21

TOEN WE EENMAAL DUIDELIJKHEID HADDEN OVER WAT we gingen doen, was Quinn onvermoeibaar. Ellendiger dan het was, kon het niet worden, dus hij besloot dat we net zo goed in beweging konden blijven. Terwijl ik me beperkte tot volgen en Quinn niet voor de voeten lopen, begon hij het gebied te verkennen op geuren. Uiteindelijk kreeg hij er genoeg van zich ineengedoken te moeten voortbewegen. ‘Ik ga veranderen.’ Snel en efficiënt trok hij zijn kleren uit, hij rolde ze tot een compacte – doorweekte – bundel en gaf die aan mij. Tot mijn genoegen werden mijn fantasieën over zijn lichaam volledig bewaarheid. Hij had niet geaarzeld zich uit te kleden, maar toen hij in de gaten kreeg dat ik naar hem keek, wachtte hij even, zodat ik mijn ogen goed de kost kon geven. Hij was het waard, zelfs in de regen, onder een donkere hemel. Zijn lichaam was een kunstwerk, maar dan wel een kunstwerk bedekt met littekens. Van zijn kuiten tot zijn nek was hij één bonk spieren.

‘En, tevreden?’ vroeg hij.

‘Tevréden? Ik voel me als een kind van drie met een Happy Meal!’

Quinn grijnsde breed. Toen liet hij zich op zijn hurken zakken. Ik wist wat er ging gebeuren. De lucht om hem heen begon te beven en te zinderen, en daarbinnen zette de verandering in. Spieren rimpelden, sidderden, kregen een andere vorm. Zijn benen werden langer, zwaarder, van ergens diep binnen in hem kwam een vacht naar buiten – dat was natuurlijk een illusie, want dat kon helemaal niet. Het geluid waarmee het proces gepaard ging, was verschrikkelijk. Een soort zompig zuigen met af en toe een harde tik, alsof iemand in een pot dikke lijm roerde, gevuld met stenen en stukken hout.

Toen het proces was voltooid, stond ik oog in oog met een tijger.

Als mens was hij al schitterend geweest in zijn naaktheid, maar als tijger mocht hij er ook zijn. Zijn vacht was diep oranje, met zwarte strepen en witte accenten op zijn buik en zijn snuit. Zijn goudgele ogen stonden schuin. Ik schatte dat hij ruim twee meter lang was, met een schofthoogte van een meter. Zijn enorme afmetingen verbaasden me, ook al had hij me er eerder al voor gewaarschuwd. Zijn klauwen waren volledig ontwikkeld, zijn poten zo groot als een soepbord. Zijn stompe, ronde oren gaven hem iets vertederends. Hij kwam zwijgend naar me toe, verrassend sierlijk voor zo’n groot schepsel. Toen hij zijn reusachtige kop tegen me aan wreef, duwde hij me bijna omver. Zijn gespin klonk als een innig tevreden geigerteller.

Zijn dichte vacht voelde olieachtig aan, en ik veronderstelde dat die behoorlijk waterafstotend was. Toen hij een blaffend gehoest liet horen, werd het doodstil in het moeras. Je zou denken dat het wild in Louisiana nog nooit een tijger had horen brullen, maar het gevaar werd blijkbaar wel degelijk herkend. Alle dieren hielden zich verborgen en muisstil.

Bij dieren zijn we doorgaans minder afstandelijk – ook in letterlijke zin – dan bij mensen. Ik knielde naast de tijger waarin Quinn was veranderd maar die op magische wijze ook nog altijd Quinn was, sloeg mijn armen om zijn hals en knuffelde hem. Het was licht verontrustend dat hij zo echt naar tijger rook, en ik hield mezelf nadrukkelijk voor dat het Quinn was die in de huid van het dier schuilde. Toen gingen we weer op weg, steeds dieper het moeras in.

Ik was geschokt door de manier waarop de tijger zijn nieuwe territorium markeerde – dat verwacht je een vriend niet te zien doen – maar het zou natuurlijk belachelijk zijn me eraan te storen. Bovendien, ik moest alle zeilen bijzetten om de tijger bij te houden. Speurend naar geuren bewoog hij zich met grote snelheid voort, en mijn vermoeidheid maakte plaats voor uitputting. Mijn gevoel van verwondering ebde weg, en ik was alleen nog maar nat en koud, ik had honger en ik was chagrijnig. Zelfs al zou ik over een medemens zijn gestruikeld, ik zou zijn gedachten niet hebben opgepikt.

