13

OP SOMMIGE MOMENTEN TIJDENS DE RIT NAAR HET zuiden wilde ik het liefst al mijn gedachten met mijn reisgenoten delen. De eerste paar uur reed meneer Cataliades en daarna nam Diantha het stuur van hem over. Bill en de advocaat hadden elkaar weinig te vertellen, en ik had te veel aan mijn hoofd om gezellig te babbelen, dus we waren een zwijgzaam gezelschap.

Zo comfortabel had ik me nog nooit in een auto gevoeld. Ik had een bank helemaal voor mij alleen, en Bill en de advocaat zaten tegenover me. De limo was het allernieuwste op het gebied van luxewagens, althans in mijn ogen. Leren bekleding en tot in de puntjes gestoffeerd, zeeën van beenruimte, flesjes water en kunstbloed, en een mandje snacks. Meneer Cataliades was dol op Cheetos.

Ik deed mijn ogen dicht en dacht een poosje na. Bills gedachten waren uiteraard nutteloos voor me en die van meneer Cataliades waren bijna net zo erg. Zijn hoofd zond een laag gezoem uit dat bijna kalmerend was, terwijl dezelfde straling uit Diantha’s hoofd op een hogere toon vibreerde. Toen ik met Sam stond te praten, had ik een gedachteflard gehad die ik nu wilde grijpen voordat hij vervloog. Zodra ik er nog eens goed over had nagedacht, besloot ik mijn idee kenbaar te maken.

‘Meneer Cataliades,’ zei ik, en de forse man deed zijn ogen open. Bill zat me al aan te kijken. Er ging iets om in Bills hoofd, iets raars. ‘U weet dat ik iets in het bos heb gehoord op woensdag, de nacht waarop het meisje bij mij op de stoep had moeten staan.’

De advocaat knikte. Bill knikte.

‘Dus we nemen aan dat ze in die nacht is vermoord.’

Weer werd er dubbel geknikt.

‘Maar waarom? De dader moet hebben geweten dat u vroeg of laat contact met me zou opnemen of naar me toe zou komen om na te gaan wat er gebeurd was. Zelfs als de moordenaar niet op de hoogte was van de boodschap die Gladiola kwam brengen, moet hij erop hebben gerekend dat ze op een gegeven moment zou worden gemist.’

‘Daar zit wat in,’ vond meneer Cataliades.

‘Maar op vrijdagnacht ben ik op een parkeerplaats in Shreveport aangevallen.’

Dat sorteerde effect. Als ik de twee mannen op een elektroshockmachine had aangesloten en ze een stroomstoot had gegeven, hadden ze niet heftiger kunnen reageren.

‘Waarom heb je me dat niet verteld?’ vroeg Bill op hoge toon. Zijn ogen vonkten van woede en zijn hoektanden stonden uit.

‘Waarom zou ik? We hebben geen relatie meer met elkaar. We zien elkaar niet meer regelmatig.’

‘Dus is dit mijn straf omdat ik met iemand anders uitga, dat je zoiets ergs voor me verzwijgt?’

Zelfs in mijn wildste dromen, waarin zich taferelen voordeden als Bill die het in Merlotte met Selah uitmaakte en daarna in het openbaar tegen me opbiechtte dat Selah het niet haalde bij mijn charmes, had ik die reactie nooit verwacht. Hoewel het erg donker was in de limo, meende ik meneer Cataliades vertwijfeld te zien kijken. Misschien vond hij het ook een beetje overdreven.

‘Bill, het was helemaal niet de bedoeling om jou te straffen,’ zei ik. Tenminste, dat dacht ik. ‘We vertellen elkaar gewoon niet meer alles wat er in ons leven gebeurt. Ik was zelfs op een date toen ik werd aangevallen. Ik denk dat ik eraan gewend ben dat we geen stel meer zijn.’

‘Wie was je date?’

‘Niet dat het jou iets aangaat, maar het is van belang voor de rest van het verhaal. Quinn en ik daten.’ We hadden één date achter de rug en hadden nog een keer afgesproken, dus dat kon je toch ‘daten’ noemen, nietwaar?

‘Quinn de tijger,’ zei Bill met vlakke stem.

‘Petje af, jongedame!’ zei meneer Cataliades. ‘Niet alleen dapper, maar nog kieskeurig ook.’

