18
Het meisje ging rechtop zitten in het te zachte bed en keek naar het raam. Oké, waar blijft hij, vroeg ze zich af terwijl ze een blik wierp naar het klokje op het bijzettafeltje naast het bed en zag dat het bijna twee uur ’s nachts was. Hij had inmiddels al terug moeten zijn. Hoe lang had je nodig om je van een lichaam te ontdoen?
Ze liet de gebeurtenissen van de avond nog eens snel de revue passeren: zijn late komst; zijn opgeluchte gezicht toen hij zag dat ze niet kwaad was – ‘ik werd opgehouden’, was zijn enige uitleg geweest; de vreemde kleren die hij droeg, en die hij aan had gehouden, zelfs toen hij haar spijkerbroek naar beneden trok en bij haar binnendrong; eerst op een deken van koude, vochtige bladeren en daarna hier in het huisje van de Laufers, op het bed van hun onwetende gastheer en gastvrouw. Liefdevol volgde ze nu met een vinger het bloedspoor dat zijn hand op haar borst had achtergelaten, en ze glimlachte bij de herinnering aan de smaak van vers bloed op zijn lippen.
Wiens bloed? Maar ze had het niet gevraagd.
Hij had opnieuw gemoord, dat wist ze zeker, en ze voelde een steek van jaloezie dat ze er niet bij was geweest, een flits van woede dat hij niet op haar had gewacht. Maar ze wist ook wel beter dan het hem te verwijten of ernaar te vragen. Voor alles was een reden. Zodra de tijd daar was, zou hij haar alles vertellen. ‘Later,’ was het enige wat hij zei toen hij haar vragende ogen zag. Dat enkele woord, overlopend van belofte en intrige, had haar des te meer opgewonden. En daarna, nadat hij haar een derde keer had genomen – ditmaal van achteren, haar berijdend alsof ze een ongetemde merrie was – had hij meegedeeld dat hij weer naar buiten moest.
‘Ik ga met je mee,’ had ze onmiddellijk gezegd.
‘Nee. Hier blijven,’ had hij haar bevolen. ‘Ik heb wat opruimwerk te doen. Dat haat jij. Ik ben zo terug.’
Dus waar bleef hij? Waarom duurde het zo lang?
Ze klauterde het bed uit, knipte de lamp boven haar hoofd aan en keek hoe de slaapkamer scherp in beeld kwam. ‘Bah,’ zei ze terwijl haar blik op het vergelende onderleggertje van kant viel, dat boven op het dressoir van donker eikenhout lag, en daarna naar de bijpassende kanten gordijnen voor het grote, rechthoekige raam. Ouwemensenzooi. Hoewel ze best wel plezier had beleefd aan de Percodan-pillen die ze in hun medicijnenkastje had gevonden, een krachtige pijnstiller die aspirine en oxycodon bevatte, bedacht ze terwijl ze er eentje in haar mond stopte.
Boven op het onderleggertje stond een sierlijk, zilveren lijstje met een foto van de mensen die ze had helpen afslachten. Ze pakte de foto op om hen beter te kunnen bekijken. De Laufers glimlachten haar vriendelijk toe, zich onbewust van het lot dat hun onder haar handen wachtte. Waarom lijken alle oude mensen toch zo op elkaar, vroeg ze zich zonder medelijden of wroeging af. Uitwisselbare gezichten. Uitwisselbare levens.
Uitwisselbare sterfgevallen. Ze glimlachte om haar spitsvondigheid.
Ze dacht aan de andere stellen die ze hadden vermoord. Er viel in de verste verte niets uitzonderlijks aan al hun slachtoffers te bespeuren, behalve dan de buitengewoon gewelddadige manier waarop ze aan hun einde waren gekomen.
Maar zelfs onder zulke spectaculaire omstandigheden waren ze opvallend gelijk gebleken; allemaal waren ze gestorven met dezelfde van afschuw vervulde, bleke, waterige ogen – alsof ze niet konden geloven dat dit, na al die jaren dat ze hadden geleefd, hun lot moest zijn; alsof het eenvoudige feit dat ze zo’n lang, saai en volslagen onbeduidend leventje hadden geleid hun het recht gaf om met een minimum aan poeha en pijn rustig en vredig door de dood te worden omhelsd.