Plotseling verstarde de tijger, met zijn neus in de lucht. Hij bewoog zijn kop, trok met zijn oren, om te bepalen waar de geur vandaan kwam die hij had opgepikt. Toen keek hij om, naar mij. Tijgers kunnen niet lachen, maar toch was de emotie die ik doorkreeg onmiskenbaar een gevoel van triomf. De reusachtige kat keerde zijn enorme kop weer naar het oosten, draaide zich om naar mij, en keek toen opnieuw in oostelijke richting. Die kant uit, was de glasheldere boodschap.

‘Oké.’ Ik legde mijn hand op zijn schouder.

En daar gingen we weer. De tocht door het moeras duurde een eeuwigheid, hoewel ik later uitrekende dat die ‘eeuwigheid’ ongeveer een halfuur in beslag had genomen. Geleidelijk aan werd de grond steviger, het water schaarser. We hadden het moeras achter ons gelaten en werden omringd door bos.

Mijn vermoeden dat we onze bestemming bijna hadden bereikt toen het busje een zijweg was ingeslagen, bleek te kloppen. Aan het eind van het bos kwamen we bij een open plek, met daarop een huis, waarvan de voorkant op het noorden lag. Vanwaar we stonden – aan de westkant van het huis – konden we zowel de voortuin als het erf aan de achterkant zien. Het busje waarmee we waren ontvoerd, stond op het achtererf. De auto op de kleine open plek aan de voorkant was een gewone personenwagen.

Het huis verschilde in niets van miljoenen andere huizen op het Amerikaanse platteland. Een vierkante, houten doos, geelbruin geschilderd, met groene luiken voor de ramen en groene stijlen ter ondersteuning van het dak langs de kleine veranda aan de voorkant. In de schamele beschutting van die veranda zaten Clete en George op het kale beton.

Aan de achterkant van het huis bevond zich een terras op palen, net groot genoeg voor een gasbarbecue en een bezem. Volledig blootgesteld aan de elementen. En die elementen gingen op dat moment flink tekeer.

Ik legde Quinns schoenen en kleren aan de voet van een mimosa. Toen hij Clete rook, trok de tijger zijn lippen naar achteren. Zijn lange tanden, even dodelijk als de tanden van een haai, boden een angstaanjagende aanblik.

Na een middag regen was de temperatuur gedaald. George en Clete huiverden in de vochtige avondkilte. Ze zaten te roken. In hun menselijke gedaante roken Weers niet uitzonderlijk scherp. Bovendien zaten ze met een sigaret onder hun neus. Uit niets bleek dat ze zich van Quinns nabijheid bewust waren. Ik rekende op een behoorlijk heftige reactie als ze in het zuiden van Louisiana de geur van een tijger opvingen.

Me een weg banend tussen de bomen langs de rand van de open plek wist ik tot vlak bij het busje te komen. Ik sloop eromheen, naar de bijrijderskant. Door het raampje zag ik de stun-gun liggen. Daar was het me om te doen. Ik haalde diep adem en maakte het portier open, vurig hopend dat de binnenverlichting niet de aandacht zou trekken van iemand die toevallig uit het achterraam van het huis keek. Ik viste de stun-gun uit de berg spullen tussen de voorstoelen. Toen deed ik het portier weer zo geruisloos mogelijk dicht. En dat valt bij een busje niet mee! Gelukkig leek de regen alle geluiden te dempen. Ik slaakte een beverige zucht van verlichting toen alles stil bleef. Haastig en diep ineengedoken sloop ik terug naar de rand van het bos. Daar liet ik me naast Quinn op mijn hurken zakken.

Hij likte mijn wang. Lief natuurlijk, maar zijn tijgeradem kon ik minder waarderen. Ik krabde hem op zijn kop, want ik voelde er niet veel voor om zijn vacht te zoenen. Daarop wees ik naar het linkerraam op het westen; het raam van de woonkamer, vermoedde ik. Quinn knikte niet en gaf me geen high five, wat allebei erg ontijgerachtige gebaren zouden zijn geweest, maar ik geloof dat ik toch wel een soort goedkeuring had verwacht. Het enige wat hij deed, was me aankijken.

Ik richtte me voorzichtig op en waagde me op het open terrein tussen de bosrand en het huis, recht op het verlichte raam af koersend.

