8
Jennifer staarde naar de digitale klok op het tafeltje tussen de twee bedden en de scherpe, bloedrode nummers staarden uitdagend terug: 12:35. Al meer dan een halfuur na middernacht. Minder dan een kwartier sinds de laatste keer dat ze had gekeken.
Ze draaide op haar rechterzij, naar het raam toe, en probeerde lekker te gaan liggen, maar eigenlijk had ze de hoop al opgegeven dat ze nog in slaap zou vallen. Het zag er niet goed uit, dacht ze, terwijl ze Brianne naast haar als een vis op het droge voelde spartelen. Hield dat kind dan nooit op met bewegen? Even kreeg ze de neiging om Briannes been beet te pakken om het gezenuw te laten ophouden, of haar vingers om iets te doen aan dat getik. Nog nooit had ze het bed gedeeld met zo’n rusteloze slaper. Brianne lag zelden langer dan een paar seconden achter elkaar stil; ze trok haar lakens heen en weer, sjorde ze over haar hoofd, om ze even later weer naar het voeteneind te schoppen. En wat het zelfs nog erger maakte, was dat die weinige momenten van relatieve kalmte je in een vals gevoel van veiligheid susten, dat je de kans gaf te ontspannen en zelfs in slaap te sukkelen tot ze, bám!, opnieuw begon. Alsof die meid een ingebouwde sensor had, alsof ze het met opzet deed.
Nee, dacht Jennifer, terwijl ze zich voornam mild te zijn. Brianne leek niet op Val. Ze was niet gemeen, bazig of bezitterig. Ze had geen eigen agenda. Ze was gewoon een tiener. En tieners waren berucht om hun rusteloze slaapgedrag. Of niet? Jennifer haalde haar schouders op. Ze kon zich haar eigen tienerjaren amper herinneren; na de diagnose van borstkanker van haar moeder had ze de helft van die tijd als in een soort mist voortgestrompeld.
Ze was nog maar net veertien geweest, haar eigen borsten begonnen zich te vormen en de aandacht van mannen te trekken, toen haar moeder een dubbele borstamputatie onderging. Deze operatie werd gevolgd door talloze chemokuren, die vergezeld gingen van misselijkheid, vermoeidheid en het verlies van haar prachtige haar. Dan waren er nog de bestralingen, die haar moeders huid verschroeiden en haar beroofden van wat ze aan energie en waardigheid nog over had gehad. ‘Hopelijk hebben we alles weggehaald,’ had de arts gezegd.
En wonder boven wonder leken de diverse behandelingen aan te slaan. Na vijf jaren van ingehouden adem had de familie een collectieve zucht van opluchting geslaakt toen de artsen Jennifers moeder ‘kankervrij’ verklaarden.
Maar toen was het plotseling terug. Spontaan, onverwacht, onwelkom. Haar moeder had nog meer chemo, meer bestralingen en meer operaties moeten doorstaan terwijl de kanker zijn gif als door een piepklein lek langzaam verspreidde en haar longen, lever, alvleesklier, ruggengraat, botten en ten slotte zelfs haar hersenen aantastte. Inoperabel. Niet responsief. Terminaal.
Die laatste zeven jaar had Jennifer haar moeder steeds iets verder zien wegkwijnen, en met haar verdween haar ooit zo gelukkige gezin: Jennifer vluchtte in haar werk en een reeks oppervlakkige verhoudingen; Cameron in een almaar dieper wordende put van egocentrisme; haar vader in een almaar dikker wordend waas.
Ze beeldde zich haar vader in, alleen in zijn bedompte flat in Queens, nog slechts een schim van de man die hij ooit was, zelfs zonder leuke herinneringen om hem op de been te houden. Soms kon de dood een zegen zijn, meende ze, terwijl ze bedacht dat hoe weerzinwekkend die afschuwelijke moorden waarover ze hadden gehoord ook waren, op een snelle en meedogenloos efficiënte manier te worden vermoord misschien nog wel te verkiezen was boven de kanker die haar moeder had moeten verduren of de net zo langzame en hartverscheurende achteruitgang van haar vader.
Wat is er in godsnaam met me aan de hand, dacht Jennifer al meteen daarop; waar kwamen deze duistere gedachten vandaan? Ze draaide terug op haar rechterzij, leunde op haar elleboog, tuurde in het duister naar de slapende gestalten in het andere bed en zag het rustige rijzen en dalen van Vals schouders. Wat doe jij hier? Waarom nam ik je aanbod niet gewoon aan en liet ik je niet in de auto slapen?
