9
THE HAIR OF THE DOG LAG VLAK BIJ DE KINGS HIGHway, niet ver van het Centenary College. Het had een oude bakstenen winkelpui. Voor de grote ramen aan de straatkant hingen ondoorschijnende roomgele gordijnen, zag ik, toen we links van het gebouw afsloegen om door een steeg naar een parkeerplaats aan de achterkant te rijden. Op het door onkruid overwoekerde terrein parkeerden we. Ondanks de slechte verlichting zag ik dat de grond bezaaid was met lege blikjes, glasscherven, gebruikte condooms en nog erger. Er stonden enkele motoren, een paar goedkope middenklassers en een stuk of wat combi’s. Op de achterdeur hing een bord met VERBODEN TOEGANG – ALLEEN PERSONEEL.
Mijn voeten begonnen duidelijk te protesteren tegen de hoge hakken waaraan ze niet gewend waren, maar we moesten verder. Behoedzaam liepen we door het steegje naar de voordeur. De kou die langs mijn ruggengraat omlaag kroop werd feller naarmate we dichter bij de deur kwamen. Toen leek het alsof ik tegen een muur op liep, zo plotseling werd ik door de bezwering gegrepen. Ik bleef abrupt staan. Hoewel ik worstelde om vooruit te komen, kon ik me niet bewegen. Ik rook de betovering; The Hair of the Dog was beschermd. Iemand had een zeer goede heks een flink bedrag betaald om de deur te omhullen met een ga-weg-bezwering.
Uit alle macht probeerde ik niet toe te geven aan de dwang me om te draaien en de andere kant op te lopen, welke andere kant dan ook.
Quinn deed een paar stappen naar voren en keek me verbouwereerd aan, totdat hij besefte wat er aan de hand was. ‘Ik was het vergeten,’ zei hij verbaasd. ‘Ik was helemaal vergeten dat je een mens bent.’
‘Dat klinkt als een compliment,’ zei ik met enige moeite. Zelfs in de koele avondlucht stond het zweet op mijn voorhoofd. Mijn rechtervoet kroop een paar centimeter naar voren.
‘Hier,’ zei hij, terwijl hij me optilde totdat hij me vasthield zoals Rhett Butler in Gone with the Wind Scarlett O’Hara in zijn armen nam. Toen Quinns aura me omhulde, zakte de onaangename ga-weg-dwang af. Opgelucht haalde ik adem. De betovering herkende me niet meer als menselijk, althans niet doorslaggevend. De bar leek nog even onaantrekkelijk en een beetje weerzinwekkend, maar nu kon ik tenminste naar binnen gaan zonder te hoeven kokhalzen.
Misschien kwam het door de hardnekkige uitwerking van de betovering, maar toen we eenmaal binnen waren, leek de bar nog steeds onaantrekkelijk en een beetje weerzinwekkend. Ik wil niet zeggen dat iedereen ophield met praten toen we binnenkwamen, maar het geluidsniveau in de bar nam merkbaar af. Een jukebox speelde ‘Bad Moon Rising’, dat min of meer het lijflied van de Weers was, en de bonte groep Weers en verzamelaars leek zich te heroriënteren.
‘Mensen mogen hier niet komen!’ Een piepjonge vrouw dook met één krachtige sprong over de bar heen en beende naar voren. Ze droeg netkousen en laarzen met hoge hakken, een roodleren bustier – tenminste, ongetwijfeld een bustier van kunstleer die mocht willen dat hij van leer was – en een zwarte lap stof die ze vermoedelijk een rok noemde. Het was alsof ze een strapless topje had aangetrokken en helemaal omlaag had geschoven. Het zat zo strak dat ik dacht dat het zich opeens zou kunnen opwikkelen, zoals een rolgordijn.
Ze moest niets hebben van mijn glimlach, die ze correct opvatte als commentaar op haar uitdossing.
‘Wegwezen, en ik wil die mensenkop van jou hier niet meer zien,’ zei ze, en ze gromde. Jammer genoeg klonk het niet erg bedreigend, omdat ze niet gewend was een kwaadaardige toon aan te slaan, en ik merkte dat mijn glimlach steeds breder werd. De modieus gehandicapte tiener had de zwakke zelfbeheersing van een kersverse Weer, en ze haalde uit met haar hand om me te slaan.
Toen begon Quinn te grommen.
Het geluid kwam van diep in zijn buik; het was oorverdovend en dreunde door tot alle hoeken van de bar. De barman, het type motorrijder met een baard, vrij lang haar en tatoeages op zijn blote armen, reikte naar iets onder de bar. Ik wist dat hij een geweer ging pakken.