‘Verrassing!’ riep het meisje opgewekt terwijl ze nog een pilletje slikte en de foto uit haar handen op de vloer liet glijden. Ze begon de laden van het dressoir open te trekken en haalde gedachteloos de inhoud overhoop. De bovenste la bevatte een zootje lelijke broches met kunstdiamanten en wat opzichtige colliers met kralen, de middelste een scala van delicate onderkleding en nachtjaponnen. ‘Die heb je geloof ik niet meer nodig,’ zei ze terwijl ze een lichtroze zijden negligeetje oppakte dat op haar grote teen was gevallen, en dit voor haar blote borsten omhooghield. ‘Maar oma, wat hebt u een grote tieten!’ Ze wierp het kledingstuk in de lucht en keek hoe het als een parachute zachtjes terug naar de vloer zweefde. ‘Wat hebben we hier nog meer?’ Ze doorzocht de kleren die netjes in een rij aan de donkergroene plastic kleerhangers hingen. Snel achter elkaar paste ze een lilakleurig dameshemd, een donkerblauwe kasjmieren trui en een witte capribroek, stuk voor stuk een paar maten te groot voor haar, en ze liet ze dan ook allemaal op de vloer liggen. ‘Jij bent heus niet de enige die verkleedpartijtje mag spelen, hoor,’ zei ze, denkend aan Kenny en zich afvragend wat hij op dit moment precies deed; hij moest wel een heel goede reden hebben om haar buiten te sluiten van zijn laatste moordpartij.
‘Tenzij je een ander speelkameraadje hebt gevonden,’ zei ze, en ze ving de ergernis in haar stem op, die tegen de muren weerkaatste. Zou hij daar nu zitten? In het hotel, waar ze de afgelopen paar dagen hun daden hadden gevierd met dinertjes? Was hij audities aan het afnemen voor haar plaatsvervangster?
De gedachte maakte haar prikkelbaar. Had ze niet alles gedaan wat hij van haar had gevraagd, en meer? Had ze niet elke taak die hij haar had toegewezen naar zijn volle tevredenheid uitgevoerd, zelfs het schoonmaakwerk waar ze zo’n hekel aan had? Had ze bij hun laatste slachtoffer niet een grote rol gespeeld, niet alleen door hem te vinden maar ook door hem rechtstreeks naar het slachthuis te leiden?
Zo gemakkelijk, dacht ze. Zo gemakkelijk en zoveel plezier. Zuchtend bij de herinnering sloot ze haar ogen.
‘Hoi,’ hoorde ze zichzelf zeggen terwijl ze naar hem toe liep. Hij zat in zijn eentje aan de overzijde van het olympische zwembad van het hotel; het schitterend blauwe chloorwater glinsterde in het maanlicht. ‘Kun je niet slapen?’
‘Het is weer zo’n nacht.’
‘Voor mij ook. Bezwaar als ik erbij kom zitten?’
Een blik die zei dat hij nieuwsgierig was. ‘Lege stoelen zat.’
‘Ik heb je eerder al gezien. In de eetzaal. David, toch? Ik hoorde dat je vrouw je David noemde.’
‘Tussen minder vleiende benamingen door, ja.’
‘Ja. Ze leek nogal overstuur.’
‘Ja, sorry hoor.’
‘Je hoeft je niet te verontschuldigen.’
‘En jij bent…?’
‘Nicole. Maar jij mag me Nikki noemen.’
‘Mooie naam.’
‘Dank je. Ik heb David altijd een leuke naam gevonden.’
Hij had zijn schouders een beetje opgehaald, hoewel ze kon zien dat hij gevleid was. Mannen lieten zich altijd zo gemakkelijk inpakken door een paar aardige woorden, herinnerde ze zich te hebben gedacht. ‘Hij is vrij alledaags, hoor,’ zei hij.
