10

ZE HAALDEN NIET EENS DE VOORPAGINA. ZE STONDEN bij de regionale berichten in de krant van Shreveport, onder de vouw. MOORD IN POLITIECEL, luidde de kop. Ik zuchtte.

Twee jongeren die in een arrestantencel werden vastgehouden in afwachting van hun overplaatsing naar de jeugdgevangenis, zijn gisteravond rond middernacht vermoord.

De krant lag elke ochtend in de speciale bus vlak naast mijn brievenbus aan het eind van mijn oprijlaan. Maar tegen de tijd dat ik het artikel zag, begon het al te schemeren en zat ik in mijn auto, op het punt om Hummingbird Road op te rijden en naar mijn werk te gaan. Ik was vandaag nog niet buiten geweest. Slapen, een wasje draaien en een beetje tuinieren hadden me de hele dag beziggehouden. Niemand had gebeld en niemand was langsgekomen, heerlijk rustig. Ik dacht dat Quinn misschien zou bellen om te vragen hoe het met mijn verwondingen ging... maar nee.

De twee jongeren waren wegens geweldpleging en mishandeling meegenomen naar het politiebureau, waar ze in een van de arrestantencellen waren ondergebracht in afwachting van de ochtendbus vanuit de jeugdgevangenis. De arrestantencel voor minderjarige overtreders ligt uit het zicht van de cel voor volwassenen, en de twee waren die nacht de enige jongeren. Op enig moment moeten ze door een of meerdere onbekenden zijn gewurgd. Er zijn geen andere gevangenen gewond geraakt en alle gedetineerden ontkenden iets verdachts te hebben gezien. De twee jongens hadden een uitgebreid jeugdstrafblad. ‘Ze waren al diverse malen met de politie in aanraking geweest,’ vernamen we uit betrouwbare bron.

‘We gaan deze zaak grondig onderzoeken,’ aldus rechercheur Dan Coughlin, die op de oorspronkelijke melding had gereageerd en het onderzoek leidde naar het incident waarvoor de twee jongeren waren opgepakt. ‘Ze zijn gearresteerd nadat ze naar verluidt op bizarre wijze een stel hadden aangevallen. Hun eigen dood is al even bizar.’ Zijn partner, Cal Myers, voegde eraan toe: ‘Het recht zal zegevieren.’

Vooral dat laatste vond ik onheilspellend.

Nadat ik de krant op de passagiersstoel had gegooid, haalde ik een bundeltje post uit mijn brievenbus en legde dat op de stapel. Na mijn dienst bij Merlotte zou ik die doornemen.

Ik was nadenkend gestemd toen ik bij de bar aankwam. Het lot van de twee aanvallers van de vorige avond nam me zo in beslag dat ik nauwelijks een spier vertrok toen ik merkte dat ik samen met Sams nieuwe werkneemster zou moeten werken. Tanya was even alert en efficiënt als de vorige keer. Sam was in zijn nopjes met haar. Toen hij me voor de tweede keer vertelde hoe blij hij met haar was, liet ik hem op scherpe toon weten dat ik dat al had gehoord.

Ik was opgelucht toen Bill binnenkwam en aan een tafeltje in mijn gedeelte ging zitten. Dat gaf me een excuus om weg te lopen voordat ik hoefde te reageren op de vraag die zich in Sams hoofd vormde: wat heb je toch tegen Tanya?

Ik verwacht niet dat ik iedereen die ik leer kennen aardig vind, net zomin als ik verwacht dat iedereen mij aardig vindt. Maar meestal heb ik een reden om iemand niet te mogen, en dan gaat het om meer dan een onbestemd wantrouwen en een vage afkeer. Hoewel Tanya een vormveranderaar was, zou ik haar gedachten moeten kunnen lezen om iets te ontdekken wat mijn instinctieve achterdocht kon bevestigen of ontkennen. Maar Tanya’s gedachten kon ik niet lezen. Ik ving alleen hier en daar een woord op, net zoals het wegstervende geluid van een radiozender. Je zou denken dat ik blij was om iemand van mijn eigen leeftijd en geslacht te treffen met wie ik eventueel bevriend kon raken. Maar zodra ik had vastgesteld dat ze een gesloten boek voor me was, vond ik dat verontrustend. Vreemd genoeg had Sam geen woord gezegd over haar aard. Hij had niet gezegd: ‘O, ze is een weermol,’ of: ‘Ze is een echte veranderaar, net als ik,’ of iets dergelijks.

Gedeprimeerd liep ik naar Bills tafeltje om zijn bestelling op te nemen. Mijn stemming werd er niet beter op toen ik Selah Pumphrey in de deuropening om zich heen zag kijken, waarschijnlijk om Bill te zoeken. Ik mompelde een paar verwensingen, draaide me om en liep weg. Heel onprofessioneel van me.

