5
Al meteen nadat ze haar ogen had gesloten zag ze het bloed.
Ze was verrast door de hoeveelheid ervan, en ook hoe het letterlijk in één grote, exuberante boog naar buiten was gespoten. Ook de volle rode kleur was een verrassing. Haar lippen rimpelden zich tot een piepkleine, bijna onzichtbare glimlach. Ze had altijd gedacht dat het bruiner, doffer, minder zinderend zou zijn.
Zinderend, herhaalde ze zachtjes, het woord herkauwend alsof het kauwgom was. Exuberant.
Grappige woorden om de dood mee te beschrijven.
Toen ze jonger was en ze zich tijdens het ontharen wel eens sneed, had ze gefascineerd toegekeken terwijl het bloed in stroompjes langs haar dijen en kuiten omlaagkronkelde, waarna de opluchting de aanvankelijke pijn van de zelf toegebrachte wond al snel wegdrukte.
‘Doet dat geen pijn?’ had haar vriendin Molly haar ooit gevraagd.
‘Nee, het voelt juist heerlijk,’ had ze Molly met een diepe, tevreden zucht toevertrouwd. Ze stond op het punt haar vriendin te vertellen dat elke snee in haar huid voelde alsof ze aan een overweldigende jeuk krabde, dat elk sneetje zijn eigen roes opwekte, als een drug, die haar ziel een moment vleugels gaf, onderhuidse demonen kon bevrijden. Maar bij het zien van de groeiende afschuw op Molly’s gezicht had ze verder maar haar mond gehouden. Haar vriendin begreep totaal niet wat ze voelde, had ze op dat moment beseft. Het had geen zin om te proberen het haar uit te leggen.
‘Weet je moeder ervan?’ had Molly haar bij een andere gelegenheid gevraagd.
‘Natuurlijk niet.’
‘Maar je benen zitten helemaal onder.’
‘Dat ziet ze toch niet.’
‘En als ze het wél ziet?’
‘Dan zeg ik dat ik in een struik ben gevallen.’
‘En als ze je niet gelooft?’
‘Dat is haar probleem.’
‘Ik vind dat je daarmee moet stoppen,’ waarschuwde Molly haar alvorens van onderwerp te veranderen.
Ze stopte er inderdaad mee, niet vanwege Molly’s misplaatste bezorgdheid of vrees dat haar moeder erachter zou komen, maar om dezelfde reden waarom ze met de meeste dingen kapte waarvan ze ooit had genoten: boeken, hobby’s, vriendinnen. Ze raakte verveeld.
Bovendien had ze nu iets ontdekt waarmee ze haar innerlijke demonen zelfs nog beter kon bevrijden.
Ze had een jongen leren kennen.
Een jongen die het niet alleen begreep, maar die de duisterder impulsen in haar zelfs aanmoedigde. Haar ‘uniciteit’, zoals hij het graag noemde.
Haar glimlach werd breder en strekte zich ten slotte uit van oor tot oor. Iemand van zijn leeftijd noem je geen jongen, vond ze, ook al wist ze niet eens hoe oud hij was. Ergens tussen de twintig en de dertig. Daar deed hij vaag over. ‘Wat maakt het uit?’ vroeg hij dan. ‘Leeftijd is gewoon een getal. Het is irrelevant.’ Hij zei nog net niet: ‘Je bent zo jong als je je voelt,’ waar ze hem dankbaar voor was. Het was iets wat haar oma met irritante regelmaat zei, herinnerde ze zich.
