3

DE VOLGENDE AVOND WERD IK IN CAF MERLOTTE GEbeld. Het is natuurlijk niet prettig om op je werk een telefoontje te krijgen. Sam houdt er niet van, behalve in dringende gevallen. Aangezien ik van alle serveersters het minst word gebeld – ik zou de keren dat ik op mijn werk ben gebeld op de vingers van één hand kunnen tellen – probeerde ik me niet schuldig te voelen toen ik naar Sam gebaarde dat ik de telefoon in zijn kantoor zou pakken.

‘Hallo,’ zei ik aarzelend.

‘Sookie,’ zei een bekende stem.

‘O, Pam. Hoi.’ Ik was opgelucht, maar dat duurde niet lang. Pam was Erics onderbevelhebber en in vampiertermen was ze zijn kind.

‘De baas wil je spreken,’ zei ze. ‘Ik bel vanuit zijn kantoor.’

Erics kantoor achter in zijn club Fangtasia was vrijwel geluiddicht. Op de radio die op de achtergrond aanstond kon ik de vampierzender KDED nauwelijks horen. Op dat moment werd Claptons versie van ‘After Midnight’ gedraaid.

‘O, voelt meneer zich te goed om zijn eigen telefoontjes te plegen?’

‘Ja,’ zei ze. Die Pam toch. Ze vatte alles altijd letterlijk op.

‘Waar gaat het om?’

‘Ik voer zijn instructies uit,’ antwoordde ze. ‘Als hij zegt dat ik de telepaat moet bellen, dan bel ik jou. Je wordt ontboden.’

‘Ik heb iets meer uitleg nodig dan dat, Pam. Ik heb helemaal geen behoefte om Eric te zien.’

‘Wat is dat voor recalcitrant gedoe?’

O-o. Dat woord had ik nog niet op mijn woord-van-de-dagkalender gehad. ‘Ik geloof niet dat ik het snap.’ Ik kon maar beter eerlijk voor mijn domheid uitkomen dan net doen alsof ik het wel begreep.

Pam slaakte een diepe, gekwelde zucht. ‘Je bent koppig,’ lichtte ze toe, en haar Engelse accent was opeens hoorbaar. ‘Dat zou je niet moeten zijn. Eric is heel aardig voor je.’ Het klonk een beetje verbaasd.

‘Ik heb geen zin om onder werktijd of in mijn vrije tijd naar Shreveport te rijden alleen omdat meneer me naar zijn pijpen wil laten dansen,’ protesteerde ik – heel redelijk, vond ik zelf. ‘Als hij me iets te zeggen heeft, moet hij maar hierheen komen. Of hij kan gewoon zelf de telefoon pakken.’ Ziezo!

‘Als hij “gewoon zelf” de telefoon had willen pakken, zoals jij het noemt, dan had hij dat wel gedaan. Zorg dat je vrijdag om acht uur hier bent, moest ik tegen je zeggen.’

‘Sorry, maar dat gaat niet.’

Een veelbetekenend zwijgen.

‘Dus je komt niet?’

‘Ik kan niet. Ik heb een date.’ Ik deed mijn best om geen zelfvoldane toon aan te slaan.

Het bleef weer even stil. Toen begon Pam te giechelen. ‘O, die is goed,’ zei ze, en ze klonk ineens erg Amerikaans. ‘Dat ga ik hem meteen vertellen.’

Haar reactie gaf me een onbehaaglijk gevoel. ‘Zeg, Pam,’ zei ik, terwijl ik me afvroeg of ik zou moeten terugkrabbelen, ‘moet je luisteren...’

‘O nee,’ zei ze, en ze schaterde het bijna uit, wat niets voor haar was.