Omdat ik niet als een duveltje-uit-een-doosje voor het raam wilde opduiken, drukte ik mijn rug tegen de muur en schoof langzaam zijwaarts tot ik het kozijn had bereikt. Toen ik om een hoekje naar binnen gluurde ontdekte ik het echtpaar Pelt, Barbara en Gordon, op een ouderwetse tweezitsbank – jaren zestig, schatte ik. Hun lichaamstaal verried dat ze bepaald niet gelukkig waren. Sandra, hun dochter, ijsbeerde voor de bank heen en weer, ook al was daar nauwelijks ruimte voor. De kleine woonkamer was behoorlijk krap voor een heel gezin en leek eerder afgestemd op een eenpersoonshuishouden. Het echtpaar Pelt zag eruit alsof het zich had gekleed voor een familieportret; dan was de uitmonstering van Sandra – kakikleurige stretchbroek en een kleurig gestreept truitje met korte mouwen – een stuk spannender. Alsof ze naar het winkelcentrum ging, in de hoop een leuke vent te scoren, in plaats van zich warm te lopen om wat mensen te martelen. Toch was ze dat laatste wel degelijk van plan. Midden in de kamer stond een stoel met een rechte rug, voorzien van riemen en handboeien.

Op de grond ernaast ontdekte ik een vertrouwd attribuut: een rol tape.

Tot op dat moment was ik erin geslaagd redelijk kalm te blijven. Maar door die rol was het met mijn kalmte gedaan.

Ik wist niet of tijgers konden tellen, maar voor het geval dat Quinn keek, stak ik drie vingers op. Heel langzaam en voorzichtig liet ik me op mijn hurken zakken en ik sloop verder, naar het tweede raam. Ik vond dat het sluipen me goed afging, maar dat had een waarschuwing moeten zijn. Want hoogmoed komt voor de val.

Hoewel er achter het raam geen licht brandde, keek ik recht in de ogen van een kleine donkere man met een snor en een geitensik toen ik me oprichtte. De tafel waaraan hij zat, stond pal voor het raam, en hij liet van pure schrik zijn kop koffie uit zijn hand vallen, zodat de hete vloeistof tegen zijn handen, zijn borst en zijn kin spatte.

Hij gilde, maar ik kon niet horen of hij ook iets riep. Bij de voordeur en in de voorkamer ontstond commotie.

Shit!

Vliegensvlug schoot ik naar de hoek van het huis, de treden op naar het kleine terras aan de achterkant. Daar rukte ik de hordeur open, en ik sprong door de houten binnendeur de keuken in, met de stun-gun in de aanslag. De man met de geitensik zat met een keukendoek zijn gezicht te betten toen ik hem onder vuur nam. Hij gleed als een zak bakstenen van zijn stoel. Wow!

Maar toen Sandra Pelt, die in het voordeel was ten opzichte van de geitensik omdat ze al stond, de keuken kwam binnenstormen, ontdekte ik dat de stun-gun eerst moest herladen. Er gebeurde niets toen ik het ding op haar richtte, terwijl ze zich met ontblote tanden als een... nou ja, als een woedende wolf op me stortte.

Maar ze was gewoon in mensengedaante, en ik was woedend en wanhopig.

In de kroeg heb ik heel wat knokpartijen gezien, variërend van wat halfslachtig geduw en getrek tot bijten en over de grond rollen, dus ik sta mijn mannetje als het om vechten gaat. Op dit moment was ik tot alles bereid. Sandra was weliswaar gemeen, maar lichter dan ik en minder ervaren. Dus na wat vuistslagen en enig geworstel waarbij we elkaar aan de haren trokken, zat ik binnen enkele ogenblikken boven op haar en drukte haar tegen de grond. Ze gromde en snauwde, maar ze kon niet bij mijn hals, en als het moest zou ik er niet voor terugdeinzen haar een kopstoot te geven.

‘Doe open!’ brulde een stem op de achtergrond. Ik veronderstelde dat het Quinn was die naar binnen wilde. ‘Kom op!’ riep ik terug. ‘Ik red het niet alleen!’

Sandra probeerde zich onder me uit te wurmen, en ik durfde niet los te laten om mijn greep te verplaatsen. ‘Lig stil!’ beet ik haar hijgend toe. ‘Lig stil, verdomme!’

‘Krijg de tering!’ zei ze verbitterd, en ze verdubbelde haar inspanningen om los te komen.

‘Hmmm, een catfight!’ zei een vertrouwde stem. Ik keek op en zag Eric, die met grote blauwe ogen op ons stond neer te kijken. Hij zag er onberispelijk uit, in een spijkerbroek met een vouw en een gesteven blauw-wit gestreept overhemd. Zijn blonde haar glansde en was – dat vond ik nog het meest benijdenswaardig – droog. Het liefst was ik hem aangevlogen!

‘Ik kan wel wat hulp gebruiken!’ snauwde ik.

‘Natuurlijk, Sookie. Met alle plezier. Hoewel ik moet bekennen dat het wel een lekker gezicht is om jullie te zien worstelen. Laat die griet los en sta op.’

‘Ben je er klaar voor?’ bracht ik uit, hijgend van inspanning om Sandra in bedwang te houden.