Niet voor het eerst vroeg ik me af of ik beter overal gewapend naartoe kon gaan. In mijn gezagsgetrouwe leventje had ik dat nooit nodig gevonden, tot een paar maanden geleden. Op dat moment zweeg de jukebox, en de stilte in de bar was net zo oorverdovend als het lawaai was geweest.
‘Laat het geweer alsjeblieft liggen,’ zei ik met een stralend gezicht tegen de barman. Ik voelde dat mijn lippen werden uitgerekt door die overdreven grijns van me, waardoor ik er altijd een beetje gestoord uitzag. ‘We komen in vrede,’ voegde ik er in een opwelling aan toe, terwijl ik mijn lege handen liet zien.
Een vormveranderaar die aan de bar stond begon te lachen, een fel geblaf van verrassing. De spanning nam iets af. De jonge vrouw liet haar hand langs haar zij zakken en deed een stapje achteruit. Haar blik gleed van Quinn naar mij en weer terug. De handen van de barman waren nu allebei te zien.
‘Hallo, Sookie,’ zei een bekende stem. Amanda, de roodharige Weer die de vorige dag de chauffeur van dr. Ludwig was geweest, zat in een donkere hoek aan een tafeltje. (Het hele vertrek leek uit donkere hoeken te bestaan.)
Amanda was in gezelschap van een forse man van achter in de dertig. Ze waren allebei voorzien van een drankje en een schaaltje snacks. Er zat nog een ander stel aan hun tafel, met hun rug naar me toe. Toen ze zich omdraaiden, herkende ik Alcide en Maria-Star. Ze draaiden zich heel voorzichtig om, alsof elke onverwachte beweging geweld zou kunnen oproepen. Maria-Stars gedachten waren een wirwar van angst, trots en spanning. Die van Alcide waren alleen maar tegenstrijdig. Hij wist niet wat hij ervan moest vinden.
Hij was niet de enige.
‘Hé, Amanda,’ zei ik, op een toon die net zo opgewekt was als mijn glimlach. Het had geen zin om de stilte te laten voortduren.
‘Het is me een grote eer om de legendarische Quinn in mijn bar te mogen ontvangen,’ zei Amanda, en het drong ineens tot me door dat ze afgezien van alle andere baantjes die ze misschien had, ook de eigenaar was van The Hair of the Dog. ‘Zijn jullie een avondje aan het stappen of is er een speciale reden voor jullie komst?’
Omdat ik geen idee had wat we daar kwamen doen, moest ik het antwoord aan Quinn overlaten, waarmee ik waarschijnlijk geen goede beurt maakte.
‘Er is een bijzonder goede reden, hoewel ik je bar al heel lang heb willen bezoeken,’ antwoordde Quinn op een hoffelijke, formele wijze die uit het niets was gekomen.
Amanda boog haar hoofd, wat Quinn als een teken opvatte om door te gaan.
‘Vanavond werden mijn date en ik in het openbaar aangevallen, met overal gewone burgers om ons heen.’
Niemand leek daar erg van ondersteboven of verbaasd over te zijn. De modieus gehandicapte juffrouw haalde zelfs haar magere blote schouders op.
‘We werden aangevallen door Weers,’ zei Quinn.
Dat sloeg wél in als een bom. Hoofden en handen bewogen zich met een ruk en hielden toen stil. Alcide kwam half overeind en ging weer zitten.
‘Weers van de Langtandentroep?’ vroeg Amanda ongelovig.
Quinn schokschouderde. ‘De aanval was bedoeld om te doden, dus ik had geen tijd om ernaar te vragen. Het waren allebei heel jonge gebeten Weers, en afgaande op hun gedrag stonden ze stijf van de drugs.’
Opnieuw een geschokte reactie. We baarden nogal wat opzien.
‘Ben je gewond geraakt?’ vroeg Alcide aan me, alsof Quinn niet vlak naast me stond.
Ik hield mijn hoofd schuin om mijn hals te laten zien. Nu glimlachte ik niet meer. De blauwe plekken die de handen van de jongen hadden veroorzaakt, zouden intussen wel duidelijk zichtbaar zijn. En ik had diep nagedacht. ‘Als vriend van de troep had ik niet verwacht dat me hier in Shreveport iets kon overkomen,’ zei ik.
Ik nam aan dat mijn status als vriend van de troep ongewijzigd zou blijven onder het nieuwe regime, dat hoopte ik in ieder geval. Hoe dan ook, dat was mijn troef en die speelde ik uit.
