8.

Naar aanleiding van het succes kregen Jeroen en ik ook het popprogramma op tv, Countdown, aangeboden.
Nou was dat in die tijd de toonaangevende muziekshow op de buis. Het heeft zijn legendarische status ook te danken aan de kleurrijke presentatoren. Met name de verrichtingen van Adam Curry heb ik altijd het meest aansprekend gevonden. Die was één met de sterren. Hij gaf een totaal andere invulling aan de manier waarop popprogramma’s in Nederland gemaakt werden.
Simone Walraven vond ik ook erg goed met name vanwege haar authenticiteit.
Van Diepen was de laatste die indruk maakte op mij.
Daarna kwam er een rij mindere goden zoals het hysterische schreeuwpopje Simone Angel die het rock-’n-rollgehalte nivelleerde door ter compensatie van haar totale leegheid overal stomme dansjes bij te doen. Je had ook nog de surfgod Jasper Faber die tijdens zijn debuut zichtbaar voor het eerst van zijn leven een microfoon vasthield. Hij was er gekomen op basis van een studie in Amerika (hij sprak dus redelijk Engels) en het zag er zeer appetijtelijk uit.
Je kan wel eens een gelukje hebben dat zo iemand een natuurtalent blijkt te zijn maar in principe is het vragen om een roemloze aftocht. Die kreeg hij dan ook. Zoals zo vaak in de televisie- en radiowereld was hij de laatste die wist dat het doek voor hem zou vallen.
Dat ging me aan het hart want ik vond het een erg prettig en integer mens die niet helemaal talentloos was en baat had gehad bij een rustigere opbouw van zijn carrière.
Daarna waren wij aan de beurt.
Jeroen en ik waren wat huiverig voor deze klus. Wij wilden wel enige mate van vrijheid om het programma weer het stoere imago te geven dat het ooit had.
Dat leek te lukken want zowel eindredacteur Peter Adrichem als de directie van Veronica zag wel wat in de vrije vertaling van het radioprogramma Stenders en Van Inkel naar de tv.
Lex Harding was inmiddels de baas van RTL Veronique, dus die kon niet meer dwarsliggen. Het was ons in alle gesprekken met betrokkenen wel duidelijk geworden dat Lex elke vernieuwingsdrift van vorige seizoenen in de kiem gesmoord had.
De start was veelbelovend. De muziek werd iets spannender, wij kregen redelijk de vrije hand in de manier waarop we Countdown presenteerden, als we het glaasje melk maar met blijde gezichtjes naar binnen werkten, want dat was de sponsor.
Natuurlijk was het met name voor mij wennen. Heimelijk droeg ik de last van straatvrees en daar hielp een volle studio met publiek niet echt bij.
Noch was ik gezegend met een sprankelende tv-uitstraling.
Jeroen vond zijn weg iets makkelijker, hij presenteerde hiervoor enkele jaargangen op originele wijze de top 40 televisie-editie.
We borduurden een beetje door op de daar geëtaleerde, absurdistische vorm van tv maken. We sloegen daar regelmatig in door.
Van mij kwam het onzalige en o zo ‘vrouwvriendelijke’ idee om elke aflevering een vrouw uit te nodigen en die met een sjerp waarop ‘decorstuk van de week’ stond de hele aflevering voor aap te laten staan bij elke presentatie en liefst ook nog tijdens de liveoptredens. Ik denk dat ik heel veel van die flauwigheden verzonnen heb om mijn onkunde te camoufleren.
Ik heb mezelf één keer teruggezien en dat was ook meteen het sein om het nooit meer te doen.
Candy Dulfer kreeg uit handen van mij een gouden plaat. Ik was al niet gek op mijn spiegelbeeld maar de man die ik zag op het scherm oogde nog ongelukkiger dan ik dacht.
Ik ontwaarde een gast die me sterk deed denken aan een van de figurantenboeven uit Bud Spencer & Terence Hill spaghettiwesterns. Gewapend met mijn O-benen wankelde ik haar richting op om vervolgens de gouden plaat op zijn kop te overhandigen. Candy boog zich licht voorover om de traditionele beleefdheidszoentjes in ontvangst te nemen maar het werd luchthappen omdat ik me allang uit de voeten had gemaakt. Een beschamende vertoning.
Met een andere ‘Candy’ had ik meer succes.
Iggy Pop had met Kate Pierson van de B 52’s een geweldig nummer gemaakt: Candy. Ik hoorde een hit in dat nummer maar Lex Harding niet. Die was inmiddels na het uitstapje bij Veronique weer terug bij Veronica en ook weer de baas van Countdown. Het clipje kwam niet in aanmerking voor het popprogramma want Iggy Pop was natuurlijk over de houdbaarheidsdatum heen.