‘Misschien. Maar het is wel een sterke naam. En een erg mooie, vind ik. Past goed bij je,’ voegde ze eraan toe om het af te maken, een zin die ze wel eens had gehoord in een tv-film.
David gniffelde en even was ze bang dat ze misschien te ver was gegaan, dat haar vrijpostige gedrag hem zou afschrikken en hij de benen zou nemen. Hij was immers op huwelijksreis. Maar na een paar seconden van ongemak liet hij zich weer in zijn stoel zakken, niet van plan om op te stappen. ‘Ga je niet vragen waar de ruzie over ging?’
‘Dat hoeft niet.’
Hij trok een wenkbrauw op.
‘Ik heb zo’n beetje alles wel gehoord.’
Hij lachte, en ze keek om zich heen, erop alert dat het geluid iemands aandacht kon hebben getrokken. Maar er keek niemand, er was zelfs niemand in de buurt.
‘Voor wat het waard is, ik vind dat jij gelijk had.’
‘Dank je.’ En na een korte stilte: ‘Is het niet een beetje laat voor je om nog op te zijn?’
‘Hoe oud denk je dan dat ik ben?’ vroeg ze op haar beurt.
‘Geen idee. Zestien, zeventien.’
‘Ik ben twintig.’
‘Ga weg.’
‘Goed. Je hebt me door. Negentieneneenhalf.’
‘Je ziet er jonger uit.’
‘Wil je mijn ID zien?’
Een glimlach, gekleurd met een zweem van opluchting. ‘Dat lijkt me niet nodig.’
‘Ik vind dat je moet kunnen gaan vissen,’ zei ze, ‘als jij dat wilt.’
‘Wat ik wil lijkt er niet veel toe te doen.’
‘Dat zou wel moeten.’
‘Zo belangrijk is het nu ook weer niet. Alleen had ik deze plannen weken geleden al gemaakt, en ik had haar erover verteld. Echt waar.’
‘En ik zie het probleem niet echt. Jij wilt gaan vissen; zij wil tijd doorbrengen met haar familie. Waarom kun je niet allebei krijgen wat je wilt?’
‘Zo denk ik er dus ook over.’
‘Misschien draait ze nog wel bij.’
‘Misschien met sint-juttemis.’ Hij slaakte een geluid dat het midden hield tussen een lach en gesnuif, en ze probeerde zich het geluid in te beelden dat hij zou maken als zij een lang mes tussen zijn ribben plantte. ‘Ik had haar alleen geen bitch moeten noemen.’
‘Zij had jou geen lul moeten noemen,’ friste ze zijn geheugen op terwijl ze haar denkbeeldige mes nog een gemene draai gaf.
‘Misschien ben ik dat wel.’ De toon in Davids stem smeekte haar om dit te ontkrachten.
Ze gaf er gehoor aan. ‘Je bent geen lul.’
‘Jij kent me niet erg goed.’
‘Ik ken je helemaal niet. Maar ik heb een goeie intuïtie.’
‘En jouw intuïtie fluistert je in… wat precies?’
‘Dat je best een geschikte vent bent. Dat je het niet verdient om in het openbaar te worden uitgescholden en voor schut te worden gezet.’
David verstijfde bij de herinnering. ‘Weet je wat mijn intuïtie me op dit moment influistert?’
Ze hield haar adem in en sloeg haar strategisch neergeslagen ogen naar hem op.
‘Dat ik vermoedelijk maar beter weg kan gaan voordat ik echt iets doms doe.’
‘Zoals?’ vroeg ze uitdagend.
Hij aarzelde, duidelijk in beraad met zijn geweten over wat hij nu moest doen. Vervolgens leunde hij voorover en kuste hij haar. ‘Shit,’ zei hij meteen. ‘Ik ben écht een lul. Ik ben verdomme op huwelijksreis, godbetert.’ Hij duwde zich overeind. ‘Het spijt me. Ik moet nu echt naar boven.’
‘Natuurlijk. Dit is allemaal mijn schuld.’
‘Nee. Natuurlijk is het niet jouw schuld. Je was alleen maar aardig.’
‘Ben ik niet,’ zei ze. ‘Aardig, bedoel ik.’