‘Bedank hem maar voor de drukproeven van de kalender,’ zei ik. Eric zocht altijd naar manieren om Fangtasia winstgevender te maken en nu had hij een vampierkalender bedacht om in het souvenirwinkeltje te verkopen. Eric was zelf Mr. January. Hij had geposeerd met een bed en een lange witte bontmantel. Eric en het bed stonden tegen een lichtgrijze achtergrond vol enorme glinsterende sneeuwvlokken. Hij had de bontmantel niet aan. Welnee, hij had helemaal niets aan. Zijn ene knie rustte op de omgewoelde dekens, zijn andere voet stond op de grond en hij keek met een smeulende blik recht in de camera. (Claude kon nog heel wat van hem leren.) Erics blonde haar hing slordig over zijn schouders, en met zijn rechterhand hield hij de mantel vast, die op het bed was geworpen, en het witte bont kwam net hoog genoeg om zijn zaakje te verhullen. Hij had zijn lichaam iets gedraaid, zodat hij met de welving van zijn strakke kontje kon pronken. Vanaf zijn navel liep een streepje donkerblond haar omlaag. Het deed me denken aan een vinger die naar een verborgen wapen wees. Toevallig wist ik dat Erics pistool van een zwaar kaliber was.

Om de een of andere reden was ik nooit verder gekomen dan januari.

‘Dat zal ik hem beslist laten weten,’ zei Pam. ‘Eric dacht dat de mensen het niet leuk zouden vinden als ik op de kalender voor vrouwen stond... Daarom sta ik op de mannenkalender. Zal ik je er ook een met mijn foto sturen?’

‘Daar kijk ik van op,’ zei ik. ‘Echt waar. Ik bedoel, dat je het niet erg vond om te poseren.’ Ik kon me nauwelijks voorstellen dat ze meedeed aan een project dat aan de menselijke smaak voldeed.

‘Als Eric zegt dat ik moet poseren, dan poseer ik,’ zei ze nuchter.

Hoewel Eric veel macht heeft over Pam omdat hij haar maker is, moet ik eerlijk zeggen dat ik nog nooit heb meegemaakt dat hij haar iets tegen haar zin liet doen. Of hij kende haar goed (wat natuurlijk ook zo is) of Pam is min of meer tot alles bereid.

‘Op mijn foto sta ik met een zweep in mijn hand,’ zei Pam. ‘De fotograaf zegt dat er een miljoen van worden verkocht.’ Pam had een brede smaak op seksgebied.

Nadat ik dat beeld een ogenblik voor me zag, zei ik: ‘Dat denk ik ook, Pam. Maar ik sla ’m toch even over, dank je.’

‘We krijgen allemaal een percentage, iedereen die bereid was om te poseren.’

‘Maar Eric krijgt een groter percentage dan de rest.’

‘Tja, tenslotte is hij de sheriff.’

‘Oké. Nou, dag.’ Ik wilde ophangen.

‘Wacht even, wat moet ik tegen Eric zeggen?’

‘Gewoon de waarheid.’

‘Je weet dat hij kwaad zal zijn.’ Pam klonk helemaal niet bang. Eigenlijk klonk ze zelfs opgewekt.

‘Nou, dat is dan zijn probleem,’ zei ik, misschien een beetje kinderachtig. Deze keer hing ik wel op. Een boze Eric zou ongetwijfeld ook mijn probleem zijn.

Ik kreeg het akelige gevoel dat ik een drastische stap had genomen door Erics verzoek te weigeren. Ik had geen flauw idee wat er nu zou gebeuren. Toen ik de sheriff van Gebied Vijf voor het eerst had leren kennen, ging ik met Bill. Eric had gebruik willen maken van mijn uitzonderlijke talent. Hij had domweg gedreigd Bill iets aan te doen om te zorgen dat ik deed wat hij wilde. Nadat ik het met Bill had uitgemaakt, had Eric niets meer om mijn medewerking af te dwingen, totdat ik hem om een gunst had moeten vragen en hem een ijzersterke troef in handen had gegeven: de wetenschap dat ik Debbie Pelt had doodgeschoten. Dat hij zelf haar lijk en haar auto had verstopt en niet meer wist waar, maakte niets uit; de beschuldiging alleen al zou voldoende zijn om mijn leven te verpesten, zelfs als het nooit kon worden bewezen. Zelfs als ik het kon opbrengen het te ontkennen.

