De Holeleeuw heeft je geleid.'

'Waarom heeft de Moeder ons zo ver van elkaar geboren laten worden?'

Ayla richtte zich op en keek hem aan. 'Ik heb veel geleerd, maar ik weet nog bitter weinig over de bedoelingen van de Grote Aardmoeder en ook niet veel over de beschermende geesten van de Stamtotems, maar één ding weet ik wel: jij hebt mij gevonden.'

'Ik ben je bijna kwijtgeraakt.' Het koude angstzweet brak hem uit. 'Ayla, wat moet ik doen als ik je kwijtraak?' vroeg hij met een stem die hees was van de emotie die hij anders zelden openlijk liet merken. Hij rolde weer naar haar toe, bedekte haar lichaam met het zijne en begroef zijn gezicht in haar hals. Hij hield haar zo stijf vast dat ze bijna niet kon ademen. 'Wat moet ik dan doen?'

Ze klampte zich aan hem vast en verlangde naar een manier waarop ze werkelijk een deel van hem kon worden, en dankbaar opende ze zich voor hem toen ze zijn begeerte weer voelde opzwellen. Hij nam haar met een drang die even verlangend was als zijn liefde, terwijl zij hem tegemoet kwam met een zelfde sterke begeerte.

Het was nog sneller voorbij en door dat bevrijdende gevoel ging de spanning van hun felle emotie over in warm nagenieten. Toen hij naast haar wilde gaan liggen, hield ze hem vast om de hevigheid van het moment te kunnen bewaren.

'Ik wil niet zonder jou leven, Jondalar,' zei Ayla. Ze vatte de draad van het gesprek weer op. 'Er gaat een stukje van mij met jou mee naar de wereld van de geesten en ik zal nooit meercompleet zijn. We hebben geluk. Denk eens aan alle mensen die nooit liefde vinden en mensen die van iemand houden die hun liefde niet kan beantwoorden.'

'Zoals Ranec?'

'Ja, zoals Ranec. Ik voel nog altijd pijn als ik aan hem denk.'

Jondalar rolde opzij en ging overeind zitten. 'Ik heb medelijden met hem. Ik vond Ranec heel aardig - of ik had hem aardig kunnen vinden.' Plotseling wilde hij meteen vertrekken. 'Zo komen we nooit bij Dalanar,' zei hij en begon de slaapvachten op te rollen. 'Ik verlang er zo vreselijk naar hem te zien.'

'Eerst moeten we de paarden zoeken,' zei Ayla.