Hij glimlachte en draaide zich om.
‘Mag ik je om een gunst vragen?’ vroeg ze.
Hij draaide zich weer om.
‘Laat maar. Het is te veel gevraagd.’
‘Wat is het?’
Nog even een aarzeling, en vervolgens: ‘Het is alleen dat ik eigenlijk niet in het hotel verblijf. Ik kwam hier alleen maar om te eten. Ik logeer in het huisje van een vriend. Iets verderop langs de weg. En ik vroeg me af… of je het erg zou vinden om even met me mee naar huis te lopen? Het is zo donker en zo. Ik beloof dat het maar een paar minuutjes kost. Je hebt me al welterusten gekust,’ voegde ze er zachtjes aan toe, misbruik makend van zijn schuldgevoel.
Nu was het zijn beurt om te aarzelen. ‘Tuurlijk. Wat maakt het uit, die paar minuten extra? Het is wel het minste wat ik kan doen.’
En het laatste, dacht ze nu terwijl ze hen beiden in gedachten zag lopen langs de kreek die achter het hotel stroomde, en daarna over het onverharde kronkelweggetje. ‘We zijn er bijna,’ had ze een paar keer gezegd. En daarna, nadat er meer dan tien minuten waren verstreken: ‘Sorry, ik had niet in de gaten dat het zo ver was.’ En toen het huisje eindelijk in zicht kwam: ‘Als je alleen nog even kunt wachten tot ik veilig binnen ben…’ En tot slot: ‘Zou je het erg vinden om even binnen te komen? Alleen tot ik de lichten aan heb.’
Zijn voet was nog maar amper over de drempel of het mes zat al in zijn rug. Hij had iets gebromd en was naar voren gestrompeld, waarbij de lucht uit zijn longen vloog terwijl hij zich om zijn as draaide en de eerste verwarring op zijn gezicht plaatsmaakte voor het besef van wat er gebeurde en ten slotte voor woede. Hij haalde naar haar uit en zijn handen reikten naar haar keel, terwijl zijn benen onder hem al bezweken.
‘Jack be nimble, Jack be quick,’ had ze plagerig gezegd terwijl ze met een schijnbeweging buiten zijn bereik bleef en ze zijn vingernagels tevergeefs naar de lucht zag krabben.
En het volgende moment bevonden ze zich allebei boven op hem, met hun messen op zijn vlees inhouwend, met het kapmes naar hem uithalend en vreugdevol spier van bot en huid van kraakbeen ontledend totdat hun kleren doorweekt waren van het zweet van hun inspanningen en David bijna onherkenbaar onder een deken van bloed lag. ‘Ik hoop dat je net zo geniet van je klotehuwelijksreis als wij,’ had ze gelachen terwijl ze naast zijn opengereten en afgetakelde lijk hadden gevreeën. Daarna hadden ze, opeens stervend van de honger, boterhammen gemaakt, hun brood in Davids bloed gesopt en deze late avondsnack weggespoeld met nog weer een fles dure bordeaux uit de wijnverzameling van de Laufers, ondertussen de voor- en nadelen van jongere versus oudere slachtoffers besprekend.
Ze waren het erover eens dat zowel jong als oud zo zijn eigen risico’s en beloningen met zich meebracht. Een jongere prooi was sterker en reageerde sneller, wat hem meer tot een uitdaging maakte. En toch was het lang niet zo leuk of bevredigend als het ombrengen van oudjes, vond ze.
Toch, hoe ging die beroemde uitdrukking ook alweer? Verandering van spijs doet eten.
En de dood, dacht ze nu met een glimlach terwijl ze zich herinnerde dat ze de volgende ochtend terug naar het hotel was gegaan, waar het nieuws gonsde over Davids verdwijning. Later, nadat ze naar het huisje terug was gegaan, zag ze dat de vloer was schoongemaakt en Davids lichaam was opgeruimd, hoewel ze nog wel piepkleine restjes van zijn vlees aan de vloer zag kleven, als koppige spikkeltjes stof.