‘Ik ben altijd overal klaar voor.’ Eric schonk me een verleidelijke glimlach. ‘Sandra! Kijk me aan.’

Maar daar was ze te slim voor. Ze kneep haar ogen stijf dicht en begon zich nog heviger te verzetten. In een oogwenk had ze een van haar armen bevrijd, en ze haalde ver uit voor een stoot. Maar Eric liet zich op zijn knieën vallen en greep de arm voordat ze haar vuist in mijn gezicht kon planten.

‘Zo is het wel genoeg.’ Zijn stem klonk ineens heel anders, en ze sperde verrast haar ogen open. Hoewel hij haar nog altijd niet kon hypnotiseren met zijn ogen, had ik wel de indruk dat hij haar onder controle had. Ik liet me van de Weer af rollen en bleef op mijn rug liggen; daar was nog net ruimte voor in het minuscule keukentje. De kleine donkere man – behalve klein en donker nu ook verbrand en verdoofd – van wie ik veronderstelde dat hij de eigenaar was van het huis, lag nog altijd naast de tafel op de grond.

Eric, die net zoveel moeite had met Sandra als ik, nam heel wat meer van de beschikbare ruimte in beslag. Geërgerd door het verzet van de Weer nam hij zijn toevlucht tot een simpele oplossing. Hij vermorzelde haar hand, die hij nog altijd in zijn greep hield. Sandra gilde het uit. Toen werd het stil, en ze staakte haar verzet.

‘Dat is een rotstreek,’ zei ik, vechtend tegen een golf van pijn en uitputting.

‘In liefde en oorlog is alles geoorloofd,’ zei hij zacht.

Dat beviel me helemaal niet. ‘Waar heb je het over?’ vroeg ik. Hij schudde zijn hoofd. Ik probeerde het nog eens. ‘Waar is Quinn?’

‘De tijger heeft zich over jullie ontvoerders ontfermd,’ antwoordde Eric met een akelige grijns. ‘Ga maar kijken als je wilt.’

‘Nee, dank je.’ Ik deed mijn ogen dicht. ‘Ik neem aan dat ze dood zijn.’

‘Geen idee. Maar zo niet, dan zouden ze willen dat ze dood waren,’ zei Eric. ‘Wat heb je met hem gedaan?’ Hij gebaarde met zijn hoofd naar de kleine man op de grond.

‘Dat geloof je toch niet,’ zei ik.

‘Vertel!’

‘Ik heb hem zo de stuipen op het lijf gejaagd dat hij hete koffie over zich heen heeft gemorst. En toen heb ik hem met een stun-gun buiten gevecht gesteld. Die had ik uit het busje gehaald.’

‘O.’ Er klonk een zacht gehijg, en toen ik opkeek zag ik dat Eric geluidloos zat te lachen.

‘En hoe zit het met de Pelts?’ vroeg ik.

‘Die heeft Rasul onder zijn hoede genomen,’ antwoordde Eric. ‘Je hebt er blijkbaar weer een bewonderaar bij.’

‘Ach, dat komt door het elfenbloed,’ zei ik geërgerd. ‘Het is niet eerlijk, weet je dat? Gewone mannen moeten me niet. Ik kan er zo tweehonderd opnoemen die voor geen prijs met me uit willen. Al kregen ze geld toe! Maar Bovens worden aangetrokken door de elfengeur. Daar kan ik niks aan doen, maar ik word er wel op aangekeken. Dat is zo oneerlijk!’

‘Je hebt elfenbloed,’ zei Eric, alsof hem een licht opging. ‘Dat verklaart een hoop.’

Ik voelde me gekwetst. ‘Ja, stel je voor dat je me zomaar leuk zou vinden!’ zei ik, onredelijk door de pijn en de uitputting. ‘Er moet een reden zijn waarom je op me valt! En die reden kan natuurlijk niet mijn sprankelende persoonlijkheid zijn! Nee, stel je voor! Het is mijn bloed. Want dat is bijzónder. Niet ik ben bijzonder, maar mijn bloed...’

En zo zou ik nog wel even zijn doorgegaan als Quinn zich er niet mee had bemoeid. ‘Ik geef geen moer om elfen.’ Op het moment dat hij de keuken betrad, was ook het laatste stukje vrije ruimte in beslag genomen.

Ik krabbelde overeind. ‘Is alles goed met je?’ vroeg ik enigszins haperend.

‘Prima,’ antwoordde hij met zijn diepste stem. Hij was weer helemaal mens, en helemaal naakt. Het liefst zou ik hem om de hals zijn gevallen, maar dat vond ik toch een beetje gênant, zo helemaal in zijn blootje, en waar Eric bij was.