‘Kolonel Flood heeft inderdaad gezegd dat Sookie een vriend van de troep is,’ zei Amanda plotseling. De Weers keken elkaar aan en even was de sfeer om te snijden.
‘Wat is er met de welpen gebeurd?’ vroeg de motorrijder achter de bar.
‘Die hebben het overleefd,’ antwoordde Quinn, waarmee hij het belangrijkste nieuws eerst gaf. Er leek een zucht door de bar te gaan, maar het was me niet duidelijk of die van opluchting of teleurstelling was.
‘De politie heeft ze aangehouden,’ vervolgde Quinn. ‘Omdat de welpen ons in het bijzijn van mensen aanvielen, zat er niets anders op dan de politie erbij te halen.’ Onderweg hadden we het over Cal Myers gehad. Quinn had alleen een glimp opgevangen van de Weeragent, maar natuurlijk had hij onmiddellijk geweten wat voor vlees hij in de kuip had. Ik was benieuwd of hij de aanwezigheid van Cal Myers op het politiebureau nu ter sprake zou brengen, maar Quinn zei niets. Waarom zou hij ook eigenlijk een opmerking maken over iets wat de Weers vast allang wisten? Tegenover buitenstaanders zou de Weertroep de gelederen sluiten, al waren ze onderling nog zo verdeeld.
De betrokkenheid van de politie bij Weerzaken was vanzelfsprekend ongewenst. Hoewel het nuttig was dat Cal Myers bij de politie werkte, bracht elk onderzoek het gevaar met zich mee dat mensen op de hoogte zouden raken van het bestaan van wezens die liever anoniem bleven. Het was me een raadsel hoe ze erin waren geslaagd om zo lang niet in de gaten te lopen (of te kruipen of te vliegen). Ik was ervan overtuigd dat het ten koste van heel wat mensenlevens was gegaan.
Alcide zei: ‘Je zou Sookie naar huis moeten brengen. Ze is moe.’
Quinn sloeg zijn arm om me heen en trok me tegen zich aan. ‘Wanneer jullie ons de verzekering geven dat de troep deze ongemotiveerde aanval tot op de bodem zal uitzoeken, zullen we vertrekken.’
Goeie toespraak. Quinn bleek een meester te zijn in diplomatieke, ferme taal. Eerlijk gezegd was hij nogal overdonderend. Hij straalde kracht uit en zijn fysieke aanwezigheid was onmiskenbaar.
‘We zullen dit allemaal aan de troepmeester doorgeven,’ zei Amanda. ‘Hij zal de zaak zeker willen onderzoeken. Iemand moet die welpen tenslotte op jullie af hebben gestuurd.’
‘Iemand moet ze om te beginnen hebben veranderd,’ merkte Quinn op. ‘Tenzij jullie troep zich heeft verlaagd tot het bijten van straatschorem en ze erop uitstuurt om de stad af te stropen?’
Nu was de sfeer ronduit vijandig geworden. Ik keek op naar mijn forse metgezel en stelde vast dat die op het punt stond te ontploffen.
‘Bedankt allemaal,’ zei ik tegen Amanda met een stralende lach die mijn mondhoeken weer omhoogtrok. ‘Alcide, Maria-Star, leuk om jullie te zien. We moeten er weer vandoor. Het is een flink eind rijden naar Bon Temps.’ Ik zwaaide even naar Barman Motorboy en Modepop. Hij knikte en zij keek nijdig. Mijn beste vriendin zou ze vast niet willen worden. Ik wurmde me onder Quinns arm vandaan en pakte zijn hand.
‘Kom mee, Quinn. Laten we maar opstappen.’
Een akelig ogenblik lang herkenden zijn ogen me niet. Toen werden ze weer helder en ontspande hij zich. ‘Prima, schat.’ Hij nam afscheid van de Weers, en daarna draaiden we ons om en liepen naar buiten. Ondanks de aanwezigheid van Alcide, die ik in de meeste opzichten vertrouwde, was het een onbehaaglijke situatie voor me.
Quinn straalde geen angst en geen ongerustheid uit. Of hij beschikte over een enorme concentratie en zelfbeheersing, of hij was echt niet bang in een bar vol weerwolven, wat op zich bewonderenswaardig was en zo, maar ook een tikje... onrealistisch.