Ze trok een katoenen bloemetjesjurk van een van de hangertjes en trok hem over haar hoofd; vervolgens griste ze een brede strik met rijnstenen van het dressoir, die ze op de wijde plooien in haar decolleté vastspeldde, waarna ze de slaapkamer uit liep. ‘Kiekeboe, ik zie je,’ zei ze toen ze op de verre muur van de woonkamer een bloedspetter zag. ‘Ik verveel me,’ sprak ze tot de grote, nog altijd vochtige en waarschijnlijk eeuwige vlek op het beige tapijt.
Dat was het lastige van mensen afmaken. Het was verslavend. Net als dope, dacht ze, zoekend tussen de kussens op de bank naar het zakje vol vers gerolde joints dat ze eerder had laten rondslingeren. ‘Daar ben je, stouterd van me,’ zei ze met een lach, waarna ze de dikste tussen haar tanden nam en de keuken in schuifelde om hem met een van de voorste pitten van het fornuis aan te steken. Ze inhaleerde diep, waarna ze de meeste rook doorslikte, voordat ze met het beetje dat overbleef een paar volmaakt ronde kringetjes uitblies. Die truc had ze van haar opa geleerd, zij het met gewone sigaretten, rond de tijd dat hij ophield met haar op zijn knie op en neer te wippen en begon met zijn hand in haar broek te laten glijden.
Of misschien had hij dat helemaal niet gedaan, dacht ze. Misschien had haar oma wel gelijk, en was ze gewoon een dom klein meisje dat alles had verzonnen. ‘Dat kind mankeert iets, hoor,’ had ze haar oma op een avond tegen haar moeder horen fluisteren. ‘Volgens mij heeft ze professionele hulp nodig.’
‘Liar, liar, pants on fire,’ zong ze nu hardop terwijl de kringeltjes rook als minihalo’s rondom haar hoofd opstegen. ‘Echt, zeg!’ riep ze opeens, in gefrustreerde kringen ronddraaiend. ‘Hoe kan iemand nou geen tv hebben?’ Ze hadden dat toestel moeten meenemen dat ze in de Berkshires hadden gestolen in plaats van het te verpatsen. Hoewel, hoe hadden ze nu kunnen weten dat ze uitgerekend het enige huisje in de omgeving zonder een tv-toestel zouden kiezen? ‘Wie bezit er nou in jezusnaam geen tv?’
‘Een radio hebben we wel,’ herinnerde ze zich dat Stuart Laufer had gezegd.
‘Ja hoor. Hoera!’ Ze zoog verwoed aan de joint, rookte hem tot het laatste stukje op, drukte het stompje uit op het keukenblad en keek toe hoe zich een kleine bruine kring in het laminaat vormde terwijl ze in haar nek een aangename roes als een warme sjaal voelde neerdalen. Haar moeder zou een beroerte krijgen als ze haar nu zag, dacht ze met een glimlach, terwijl ze zich afwezig afvroeg wat haar moeder op dit moment aan het doen was, als ze al wist dat ze weg was, als dat mens al enig idee had waar ze uithing of wat ze de afgelopen weken had uitgevreten.
Zo niet, dan zou ze dat snel genoeg horen.