Over zijn naam deed hij al net zo vaag. ‘Noem me Ishmael,’ had hij een keer gezegd, waarna ze samen hadden gelachen om de verwijzing naar Moby Dick, een boek dat ze op de middelbare school met frisse tegenzin hadden gelezen. Andere keren noemde hij zichzelf Jonas of Mozes of Elias. Hij was dol op Bijbelse namen. Hij had haar een keer gevraagd om hem Jezus te noemen, maar in bed was de naam toch iets te intimiderend gebleken, en hij had er snel van afgezien. De laatste tijd bediende hij zich van meer alledaagse varianten: Brad, Steve, Michael. ‘Ik weiger me door andermans grenzen te laten inperken. Ik ben wie ik maar wil zijn,’ had hij gezegd, haar daarbij aanmoedigend zijn voorbeeld op te volgen. ‘Je bent je eigen schepping.’
En dus schiep ze op een dag Catherine, en de dagen daarna Veronica, Clementine, Joanne.
Maar veruit favoriet, tot dusver, was Nikki. Nikki met twee k’s.
Het was Nikki die het meeste plezier beleefde.
‘Noem mij maar Nikki,’ had ze tegen dat domme mens in het huisje aan de rand van Shadow Creek gezegd. Stom wijf, dacht ze nu. En egoïstisch bovendien. Ik mocht niet eens haar föhn gebruiken, terwijl die in de badkamer gewoon onder de wastafel lag. Ze had hem toevallig ontdekt toen ze een douche ging nemen. De gedachte veranderde haar glimlach in een frons. Het had meer dan een halfuur gekost om het bloed van dat domme wijf weg te wassen. Het was overal terechtgekomen, op haar kleren, in haar haren, zelfs op haar tanden.
‘Heb je het doorgeslikt?’ had Kenny haar gevraagd. Inmiddels noemde hij zichzelf al een paar weken Kenny. De naam bracht geluk, zei hij, hoewel hij niet wist waarom.
‘Nee,’ had ze geantwoord. Ze had besloten niet te liegen, ook al vond ze het verschrikkelijk om hem teleur te stellen.
Maar van enige teleurstelling liet hij niets blijken. ‘Da’s dan voor de volgende keer,’ had hij met een schouderophalen gezegd. ‘Geen probleem.’
Van de restjes uit de koelkast hadden ze een maaltijd bereid en ze hadden zichzelf op twee flessen wijn getrakteerd, waarna ze in het te zachte bed van de slachtoffers meerdere keren seks hadden gehad, onderwijl luisterend naar de stortregen die nog altijd het dak boven hun hoofd geselde.
‘Da’s een behoorlijke storm,’ zei Kenny.
‘Maar goed dat we binnen zitten,’ vond ze zelf ook.
‘Lekker knus.’
‘Echt niet te geloven dat ze geen tv hebben.’
‘Ouwe vrekken,’ vond Kenny.
‘Je had hun gezicht moeten zien toen ik zei dat je de telefoonlijn had doorgesneden.’ Ze lachte. ‘Toen ze beseften dat er iets niet in de haak was, dat ze eraan gingen… dat was echt het mooiste moment.’
‘Jammer dat ik dat heb gemist.’
‘De volgende keer zul je erbij zijn. Dan hoef je niks te missen.’
‘Jij denkt altijd aan wat voor mij het beste is, hè?’
‘Altijd,’ bevestigde ze.
En dat was ook zo. Vanaf het moment dat ze elkaar hadden leren kennen – ‘Zeg maar Jason,’ waren zijn woorden geweest – had ze aan weinig anders gedacht.
‘Echt,’ had haar moeder opgemerkt, ‘wat er de laatste tijd toch aan de hand is met jou… Alsof je op een andere planeet woont.’
En zo knap was hij nu ook weer niet, vond ze. Hij was eigenlijk wat haar oma ‘interessant’ noemde. Zijn gelaatstrekken waren een beetje ruw: een brede neus, volle lippen, de ogen een onopvallend soort bruin. Maar toch had hij iets wat je aandacht trok. Misschien zijn lichaamshouding, de arrogant afhangende schouders, de slanke, subtiel naar voren priemende heupen, de manier waarop zijn duimen achter de broekzakken van zijn te strakke jeans haakten, de manier waarop zijn blik iets leegs en gek genoeg ook iets veelzeggends had.