Het juiste antwoord bleek te zijn ‘een enorme concentratie en zelfbeheersing’, merkte ik, toen we op de schemerige parkeerplaats stonden. Voordat ik wist wat er gebeurde, werd ik tegen de auto aan geduwd en voelde ik zijn mond op de mijne. Na de eerste schrik liet ik me helemaal gaan. Dat krijg je als je samen gevaren hebt doorstaan, en dit was de tweede keer – tijdens onze eerste date – dat we in gevaar verkeerden. Was dat een slecht voorteken? Die rationele gedachte zette ik van me af toen Quinns lippen en tanden omlaag gleden op zoek naar het kwetsbare en gevoelige plekje waar de hals overgaat in de schouder. Ik slaakte een zachte, ongearticuleerde kreet, want afgezien van de opwinding die ik altijd voelde wanneer ik daar werd gekust, deden de blauwe plekken in mijn nek behoorlijk pijn. Het was een onaangename combinatie.
‘Sorry, sorry,’ mompelde hij op mijn huid, terwijl zijn lippen hun aanval onverminderd voortzetten. Ik wist dat ik mijn hand maar hoefde te laten zakken om hem intiem te kunnen betasten. Ik zeg niet dat ik niet in de verleiding kwam. Maar ik had geleerd om een beetje voorzichtig te zijn... hoewel waarschijnlijk niet voorzichtig genoeg, bedacht ik met het greintje gezond verstand dat zich niet liet meeslepen door de gloed die vanuit mijn onderste zenuwen omhoogschoot naar de zindering die Quinns lippen veroorzaakten. O jee. O, o, o.
Ik kronkelde tegen hem aan. Het was een reflex, nou goed? Maar ook een vergissing, want met zijn hand gleed hij om mijn borst en met zijn duim begon hij te strelen. Ik huiverde en beefde. Hij slaakte ook een paar kreetjes. Het was alsof je op de treeplank sprong van een auto die al wegscheurde over een donkere weg.
‘Oké,’ hijgde ik, en ik ging een beetje achteruit. ‘Oké, laten we nu maar ophouden.’
‘Hmmm,’ zei hij in mijn oor, terwijl zijn tong heen en weer schoot. Ik schokte met mijn schouders.
‘Ik doe het niet,’ zei ik zo ferm mogelijk. Toen stond mijn besluit vast. ‘Quinn! Ik vertik het om seks met je te hebben op deze walgelijke parkeerplaats!’
‘Zelfs niet een klein beetje seks?’
‘Nee. Absoluut niet!’
‘Je mond...’ hij kuste mijn mond, ‘... zegt het een, maar je lichaam...’ hij kuste mijn schouder, ‘... zegt iets heel anders.’
‘Luister naar de mond, makker.’
‘Makker?’
‘Nou goed, Quinn.’
Zuchtend ging hij rechtop staan. ‘Vooruit dan maar,’ zei hij, met een spijtig lachje. ‘Sorry. Het was niet mijn bedoeling om je zomaar te bespringen.’
‘Ergens naar binnen gaan waar je niet bepaald welkom bent en er ongedeerd weer uit komen is behoorlijk spannend.’
Hij liet zijn adem met kracht ontsnappen. ‘Precies.’
‘Ik vind je erg aardig,’ zei ik. Toevallig kon ik zijn gedachten vrij goed lezen. Hij vond mij ook aardig; op dat moment vond hij me zelfs heel erg aardig. Het liefst wilde hij me aardig vinden met mijn lichaam tegen de muur.
Ik besloot in te grijpen. ‘Maar ik heb een paar ervaringen gehad die me hebben gewaarschuwd om het rustig aan te doen. Vanavond heb ik het met jou niet rustig aan gedaan. Zelfs gezien de, eh, bijzondere omstandigheden.’ Ineens snakte ik ernaar om in de auto te gaan zitten. Mijn rug deed pijn en ik had een beetje kramp. Heel even maakte ik me ongerust, maar toen bedacht ik dat ik ongesteld moest worden. Dat was op zich al vermoeiend genoeg, boven op een opwindende, en slopende avond.
Quinn keek op me neer. Hij vroeg zich iets af over me. Ik kon niet opmaken wat hem dwarszat, maar plotseling vroeg hij: ‘Wie van ons was het doelwit van die aanval bij het theater?’
Zijn gedachten waren nu definitief niet meer op seks gericht. Mooi zo. ‘Denk je dat het maar één van ons tweeën was?’
Daar moest hij over nadenken. ‘Daar ging ik wel van uit,’ zei hij.
‘We moeten ons ook afvragen wie ze heeft opgejut. Ik neem aan dat ze ervoor worden betaald – in drugs of geld of allebei. Denk je dat ze iets zullen zeggen?’
‘Ik denk dat ze de nacht in de gevangenis niet zullen overleven.’