‘Ik raak al weer verveeld,’ zei ze met monotone stem tegen de muren terwijl ze een volgende joint opstak. Kenny zou kwaad op haar zijn omdat ze niet op hem had gewacht. Hij zou zeggen dat ze egoïstisch was. Maar kon haar het schelen! Hij was zelf ook egoïstisch; hij was laat komen opdagen, was weer in zijn eentje weggegaan, was zonder haar gaan moorden. Om nog maar te zwijgen over die avond dat ze hem had betrapt op lonken naar de kont van die serveerster in het hotel, toen hij dacht dat ze even niet keek. En daarna had hij erop gezinspeeld dat ze op een dag misschien een triootje konden uitproberen, alsof de gedachte net spontaan bij hem was opgekomen. ‘Weet je, ik ben niet dom,’ zei ze hardop terwijl ze opeens weer dacht aan de computer van Stuart. Wie weet vond ze daar iets op om naar te kijken. ‘Oké, eens kijken wat we hier hebben,’ zei ze, en ze pakte de laptop van het keukenblad en liep ermee naar de bank, waar ze in kleermakerszit op neerplofte, de laptop op haar schoot zette, hem aandeed en wachtte totdat het ding opstartte en het scherm in diverse mooie blauwe tinten oplichtte. Ze voelde dat het uiteinde van de joint haar vingertoppen verbrandde en rookte het ding tot het allerlaatste stukje op. Ze drukte de juiste toetsen in. ‘Eens kijken wat voor e-mailtjes jullie krijgen,’ zei ze, hopend dat ze geen wachtwoord nodig zou hebben. ‘Ellen, goed zo, meid,’ zei ze terwijl een angstaanjagend enthousiaste stem opgewekt You’ve got mail aankondigde. ‘Voor jou geen rare wachtwoorden. Zou je waarschijnlijk toch alleen maar vergeten.’ Ze giechelde terwijl ze slechts drie berichten binnen zag komen. ‘Niet erg populair, hè? En eentje is van Saks. Die houden dit weekend uitverkoop, wat je dus gaat missen. Wat zonde toch. Dertig procent korting op geselecteerde items uit de zomercollectie en wel vijftig procent op andere. Dat is pas een goeie deal. Vooral omdat me opviel hoe karig je klerenkast eruitziet.’ Ze liet haar blik vallen op de bloemetjesjurk die ze droeg. ‘Volgens mij had je wel wat nieuwe dingen kunnen gebruiken.’ Ze verwijderde het bericht en opende het volgende terwijl ze voelde hoe de roes naar haar hoofd steeg.
Hoi Ellen, las ze terwijl de woorden over het scherm dansten. Wilde je alleen even laten weten dat Wayne en ik gisteren uit Parijs terug zijn gekomen – je kunt onze foto’s bekijken op franandwaynemcquaker.com – en het was prachtig, zoals altijd. Het is echt de mooiste stad ter wereld. Natuurlijk had Wayne last van zijn rug en zelf was ik het eerste deel van de reis nogal verkouden. En op de terugvlucht hadden we zo’n vreselijke turbulentie dat mijn oren helemaal dicht kwamen te zitten. Eerlijk gezegd heb ik nog steeds het gevoel alsof er iemand achter me staat met zijn vingers in mijn oren. Heel irritant. Maar goed, komend weekend zal ik je alles vertellen. Wayne en ik verheugen ons enorm op ons bezoek. Het is veel te lang geleden. Liefs, Fran.
‘Franandwaynemcquaker.com,’ zei het meisje, en ze voelde hun achternaam aan haar tong plakken. ‘McQuaker… McQuaker,’ spuugde ze het woord uit, alsof ze het wilde verjagen. Ze liet zich terugzakken tegen de kussens terwijl haar geest probeerde zich te concentreren, ondanks het waas dat haar nu snel omhulde. Wat bedoelde die goeie ouwe Fran McQuaker met komend weekend zal ik je alles vertellen? ‘Wayne en ik verheugen ons enorm op ons bezoek,’ herhaalde ze hardop, maar de woorden drongen niet helemaal tot haar door, hun betekenis ontging haar.
Ze zag dat het bericht vanmiddag was verzonden. ‘Het ziet ernaar uit dat we gezelschap krijgen,’ zei ze terwijl haar ogen dichtvielen. Ze zou Kenny moeten vertellen dat er een paar potentiële slachtoffers op weg waren. Hoewel hij zichzelf niet langer Kenny noemde, schoot haar weer te binnen, en ze probeerde tevergeefs zich de nieuwe naam te herinneren die hij had verzonnen.
Ik had niet zoveel wiet moeten roken, dacht ze lachend terwijl ze de derde en laatste e-mail opende. Om nog maar te zwijgen van al die Percodan. ‘Kan net zo goed even een kijkje achter deur nummer drie nemen.’
Hallo moeder, begon het bericht.
Het meisje schoof wat naar voren op de bank; de vorige e-mail was al vergeten. Dit kon nog wel eens interessant worden, dacht ze.