‘Ik vraag niet om goedkeuring,’ zei ik zo neutraal als ik kon opbrengen. ‘En trouwens ook niet om afkeuring.’ Ik wuifde met mijn hand om te laten zien dat die kwestie van tafel was. ‘Waar het om gaat is dit: de aanvallers waren jonge Weers.’

‘Weers,’ zei meneer Cataliades. Terwijl we door het donker voortraasden kon ik zijn blik en zijn toon niet duiden. ‘Wat voor soort Weers?’

Goede vraag. De advocaat was bij de pinken. ‘Gebeten Weers,’ antwoordde ik. ‘En volgens mij waren ze ook aan de drugs.’ Dat gaf hun te denken.

‘Wat gebeurde er tijdens de aanval en daarna?’ vroeg Bill na een lange stilte.

Ik beschreef de aanval en de nasleep.

‘Dus Quinn heeft je meegenomen naar The Hair of the Dog,’ zei Bill. ‘Vond hij dat een geschikte respons?’

Ik kon merken dat Bill razend was, zoals gewoonlijk, maar ik wist niet waarom.

‘Misschien heeft dat geholpen,’ zei Cataliades. ‘Denk maar na. Sindsdien is er niets meer met haar gebeurd, dus Quinns dreigement is blijkbaar serieus genomen.’

Ik deed mijn best me in te houden en niet ‘Huh?’ te zeggen, maar vermoedelijk zag Bill het met zijn vampierogen aan mijn gezicht.

‘Hij heeft ze uitgedaagd,’ zei hij, en hij klonk nog killer dan anders. ‘Hij liet ze weten dat je zijn bescherming geniet en dat het op hun eigen risico was als ze jou kwaad deden. Hij beschuldigde ze ervan achter de aanval te zitten, maar tegelijkertijd herinnerde hij hen eraan dat het hun verantwoordelijkheid was om de daders te straffen, zelfs al wisten ze nergens van.’

‘Dat was me op dat ogenblik allemaal duidelijk,’ zei ik geduldig. ‘En ik denk dat Quinn ze wilde waarschuwen, niet uitdagen. Groot verschil. Wat ik niet snapte was... In de troep zou er niets mogen gebeuren zonder dat Patrick Furnan ervan weet, toch? Want hij is nu de grote baas. Dus waarom zou hij niet rechtstreeks naar Patrick zijn gegaan? Waarom naar de plaatselijke kroeg?’

‘Dat is een zeer interessante vraag,’ zei Cataliades. ‘Wat zou daarop je antwoord zijn, Compton?’

‘Om te beginnen dat Quinn misschien weet dat de kiem voor een opstand tegen Furnan al is gelegd. Hij heeft die aangewakkerd door de rebellen te laten weten dat Furnan een vriend van de troep probeert te vermoorden.’

We hebben het hier niet over een leger. Het gaat om hooguit vijfendertig leden van de troep. Voor een opstand zijn maar vijf mensen nodig.

‘Waarom schakelen ze hem niet gewoon uit?’ vroeg ik. Je kunt wel merken dat ik niet erg politiek ingesteld ben.

Meneer Cataliades glimlachte naar me. Het was donker in de auto, maar ik kon het voelen. ‘Zo direct, zo klassiek,’ zei hij. ‘Zo Amerikaans. Nou, mevrouw Stackhouse, het zit zo. Weers kunnen inderdaad woest zijn, jazeker. Maar ze hebben ook regels. Op het doden van een troepleider, behalve na een openlijke uitdaging, staat de doodstraf.’

‘Maar wie moet die straf voltrekken als de troep de moord geheimhoudt?’

‘Tenzij de troep bereid is de hele familie Furnan uit te roeien, denk ik dat de familie maar al te graag de Weerhiërarchie van de moord op Patrick op de hoogte zou willen stellen. Nu kent u de Weers van Shreveport beter dan de meesten van ons. Zijn er meedogenloze moordenaars bij die er niet voor terugschrikken om Furnans vrouw en kinderen af te slachten?’

Ik dacht aan Amanda, Alcide en Maria-Star. ‘Dat is andere koek, dat snap ik.’

