2.
Het was een rare week. De weg naar mijn eerste
uitzending. Echt geloven deed ik het allemaal nog niet, maar alles
werd wel steeds concreter. Ik werd nu keurig aan alle collega’s
voorgesteld. Ze leken me allemaal wel aardig en behulpzaam. De
Radio 3-afdeling had een eigen zolderverdieping in een villa.
Volgens de meeste dj’s mochten ze niet in het officiële gebouw van
de Vara, omdat ze door de omroep maar langharige, domme viespeuken
gevonden werden.
‘Wel fijn dat het schorem een eigen plekkie had.’
En ‘het schorem’ vond dat zelf ook wel prettig, want die hadden op
hun beurt weer niet zoveel op met de schijnbaar enorm
bureaucratische omroep.
Ik snapte een beetje wat ze bedoelden toen ik in het grote
Vara-gebouw werd rondgeleid. Vooral die verschillende afdelingen
maakten het tot een gecertificeerd overheidsgebouw. Met name de
afdeling zang, dans en entertainment werkte behoorlijk op mijn
lachspieren. Het hele pand barstte van de ‘ministeries’. Hoe
cultureler de afdeling, hoe onaangenamer de begroeting. Er was
zelfs een medewerker van Radio 4 die letterlijk tegen me zei:
‘Dat Radio 3 van jullie slurpt zoveel geld op dat het nog eens de
ondergang wordt van mensen die echt iets kunnen bij de Vara.’ En
dat allemaal naar aanleiding van: ‘Hoi ik ben Rob, de nieuwe dj’.
Louis Verschuur legde mij glimlachend uit dat de locatie
uitzendingen met de Lijn 3 bus die door heel Nederland reisde, een
bezuiniging bij de afdeling Live orkesten Radio 4 had veroorzaakt.
Ik werd door hem ook naar de fonotheek geleid. Daar liep ik alweer
zo’n culturele attaché tegen het lijf. Ene Hugo van Krieken, die
mij wist te melden dat ‘de Vara door types zoals ik kapot ging’,
dus wederom een hartelijk welkom.
Ik hoorde hem nauwelijks, want mijn ogen waren vooral gericht op de
onvoorstelbare collectie platen die daar te vinden was. Deze
overtrof al mijn verwachtingen. Werkelijk de grootste snoepwinkel
van Nederland. Vrijwel alle uitgebrachte nummers vanaf het begin
van de vorige eeuw zijn in die collectie opgenomen. Ik was daar
vaker te vinden dan thuis, zeker in de beginjaren. Die enorme
rijkdom aan materiaal heb ik me letterlijk en figuurlijk zo veel
mogelijk eigen proberen te maken. Ik bleef maar kopieën maken.
Als muziekman kwam er voor mij nog een enorme bonus bij toen ik bij
de radio ging werken; van de zogenaamde pluggers kregen we op
maandag zo’n beetje alle nieuwe platen die er
uitkwamen. Voor mij een ware sensatie, want ik kocht onvoorstelbaar
veel platen (oké, soms jatte ik ze ook).
Het meest ernstige delict waar ik me nog steeds
diep voor schaam, is de voortdurende diefstal bij een klein
platenwinkeltje. Daar stond een wat oudere meneer die mij als een
soort onecht kind beschouwde, en altijd zijn uiterste best deed om
de meest obscure nummers voor mij in het buitenland te
bestellen.
Ik luisterde op dinsdagavond naar de Top 30 van Radio Luxemburg met
dj Bob Stewart. Het was midden in de punktijd dus bandjes hadden
vage namen, zoals Splodgenessabounds. En ook altijd wel
aardige titels als ‘Two pints of lager and a packet of crisps
please’. Die schreef ik op en daar ging ik dan mee naar dat
sympathieke kleine winkeltje. Als die aardige man naar achteren
toog om die ‘hard to finds’ te bestellen en er vanwege de moeilijke
titels nog wel een tijdje over deed, roofde ik ondertussen zijn
halve winkel leeg.
Gestraft werd ik gelukkig ook. Toen ik weer eens flink gehamsterd
had deed ik met de hand die alle plaatjes onder mijn jas vasthield,
ook de deur open.
Daar kletterden alle singletjes die ik gestolen had zo op de
grond.
Die totaal ontredderde blik van de man in zijn platenwinkel zal ik
nimmer vergeten. De onechte zoon bleek een crimineeltje te zijn.
Stelen deed ik vanaf dat moment alleen nog uit de beurs van oma,
opa en mijn moeder. Tot ook zij er achterkwamen. Het moet als ouder
gruwelijk zijn om te zien dat je zo braaf geachte kroost zich van
diefstal bedient, teneinde de verslaving te kunnen bekostigen. Na
het aanschouwen van al dat verdriet stopte ik met stelen.
Het vervolg waren schulden. Als een ware junk wilde ik toch altijd
al die plaatjes hebben. Bij platenwinkel Clemens van Bracht kocht
ik me werkelijk helemaal wezenloos aan singletjes. Ik hoefde niet
meteen te betalen. Die bedragen liepen enorm op en uiteindelijk
waren ze gewoonweg te hoog om nog af te kunnen lossen met mijn
riante scholierensalaris. Als oplossing kwam ik er gewoon maar een
tijdje niet meer.
Clemens zelf is in die jaren erg coulant geweest. Hij nam na mijn
verdwijning contact op met mijn moeder. Die belegde een
gezinsvergadering waarbij ik het boetekleed wederom moest
aantrekken.
‘Jij gaat twee, maar liever drie dagen per week bij opa werken om
je schulden af te lossen,’ zo besloot mijn moeder (mijn opa
handelde in vogelkooitjes voor het internationale vervoer).
Clemens van Bracht heeft me zeer ruim de tijd gegeven om alles
terug te betalen. Ik heb wel eens gedacht dat
hij zijn carnavalsgroep De Deurzakkers heeft opgericht om de door
mij veroorzaakte tekorten te kunnen compenseren.
Het voorgaande geeft aan hoe waanzinnig ik het
vond dat voortaan al die plaatjes op een legale manier bij mij
terecht zouden komen. Zo goed als alle nieuwe releases cadeau
krijgen, heb ik altijd gezien als één van de grootste geneugten van
radioman zijn. De vergadering op maandag vond ik nogal zwaar. Als
zeer trouwe luisteraar van de Varadinsdag leek het mij een grote
vriendenclub. Dat bleek in de praktijk totaal anders. Iedereen had
zo zijn eigen belangetjes en in die tijd zat men elkaar nogal eens
ferm dwars over volstrekt triviale zaken.
De verslagen van die bijeenkomsten waren vaak dikker dan een
gemiddelde roman en als dilettant bekeek ik dat allemaal met
argusogen. Bij de rondvraag mocht ik me nog even officieel
voorstellen en vertellen wat ik ging doen. Morgennacht zou het
avontuur dan echt van start gaan.