De manier waarop hij in haar ogen keek, en er vervolgens dwars doorheen, alsof hij zonder problemen in de krochten van haar ziel kon kijken, tot in het duisterste hoekje.
Haar geheime plek.
Een plek vol geheimen.
‘Wij hebben geen geheimen,’ had hij tegen haar gezegd. ‘Niet voor elkaar.’ Waarna hij haar over de vele huwelijken van zijn ouders vertelde, dat hij na een akelige ruzie stiefmoeder twee met een mes had belaagd en bijna een jaar in een psychiatrische inrichting voor volwassen patiënten had doorgebracht, op een zaal met psychoten en schizofrenen, allemaal een stuk ouder dan hij met zijn elf jaar, en dat een van de verplegers hem had verkracht – een man van middelbare leeftijd met grijze haren en een bierbuik, wiens adem naar drop rook, en dat zelfs een zweem van drop hem nu nog deed kokhalzen.
Hij vertelde haar dat toen hij opgenomen was zijn moeder met een of andere ouwe Texaan was getrouwd en zonder ook maar een laatste groet New York de rug had toegekeerd, waarna hij in het niet bepaald gastvrije huishouden van stiefmoeder nummer drie was beland. Ze had zelf al twee kinderen en haalde voortdurend hun namen door elkaar. ‘Ik realiseerde me toen hoe onbelangrijk dat soort dingen waren,’ vertelde hij. ‘Zeg maar Daniel, zeg maar Frank, zeg maar Ishmael. Het maakt niet uit hoe je me noemt. Het is niet wie ik ben.’
Wie ben je, had ze zich afgevraagd.
‘Ik ben iedereen,’ had hij al geantwoord voordat ze de vraag hardop kon stellen. ‘Ik ben iedereen en niemand. Ik ben wie ik verkies te zijn. Wie ben jij?’ had hij haar vervolgens uitgedaagd terwijl hij haar diep in de ogen keek en zijn hand omhoogbracht om haar wang te strelen. Zijn aanraking deed haar lichaam zinderen, haar knieën knikken en haar handen beven.
Ze kon nauwelijks ademhalen. ‘Ik weet het niet,’ fluisterde ze. ‘Ik weet niet wie ik ben.’
‘Je bent wie je wenst te zijn,’ sprak hij haar plechtig toe.
‘Die ik wens te zijn,’ herhaalde ze instemmend.
Waarna ze hem over haar grootouders had verteld.
‘Toen ik nog klein was, bracht mijn moeder me elke zaterdagavond naar ze toe,’ begon ze, ‘om op me te passen terwijl zij en mijn vader uitgingen. Mijn grootouders hadden een vast vriendenclubje met wie ze bridgeden, de Farelli’s. Meneer Farelli zag er nog best goed uit voor zijn leeftijd, maar zijn vrouw was echt dik en lelijk. Ze had een grote moedervlek op haar bovenlip en daar staken altijd wat haartjes uit. Niet echt appetijtelijk, kan ik je vertellen. Afijn,’ vervolgde ze met een lach, ‘op een zaterdagavond, ik was vijf of zes, was ik weer bij mijn grootouders. Ik lag in bed, in de logeerkamer, en probeerde te slapen. Ondertussen luisterde ik naar het geruzie tussen de Farelli’s en mijn grootouders. Dat deden ze altijd wanneer ze bridgeden. Toen wist ik zelfs niet beter dan dat het bij het spel hoorde.’ Ze lachte weer even. ‘Mevrouw Farelli raakt helemaal van de kook door iets wat mijn opa zegt, en ze komt de logeerkamer in om te kalmeren. Ze gaat op de rand van de slaapbank zitten; ik vraag me zelfs af of ze wel doorhad dat ik daar lag; en ze begint voor zich uit te kleppen. Ik raak helemaal in de ban van die vieze moedervlek op haar bovenlip, die de hele tijd maar op en neer danst, met die haartjes die als staartjes naar me kwispelen. Opeens reik ik omhoog en pak ik er een beet. Trok hem er gewoon uit. Inclusief een halve moedervlek. Mevrouw Farelli begint me een partij te krijsen. Alsof ik haar opzettelijk wilde verminken. Hallo, ik ben nog maar een kleuter, ja? Wat weet ik nou? En wat heeft ze in mijn kamer te zoeken? En opeens staat iedereen om het bed, en begint wat er van die moedervlek nog over is te bloeden als een rund. Ik zie al dat bloed dat via haar lippen haar mond in sijpelt, die wijd openstaat omdat ze nog altijd zit te gillen, en ik kan mijn ogen er gewoon niet van af houden. En iedereen maar schreeuwen tegen me: “Wat mankeert jou?! Ben je gek geworden?! Hoe háál je het in je hoofd?!” En ik antwoord: “Maar het ziet er nu beter uit. Het was zo lelijk.” En mijn oma zegt: “Wie denk je wel dat je bent, domkop, om te kunnen bepalen wat mooi is en wat niet?” Waarna ze me uit bed sleurt, me over de knie neemt en me hard begint te slaan waar iedereen bij is. Even later belt ze mijn ouders om te eisen dat ze me komen ophalen en te zeggen dat er een draadje loszit in mijn hoofd. Mijn ouders waren echt pissig, want ja, ik heb natuurlijk hun avond verprutst, nietwaar?’
‘Ja, wie denk je eigenlijk wel dat je bent, domkop?’ herhaalde Kenny met een lach.
‘Noem mij alsjeblieft niet zo, ja?’ zei ze. Het woord had nog altijd scherpte. ‘Ik ben niet dom.’
‘Wat ben je?’ daagde hij haar uit.
‘Ik ben wat ik wil zijn.’
‘En wat nog meer?’
‘Ik ben wíé ik maar wil zijn,’ klonk het allengs overtuigender.
‘En wie mag dat wel zijn?’
Ze dacht er even over na. ‘Ik heb Catherine altijd al een mooie naam gevonden.’
‘Dan zul jij Catherine zijn.’
En de week daarna: ‘Noem me Veronica.’
‘Zoals Betty en Veronica in Veronica Mars.’
‘Want een Betty ben ik dus écht niet.’
‘Kun je wel stellen, ja.’
En kort daarna: ‘Ik ben dol op Nikki. Met twee k’s.’
‘Dan wordt het Nikki, met twee k’s.’
‘Noem mij maar Nikki,’ had ze tegen die domme Ellen Laufer gezegd, die midden in de nacht bij noodweer voor een volslagen onbekende had opengedaan. Hoe dom kon je zijn?
Niet dommer dan ergens afgelegen te willen wonen, dacht ze, daarmee haar eigen vraag beantwoordend. Niet dommer dan géén tv in huis te hebben.
Het was zoals haar opa ooit had gezegd: sommige mensen waren gewoon te dom om te mogen bestaan.
‘Hoe voelde het toen je probeerde je stiefmoeder te doden?’ had ze Kenny op een dag gevraagd. Ze zaten op het tweepersoonsbed in de spaarzaam gemeubileerde kamer die hij huurde. ‘Ik bedoel, heb je haar echt open kunnen halen?’
‘Neuh, daar was ik nog te klein voor. Ze was me te vlug af. Ik joeg haar gewoon de keuken door met een vleesmes in mijn hand. Ze was totaal hysterisch.’
‘Zal best.’
‘Wel lachen, trouwens.’
‘Zal best,’ herhaalde ze. Daarna: ‘Ik sneed mezelf vaak.’
‘Weet ik.’
‘O ja?’
‘Die littekens op je benen.’ Hij raakte haar dijen aan, en zijn vingertoppen trokken dunne lijntjes over de stof van haar spijkerbroek. ‘Nog steeds?’