Terwijl ik die avond mijn werk deed in het café, bleef ik me afvragen of Eric echt mijn geheim zou onthullen. Als hij tegen de politie zou zeggen wat ik had gedaan, zou hij toch moeten toegeven dat hij eraan had meegewerkt, of niet soms?

Op weg naar de bar werd ik tegengehouden door rechercheur Andy Bellefleur. Ik ken Andy en zijn zus Portia al mijn hele leven. Ze zijn een paar jaar ouder dan ik, maar we hebben op dezelfde scholen gezeten en zijn in dezelfde stad opgegroeid. Net als ik zijn ze hoofdzakelijk door hun grootmoeder grootgebracht. De rechercheur en ik hebben onze ups en downs meegemaakt. Sinds een paar maanden ging Andy met Halleigh Robinson, een jonge onderwijzeres.

Vanavond wilde hij een geheim met me delen en me om een gunst vragen.

‘Moet je luisteren, ze gaat straks de kippendrumsticks bestellen,’ flapte hij eruit. Ik keek naar hun tafeltje om te zien of Halleigh met haar rug naar me toe zat. Dat was zo. ‘Als je het eten komt brengen, zorg dan dat dit in het mandje verstopt zit.’ Hij gaf me een fluwelen doosje met een briefje van tien dollar eronder.

‘Tuurlijk, Andy, komt voor elkaar,’ zei ik glimlachend.

‘Bedankt, Sookie.’ En deze keer glimlachte hij terug, een eenvoudige, ongecompliceerde en doodsbenauwde glimlach.

Andy had gelijk. Halleigh wilde de drumsticks toen ik hun bestelling kwam opnemen.

‘Met een extra portie friet,’ zei ik tegen onze nieuwe kokkin toen ik de bestelling doorgaf. Ik wilde een heleboel camouflage. Ze draaide zich van de grill af om me kwaad aan te kijken. We hadden al heel wat koks versleten, van allerlei leeftijden, elke huidskleur, elk geslacht en seksuele geaardheid. Eén keer hadden we zelfs een vampier gehad. Onze huidige kok was een zwarte vrouw van middelbare leeftijd die Callie Collins heette. Callie was dik, zo dik dat ik niet wist hoe ze het urenlang in de warme keuken uithield. ‘Extra friet?’ vroeg ze, alsof ze nog nooit zoiets had gehoord. ‘Ja, da-hag. Ze krijgen alleen extra friet als ze ervoor betalen, niet omdat het vrienden van jou zijn.’

Misschien viel Callie zo scherp uit omdat ze oud genoeg was om zich de slechte ouwe tijd te kunnen herinneren, toen zwarten en blanken nog aparte scholen, aparte wachtkamers en aparte ijssalons hadden. Zelf kon ik me daar allemaal niets van herinneren, en ik had geen zin om iedere keer als ik met Callie sprak rekening te houden met haar jeugdtrauma’s.

‘Ze hebben extra betaald,’ loog ik, want ik wilde geen uitleg door het doorgeefluikje roepen die mensen in de buurt konden horen. Ik had een dollar van mijn fooi in de kassa gestopt om het bedrag bij te leggen. Ondanks onze meningsverschillen wenste ik Andy en zijn onderwijzeres het beste. Iedereen die de schoonkleindochter van Caroline Bellefleur zou worden, verdiende een romantisch avondje.

Toen Callie riep dat de drumsticks klaar waren, liep ik naar haar toe om de bestelling op te halen. Het viel niet mee om het doosje onder de frietjes in het mandje te wurmen en ik moest stiekem de friet erover uitspreiden. Andy had er waarschijnlijk niet bij stilgestaan dat het fluweel vies zou worden van het vet en het zout. Nou ja, het was zijn romantische gebaar, niet het mijne.