‘Onder de vampiers zijn er veel meer te vinden die hun hand niet omdraaien voor dat soort verraad,’ zei de advocaat. ‘Wat u, meneer Compton?’

Het bleef eigenaardig stil. ‘Vampiers moeten boeten als ze een andere vampier doden,’ zei Bill ten slotte stijfjes.

‘Als ze bij een clan zijn aangesloten,’ merkte meneer Cataliades minzaam op.

‘Ik wist niet dat vamps clans hebben.’ Ik leerde elke dag weer iets nieuws.

‘Het is een vrij nieuw concept, een poging om de vampierwereld zodanig te reguleren dat die aanvaardbaar wordt voor mensen. Als het Amerikaanse model aanslaat, zal de vampierwereld meer op een enorme multinational lijken dan op een zootje ongeregelde bloedzuigers.’

‘Wat je kwijtraakt aan kleur en traditie, krijg je terug als winst,’ mompelde ik. ‘Zoiets als Walmart tegenover een kleine bouwmarkt.’

Meneer Cataliades schoot in de lach. ‘U hebt gelijk, mevrouw Stackhouse. Precies. Er zijn figuren in beide kampen en op de topconferentie die we over een paar weken zullen bijwonen, zal deze kwestie hoog op de agenda staan.’

‘Om weer terug te komen op ons onderwerp, waarom zou Patrick Furnan me willen ombrengen? Hij mag me niet en hij weet dat ik Alcide zou steunen als ik tussen hen moest kiezen, maar wat doet dat ertoe? Ik ben niet belangrijk. Waarom zou hij dat allemaal plannen – twee bereidwillige jongens zoeken, ze bijten en erop uitsturen om Quinn en mij te grazen te nemen – als er niet een grote beloning aan verbonden is?’

‘U hebt een gave om de juiste vragen te stellen, mevrouw Stackhouse. Ik wou dat mijn antwoorden net zo goed waren.’

Nou, als ik toch geen informatie uit mijn reisgenoten kon wurmen, kon ik mijn gedachten net zo goed voor me houden.

De enige reden om Gladiola te vermoorden, dat wil zeggen, de enige reden die ik als mens kon bedenken, was om te zorgen voor vertraging voordat ik de boodschap zou ontvangen dat ik me moest klaarmaken om naar New Orleans te vertrekken. Bovendien zou Gladiola als buffer hebben gefungeerd tussen mij en wat er achter me aan zat, of zou ze in ieder geval meer alert zijn geweest op een aanval.

Maar nu lag ze dood in het bos toen ik met Quinn op een date ging. Hé, wacht eens even. Hoe wisten de jonge wolven waar ze me moesten vinden? Shreveport is niet erg groot, maar je kon niet elke toegangsweg bewaken in de vage hoop dat ik daar zou opduiken. Aan de andere kant, als een Weer Quinn en mij het theater had zien binnengaan, dan zou hij hebben geweten dat we daar een paar uur zouden blijven. Dat was lang genoeg om iets te regelen.

Als dat meesterbrein het zelfs nog eerder had geweten, zou het nog eenvoudiger zijn geweest... als iemand bijvoorbeeld van tevoren wist dat Quinn me had uitgenodigd voor het theater. Wie wist dat ik een date met Quinn had? Nou, Tara: haar had ik het verteld toen ik mijn outfit kocht. En ik had het er met Jason over gehad, meende ik, toen ik hem had gebeld om naar Crystal te informeren. Ik had tegen Pam gezegd dat ik een date had, maar ik kon me niet herinneren dat ik had verteld waar ik naartoe ging.

En dan was er nog Quinn zelf.

Dat idee vond ik zo vreselijk dat ik mijn tranen moest inhouden. Het was niet zo dat ik Quinn erg goed kende of zijn karakter kon beoordelen op grond van de tijd die ik met hem had doorgebracht... In de afgelopen paar maanden had ik ondervonden dat je iemand beslist niet zo snel kon leren kennen, dat het jaren kon duren voordat je wist hoe iemand werkelijk was. Dat had me diep geschokt, want ik was gewend mensen heel snel, heel goed te leren kennen. Ik ken ze beter dan ze ooit vermoeden. Maar een verkeerde inschatting van een paar bovennatuurlijke wezens had me uit het veld geslagen. Gewend als ik was aan het snelle oordeel dat mijn telepathie mogelijk maakte, was ik naïef en onvoorzichtig geweest.