Selah zat me aan te gapen toen ik na een poosje even hun kant op keek. Arlene was hun bestelling gaan opnemen. Ik luisterde alleen maar naar Selah; ik was in een onbeschofte bui. Ze vroeg zich af waarom Bill altijd hier met haar afsprak, terwijl de dorpelingen zo vijandig waren. Het was haar een raadsel waarom een kritische en ontwikkelde man als Bill ooit met een barmeisje uit had willen gaan. Ze had gehoord dat ik niet eens naar de universiteit was geweest, en bovendien was mijn oma nota bene vermoord.

Daaruit bleek voor haar waarschijnlijk dat ik ordinair was.

Ik probeer dit soort dingen altijd met een korreltje zout te nemen. Tenslotte had ik mezelf vrij doeltreffend kunnen afschermen van die gedachten. Mensen die afluisteren horen zelden iets goeds over zichzelf, nietwaar? Een oude zegswijze, die nog waar is ook. Ik hield mezelf voor (wel zes keer achter elkaar) dat ik haar helemaal niet zou moeten afluisteren, dat het te ver ging als ik haar een klap voor haar kop ging geven of haar haar zou uittrekken. Maar mijn woede laaide steeds meer op en op het laatst kon ik me niet meer beheersen. Ik zette drie biertjes met zo’n klap op tafel voor Catfish, Dago en Hoyt dat ze me alle drie tegelijk verbijsterd aankeken.

‘Hebben we iets verkeerd gedaan, Sook?’ vroeg Catfish. ‘Of ben je soms ongesteld?’

‘Jullie hebben niets gedaan,’ antwoordde ik. En ik was niet ongesteld. O... Jawel, dat was ik wel. Ik had last gehad van de bekende pijn in mijn rug, het zware gevoel in mijn buik en opgezwollen vingers. Opoe was op bezoek, en ik werd me bewust van het gevoel op hetzelfde moment dat ik besefte waarom ik zo chagrijnig was.

Ik keek naar Bill en betrapte hem erop dat hij met opengesperde neusgaten naar me zat te staren. Hij kon het bloed ruiken. Ik kon wel door de grond zakken van schaamte en kreeg een kop als een boei. Heel even ving ik een glimp op van zijn hunkerende blik voordat hij zijn gezicht weer in de plooi streek.

Al stond hij dan niet op mijn stoep te huilen over zijn onbeantwoorde liefde, hij voelde zich tenminste wel een beetje ellendig. Een flauwe glimlach krulde mijn lippen toen ik mezelf in de spiegel achter de bar zag.

Een uur later kwam er een tweede vampier binnen. Ze keek naar Bill, knikte kort en ging toen aan een tafeltje in Arlenes gedeelte zitten. Arlene liep haastig naar haar toe om haar bestelling op te nemen. Ze spraken even, maar ik had het te druk om ze af te luisteren. Bovendien zou ik de vamp alleen maar indirect via Arlene hebben gehoord, omdat vampiers voor mij zo stil zijn als het graf (haha). Het volgende ogenblik kwam Arlene tussen de tafeltjes door naar me toe.

‘Die dooie wil je spreken,’ zei ze, zonder haar stem te dempen, en iedereen keek op. Arlene is niet erg subtiel – of tactvol.

Nadat ik had gecontroleerd of al mijn klanten voorzien waren, liep ik naar het tafeltje van de vamp. ‘Wat kan ik voor u doen?’ vroeg ik zo zacht mogelijk. Ik wist dat de vamp me kon verstaan. Vampiers kunnen ontzettend goed horen, en hun gezichtsvermogen is al bijna even scherp.

‘Ben jij Sookie Stackhouse?’ vroeg de vamp. Ze was heel lang, ruim een meter tachtig, een soort halfbloed die bijzonder goed was uitgevallen. Haar huid had een gouden tint en ze had weelderig donker haar dat ze in cornrows had laten vlechten. Haar armen waren behangen met sieraden, maar haar kleren waren juist heel eenvoudig. Ze droeg een sterk getailleerde witte blouse met lange mouwen en een zwarte legging met zwarte sandaaltjes.

‘Ja,’ antwoordde ik. ‘Waarmee kan ik u van dienst zijn?’ Ze keek me aan met een gezicht dat ik alleen maar als bedenkelijk kan bestempelen.

‘Pam heeft me gestuurd,’ zei ze. ‘Ik heet Felicia.’ Ze had een zangerige stem die al even exotisch was als haar uiterlijk en die je deed denken aan rumcocktails en tropische stranden.

‘Dag Felicia,’ zei ik beleefd. ‘Ik hoop dat alles in orde is met Pam.’

Aangezien vamps geen gezondheidsklachten kennen, was dat een lastige vraag voor Felicia. ‘Ze zag er goed uit,’ antwoordde ze aarzelend. ‘Ze heeft me gestuurd om me bij jou bekend te maken.’

‘Oké, dus nu ken ik je,’ zei ik, al even verward als Felicia.

‘Ze zei dat je de gewoonte hebt het barpersoneel van Fangtasia te vermoorden,’ zei Felicia, en ze sperde haar mooie reeënogen wijd open van verbazing. ‘Ze zei dat ik je om genade moet smeken. Maar je ziet er gewoon als een mens uit.’