Opgetogen bracht ik het dienblad naar hun tafel. Andy moest me zelfs met een strenge blik waarschuwen om mijn gezicht in de plooi te zetten terwijl ik hun eten opdiende. Hij had al een biertje voor zich staan en zij had een glas witte wijn. Halleigh was geen grote drinker, zoals je van een onderwijzeres kon verwachten. Zodra het eten op tafel stond, draaide ik me om. Ik vergat zelfs te vragen of ze nog iets nodig hadden, zoals een goede serveerster hoorde te doen.

Het lukte me niet om daarna nog onverschillig te blijven. Hoewel ik probeerde het niet al te opvallend te doen, ging ik zo dicht mogelijk bij het stel staan kijken. Andy zat op hete kolen, en ik kon zijn gedachten door zijn hoofd horen malen. Hij was er niet zeker van of ze zijn aanzoek zou aannemen en in gedachten liep hij een lijstje af van dingen waartegen ze bezwaar zou kunnen hebben: het feit dat hij bijna tien jaar ouder was, zijn gevaarlijke beroep...

Ik wist precies wanneer ze het doosje opmerkte. Misschien was het niet netjes van me om bij zo’n bijzondere gelegenheid hun gedachten af te luisteren, maar eerlijk gezegd kwam dat niet eens bij me op. Hoewel ik mezelf meestal goed afscherm, ben ik het gewend om in het hoofd van mensen te glippen om te horen of ik iets interessants kan oppikken. Ik ben het ook gewend om mijn gave als een nadeel te beschouwen, niet als een voordeel, dus vind ik dat ik er recht op heb om er zo veel mogelijk lol aan te beleven.

Ik stond met mijn rug naar ze toe een tafeltje af te ruimen, wat ik eigenlijk aan de hulpkelner had moeten overlaten. Dus ik was dichtbij genoeg om alles te kunnen verstaan.

Een ogenblik bleef het akelig stil. ‘Er zit een doosje in mijn eten,’ zei ze ten slotte. Ze sprak op zachte toon omdat ze bang was dat Sam het vervelend zou vinden als ze er ophef over maakte.

‘Ik weet het,’ zei hij. ‘Dat is van mij.’

Toen begreep ze het; alle gedachten in haar hoofd raakten in een stroomversnelling en tuimelden door haar gretigheid zowat over elkaar heen.

‘O, Andy,’ fluisterde ze, waarschijnlijk toen ze het doosje had opengemaakt. Ik moest mezelf dwingen me niet om te draaien en met haar mee te kijken.

‘Vind je hem mooi?’

‘Ja, hij is schitterend.’

‘Ga je hem dragen?’

Ze zweeg. Haar gedachten waren verward. De ene helft riep: jippie! en de andere helft was bezorgd.

‘Ja, op één voorwaarde,’ zei ze langzaam.

Ik kon Andy’s geschokte reactie voelen. Dit was wel het laatste wat hij had verwacht.

‘En die is?’ Ineens klonk hij meer als een politieman dan als minnaar.

‘Dat we samen, in ons eigen huis gaan wonen.’

‘Wát?’ Al weer had ze hem overrompeld.

‘Ik heb altijd de indruk gekregen dat je ervan uitging dat je in je familiehuis zou blijven wonen, met je grootmoeder en je zuster, zelfs als je zou trouwen. Het is een schitterend oud huis en je grootmoeder en Portia zijn geweldige vrouwen.’

Dat was tactvol. Petje af, Halleigh.

‘Maar ik zou zo graag mijn eigen huis hebben,’ zei ze zacht, waarmee ze mijn bewondering afdwong.

En toen moest ik opschieten; er wachtten tafels op me. Terwijl ik bierpullen bijvulde, lege borden weghaalde en geld naar Sam achter de kassa ging brengen, was ik vol ontzag voor Halleighs standpunt, want de villa van de familie Bellefleur was het voornaamste huis van Bon Temps. De meeste jonge vrouwen zouden er een moord voor hebben begaan om daar te wonen, vooral omdat het grote oude huis grondig gerenoveerd en opgeknapt was dankzij het geld van een geheimzinnige vreemdeling. Bill, om precies te zijn, die had ontdekt dat de Bellefleurs nakomelingen van hem waren. Hij wist dat ze geen geld van een vampier zouden aannemen, dus had hij een list verzonnen met een ‘mysterieuze erfenis’. Caroline Bellefleur was erin getrapt en met dezelfde gretigheid als Andy een kaasburger at, had ze het geld aan de villa uitgegeven.