Ik ondernam maar weer eens een Stenderiaanse wanhoopspoging en zeulde een gettoblaster mee de studio in die ik tijdens mijn presentatie op play zette en waaruit de klanken van Candy kwamen rollen. Ik had niemand van tevoren ingelicht over deze actie maar regie, productie en cameramensen waren wel wat van me gewend, dus die volgden mijn verrichtingen. Het nummer ging over een daadwerkelijk liefje van Iggy. Ik vroeg de regie om romantische violen, trok een meisje uit het publiek het podium op om haar deelgenoot te maken van de gevoelens van de popster voor zijn onmogelijke liefde. Deze aubade duurde zeker drie minuten terwijl het nummer via de gettoblaster gewoon doorliep.
Na deze presentatie kwam Harding met rasse schreden op me af en ik was in gedachte de koffers al aan het pakken. ‘Hé lul, dat deed je aardig maar waarom heb je geen lekker wijf het podium opgetrokken in plaats van zo’n lelijkerd?’
Dat is in Lex Harding-taal eigenlijk: erg leuk gedaan, kan toch nog wel iets worden.
We werden inmiddels muzikaal weer wat veiliger en het werd op prijs gesteld als ik wat beleefder tegen de gasten was.
Clouseau moest bij elke nieuwe single in het programma, al vonden Jeroen en ik dat niet zo ‘Countdown’ maar meer ‘Nederland muziekland’. Ik vond het persoonlijk ook tenenkrommende muziek en stak dat niet onder stoelen of banken. Eenmaal poserend naast de zanger op het podium zei ik tot ontsteltenis van eenieder dat hij fantasieloze sinterklaasrijmpjes op dodelijk saaie muziek zette en dat hij daarmee wegkwam omdat zijn oogjes altijd op slaapkamerstand stonden.
Iedereen in rep en roer behalve Koen W van Clouseau zelf die alert afrekende met mij door hardop te snappen dat jongens zoals ik alleen maar van dat succes konden dromen en dat zoiets natuurlijk enige weerzin oproept.
De reden trouwens dat de Belgische band wat vaker mocht terugkomen werd tijdens een redactievergadering, door Lex voorgezeten, als volgt onderbouwd: ‘Dah vinden Rick en Rijn goed, dan gaan ze niet zappen naar Sesamstraat.’ Wie de stamboom van deze mediatycoon niet tot zijn basiskennis rekent: de twee opgevoerde jongensnamen zijn de nazaten van Harding.
Tijdens die redactiebijeenkomsten ging het er steeds idioter aan toe. De ene week werd het door mij voorgestelde Love rears it’s ugly head van Living Colour geweigerd omdat het ‘zo’n kansloos zwart-wit clippie was en dah was helemaal uit’. De week daarna had Whitney Houston een ‘zwart-wit clippie’ en ineens was de kleurstelling zo artistiek. Helaas voor Lex onthield ik al die gelegenheidsargumenten en wees ik Whitney Houston hardop af op grond van het argument dat Lex hanteerde om mijn Living Colour te weren. Dat vond hij ‘de stomste reden die hij ooit gehoord had’. Ik wees hem met een onuitstaanbare arrogantie op het feit dat ik nou eenmaal veel van hem geleerd had.
Harding was die overgedemocratiseerde samenzwering van ons snel zat.
We zaten daar vaak met bijna alle medewerkers (zo’n twintig) en waren vaak in de meerderheid. Ineens mochten we van de ene op de andere dag allemaal thuisblijven en spontaan had Lex bij het stemmen weer de meerderheid.
Hij sprak zichzelf zelden tegen.
De sfeer op de werkvloer was niet te harden. Elke week zat er wel weer iemand te huilen omdat ze uitgefoeterd was. Soms was ik daar debet aan. Omdat ik weer eens iets verdomde kreeg zo’n argeloos meisje op haar donder. Had ze mij maar in het gareel moeten houden.
Zo werd er leidinggegeven en het was echt een nachtmerrie om dat te moeten beleven. Dan was er ook nog mijn onvermogen relaxed om te gaan met de status van een iets beroemder circusaapje. Op de vloer was het al oncomfortabel om wezenloos aangestaard te worden door kirrende deerntjes en gepermanente Curry look-a-likes, maar in het aardse bestaan gingen ook steeds meer mensen aan mijn jasje hangen. Daar kon ik erg moeilijk mee dealen. Wat ik heel bizar vond, was de hoeveelheid ongevraagde meningen die ik over me heen kreeg. De hele dag door werd ik geëvalueerd door mensen. Ook bij Veronica kreeg ik van iedereen goed bedoelde adviezen over mijn tv-prestaties. Niet zelden stonden deze totaal haaks op elkaar.
‘Je moet je gasten niet zo beledigen, dat kan echt niet’, werd moeiteloos gevolgd door ‘te gek dat jij zo eerlijk bent, dat doet verder niemand.’
