6.
Stenders en Van Inkel werd uiteindelijk
toch alles wat ik ervan hoopte. Ontzettend leuk om te maken en in
elk geval een programma dat een beetje uit de schaduw trad van zijn
roemruchte voorganger. Het was een heerlijke radioperiode waarop ik
nog steeds met het grootste plezier terugkijk. We hebben heel veel
aardige dingen gedaan die ons veel lol, pizza’s, fans en zelfs een
heuse top 40 hit bezorgden.
Het nummer Loaded van Primal Scream kwam uit en het viel
Jeroen en mij op dat het enorm veel weg had van de Stones’
klassieker Sympathy for the devil.
Omdat het zo goed als instrumentaal was namen wij tijdens de
uitzending de vrijheid om de tekst van The devil over de
Primal Scream track heen te zingen (nou ja, zingen).
Aart Scholtmeier, plugger van platenmaatschappij Phonogram, zat te
luisteren en die heeft intern wat telefoontjes gepleegd. Hij kon
ons tijdens de uitzending aanbieden om het nummer ook echt op te
nemen.
Onze ego’s speelden direct op om meteen te bevestigen dat dj’s
gemankeerde popsterren zijn.
We waren door het dolle heen. Onze manager maakte afspraken met
Phonogram en we hadden snel een deal. Alleen Lex Harding dreigde
roet in het eten te gooien want die vond het verstrengeling van
belangen om een plaat op te nemen. Dat vonden Jeroen en ik
hypocriet want menig Veronica-dj had door de jaren heen de belangen
flink verstrengeld.
Harding legde ons uit dat we nu een publieke omroep waren en dat
het dus niet meer kon. We misbruikten het goede doel als compromis.
Als de opbrengsten daar naartoe zouden gaan was het oké als we onze
eigen namen maar niet zouden gebruiken op de hoes.
Ik meen dat Van Inkel de naam Buffalo Bob & the Rinkelstars als
pseudoniem verzon.
We verzochten meester-mixer Ben Liebrand Loaded opnieuw op
te nemen want we kregen geen toestemming om de versie van Primal
Scream te gebruiken.
Ben vond het link om zijn goede reputatie te grabbel te gooien door
mee te werken aan een plaat van twee dj’s die niet kunnen zingen.
Hij had per slot van rekening al wereldhits gehad met bijvoorbeeld
een remix van In the air tonight van Phil Collins. Op basis
van onze vriendschap ging hij met zijn oren dicht akkoord.
Waar ik nog steeds een beetje spijt van heb is
dat we wel de oorspronkelijke zangpartij uit de uitzending
gebruikten in plaats van het opnieuw op te nemen.
Dat maakte het voor Liebrand niet eenvoudig er iets fatsoenlijks
van te maken.
Ik weet wel dat ook een opnieuw gezongen versie de popcritici niet
tot spontane vijfsterrenrecensies zou verleiden maar dan hadden we
er binnen de mogelijkheden alles uitgehaald. Aan de andere kant,
bij weinig talent moet je de waarde van de grap inzien en er niet
meer van willen maken dan het is.
Hoe dan ook, het nummer was klaar, de hoes ontworpen, nu nog een
B-kantje.
Volgens onze manager Willem de Bois was het verstandig een
originele compositie te bedenken want dan zou het geld niet alleen
naar Jagger/Richards/Primal Scream gaan, maar zouden er ook
daadwerkelijk wat dukaten blijven hangen bij het goede doel.
Nou speelden wij allemaal verdomde goed luchtgitaar en piano maar
geen van allen kon een instrument fysiek dermate beroeren dat er
een in de verte als muziek te identificeren geluid uitkwam.
Wederom kwam De Bois met de oplossing. Hij had wel ergens een
vriendje, genaamd Pim, en die zou ons wel helpen.
Het bleek een meesterzet want we klikten erg met Pim en hij had wel
oren naar onze wens.
We legden bij hem neer dat we graag een track wilden maken die
house, rock, funk (Prince) en hippiemuziek combineerde. Tot die
avond een niet bestaande smeltkroes.
Pim vroeg of we al tekst hadden. Gedecideerd haalde Jeroen een
briefje uit zijn zak.