Een paar minuten later kwam Andy naar me toe. Hij hield me staande toen ik naar het tafeltje van Sid Matt Lancaster liep, zodat de bejaarde advocaat iets langer op zijn hamburger met frietjes moest wachten.

‘Ik moet het weten, Sookie,’ zei hij zacht maar op dringende toon.

‘Wat is er, Andy?’ Ik schrok van zijn intense blik.

‘Houdt ze van me?’ In zijn hoofd zaten flarden van vernedering omdat hij me dat zowaar had gevraagd. Andy was trots, en hij wilde er zeker van zijn dat Halleigh niet op zijn familienaam of zijn familiehuis uit was, zoals hij bij andere vrouwen had gemerkt. Nou, wat het huis betreft hoefde hij niet meer te twijfelen, want dat wilde Halleigh niet. Hij was van plan om met haar in een eenvoudig huisje te gaan wonen als ze echt van hem hield.

Nog nooit had iemand me zoiets gevraagd. Nadat ik er jarenlang naar had verlangd dat de mensen in me geloofden en begrip hadden voor mijn eigenaardige talent, merkte ik nu dat ik het helemaal niet leuk vond om serieus te worden genomen. Maar Andy wachtte op antwoord en ik kon niet weigeren. Hij is een van de meest vasthoudende mannen die ik ooit heb ontmoet.

‘Ze houdt net zoveel van jou als jij van haar,’ zei ik, en toen liet hij mijn arm los. Ik liep door naar het tafeltje van Sid Matt. Toen ik me naar Andy omdraaide, zag ik dat hij me stond aan te staren.

Denk daar maar eens over na, Andy Bellefleur, dacht ik. Toen schaamde ik me een beetje. Maar als hij het antwoord niet had willen weten, had hij het me niet moeten vragen.

In het bos om mijn huis zat iets.

Zodra ik thuis was, maakte ik me klaar om naar bed te gaan, want er ging voor mij weinig boven het moment waarop ik mijn nachthemd aantrok. Het was warm genoeg om het zonder ochtendjas te kunnen uithouden, dus drentelde ik rond in mijn oude blauwe slaap-T-shirt, dat tot op mijn knieën hing. Ik zat net te bedenken of ik het keukenraam dicht zou doen, omdat het ’s nachts in maart een beetje kil begon te worden. Tijdens het afwassen luisterde ik naar de geluiden van de nacht; een koor van kikkers en insecten vulde de lucht.

Plotseling verstomden de geluiden die de nacht net zo vriendelijk en bedrijvig als de dag hadden doen lijken.

Met mijn handen in het warme zeepsop bleef ik staan luisteren. Naar de duisternis turen had geen zin, en ik besefte dat ik duidelijk zichtbaar was bij het open raam met de gordijnen wijd open. De tuin was verlicht door de beveiligingslamp, maar achter de bomen rondom de open plek lag het donkere, stille bos.

Daarbuiten was iets. Ik deed mijn ogen dicht en probeerde met mijn geest de omgeving af te speuren. Algauw ontdekte ik een of andere activiteit, maar die was te onduidelijk om te herkennen.

Ik overwoog om Bill te bellen, maar ik had hem al eens gebeld toen ik bang was voor mijn veiligheid. Ik wilde er geen gewoonte van maken. Hé, misschien was de gluurder in het bos Bill wel! Soms zwierf hij ’s nachts rond en af en toe kwam hij bij me kijken of alles in orde was. Verlangend keek ik naar de telefoon aan de muur aan de andere kant van het aanrecht. (Nou ja, waar het aanrecht zou zijn als de keuken klaar was.) Mijn nieuwe telefoon was draadloos. Ik zou hem kunnen grijpen, me in mijn slaapkamer terugtrekken en in een flits Bill kunnen bellen, want ik had zijn nummer onder een sneltoets opgeslagen. Als hij opnam, wist ik dat ik me zorgen moest maken om wat er daarbuiten ook was.