Nu was ik omringd door zulke wezens.

Ik nestelde me in een hoekje van de brede bank en deed mijn ogen dicht. Ik verlangde ernaar me een poosje terug te trekken in mijn eigen wereldje, waar niemand anders binnen mocht komen. In de donkere auto viel ik in slaap, met een semidemon en een vampier tegenover me, en met aan het stuur ook een semidemon.

Toen ik wakker werd, lag ik met mijn hoofd bij Bill op schoot. Hij streelde teder mijn haar, en de vertrouwde aanraking van zijn vingers maakte me kalm en bezorgde me het sensuele gevoel dat Bill altijd in me wist op te wekken.

Het duurde een paar tellen voordat ik me herinnerde waar we waren, en toen ging ik met verwarde haren en knipperende ogen rechtop zitten. Meneer Cataliades zat volkomen roerloos tegenover me en ik dacht dat hij sliep, maar helemaal zeker wist ik het niet. Als hij een mens was geweest, zou ik het wel hebben geweten.

‘Waar zijn we?’ vroeg ik.

‘We zijn er bijna,’ antwoordde Bill. ‘Sookie...’

‘Hmm?’ Gapend rekte ik me uit, snakkend naar een tandenborstel.

‘Als je wilt, help ik je om Hadleys appartement te doorzoeken.’

Ik had het gevoel dat hij op het laatste nippertje iets anders zei dan hij had willen zeggen.

‘Als ik hulp nodig heb, weet ik je te vinden.’ Dat zou dubbelzinnig genoeg moeten zijn. Ik begon een akelig voorgevoel te krijgen over het appartement. Misschien was Hadleys nalatenschap aan mij eerder een vloek dan een zegen. En toch had ze nadrukkelijk Jason uitgesloten, omdat hij haar in de steek had gelaten toen ze hulp nodig had gehad. Dus vermoedelijk had ze haar erfenis als een geschenk bedoeld. Maar Hadley was een vampier geweest, geen mens meer, en dat had haar vast veranderd. Nou, reken maar.

Door het raam zag ik straatlantaarns en een paar andere auto’s die door de duisternis gleden. Het regende en het was vier uur ’s nachts. Zou er hier een IHOP in de buurt zijn, vroeg ik me af. Ik had ooit bij een restaurant van de pannenkoekenketen gegeten, en dat was me uitstekend bevallen. Het was tijdens mijn enige andere bezoek aan New Orleans geweest, toen ik nog op de middelbare school zat. We hadden het aquarium bezocht, het slavernijmuseum aan Jackson Square en de St. Louis Cathedral. Ik vond het geweldig om iets nieuws te zien, om te denken aan alle mensen die ooit door dezelfde buurt hadden gelopen en hoe ze eruit moesten hebben gezien in de kleren uit hun tijd. Aan de andere kant heeft een telepaat die zich slecht kan afschermen het nooit echt prettig in een groep tieners.

Nu had ik metgezellen die ik veel minder goed kon afluisteren en die heel wat gevaarlijker waren.

We reden door een rustige straat toen de limousine langs de kant ging rijden en stopte.

‘Het appartement van uw nicht,’ zei meneer Cataliades toen Diantha het portier opende. Ik stapte uit en bleef op de stoep staan, terwijl meneer Cataliades zich in de juiste positie wurmde om uit te stappen en Bill vlak achter hem vastzat.

Ik stond voor een bijna twee meter hoge muur met een opening naar de oprijlaan. In het zwakke schijnsel van de straatlantaarns was het moeilijk te zeggen wat erachter lag, maar het leek op een kleine binnenplaats met een cirkelvormige oprit. In het midden ervan zag ik een explosie van groen, hoewel ik de afzonderlijke planten niet kon onderscheiden. Vooraan in de rechterhoek stond een schuur. Er lag een L-vormig gebouw, dat met de L naar links wijzend was neergezet om de ruimte zo goed mogelijk te benutten. Rechts daarvan lag een soortgelijk gebouw, voor zover ik kon zien. Dat van Hadley was wit geschilderd, met donkergroene luiken.

‘Hoeveel appartementen zijn er en welk appartement is van Hadley?’ vroeg ik aan meneer Cataliades, die achter me aan kwam draven.