Ze schudde haar hoofd. ‘Ik ben ermee gestopt.’
‘Waarom?’
Ze haalde haar schouders op.
‘Zou je weer beginnen als ik het je vroeg?’
‘Ja,’ antwoordde ze meteen.
‘Ik wil dat je het nu doet,’ zei hij. ‘Ik wil dat je me laat zien hoe je jezelf snijdt.’
Snel wriemelde ze zich uit haar spijkerbroek en ze wierp hem op de grond. ‘Ik heb een scheermes nodig.’
Kenny sprong van het bed en liep naar de badkamer. Even later verscheen hij met een scheermes en een handdoek.
‘Kijk,’ zei ze.
Zijn ogen volgden haar hand terwijl ze het scheermes op haar huid zette en een lijntje over de binnenkant van haar dij trok, alsof ze een pen op papier zette. Het duurde een seconde voordat de wond zich opende en het bloed opwelde, en nog een tweede voordat de pijn voelbaar werd en overging in genot. Haar lippen weken uiteen, haar mond viel open en haar hoofd boog achterover. Ze voelde de vertrouwde roes, alsof iemand zojuist een spuit vol heroïne in haar aderen had leeggespoten.
Opeens lag zijn hoofd tussen haar benen. Hij likte het bloed van haar dijen en kreunde zacht met haar mee. ‘Ik wil dat je mij ook snijdt,’ fluisterde hij.
‘Nee, ik kan je geen pijn doen.’
‘Dat gebeurt ook niet. Kom.’ Hij wrikte het scheermes tussen haar vingers vandaan, trok zijn spijkerbroek uit en wierp hem op de grond naast de hare. ‘Doe het voor, leid mijn handen.’ Hij legde haar hand op de zijne en wachtte. Toen ze daarna het scheerblad tegen zijn huid drukte en over zijn been leidde huiverde hij. Hij trok haar tegen zich aan en kuste haar teder en hartstochtelijk.
Nog nooit eerder had ze zoveel liefde gevoeld.
Een paar dagen later stelde hij voor om iemand te zoeken die ze konden snijden.
‘Stiefmoeder nummer één heeft een ouwe oom en tante die aan de rand van Brimfield wonen,’ opperde hij. ‘Arlene en Frank Wall.’ Zijn enthousiasme groeide nu het plan postvatte. ‘Ze hebben altijd al een zwak voor me gehad.’
‘Ze heten Wall?’
‘Ja, zoals in Wall Street.’
Ze lachte en probeerde zich te herinneren wanneer ze voor het laatst zo gelukkig was geweest.
‘Maar goed, ze hebben een huisje in de bossen, bijna zo oud als ze zelf zijn, en zij moeten inmiddels al tegen de tachtig lopen. Geen kinderen. Geen buren. Gewoon met z’n tweeën. Geen hond die ze zal missen.’
‘Meen je dat nou?’ vroeg ze.
‘Ja. Ben je bang?’
‘Nee. Jij?’
‘Dácht het niet. Ik kan niet wachten. Stelletje bejaarden. Ze hebben hier lang genoeg rondgelopen. We bewijzen de wereld een dienst door ze uit de weg te ruimen.’
‘We gaan ze vermoorden?’
‘Tja, domkop, we kunnen ze natuurlijk niet fileren op een manier dat ze het kunnen navertellen, hè?’
‘Noem me alsjeblieft niet zo.’
‘Sorry,’ verontschuldigde hij zich meteen. ‘Ik zal het niet meer doen. Beloofd.’
En dus had ze tegen haar moeder gezegd dat ze het weekend bij een vriendin zou doorbrengen, waarna ze samen met Kenny naar Brimfield en het huisje van Arlene en Frank Wall was gereden.
‘Ja?’ had Arlene gevraagd terwijl ze van achter de hordeur naar het jonge glimlachende tweetal tuurde.
‘Tante Arlene?’ begroette hij haar. ‘Herkent u me niet?’