‘Ik heb je kleren in het bos laten liggen maar ik ga ze wel even halen,’ bood ik aan.

‘Dat kan ik zelf ook wel.’

‘Nee, ik weet waar ze liggen, en natter dan dit kan ik toch niet worden.’ Bovendien ben ik niet zo’n vrouw van de wereld dat ik me op mijn gemak voel met een naakte kerel, een bewusteloze vent, een rotwijf en een ex-minnaar in een en dezelfde ruimte.

‘Val dood, bitch!’ riep de lieftallige Sandra me na, en ze begon weer te krijsen toen Eric haar duidelijk maakte dat hij niet van schelden hield.

‘Ik ben zo terug,’ mompelde ik, en ik haastte me naar buiten, de regen in.

Ja, het regende nog steeds.

Tegen de tijd dat ik het bundeltje met Quinns doorweekte kleren opraapte, liep ik nog steeds te piekeren over mijn elfenbloed en wat dat met zich meebracht. Ik zou moeiteloos kunnen wegzinken in een depressie als ik dacht dat mijn bloed de enige reden was waarom ik ooit leuk of aardig was gevonden. En dan was er natuurlijk ook nog de vampier die opdracht had gekregen me te verleiden... In zijn geval was mijn elfenbloed ongetwijfeld een leuk extraatje geweest... Nee, nee, zo ver wilde ik niet eens denken!

Nuchter bekeken was mijn bloed net zozeer een deel van me als de kleur van mijn ogen of de dikte van mijn haar. Mijn oma was er nooit wijzer van geworden. Tenminste, als ik ervan uitging dat zij ook elfenbloed had gehad, en dat ik het niet van mijn andere grootouders had geërfd. Oma was met een gewone man getrouwd geweest, die haar niet anders had behandeld dan wanneer ze gewoon A positief had gehad. En ze was vermoord door een man die niets van haar bloed had geweten, alleen dat het rood was. Verder doordenkend besefte ik dat ook voor mijn vader zijn elfenbloed geen enkel verschil had gemaakt. Hij had nooit een vampier ontmoet die vanwege zijn bloed in hem geïnteresseerd was geweest – en als dat wel zo was, had hij dat zorgvuldig geheimgehouden. Maar het leek me niet waarschijnlijk. En zijn elfenbloed had hem ook niet geholpen toen zijn pick-up door de plotselinge overstroming van de brug was gespoeld en in de gezwollen rivier was beland. Het kon natuurlijk zijn dat ik het bloed van mijn moeder had geërfd, maar die was bij dat ongeluk ook omgekomen. En Linda, de zus van mijn moeder, was ergens halverwege de veertig aan kanker overleden, elfenbloed of niet.

Zelf had ik er ook nauwelijks profijt van gehad, was mijn overtuiging. Misschien dat er af en toe een vampier was geweest die daardoor wat meer interesse voor me had getoond en aardiger tegen me was geweest dan wanneer ik gewoon bloed had gehad, maar dat vond ik niet echt een voordeel.

Sterker nog, er waren genoeg mensen die vonden dat de aandacht die ik van vampiers had gekregen, alleen maar nadelig was geweest. En misschien vond ik dat zelf ook wel, dacht ik terwijl ik daar stond, in de stromende regen, met andermans drijfnatte kleren, me afvragend wat ik er in godsnaam mee moest.

Het kringetje was rond, dus ik sjokte terug naar het huis. Van het erf aan de voorkant drong een hoop gesteun en gekreun tot me door. Dat zouden Clete en George wel zijn, dacht ik, maar ik had niet de moed om te gaan kijken of ik gelijk had.

Toen ik de keuken weer binnenkwam, zag ik dat de kleine donkere man begon te bewegen; hij deed zijn ogen open en dicht en trok een beetje met zijn mond. Zijn handen waren op zijn rug gebonden. Sandra was inmiddels geboeid met tape, zag ik, en daar werd ik op slag een stuk vrolijker van. Een staaltje perfecte gerechtigheid. Er was zelfs een stuk tape over haar mond geplakt. Vast een ideetje van Eric. Quinn had een handdoek om zijn middel gebonden. Het stond hem erg... studentikoos.

‘Bedankt, schat!’ Hij pakte zijn kleren aan en begon ze uit te wringen boven de gootsteen. Ondertussen drupte het water uit mijn kleren op de grond. ‘Zouden ze hier een droger hebben?’ vroeg hij zich af. Ik deed een deur open, waarachter zich een kleine bijkeuken bleek te bevinden met planken tegen de ene muur en een geiser en een kleine wasmachine met droger tegen de andere.

‘Geef me je kleren maar!’ riep ik.