‘Er is een benedenverdieping, waar de eigenaar van het gebouw woont, en een bovenverdieping die voorlopig tot uw beschikking staat. De koningin heeft de huur voor haar rekening genomen zolang het testament nog moest worden geverifieerd. Ze vond het niet eerlijk dat die uit Hadleys nalatenschap werd betaald.’ Dat was zelfs voor meneer Cataliades een hele toespraak.

Mijn reactie werd getemperd door uitputting, en ik kon alleen uitbrengen: ‘Ik snap niet waarom ze Hadleys spullen niet gewoon heeft opgeslagen. Dan had ik daar alles kunnen uitzoeken.’

‘U zult wel wennen aan de manier waarop de koningin dingen doet,’ zei hij.

Niet als het aan mij lag. ‘Kunt u me nu alleen laten zien hoe ik in Hadleys appartement moet komen, zodat ik mijn tas kan uitpakken en kan gaan slapen?’

‘Maar natuurlijk. En het wordt al dag, dus moet meneer Compton naar het hoofdkwartier van de koningin om te schuilen.’ Diantha was al de trap op gelopen, die ik nog net kon onderscheiden. De trap liep met een bocht omhoog langs de korte poot van de L, die achterin op het terrein lag. ‘Hier is uw sleutel, mevrouw Stackhouse. Zodra Diantha naar beneden komt, zullen we u met rust laten. Morgen kunt u kennismaken met de eigenaar.’

‘Prima,’ zei ik, en toen sjokte ik naar boven, terwijl ik de smeedijzeren trapleuning vastgreep. Dit was niet wat ik me ervan had voorgesteld. Ik dacht dat Hadley een appartement zou hebben zoals in The Kingfisher Arms, het enige appartementengebouw in Bon Temps. Dit leek meer op een landhuis in het klein.

Diantha had mijn sporttas en mijn grote weekendtas bij een van twee deuren op de bovenverdieping neergezet. Onder de ramen en deuren liep een brede overdekte galerij, die schaduw bood aan mensen op de benedenverdieping. Langs alle openslaande ramen en deuren trilde magie. Nu herkende ik de geur en het gevoel ervan. Het appartement was niet alleen maar met sloten vergrendeld.

Met de sleutel in mijn hand bleef ik aarzelend staan.

‘De magie zal u herkennen,’ riep de advocaat vanaf de binnenplaats. Dus draaide ik onbeholpen de sleutel in het slot en duwde de deur open. Een vlaag warme lucht kwam op me af. Dit appartement was wekenlang afgesloten geweest. Ik vroeg me af of er iemand binnen was geweest om de boel te luchten. Het rook niet echt vies, alleen bedompt, dus iemand moest de airco aan hebben laten staan. Ik tastte rond naar het knopje van de dichtstbijzijnde lamp op een sokkel met een marmeren bovenblad rechts van de deur. De lamp wierp een gouden schijnsel op de glimmende houten vloer en de imitatie-antieke meubels (ik nam tenminste aan dat die nep waren). Ik deed nog een stap naar binnen en probeerde me voor te stellen dat Hadley er was, Hadley die zwarte lippenstift op had gehad voor haar eindexamenfoto en die haar schoenen bij Payless kocht.

‘Sookie,’ zei Bill achter me, om me te laten weten dat hij vlak achter de deur stond. Ik zei niet dat hij binnen mocht komen.

‘Ik moet nu gaan slapen, Bill. Ik zie je morgen wel. Heb je het telefoonnummer van de koningin?’

‘Cataliades heeft een kaartje in je tas gestopt toen je sliep.’

‘O, prima. Nou, welterusten.’

Ik deed de deur voor zijn neus dicht. Dat was onbeschoft, maar hij stond daar te dreutelen en ik had domweg geen zin om met hem te praten. Ik was van slag geweest toen ik wakker werd en ontdekte dat ik met mijn hoofd op zijn schoot lag; het was net alsof we nog een stel waren.

Even later hoorde ik zijn voetstappen de trap afgaan. Nog nooit was ik zo opgelucht geweest om weer alleen te zijn. Na een nacht in de auto en te weinig slaap was ik gedesoriënteerd, verfomfaaid, en snakte ik naar een tandenborstel. Tijd om op onderzoek uit te gaan, vooral naar de badkamer.