Omdat Evan woedend zou zijn geweest.
Wat betekende… Ja, wat precies?
‘Is er iets?’ vroeg Brianne slaperig naast haar.
‘Nee, schatje. Sorry als ik je wakker heb gemaakt. Ga maar weer slapen.’
Jennifer liet zich weer in haar kussen terugvallen, vurig hopend dat ze zou indommelen. Hoopten die arme mensen dat ook terwijl ze werden afgeslacht? Vochten ze voor hun leven of hoopten ze slechts op een snel einde aan hun pijn? Dachten ze aan hun familie of belette de paniek elke mogelijke gedachte? Geloofden ze in een hiernamaals en zo ja, verschafte dat geloof hun enige troost?
Jennifer geloofde niet in een leven na de dood, hoewel ze daar wel haar best voor had gedaan. Toen haar moeder voor het eerst werd gediagnosticeerd, had ze vaak gebeden; dat de artsen zich vergisten, dat de wetenschap met een geneesmiddel zou komen, dat haar moeder beter werd of dat ze de korte tijd die haar nog restte uiteindelijk zo rustig en comfortabel mogelijk zou kunnen doorbrengen. Maar als er een God was, dan had Hij niet geluisterd. Of misschien had Hij gewoon geen tijd om alle gebeden te verhoren die Hij ongetwijfeld dagelijks ontving van families van zieke en stervende mensen. Wat de reden ook mocht zijn, haar gebeden waren in elk geval genegeerd, en op de dag dat haar moeder overleed, was Jennifer helemaal opgehouden met bidden.
En daarna was ze opgehouden te geloven.
Op die manier was het gemakkelijker. Er waren minder verwachtingen, en minder verwachtingen betekende minder teleurstellingen.
‘Als God wél bestaat,’ herinnerde ze zich tegen haar zus te hebben gezegd, ‘dan heeft Hij geen enkele invloed op mijn leven.’
‘Dat zal God je betaald zetten,’ had Cameron met een lach gezegd.
Nu deelde Jennifer een bed met de dochter van haar verloofde, luisterde ze naar het zachte gefluit van zijn lief snurkende aanstaande ex-vrouw en vroeg ze zich af of dit Gods wraak was. Omdat ze niet geloofde, Zijn geboden niet nakwam en nu een verhouding had met een getrouwde man.
Dit is geen goed voorteken, hoorde ze haar vader zeggen.
‘Kop dicht, papa,’ dacht ze, zich niet realiserend dat ze het hardop had gezegd, totdat ze beweging voelde, haar ogen opendeed en het gezicht van Brianne op luttele centimeters boven dat van haar zag hangen.
‘Zei je nou dat ik mijn kop dicht moet houden?’ vroeg Brianne. Haar warme adem rook naar mondspoeling met groenemuntsmaak.
‘Nee. Natuurlijk niet,’ fluisterde Jennifer.
‘Het klonk anders wel als “kop dicht”.’
‘Nee.’
‘Sst,’ berispte Val hen vanuit het andere bed. ‘Er proberen hier mensen te slapen, ja.’
‘Ik dacht dat je sliep,’ zei Brianne.
‘Heb ik wel geprobeerd.’
‘Je lag anders hard genoeg te snurken.’
‘Echt niet.’
‘Echt wel. Toch?’ vroeg Brianne aan Jennifer.
‘Valt allemaal reuze mee,’ zei Jennifer.
‘Dat vind ik nou heel grootmoedig van je,’ zei Val.
‘Mam, in godsnaam. Ze wilde je alleen maar behulpzaam zijn.’
‘Ik heb haar hulp niet nodig.’
‘Kan het allemaal wat zachter, alsjeblieft?’ vroeg Melissa versuft naast Val.
‘Wat is daar aan de hand?’ riep James vanuit de andere kamer. ‘Mis ik soms iets?’
‘Slaapt er dan níémand?’ jammerde Brianne.
‘Ik snurk niet,’ hield Val vol.
‘Waarom zei papa dan altijd dat-ie de halve nacht wakker lag van jouw gesnurk?’