‘Je moet de jouwe er ook in stoppen,’ zei Quinn toen hij de bijkeuken binnenkwam. Het ontging me niet dat hij net zo moe klonk als ik me voelde. Het was vast erg zwaar om in zo’n korte periode en op klaarlichte dag in een tijger te veranderen en weer mens te worden. ‘Heb je voor mij ook een handdoek?’ vroeg ik, terwijl ik me met moeite uit mijn natte broek werkte. Zonder grappen of wellustige blikken ging hij voor me op zoek. Even later kwam hij terug met een stapeltje kleren; uit de slaapkamer van de kleine man, veronderstelde ik. Een T-shirt, een korte broek en een paar sokken. ‘Iets beters kon ik niet vinden,’ zei hij.

‘Het is al meer dan ik had verwacht.’ Toen ik me had afgedroogd en schone kleren aanhad, kon ik wel huilen van dankbaarheid. Ik gaf Quinn een knuffel en liep terug naar de woonkamer, benieuwd wat we met onze gijzelaars gingen doen.

De Pelts zaten, stevig geboeid, op de grond in de woonkamer, bewaakt door Rasul. Barbara en Gordon hadden me destijds bij Merlotte, toen ze kwamen kennismaken in Sams kantoor, zo aardig geleken. Inmiddels was er van die aardigheid niets meer over. Ze zagen er zo bekrompen en burgerlijk uit, dat de woede en het venijn in hun ogen een bizarre, ongerijmde aanblik boden.

Eric bracht Sandra binnen en dwong haar naast haar ouders te gaan zitten. Daarop ging hij bij de deur staan. Quinn stond in de andere deuropening, met daarachter de slaapkamer van de kleine donkere man, zag ik over zijn schouder. Rasul, nog altijd met getrokken pistool, ontspande iets dankzij deze indrukwekkende hulptroepen. ‘Waar is dat kleine mannetje gebleven?’ vroeg hij. ‘O Sookie, wat ben ik blij dat alles goed met je is! Je hebt er trouwens wel eens charmanter uitgezien.’

De wijde pijpen van de korte broek vielen bijna tot op mijn knieën, het overhemd was me te groot, en de witte sokken waren de kers op de taart. ‘Jij weet hoe je een meisje het gevoel moet geven dat ze mooi is, Rasul!’ Ik slaagde erin hem een vluchtige glimlach te schenken. Toen ging ik op de hoge stoel met de rechte rug zitten. ‘Wat waren jullie met me van plan?’ vroeg ik aan Barbara Pelt.

‘We hadden je laten lijden, net zo lang tot je de waarheid vertelde, en tot Sandra tevreden was,’ luidde het antwoord. ‘We zullen in ons gezin geen rust vinden tot we de waarheid weten. En jij kent die waarheid. Dat weet ik gewoon zeker.’

Ik schrok. En dan druk ik me nog heel voorzichtig uit. Omdat ik niet wist wat ik moest zeggen, keek ik van Eric naar Rasul. ‘Waren jullie maar met z’n tweeën?’ vroeg ik.

‘Als ooit de dag aanbreekt dat twee vamps het niet rooien tegen een handjevol Weers, word ik weer gewoon mens,’ zei Rasul, en hij keek er zo verwaand bij dat ik bijna moest lachen. Maar hij had gelijk, ook al hadden ze dan hulp gehad van een tijger. Quinn bood een schilderachtige aanblik in de deuropening, maar ik had op dat moment geen oog voor zijn indrukwekkende, zo goed als naakte verschijning.

‘Eric, wat moet ik doen?’ vroeg ik.

Volgens mij was het voor het eerst dat ik hem om raad vroeg. Hij reageerde verrast, maar het was tenslotte niet alleen mijn geheim.

Na een korte aarzeling knikte hij.

‘Goed, ik zal jullie vertellen wat er met Debbie is gebeurd,’ zei ik tegen de Pelts. Ik vroeg Rasul en Quinn niet om de kamer te verlaten. Het werd hoog tijd om af te rekenen met zowel mijn schuldgevoel als de macht die Eric over me had.

Omdat ik zo vaak aan die avond had teruggedacht, kwamen de woorden als vanzelf over mijn lippen. Ik huilde niet. Dat had ik maanden eerder al gedaan. Alleen. Zonder dat iemand het zag. Mijn tranen waren op.

Toen ik mijn verhaal had verteld, keken de Pelts me zwijgend aan, en ik keek terug.

‘Het klinkt als iets wat onze Debbie had kunnen doen,’ zei Barbara Pelt ten slotte. ‘Ik geloof je.’

‘Ze had inderdaad een pistool,’ zei Gordon Pelt. ‘Dat heb ik haar twee jaar geleden met Kerstmis gegeven.’ De twee Weers keken elkaar aan.