‘Ik heb een geweldige regel, die moet erin, daar bouwen we het
nummer omheen,’ sprak hij bescheiden. Die dichtregel luidde:
‘Making love to an angel is ok but her wings are in the
way.’ Ik vond deze zin de teksten van Status Quo ineens
verheffen tot het niveau Dylan Thomas maar goed, Jeroen van Inkel
is erg lief dus heb ik het maar zo gelaten. Zelf had ik helemaal
niks verzonnen en dat ontnam mij het recht er erg over te
zeiken.
Helaas dacht Unico precies hetzelfde, begreep ik later, die zei dus
ook niks.
Pim dacht ‘de klant is koning’ en liet het ook voor wat het was. De
regel was een voldongen feit. Het werd wel een heel inspirerende
avond. Ik kreeg een beetje inzicht hoe geweldig het voor artiesten
moet zijn om iets te creëren.
Langzaam maar zeker kwam er een nummer tot stand waarop we stiekem
een beetje trots waren. Ad Bouman was de
technicus die avond in de studio en ondanks zijn cynische inborst
vond hij zowaar zelfs onze zangprestaties te billijken. Hij
produceerde het dan ook geweldig.
Pim vertaalde onze wilde plannen meesterlijk in muziek, wij kalkten
een onnozele tekst op papier en schreeuwden de longen uit het lijf
tijdens het refrein van Few miles high zoals het
achterkantje uiteindelijk zou gaan heten.
De titel was overigens een knipoog naar het beroemde en geniale
Byrds’ nummer Eight miles high.
Na afloop waren we allemaal zo uitzinnig over het resultaat van
deze jamsessie dat we al voorzichtig speculeerden over een nieuwe
A-kant. De platenmaatschappij temperde de volgende dag onze
blijdschap door achteloos te verwijzen naar de wetten van de
commercie. We hadden ingezet op Sympathy for the devil en
daar ging alle publiciteit al een tijdje over, dus het was zinloos
om te switchen. Bovendien was die B-kant te freaky voor een groot
publiek.
Je bent toch geneigd om die gelouterde cowboys met die eeuwige
poten op tafel, omringd door slechts hippe jaknikkende lieden licht
te wantrouwen, maar als een beginnend ‘artiest’ heb je doorgaans
weinig keus.
De single kwam uit. Van Lex mochten wij ondanks de verbinding met
het goede doel de plaat niet in ons eigen programma draaien.
Natuurlijk vonden we er weer een creatieve U-bocht voor. We
brachten elke week Veronica’s Bobjournaal, vrij naar het roemruchte
popjournaal dat elke week als rubriek in de top 40 zat. Zo konden
we er toch vaak aandacht aan besteden.
We bleken een forse fanbase te hebben die de plaat letterlijk
ongehoord goed vond.
De verkoopcijfers waren zo aardig dat de tipparade al snel een feit
was. Op 14 juli 1990 werden onze stoutste dromen overtroffen. We
kwamen daadwerkelijk binnen in de Nederlandse top 40 en ook in de
top 50 van de TROS.
Op donderdag werd de top 50 uitgezonden op Radio 3. Ik viel bijna
om van het lachen toen onze plaat professioneel werd aangekondigd
door collega Daniel Dekker.
De vrijdag erna werden we onderdeel van de kleurrijke geschiedenis
van de top 40.
Jeroen, Unico en ik zaten op kantoor, ongeveer veertig meter bij de
studio vandaan en we konden niet wachten op de introductie van onze
plaat. We zaten met een grote grijns op onze trotse snoetjes op
deze ‘nationale vrijdagmiddaggebeurtenis’ te wachten. Toen het
zover was ging de radio zonder schaamte keihard op volume maximaal.
Het zal niemand in de wijde omgeving ontgaan
zijn dat wij de top 40 gehaald hadden.
Erik de Zwart moest onze plaat aankondigen en die droeg
aanvankelijk ook een nette biografie voor, een eer die alle
artiesten te beurt valt bij binnenkomst in de hitlijst.
Daarna kregen we er flink van langs. Op een leuke manier overigens,
Jeroen en ik konden dit fileermesje zeer waarderen.
We waren nu officieel een top 40-orkestje.
Door de hitnotering in Nederland werden we overmoedig. Willem de
Bois vertegenwoordigde naast dj’s ook een handjevol artiesten zoals
de enorm populaire Johnny hates jazz.
Hij ging naar de Midem platenbeurs in Cannes en nam ons liedje voor
de zekerheid mee. Het zou natuurlijk ultiem kicken zijn als het in
andere landen ook een hit zou worden. Daar zou onze faam als dj’s
ons niet vooruitsnellen. Dan deden we het op eigen kracht.