‘Matthew?’ vroeg ze. ‘Mijn god, ben jij het echt? Da’s jaren geleden! Kijk toch eens hoe groot je bent geworden! Wat brengt jou hier?’ Ze deed de voordeur verder open. ‘Frank?’ riep ze in de richting van de woonkamer. ‘Je raadt nooit wie er is!’ Haar blik gleed van de jongeman die ze kende als Matthew naar het meisje naast hem.
‘Dit is mijn vriendin Nikki.’
‘Leuk je te ontmoeten, Nikki.’
Het waren haar laatste woorden voordat Kenny zijn grote mes diep in haar borst dreef, waarna Nikki met haar eigen mes snel zijn voorbeeld opvolgde. Frank bleek echter een stuk lastiger. Er waren drie messteken nodig om hem op de knieën te krijgen en een venijnige steek in de hals om zijn gekreun voor eens en altijd te smoren.
Naderhand hadden ze de koelkast geplunderd en in het bed van Frank en Arlene de liefde bedreven. ‘Stinkt naar ouwe lui,’ had ze gezegd vlak voordat ze indommelde.
De volgende ochtend aten ze hun ontbijt met de afgeslachte lichamen van Frank en Arlene Wall aan hun voeten terwijl het bloed de vurenhouten vloer als een verse vernislaag bedekte. Daarna vulden ze hun zakken met al het geld dat ze konden vinden, trokken ze de nieuwe breedbeeld-tv los en droegen hem naar Kenny’s oude Chevrolet.
‘Hulp nodig?’ vroeg iemand opeens. Ze schrokken er zo van dat ze de tv bijna lieten vallen. ‘Sorry,’ verontschuldigde de jongeman zich al meteen. Hij was ongeveer even oud als Kenny, met een zwart honkbalpetje op het hoofd, een wit t-shirt, een strak zwart sportbroekje en witte joggingschoenen, met op alle kledingstukken het Nike-golfje. ‘Ik wilde jullie niet aan het schrikken maken. Ik heet Brian.’
‘Ik kan wel wat hulp gebruiken, Brian,’ zei Kenny, klaar om hem te vermoorden zodra de tv veilig op de achterbank was getild. ‘We kunnen nu eenmaal geen getuigen achterlaten,’ zei hij even later met een schouderophalen.
Ze droegen de jongeman het huisje in en hakten eerst zijn armen en benen en daarna zijn hoofd eraf, want Kenny had iemand dit een keer op tv zien doen en het leek hem cool het zelf ook eens te proberen. ‘Z’n kop eraf!’ had ze gekraaid terwijl ze haar minnaar welhaast met ontzag gadesloeg. Zelfs met haar hulp hadden ze uren nodig en na afloop waren ze uitgeput. En dus namen ze een douche en deden ze daarna een dutje alvorens Brians torso een paar kilometer verderop langs de weg in een ondiepe kuil te begraven en de restanten onderweg naar huis op verschillende plekken achter te laten. Ook stopten ze bij een rommelmarkt, waar Kenny een oud kapmes kocht dat zijn aandacht had getrokken. ‘Je weet maar nooit,’ had hij gezegd. ‘Het zou wel eens van pas kunnen komen.’
En van pas kwam het zeker toen ze de week daarna in de Berkshires gehakt hadden gemaakt van William en Marie Carteris, ook al gebruikte hij het mes slechts spaarzaam. ‘Totdat ik het echt in mijn vingers heb,’ had hij uitgelegd. Wat uiteindelijk het geval was toen ze een bezoekje brachten aan het huisje van Ellen en Stuart Laufer in de Adirondacks.
Mooie tijden, dacht ze nu bij zichzelf terwijl ze zich verheugde op hun volgende avontuur.
‘Ben jij er klaar voor? Dan ben ik het ook,’ waren zijn woorden geweest.
Ik ben er klaar voor, besloot ze nu terwijl ze haar ogen opendeed.