DEEL 4
Bij nader inzien
De oorlog was nog niet voorbij of de
verwerking begon. Wat was er gebeurd? Wie had schuld? En welke
lessen konden getrokken worden? Vanzelfsprekend had men bij de
beantwoording van deze complexe en de talloze daarmee samenhangende
kleinere vragen het voordeel van het overzicht. De gebeurtenissen
waren bekend. Bekend was spoedig ook waartoe de oorlog had geleid.
En dus gebeurde het onvermijdelijke: de feiten werden in het licht
van de uitkomst geplaatst. Daarmee werd een hele generatie – en een
volgende en wellicht nog een – ‘wijs bij nader inzien’. Zo was
althans de situatie sinds ongeveer het midden van de jaren zestig.
Aanvankelijk leek er na 1945 iets anders te zullen gebeuren. Na een
korte periode van euforie, zuivering en vernieuwing zag het ernaar
uit dat in het land van compromissen zelfs over het jongste en
pijnlijke verleden een compromis gesloten zou worden. Van
vernieuwing was spoedig geen sprake meer. Van vreugde over de
bevrijding evenmin. Foutjes werden vergeven. Degenen die zich
tijdens de oorlog hadden aangepast, namen hun oude plek weer in.
Voormalige collaborateurs werden vrijgelaten. Het verzet raakte in
diskrediet. Er heerste zelfs een latent anti-semitisme: alsof de
joden mede schuldig waren aan de verstoring van de Nederlandse
idylle. Over de oorlog kon maar beter gezwegen worden. Herstel,
daar ging het om. Men koesterde de materiële vooruitgang of wendde
zich bitter af.
Halverwege de jaren zestig kwam de verandering en keerde de
oorlog terug. Alsof men zich schaamde voor het optreden tijdens de
oorlog en de daaropvolgende verdringing kreeg de uitdrukking ‘de
oorlog’ nu een betekenis die de neutrale aanduiding ‘de Tweede
Wereldoorlog’ ver overschreed. ‘De oorlog’ werd het criterium
waaraan het leven werd afgemeten. Goed en fout, moed en lafheid,
hoop en angst, met een variant op een beroemde
negentiende-eeuwse uitspraak had men kunnen zeggen: ‘Vertel mij hoe
uw oorlog was en ik zeg u wie u bent.’ De uitkomst van een
dergelijk onderzoek zou aangetoond hebben dat 99 procent van de
Nederlanders ‘goed’ tot ‘zeer goed’ was geweest. Althans, daarvan
overtuigde men elkaar. In dit historisch zedenspel raakte de
periode 1940-’45 echter steeds verder uit het zicht, en dat terwijl
zij door een stroom publicaties juist dichterbij leek te komen.
Telkens werd hetgeen gebeurd was, geplaatst tegenover dat wat had
moeten gebeuren. Zelden was iemand in staat de gebeurtenissen
binnen hun eigen kader te zien: als gebeurtenissen die, cynisch
gezegd, gebeurden omdat ze gebeurden.
Een belangrijke reden voor het onvermogen het gebeurde als een
gegeven te aanvaarden, lag in het tegelijkertijd doordringend besef
van de onvoorstelbaarheid van de moord op de joden. Een dergelijke
misdaad had in de beschaafde wereld niet mogen voorkomen. Hij was
niet alleen onbegrijpelijk, hij was ook onaanvaardbaar. En dus leek
er geen andere keuze dan het verleden aan te passen aan de wijsheid
van het heden, een beproefde methode.
Aan het eind van de twintigste eeuw leek er opnieuw een
verandering op komst. De oorlog was meer dan een halve eeuw
geleden. Degenen die hem bewust hebben meegemaakt, waren minstens
vijfenzestig jaar oud. Van de op dat moment spraakmakende generatie
van vijfendertig- tot vijfenvijftigjarigen had niemand de bezetting
aan den lijve ervaren. Degenen die jonger waren dan vijfentwintig
kenden nauwelijks de verhalen, laat staan de emoties die daarbij
hoorden. Voor hen lag de oorlog even ver weg als de tijd van
Napoleon of de oorlog tegen de Spanjaarden. Het bracht
onvermijdelijk een ander, nuchterder perspectief met zich mee. Maar
verandering gaat langzaam. De mythe is sterk. En bovendien zijn nog
steeds niet alle schulden betaald.
Vandaag de dag staan nog minstens twee complexe vragen open. De
eerste betreft de betekenis van de Tweede Wereldoorlog voor de
moderne geschiedenis, in het bijzonder die van Nederland. Betekende
de oorlog een breuk en zo ja, op welk gebied en in welke zin? Was
hij de definitieve overwinning van het democratisch en
kapitalistisch systeem? Kondigde hij het einde van het westers
imperialisme aan ofwel het begin van de dekolonisatie? Was hij de
laatste fase in een vernietigende, langdurige rivaliteit tussen
Frankrijk en Duitsland en in zoverre het eind van een vijf eeuwen
durende periode van West-Europees nationalisme? Maakte de Tweede
Wereldoorlog de Verenigde Staten definitief tot politieagent van de
moderne (westerse) wereld? Andere vragen betreffen de rol van de
Tweede Wereldoorlog voor de geschiedenis van
Duitsland, voor de tijdelijke hausse van het communisme, voor de
moraal, de kunsten. Al met al zijn het zoveel vragen dat aan de
betekenis van de Tweede Wereldoorlog voor de moderne geschiedenis
niet getwijfeld kan worden. Maar welke betekenis en op welk gebied
precies?
In het verlengde hiervan past de vraag of de oorlog een gat in
de Nederlandse geschiedenis heeft geslagen. Of viel dat gat later,
in de jaren zestig en zeventig, en werd de oorlog toen als
‘argument’ gebruikt? Zo ja, wat zijn de overeenkomsten en
verschillen tussen deze ‘gebruikte oorlog’ en de historische
periode die daarvoor model stond?
De tweede vraag betreft de uniciteit van de Tweede Wereldoorlog.
Tot diep in de twintigste eeuw was men er, zeker in het Westen, van
overtuigd dat de misdadigheid van het nationaal-socialisme ongekend
was. Pas in de jaren negentig begon het besef door te dringen dat
de toenmalige gebeurtenissen slechts een – geraffineerde – variant
waren van een oud verhaal. Dat besef was onder meer het gevolg van
ontwikkelingen op de Balkan. Nadat West-Europeanen decennialang
‘dat nooit weer’ hadden geroepen, vonden in de jaren negentig van
de twintigste eeuw in datzelfde Europa opnieuw wreedheden plaats
die in de beschaafde wereld niet voor mogelijk werden gehouden. We
stonden erbij en we keken ernaar. Die passiviteit en dat onvermogen
werpen nieuw licht op het verleden en op de zogenaamde beschaving
waarvan westerlingen denken deel uit te maken. ‘Na twee jaar in
Bosnië te zijn geweest ben ik ervan overtuigd dat, zelfs als er
camera’s in Auschwitz hadden gestaan, men nog niet meer had
gedaan,’ schreef de Amerikaanse journalist David Rieff in 1995. Het
is een opmerking die over de wereld, de mens en onszelf opnieuw –
en veel – te denken geeft.