Omdat De Bois succesvolle artiesten in zijn telefoonklapper had
waren de snelle jongens van de platenbranche best bereid even naar
Sympathy for the devil te luisteren.
Niemand vond er ene moer aan maar als tijdens het gesprek de cd per
ongeluk doorliep naar trackje twee waren er volgens Willem ineens
een paar gewillige oren uit de internationale muziekindustrie. Tot
zijn verbazing vonden ze Few miles high wel boeiend.
Tot een internationaal vermaarde act schopten we het niet maar toen
de Engelse band EMF een halfjaar later kwam met Unbelievable
vonden Jeroen en ik, in dezelfde bescheidenheid die ons zo vaak
sierde, dat we trendsetters waren geweest.
Dit nummer verenigde namelijk house en rock.
Het succes van Stenders en Van Inkel was
zelfs onze overheid niet ontgaan.
‘De schoolgaande en verlatende jeugd’ zoals zij het zo plechtig
ambtelijk omschreven werden gerekend tot de vaste prooi van ons
programma. Als zij wat bij ‘kinderen’ wilden laten aankomen moesten
ze ons wellicht als jokers inzetten, had een ongetwijfeld
goedbetaald reclamebureau ze ingefluisterd.
Wij werden benaderd om onze medewerking te verlenen aan een
campagne om schoolverlaters te attenderen op de mogelijkheden van
een uitzendbureau.
Het trendy reclamebureau had onze ambtelijke molens ook iets
proberen bij te brengen over de beste communicatiemogelijkheden bij
de jeugd van tegenwoordig. Rap was enorm in opkomst, dus de
combinatie was snel verzonnen. Jeroen en Rob laten opdraven als
MC’s.
Postbus 51 was de adresserende partij, dat
hield in dat de campagne in print, radio en tv moest verschijnen.
Regelmatig hadden wij overleg met weer zo’n verstokte
overheidsdienaar die haar dedain voor ons nauwelijks kon
verhullen.
We vertegenwoordigden voor haar echt de intellectuele onderlaag van
de maatschappij. Alleen al de manier waarop ze het woord ‘rap’
uitsprak (inderdaad zoals het geschreven staat, dus als synoniem
voor snel, rap) deed vermoeden dat dit lange onderhandelingen
zouden worden.
De teksten die het reclamebureau had aangeleverd waren natuurlijk
veel te frivool. Wat de staatscensuur ervan gebakken had was voor
ons weer onacceptabel.
We spraken de kids nog net niet met u aan maar voor de rest leek de
tekst wel in grote watersnood in 1953 te zijn geschreven.
Manager Willem de Bois die ook hier weer veel kastanjes uit het
vuur mocht halen beleefde veel plezier aan het jennen van deze
formele overheidsfreule. Hij bezit het talent in zeer vriendelijk
taalgebruik de meest verschrikkelijke dingen tegen mensen te
zeggen.
Uiteindelijk kwam er een tekstje uit rollen waar we vrede mee
hadden. Het was allesbehalve een coole rap maar we hadden ingeschat
dat dit het uiterste was wat we konden bereiken. We kregen er
bovendien 60.000 gulden voor. Dat zagen we als een prettige manier
van belasting terugvorderen. Hebberigheid wint het zo vaak van
principe. Hier was dat terecht.
Op de opnamedag van de commercial verschenen we lacherig op de set.
Wat zou de overheid bedacht hebben?
We hadden het kunnen weten. Bij rap hoorde het cliché van enorme
gettoblasters. Die kregen we op de schouders bij het performen van
dat schamele rapje waarvoor zelfs Ray van Two Unlimited zich niet
had laten misbruiken.
Alsof het allemaal nog niet erg genoeg was degradeerde onze
motoriek het filmpje helemaal tot het niveau van funniest home
video’s.
Om het geheel af te maken had de regering ook nog de kleding die we
moesten dragen met de grootste zorgvuldigheid uitgezocht.
We droegen van die ik-wil-wel-hip-zijn-maar-ik-kan-niet naf naf
jasjes waarom muurbloempjes van vijftien doorgaans hartelijk
uitgelachen worden. Wij waren toch al gauw 26 en dertig en zagen er
dus geweldig potsierlijk uit.
We leerden daar voor eeuwig het volgende levensmotto: ‘Je bent een
rund als je met Postbus 51 stunt.’