‘Je moet echt op je kleding letten, kon niet waar zijn wat je aan had.’ Vier minuten later kwam er weer iemand naast me staan die over dezelfde kledingkast zei: ‘Dat stond je waanzinnig, die stijl moet je houden.’ Ik werd helemaal agressief van dat constante gezeik over mijn uiterlijk. De hele dag moest ik mensen aanhoren met hun achterlijke gezwam over die lelijke kop van me en die coup oorlog die ik op mijn harses meedraag. Het is niet zo’n enorme zegen voor je zelfvertrouwen, al kan ik doorgaans wel een stootje hebben.

Lieve lezer, alvast een waarschuwing, mocht u me ooit op straat tegenkomen en de dringende behoefte voelen om te zeggen dat ik nou echt een hoofd heb voor de radio, weet dan dat er een paar duizend andere taalkunstenaars en hobbygrapjurken u al voorgegaan zijn.
Uit die tijd dateert de ietwat irritante gewoonte om al snel te beginnen over mijn uiterlijke tekortkomingen in radio en tv uitingen.
De ‘koude grond psycholoog’ beweerde dat ik dan waarschijnlijk andere mensen voor probeer te zijn om mezelf niet te laten kwetsen. De professionals waren over het algemeen eenduidig over mijn moeizame relatie met de camera. Ik staarde panisch als een konijn in de koplampen van de aanstaande moordenaar. Het was voor mijn karakter gewoonweg te vroeg om al de tv-held uit te willen hangen. Ik was er nog lang niet klaar voor. Als ik er al ooit voor in aanmerking zou komen.

Ik werd er zo gek van dat ik een opnamedag zelfs verstek liet gaan.
Mijn bed had veel dekens en die kon ik heerlijk over me heen trekken, zodat het leek alsof de wereld niet met mij kon afrekenen omdat ik onvindbaar was.
Vanzelfsprekend ging de hele dag de telefoon en werd er voortdurend aangebeld maar ik bleef stoïcijns liggen. Het hoefde even niet meer.
Mijn Vara-buddy Jan Hoogesteijn had ik inmiddels bij Veronica binnengesmokkeld en werkte bij Countdown. Hem verschafte ik uiteindelijk toegang tot mijn domein.
In mijn huiskamer die tevens dienstdeed als slaapkamer, veel meer dan een matras op de grond was mijn huisraad niet, trof hij me in zwaar ontregelde toestand aan.
‘Rob, je kan niet zomaar wegblijven.’ Hij zag aan mijn gezicht dat het menens was, dus als een ware vriend besloot hij met ‘ik zeg wel dat je ziek bent’ en ging weer naar het abattoir.
Ik vreesde de dag die komen ging.
Lex Harding zou nu wel een goede reden hebben om mij te ontslaan want hij zou niks geloven van mijn verlate ziekmelding.
Ik merkte dat mijn hart vele malen harder in mijn keel klopte, dan mijn hand op de deur van de grote baas. ‘Ja,’ hoorde ik roepen. Voorzichtig opende ik de deur. Ik zou mij vandaag gedeisd houden. Lex stond achter zijn bureau. Van de ontevreden blik die ik verwachtte was niets te bespeuren. ‘Ga zitten, Rob.’
Tot mijn grote verbazing ontpopte hij zich als een liefdevol en bezorgd mens in plaats van de gevreesde boeman.
Geen spoor van woede of verwijt vanwege mijn nalatigheid maar in plaats daarvan stond daar een bezorgde vader die zag dat het met een van zijn geadopteerde lastpakken niet goed ging.
We hebben heel rustig zitten praten over de oplossing en hij wilde niks forceren. ‘Joh, als je wilt stoppen dan moh je dah doen, zo niet ist ook goed, denk er maar ff over na, ah je d’r een paar weken tussenuit wil, is ook goed, ik hoor het wel.’
Ik besloot met Jeroen, die er net als ik ook weinig plezier aan beleefde, het rondje tv af te maken maar zonder al te veel bezieling. Onze strijd bewaarden we voor de radio. Als weerloze mummies sleepten Jeroen en ik ons voortaan elke week naar de studio waar wij gewoon deden wat op het draaiboek stond.
Zo gingen wij als vrij kleurloze presentatoren de boeken van Countdown in.
Als mensen mij vragen of ik wel eens wat op tv gedaan heb en ik met de borst vooruit vertel dat ik een van de roemruchte popprogramma’s van Nederland op mijn naam heb staan, is er werkelijk helemaal niemand die zich mij daar herinnert. Soms denk ik wel eens dat ik het verzonnen heb, maar mijn moeder zegt van niet. Lex Harding weet het vast ook nog wel.
Hoe vervelend dat jaar ook was, de radio bood altijd troost. Al begonnen daar ook wat scheurtjes zichtbaar te worden.