‘Weet ik veel,’ zei Val, elk woord afbijtend, ‘maar het zal voor hem wel fijn zijn dat hij zich daar geen zorgen meer over hoeft te maken.’ Dat gezegd hebbende draaide ze zich met zo’n harde ruk om dat beide bedden op hun poten stonden te trillen.
‘Wat gebeurt daar allemaal?’ vroeg James.
‘Zou iedereen alsjeblieft gewoon willen gaan slapen?’ smeekte Brianne.
Terwijl Jennifer de lakens over haar hoofd trok hoorde ze Val een verdrietige zucht slaken.
Wat je zegt, dacht ze.
Waarom zei papa dan altijd dat-ie de halve nacht wakker lag van jouw gesnurk?
Als een tornado woedde de vraag door Vals hoofd. Shit, dacht ze. Ja, Evan had er zo nu en dan wel over geklaagd dat ze snurkte, nou en? Snurken was nou niet echt een reden om te scheiden. In tegenstelling tot overspel. Bovendien had haar maag haar de hele nacht wakker gehouden, dus hoe kon ze hebben gesnurkt?
O, oké, misschien dat ik tussen de krampaanvallen door even ben weggedoezeld, gaf ze toe, maar echt niet meer dan een paar tellen. En zelfs áls ik heb gesnurkt, moest Brianne me dan echt zo vernederen? Was haar verlangen om indruk te maken op Jennifer belangrijker geworden dan de trots van haar moeder?
Ik ben haar kwijt, dacht ze.
Mijn dochter is overgelopen naar het andere kamp.
Het duistere kamp, dacht ze. Ze onderdrukte een lach en wekte daarmee een nieuwe vlaag van misselijkheid in haar maag op die haar in onbedekte termen zei dat ze elk moment over haar nek kon gaan. In een poging om het onvermijdelijke uit te stellen ademde ze een paar keer langzaam diep in en uit, zich afvragend hoe lang ze het nog kon tegenhouden. Hopelijk tot de anderen in slaap vielen. Ze was er al van beschuldigd dat ze iedereen wakker hield met haar gesnurk. Ze wilde niet een ‘kan niet tegen drank’ hoeven toevoegen aan haar almaar groeiende lijst van zonden.
Zonden, herhaalde ze in gedachten; als een frisbee zweefde het woord heen en weer door haar hersenen. Ze merkte dat ze probeerde zich de zeven zonden te herinneren die als dodelijk werden beschouwd. Hoogmoed, dacht ze. Vraatzucht. Woede.
Aan elk daarvan heb ik me in elk geval bij meerdere gelegenheden schuldig gemaakt, dacht ze terwijl haar maag borrelde.
Wat nog meer?
Wellust.
O ja, dacht ze, zich de laatste keer herinnerend dat zij en Evan de liefde hadden bedreven. Sindsdien was ze niet meer met een man naar bed geweest; had ze zelfs niet eens zin gehad. Over zonden gesproken!
Afgunst.
Oké, ja, helemaal. Betrapt. Afgunstig ben ik inderdaad.
Vadsigheid.
Niet zeker wat dat is, maar daar heb ik me vermoedelijk ook wel aan bezondigd.
Wat nog meer? Hoogmoed, vraatzucht, woede, wellust, afgunst, vadsigheid. Dat zijn er zes. Wat is de zevende? Shit, dacht ze, terwijl ze nog een paar maal diep in- en uitademde en de in haar keel opborrelende gal terug slikte. ‘Melissa?’ fluisterde ze tegen de achterkant van de zwarte zijden pyjama van haar vriendin. ‘Melissa, slaap je al?’
Ze voelde dat Melissa zich wiebelend omdraaide om haar aan te kijken en haar hoofd tot vlak bij het hare onder de lakens stak. ‘Zei je iets?’
‘Wat zijn de zeven hoofdzonden?’
Zelfs onder de lakens en in het donker kon Val de ongelovige blik op het gezicht van haar vriendin onderscheiden. ‘Hou je me nu voor de gek of zo?’
‘Ik kom maar op zes.’
‘Je bent dronken.’
‘Nee, ik ben post-dronken en pre-misselijk. Leid me af.’
‘Hoogmoed,’ zei Melissa snel. ‘En woede.’
‘Die heb ik al. Ook afgunst, wellust, vraatzucht en vadsigheid.’
‘Ik hoor fluisteren!’ riep James vanuit de andere kamer.