Ik keek aandachtig om me heen. De korte poot van de omgekeerde L was de woonkamer, waar ik nu stond. Aan de rechtermuur lag een open keuken en links van me zag ik in de lange poot van de L openslaande deuren die op de galerij uitkwamen. De muur aan de andere kant van de gang werd telkens onderbroken door deuren.

Met mijn tassen in de hand liep ik de gang door om door elke open deur naar binnen te kijken. Het lichtknopje voor de gang vond ik nergens, hoewel er een moest zijn, want aan het plafond hingen op regelmatige afstanden lampen.

Gelukkig scheen er voldoende maanlicht door de ramen van de kamers naar binnen om alles te kunnen zien. Het eerste vertrek bleek goddank een badkamer te zijn, hoewel ik algauw besefte dat die niet van Hadley was. Hij was heel klein en heel schoon, met een smalle douchecabine, een wc en een wasbak; geen toiletspullen, geen prulletjes. Ik liep door en gluurde door de volgende deuropening, die uitkwam op een kleine kamer die vermoedelijk als logeerkamer was bedoeld. Hadley had er een bureau neergezet met allemaal computerspullen, die me weinig interesseerden.

Behalve een smalle slaapbank was er een boekenplank vol dozen en boeken, en ik nam mezelf voor die de volgende dag te doorzoeken. De volgende deur was dicht, maar ik deed hem open om een blik naar binnen te werpen. Het was de deur van een smalle, diepe inloopkast met aan weerskanten planken vol spullen, die ik op dat moment niet allemaal wilde bekijken.

Tot mijn opluchting was de volgende deur die van de grote badkamer, met een douche, een bad en een flinke wasbak met een ingebouwde toilettafel. Het bovenblad was bezaaid met cosmetica en een elektrische krultang waarvan de stekker nog in het stopcontact zat. Op een plank stonden vijf of zes parfumflesjes naast elkaar en in de wasmand lagen verfrommelde handdoeken met donkere vlekken erop. Ik hield mijn gezicht er vlak boven; op die afstand stonken ze verontrustend. Ik begreep niet waarom de stank zich niet door het hele appartement had verspreid. Toen tilde ik de hele wasmand op, deed de openslaande deuren aan de andere kant van de gang open en zette de mand buiten. Het licht in de badkamer liet ik aan, want ik wilde straks terugkomen.

De laatste deur, die haaks stond op alle andere deuren en het uiteinde van de gang vormde, was van Hadleys slaapkamer. Haar kamer was vrij groot, maar niet zo groot als mijn slaapkamer thuis. Er stond nog een grote kast, vol kleren. Het bed was opgemaakt, niet typisch iets voor Hadley, en ik vroeg me af wie er in het appartement was geweest sinds Hadley was vermoord. Er was iemand binnen geweest voordat het appartement met magie was verzegeld. De slaapkamer was vanzelfsprekend volkomen donker. Voor de ramen zaten prachtig beschilderde houten luiken en er waren twee deuren met nog net genoeg ruimte ertussen waar iemand kon staan.

Ik zette mijn tassen op de grond naast Hadleys ladekast en haalde ze overhoop op zoek naar mijn toilettas en mijn tampons. Daarna sjokte ik terug naar de badkamer, viste mijn tandenborstel en tandpasta uit het kleine tasje en kon eindelijk mijn tanden poetsen en mijn gezicht wassen. Wat een genot. Ik voelde me meteen een beetje meer mens, zij het nog niet overtuigend. Ik knipte het badkamerlicht uit en sloeg de dekens van het lage, brede bed open. De lakens gaven me zo’n schok dat ik er met opgetrokken lippen naar stond te kijken. Ze waren afschuwelijk: van zwart satijn nota bene! En niet eens echt satijn, maar iets synthetisch. Geef mij maar liever katoenbatist of 100% katoen. Maar ik had geen zin om op dit tijdstip naar ander beddengoed te gaan zoeken. Bovendien, stel dat ze geen andere lakens had?

Ik klom in het kingsize bed – dat wil zeggen, ik gleed het kingsize bed in – en na wat gewoel om aan de lakens te wennen, viel ik als een blok in slaap.