Katarina vertelde me net dat je gisteren wel eens gebeld kunt hebben. De verbinding was slecht en ze was net met iets bezig en kon niet praten. Ze biedt haar verontschuldigingen aan. En, hoe gaat het daar in Shadow Creek? (De naam bezorgt me overigens nog steeds de kriebels.) Alles goed hier in zonnig, schaduwvrij California. Willow en Mason genieten van het kamp en Katarina is met acteerlessen begonnen, in de hoop een agent te strikken. Mijn advocatenpraktijk loopt goed en mijn golfspel is zelfs nog beter. Heb pas een 78 geslagen. Mijn handicap komt steeds dichter bij de enkele cijfers. (Dat is dus een goed teken.) Ik vrees dat het er niet goed uitziet voor het plan om in het najaar jullie kant op te komen. September is zo’n drukke tijd, met mijn praktijk – we overwegen een fusie met een ander kantoor – de kids die weer naar school gaan en het castingseizoen in volle gang. Waarom moesten jullie zo nodig in september trouwen? Misschien kunnen jullie erover nadenken om komend voorjaar een paar dagen hierheen te komen. Een klein stukje verderop is een geweldig nieuw restaurant, waar we jullie vijftigste trouwdag zouden kunnen vieren. Dat wordt dan jullie vijftigste en een half. Behoorlijk indrukwekkend. Hoe dan ook, denk er even over na. Doe pa de groeten van me. Voor nu doei, Ben.
‘Nou, nou, wat ben jij een liefhebbende zoon,’ dacht ze hardop terwijl ze zich op een vreemde manier boos voelde namens Ellen. ‘Kan niet thuiskomen voor het feest van je ouders, maar hé, wel een 78 geslagen. Goed om te weten dat iemand hier de juiste prioriteiten stelt.’ Ze gaapte en strekte haar armen hoog boven haar hoofd uit. ‘Hoe nu te reageren, hoe nu te reageren. Wacht,’ zei ze terwijl ze zich over de laptop boog. ‘Lieve Ben. Lieve, lieve Ben. Mijn schat van een zoon. Ben, vreselijk stuk stront dat je bent…’ Ze grinnikte en haar grijns strekte zich uit over de gehele onderste helft van haar gezicht. ‘Nee, ik geloof dat ik wel beter kan dan dat.’
Lieve Ben, typte ze langzaam met haar duimen. Maak je niet druk over dat jullie dit najaar niet onze vijftigste trouwdag kunnen meevieren. Je vader en ik hebben besloten om te gaan scheiden. Liefs, moeder.
Ze klikte op Verzenden en klapte dubbel in een nieuwe giechelaanval.
Op dat moment hoorde ze buiten een geluid. Ze sprong overeind en liet daarbij de laptop van haar schoot glijden en op de vloer vallen. ‘Hallo?’ Behoedzaam begaf ze zich naar de voordeur. ‘Is daar iemand?’
Haar vraag werd beantwoord door een harde bons op de deur.
Ze rende de keuken in en griste een groot mes mee van het aanrecht; haar hoofd was opeens volkomen helder. ‘Wie is daar?’ vroeg ze met haar oor tegen de deur.
‘Sorry dat ik u lastigval, mevrouw Laufer,’ klonk meteen het antwoord. ‘Ik ben Henry Voight. Ik ben parkopzichter.’
Het meisje verborg het mes achter haar rug en opende de deur voor de knappe jongeman in uniform. ‘Mijn oma ligt te slapen,’ begon ze.
‘Het spijt me echt dat ik jullie zo laat nog lastig moet vallen,’ begon hij. ‘Ik realiseerde me niet dat de Laufers bezoek hadden. Ik heb gepatrouilleerd in de omgeving en ik zag binnen licht branden, anders had ik nooit aangeklopt. Ik wilde alleen even weten of alles goed is.’
‘Wat lief van u,’ liet ze hem weten. ‘U hebt het vast ijskoud. Waarom komt u niet even binnen? Dan zal ik wat heerlijke perzik-bosbessenthee zetten.’ Ze glimlachte terwijl ze hem binnenliet en de deur achter hem dichtdeed.