Melissa sloeg de lakens van haar hoofd en ging rechtop zitten. ‘We proberen ons de zeven hoofdzonden te herinneren.’
‘Niet te geloven dit,’ reageerde Brianne vanuit het belendende bed terwijl ze haar ongenoegen met een lange kreun onderstreepte.
‘Wellust,’ zei James vlug. ‘Woede. Vraatzucht. Afgunst.’
‘Hoogmoed en vadsigheid,’ zeiden Val en Melissa in koor.
‘Wat is in godsnaam vadsigheid?’ vroeg Brianne.
‘We kunnen niet op de zevende komen,’ zei Melissa.
Een moment van stilte. ‘Hebzucht,’ zei Jennifer zachtjes naast Brianne.
‘Natuurlijk,’ zei James. ‘Als in “Gij zult niets begeren wat van uw naaste is…”’ Hij zweeg abrupt.
Hoe toepasselijk dat jij die kent, dacht Val terwijl een nieuwe hoge golf van misselijkheid over haar heen spoelde.
‘Wat nu?’ vroeg Brianne. ‘Hints?’
‘Ik ben dol op Hints!’ zei James.
‘Kunnen we nu allemaal gaan slapen?’ smeekte Brianne. ‘Alsjeblieft?’
‘Ik moet overgeven,’ kondigde Val aan.
Brianne kreunde. ‘Dit is toch niet te geloven…’
‘Sorry, schatje,’ verontschuldigde Val zich terwijl ze al de kamer uit rende, de badkamerdeur achter zich dichtgooide en onmiddellijk in het toilet overgaf.
Brianne draaide op haar zij, en onder de lakens begonnen haar duimen verwoed te tikken. Gewoon niet te geloven dit, typte ze kwaad in haar BlackBerry. Ze zijn nog steeds op.
Eerst had haar moeder zich via de kortste weg naar de badkamer gehaast, herinnerde Brianne zich, waarna ze haar best had gedaan om niets te hoeven horen van haar moeders pijnlijke kokhalzen. Vervolgens was Melissa even bij haar gaan kijken. En daarna had James natuurlijk besloten om zich ermee te bemoeien. En ten slotte had zelfs Jennifer haar hulp aangeboden, en zij was nu de badkamer aan het sprayen met royale doses van haar Angel-parfum.
Probeer nog iets langer geduld te hebben, tikte ze verder. Ik kom zo snel mogelijk.
Het was al na enen, in jezusnaam. Waarom lag er nog niemand te slapen? Waarom leek iedereen vastberaden om zijn eigen ellende uit te rekken door zo lang als menselijkerwijs maar mogelijk was wakker te blijven?
Het was bijna alsof ze het wisten.
Alleen, hoe konden ze iets weten?
Jennifer was te veel met zichzelf bezig, Melissa en James waren zich nergens van bewust, en haar moeder was te misselijk om iets in de gaten te hebben.
En die onzin over de zeven hoofdzonden? Die moesten ze wel zelf hebben verzonnen, dacht Brianne. Zij kon veel ergere zonden bedenken dan die ze hadden opgesomd. Woede en afgunst? Nou en? Als die als hoofdzonden werden beschouwd, zou de hele bevolking branden in de hel. En hebzucht? Was het plégen van een daad niet veel erger dan het alleen maar wíllen doen? En hoe zat het met hoogmoed? In je werk, je uiterlijk, je prestaties? Moest dat dan niet juist iets goeds zijn?
Wat vraatzucht betrof, nou ja, goed, er waren duidelijk veel te veel dikke mensen, maar was een veelvraat echt net zo erg als een dief of een kinderverkrachter?
En hoe zat het dan met aanranding? Verkrachting? Marteling?
En in wat voor kromme wereld overtroefde vadsigheid moord? Moord is dan zeker niet dodelijk genoeg, dacht Brianne met een glimlach.
‘Ik denk dat het daarbinnen nu wel veilig is,’ zei Jennifer terwijl ze uit de badkamer verscheen en weer in bed kroop.
‘Nee, dank je,’ reageerde Brianne, maar opeens veranderde ze van gedachten. In de badkamer kon ze tenminste in alle rust berichtjes verzenden. Bovendien werd het met haar kleren aan onder haar pyjama behoorlijk warm in bed. ‘Oké. Misschien ga ik wel even.’