‘Ze ging soms... te ver,’ zei Barbara na een korte stilte, en ze keerde zich naar Sandra. ‘Weet je nog, die keer dat we naar de rechter moesten? Toen zat ze nog op de middelbare school. Ze had secondelijm op de borstel van een cheerleader gedaan. Dat meisje dat iets had met haar ex-vriendje? Echt iets voor Debbie, hè?’

Sandra knikte, maar door de tape kon ze niets zeggen. Er rolden tranen over haar wangen.

‘Weet je nog steeds niet wat je met haar lichaam hebt gedaan?’ vroeg Gordon aan Eric.

‘Als ik het wist, zou ik het jullie vertellen,’ antwoordde Eric, en zijn toon verried dat het hem geen moer kon schelen.

‘Jullie hebben die twee jongens op ons afgestuurd in Shreveport,’ zei Quinn.

‘Dat heeft Sandra gedaan,’ gaf Gordon toe. ‘Wij wisten het pas toen Sandra hen al had gebeten. Ze had ze beloofd...’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Ze stuurde ze naar Shreveport, en daarna zouden ze thuis hun beloning hebben gekregen. Onze troep in Jackson zou ze hebben vermoord. Gebeten Weers zijn in Mississippi verboden. Zodra ze zijn gesignaleerd, worden ze afgemaakt. De jongens zouden hebben verraden dat Sandra erachter zat. En dan zou de troep haar hebben uitgestoten. Barbara heeft wel eens wat met hekserij gedaan, maar niet op het niveau dat ze die jongens het zwijgen had kunnen opleggen. Dus toen we hoorden wat er aan de hand was, hebben we een Weer van buiten de staat in de arm genomen om ze op te sporen. Hij kwam te laat om ze tegen te houden, of hun arrestatie te voorkomen. Dus hij heeft zich ook laten oppakken, zodat hij in de gevangenis met het probleem kon afrekenen.’ Hij keek ons aan en schudde streng zijn hoofd. ‘Om bij ze in de cel te komen heeft hij Cal Myers moeten omkopen. Het spreekt vanzelf dat we Sandra hebben gestraft.’

‘O ja? Wat heb je gedaan? Haar mobieltje wel een week afgepakt?’ Ik klonk ongetwijfeld sarcastisch, maar daar had ik alle recht toe, vond ik. Zelfs als ze zich coöperatief opstelden, waren de Pelts nog verschrikkelijk. ‘Wij zijn allebei gewond geraakt.’ Ik gebaarde met mijn hoofd naar Quinn. ‘En die twee jongens zijn dood. Door Sandra.’

‘Ze is en blijft onze dochter,’ zei Barbara. ‘En ze vond dat ze de moord op haar zuster moest wreken.’

‘En vervolgens huurden jullie de Weers die in het volgbusje zaten, en het tweetal dat voor dood in de voortuin ligt. Wat denk je, Quinn? Gaan ze het redden?’

‘Misschien. Als de Pelts met ze naar een Weerdokter gaan. Ze kunnen in elk geval niet naar een gewoon ziekenhuis.’

De klauwen van Quinn hadden ongetwijfeld duidelijke sporen achtergelaten.

‘Doen jullie dat?’ vroeg ik sceptisch. ‘Gaan jullie met Clete en George naar een Weerdokter?’

De Pelts keken elkaar aan en haalden hun schouders op. ‘Om je de waarheid te zeggen, hadden we verwacht dat jullie ons allemaal zouden vermoorden,’ antwoordde Gordon. ‘Betekent dit dat jullie ons laten gaan? Met welke garantie?’

Ik had nog nooit iemand ontmoet zoals de Pelts, en ook al was ze geadopteerd, het werd steeds duidelijker aan wie Debbie haar beminnelijke persoonlijkheid te danken had gehad.

‘Met de garantie dat ik hier nooit meer iets over hoor,’ zei ik. ‘En Eric ook niet.’

Quinn en Rasul hadden zwijgend geluisterd.

‘De troep in Shreveport staat achter Sookie,’ zei Quinn. ‘Ze vinden het daar heel erg dat ze in hun stad is aangevallen, maar nu weten we dat jullie daarachter zaten.’

‘Wij hebben anders gehoord dat de nieuwe troepleider niet echt een fan van haar is.’ Er klonk een zweem van minachting door in Barbara’s stem. Nu ze niet meer hoefde te vrezen voor haar leven, viel ze terug in haar vertrouwde gedrag. De Pelts waren een stuk beter te hebben als ze bang waren, vond ik.