Maar als hij thuis was, zou hij vliegensvlug hierheen komen. Mijn telefoontje zou ongeveer zo gaan: o, Bill, kom gauw alsjeblieft! Ik kan niets anders bedenken dan een grote, sterke vampier bellen om me te komen redden!

Eigenlijk wist ik wel dat het niet Bill was die daarbuiten in het bos zat. Ik had een of ander hersensignaal opgevangen. Als de gluurder een vampier was geweest, zou ik niets hebben waargenomen. Ik had maar twee keer een flikkering van een signaal van een vampierbrein opgevangen en dat leek op een flits van elektriciteit tijdens een stroomuitval.

En vlak naast de telefoon was de achterdeur – die niet op slot zat.

Zodra het feit van de open deur tot me was doorgedrongen, bleef ik voor geen goud nog langer bij de gootsteen staan. Met een noodgang stoof ik naar de achterveranda, zette de glazen deur op de haak en vloog weer terug naar de keuken om de grote houten deur te vergrendelen. Daar had ik een klink en een nachtslot op laten zetten.

Slap leunde ik tegen de deur aan toen die veilig op slot zat. Ik wist beter dan de meeste mensen die ik kende dat deuren en sloten zinloos waren. Voor een vampier stelde de fysieke barrière niets voor – maar een vampier kon alleen binnenkomen als hij was uitgenodigd. Voor een Weer vormden deuren een grotere hindernis, maar nog altijd geen onoverkomelijk probleem. Met hun ongelooflijke kracht konden Weers gaan en staan waar ze maar wilden. Hetzelfde gold voor andere veranderaars.

Waarom hield ik eigenlijk niet gewoon open huis?

Toch voelde ik me stukken beter met twee afgesloten deuren tussen mij en wat er in het bos verborgen zat. Ik wist dat de voordeur stevig op slot zat, want die was al dagen niet open geweest. Erg veel bezoek kreeg ik niet, en zelf gebruikte ik meestal de achterdeur.

Ik sloop terug naar het raam, deed het dicht en op slot. Ook de gordijnen trok ik dicht. Alles wat ik kon doen om mijn veiligheid te vergroten had ik gedaan, dus ging ik verder met afwassen. Aan de voorkant van mijn slaaphemd zat een natte kring, omdat ik tegen de rand van de gootsteen moest leunen toen ik stond te trillen op mijn benen. Maar ik dwong mezelf door te gaan totdat alles in het afdruiprek stond en ik de gootsteen had afgeveegd.

Daarna spitste ik mijn oren. Het was stil in het bos. Hoe ingespannen ik ook luisterde met alle zintuigen die ik tot mijn beschikking had, het zwakke signaal drong niet meer tot mijn bewustzijn door. Het was weg.

Een poosje bleef ik in de keuken zitten, met mijn verstand nog op volle toeren, maar uiteindelijk dwong ik mezelf mijn gewone routine te volgen. Tegen de tijd dat ik mijn tanden ging poetsen, was mijn hartslag weer normaal geworden, en terwijl ik mijn bed in stapte, had ik mezelf al bijna wijsgemaakt dat er daarbuiten in de stille duisternis niets was gebeurd. Maar ik zorg er altijd voor dat ik diep vanbinnen eerlijk ben. Ik wist dat een of ander wezen in mijn bos was geweest en dat het groter en angstaanjagender was geweest dan een wasbeer.

Vrij snel nadat ik mijn bedlampje had uitgedaan, hoorde ik de insecten en de kikkers weer hun koor aanheffen. Toen dat zonder onderbreking aanhield, viel ik ten slotte in slaap.