Eenmaal in de badkamer deed ze de deur op slot, draaide ze de kraan open en trok ze haar pyjama uit. Terwijl ze haar adem inhield om niet te worden vergast door de dikke wolk van Jennifers parfum nam ze plaats op de rand van het bad en begon ze weer te tikken. Sorry hoor, schat. Die idioten lijken eropuit om mijn leven te vergallen. Ik beloof dat ik het goed zal maken. Vannacht wordt de beste nacht ooit. Niet zonder mij beginnen, hoor.
Even later werd er op de badkamerdeur geklopt. ‘Brianne,’ fluisterde haar moeder, ‘alles goed?’
‘Ik ben niet degene die te veel heeft gedronken,’ reageerde ze nijdig en geërgerd.
Stilte. Daarna: ‘Je zit daar toch niet te sms’en, of wel?’
Onmiddellijk stopte Brianne haar BlackBerry onder haar arm. ‘Ga naar bed, mam.’ Ze wachtte totdat ze zeker wist dat haar moeder niet meer voor de deur stond en verstuurde daarna nog een laatste berichtje: Mijn moeder is echt vreselijk irritant. Te riskant om vannacht nog berichtjes te zenden. Hopelijk valt ze zo als een blok in slaap. Dan kan de pret beginnen.
Ze wurmde zich weer in haar pyjama, spoelde de wc door, draaide de kraan dicht en liep de badkamer uit.
‘Alles kits, schatje?’ vroeg James toen ze op haar tenen langs de sofa trippelde waar hij languit op lag.
‘Prima.’ Verdomme. Sliep er dan niemand?
Er verstreek nog een uur voordat Brianne tevreden vaststelde dat iedereen eindelijk vertrokken was. Haar moeder en Melissa snurkten zacht in koor, en Jennifer had de afgelopen twintig minuten geen spier verroerd. Langzaam en uiterst behoedzaam duwde Brianne zich uit bed, waarna ze op haar tenen naar de woonkamer liep. Ze zag James op zijn buik liggen, met één voet hangend boven de vloer, zijn hoofd naar de muur, de ogen dicht en de mond open; je kon een kanon bij hem afschieten, zo leek het.
Als een slang die zijn huid afwerpt trok Brianne vlug haar pyjama uit, en samen met een van de kamerkaarten die ze van de balie had gegapt propte ze hem in haar canvas tas. Hopelijk zou ze terug zijn voordat iemand zelfs maar in de gaten kreeg dat ze weg was geweest. En mocht er toch iemand wakker worden en zien dat ze er niet was, dan zou ze gewoon zeggen dat ze door al het rumoer te wakker was geweest om nog te kunnen slapen en maar wat was gaan wandelen om verder niemand meer te storen.
Zo ben ik, dacht ze, terwijl ze de deur opende en de gang op stapte. Altijd rekening houden met anderen.
Op het moment dat ze hem in de gaten kreeg, zat hij in zijn eentje op een ligstoel naast het verlaten zwembad.
‘Hoi,’ zei ze terwijl ze langzaam op hem af liep en even omkeek om er zeker van te zijn dat niemand hen zag.
Hij sloeg zijn ogen naar haar op; een verdrietige, verwarde blik.
‘Kun je niet slapen?’ vroeg ze.
Hij knikte. ‘Het is weer zo’n nacht.’
‘Voor mij ook. Bezwaar als ik erbij kom zitten?’
‘Lege stoelen zat,’ zei hij.
Niet echt bemoedigend, maar ook niet afhoudend, besloot ze. ‘Ik heb je eerder al gezien. In de eetzaal. David, toch?’
Hij hield zijn hoofd wat scheef. Als een nieuwsgierige puppy, dacht ze. Ze was nooit zo’n liefhebber van puppy’s geweest.
‘Ik hoorde dat je vrouw je David noemde,’ zei ze als antwoord op zijn niet-gestelde vraag.
‘Tussen minder vleiende benamingen door, ja.’
‘Ja. Ze leek nogal overstuur.’
‘Ja, sorry hoor.’
‘Je hoeft je niet te verontschuldigen.’
Hij glimlachte. ‘En jij bent…?’
Ze schonk hem haar liefste, allerverleidelijkste glimlach. ‘Nicole,’ zei ze op zachte toon. ‘Maar jij mag me Nikki noemen.’