‘Misschien duurt zijn leiderschap niet lang meer,’ zei Quinn met een dreigende ondertoon in zijn stem. ‘En zelfs al blijft hij in functie, dan nog kan hij de bescherming van de troep niet herroepen. Die is gegarandeerd door de vorige troepleider. Door dat besluit terug te draaien, zou de huidige leider de reputatie van de troep te grabbel gooien.’

‘We zullen de troep in Shreveport schadeloos stellen,’ zei Gordon vermoeid.

‘Hebben jullie Tanya naar Bon Temps gestuurd?’ vroeg ik.

Barbara keek me trots aan. ‘Dat heb ik gedaan! Je weet toch dat onze Debbie een adoptiekind was? Ze was een weervos.’

Ik knikte. Het gezicht van Eric verried onbegrip. Hij had Tanya nog niet ontmoet, besefte ik.

‘Tanya is lid van Debbies biologische familie, en ze wilde iets doen om te helpen. Daarom is ze in de bar gaan werken, in de hoop dat je per ongeluk iets zou loslaten. Maar je was erg wantrouwend, zei ze, en je ging niet in op haar pogingen om vriendinnen met je te worden. Trouwens, misschien blijft ze wel in Bon Temps. De aantrekkelijke bareigenaar was een onverwachte bonus, heb ik begrepen.’

Ik ontleende een zekere bevrediging aan de ontdekking dat Tanya inderdaad niet te vertrouwen was. Had ik het recht om dit hele verhaal aan Sam te vertellen, vroeg ik me af. Om hem te waarschuwen? Daar zou ik later nog verder over moeten nadenken.

‘En de man van wie dit huis is?’ Ik hoorde hem kreunen en steunen in de keuken.

‘Dat is een vriendje van Debbie, nog van de middelbare school,’ vertelde Gordon. ‘We hadden hem gevraagd of we zijn huis een middagje mochten lenen. En daar hebben we hem voor betaald. Dus die houdt zijn mond wel.’

‘En hoe zit het met Gladiola?’ Ik dacht aan de verbrande lichaamshelften op mijn tuinpad. Aan het gezicht van meneer Cataliades, en het verdriet van Diantha.

De Pelts keken me niet-begrijpend aan. Alle drie. ‘Gladiolen?’ Barbara’s gezicht drukte oprechte verwarring uit. ‘Maar daar is het helemaal de tijd niet voor.’

Het was duidelijk dat ze in dit opzicht van niets wisten.

‘Zijn jullie het met me eens dat we quitte staan?’ vroeg ik ze recht op de man af. ‘Ik heb jullie pijn gedaan. Jullie hebben mij te grazen genomen. Staan we gelijk?’

Sandra schudde heftig haar hoofd, maar haar ouders negeerden haar. Waar deze tape al niet goed voor is! Gordon en Barbara knikten naar elkaar.

‘Je hebt Debbie vermoord, maar dat was zelfverdediging, zeg je, en we geloven je. En onze nog levende dochter is veel te ver gegaan met de manier waarop je bent aangevallen... Hoe moeilijk ik het ook vind om dit te zeggen, ik vind dat we je nu verder met rust moeten laten.’

Sandra maakte een hoop rare geluiden.

‘Maar daar verwacht ik wel iets voor terug.’ Gordons gezicht leek plotseling uit graniet gehouwen. De Weer in hem verdrong de yup naar de achtergrond. ‘Namelijk dat jij Sandra met rust laat. En dat je je niet meer vertoont in Mississippi.’

‘Akkoord,’ zei ik onmiddellijk. ‘Hebben jullie voldoende gezag om Sandra te dwingen zich aan de afspraak te houden?’ Het was een botte, maar gegronde vraag. Sandra was zelfs voor de duivel niet bang, en volgens mij hadden de Pelts nooit echt greep gehad op hun dochters.

‘Sandra.’ Gordon keerde zich naar zijn dochter. Gedwongen te zwijgen keek ze hem aan met ogen die schitterden van haat en woede. ‘Sandra, laat dit heel duidelijk zijn. We hebben ons woord gegeven, en dat woord is ook bindend voor jou. Als je weigert te buigen voor mijn gezag, sleep ik je bij de volgende vollemaan voor de troep.’

Zowel moeder als dochter keek geschokt, Sandra nog meer dan Barbara. Ze vernauwde haar ogen tot spleetjes, maar uiteindelijk knikte ze.

Ik hoopte dat Gordon nog een lang en gezond leven voor de boeg had. Want als hij ziek werd, of doodging, zou Sandra zich niet langer gebonden voelen aan onze overeenkomst. Maar terwijl ik het kleine huis in het moeras verliet, besefte ik dat de kans groot was dat ik de Pelts nooit meer zou zien. En daar was ik volstrekt niet rouwig om.