Die Pam. ‘Ze plaagde je maar,’ zei ik, zo voorzichtig mogelijk. Felicia leek me niet al te snugger. Een supergehoor en superkracht gaan niet per se gepaard met superintelligentie. ‘Pam en ik zijn vriendinnen, min of meer, en ze vindt het leuk om me in verlegenheid te brengen. Ik denk dat ze hetzelfde bij jou doet. Ik ben niet van plan om iemand kwaad te doen.’ Felicia keek sceptisch. ‘Het klopt dat ik slechte ervaringen heb met het barpersoneel van Fangtasia, maar dat is zuiver toevallig,’ ratelde ik door. ‘En ik ben echt gewoon maar een mens.’

Nadat Felicia daar even over had nagedacht, keek ze opgelucht, waardoor ze er nog mooier uitzag. Pam had vaak verschillende redenen om iets te doen, en ik vroeg me af of ze Felicia hiernaartoe had gestuurd zodat ik haar aantrekkelijke kanten kon bewonderen – die Eric uiteraard niet zouden ontgaan. Misschien wilde Pam onrust stoken. Ze hield niet van een saai leven.

‘Ga maar weer terug naar Shreveport en veel plezier met je baas,’ zei ik, om vriendelijk te zijn.

‘Eric?’ vroeg de lieftallige vampier geschrokken. ‘Hij is prettig om voor te werken, maar ik val niet op mannen.’

Ik wierp een vluchtige blik op mijn tafeltjes, niet alleen om te controleren of iemand zat te springen om te bestellen, maar ook om te zien of iemand ons gesprek had opgevangen. Hoyts tong hing zowat op zijn schoenen, Catfish zag eruit als een konijn in de koplampen van een auto en Dago was aangenaam geschokt. ‘Zeg Felicia, hoe ben je eigenlijk in Shreveport verzeild geraakt, als ik vragen mag?’ Ik richtte mijn aandacht weer op de nieuwe vamp.

‘O, mijn vriendin Indira vroeg of ik kwam. Ze zei dat dienstbaarheid aan Eric best meevalt.’ Ze haalde haar schouders op om te laten zien hoezeer het meeviel. ‘Hij verlangt geen seksuele diensten als de vrouw daar geen zin in heeft, en in ruil vraagt hij maar een paar uur in de bar en af en toe een paar speciale klusjes.’

‘Dus hij staat bekend als een goede baas?’

‘Ja, nou!’ Felicia keek bijna verbaasd. ‘Hoewel hij beslist geen watje is.’

‘Watje’ was niet een woord dat je in één adem met ‘Eric’ zou gebruiken.

‘En je moet hem niet tegenwerken. Dat vergeeft hij je niet,’ vervolgde ze peinzend. ‘Maar zolang je je verplichtingen tegenover hem vervult, doet hij hetzelfde.’

Ik knikte. Dat kwam min of meer overeen met mijn indruk van Eric, en in sommige opzichten kende ik hem heel goed... hoewel in andere juist helemaal niet.

‘Dit is veel beter dan in Arkansas,’ zei Felicia.

‘Waarom ben je uit Arkansas weggegaan?’ De vraag was eruit voordat ik het wist. Felicia was de onnozelste vamp die ik ooit had ontmoet.

‘Peter Threadgill,’ legde ze uit. ‘De koning. Hij is laatst met jullie koningin getrouwd.’

Sophie-Anne Leclerq van Louisiana was helemaal mijn koningin niet, maar uit nieuwsgierigheid wilde ik het gesprek toch voortzetten.

‘Wat mankeert er aan Peter Threadgill?’

Dat was een gewetensvraag voor Felicia. Ze dacht diep na en zei toen fronsend: ‘Hij is haatdragend. Hij is nooit tevreden met wat hij heeft. Het is niet genoeg voor hem dat hij de oudste, sterkste vampier in de staat is. Toen hij eenmaal koning werd – en hij heeft jarenlang plannen gesmeed om dat voor elkaar te krijgen – was hij nog steeds niet tevreden. Er was namelijk iets mis met de staat, snap je?’

‘Zoiets als: een staat die mij als koning wil, daar wil ik geen koning van zijn?’

‘Precies,’ zei Felicia, alsof ik ontzettend slim was om zoiets te bedenken. ‘Hij heeft maandenlang met Louisiana onderhandeld, en zelfs Bloem van Jade werd het zat om over de koningin te horen. Uiteindelijk stemde de koningin in met de verbintenis. Na een week feestvieren werd de koning weer chagrijnig. Plotseling was het niet meer goed genoeg. Ze moest van hem houden. Ze moest alles voor hem opgeven.’ Felicia schudde haar hoofd om de grillen van vorstelijke personen.

‘Het was dus geen huwelijk uit liefde?’

‘Dat is wel het laatste waarom vampierkoningen en -koninginnen trouwen,’ zei Felicia. ‘Nu bezoekt hij de koningin in New Orleans, en ik ben blij dat ik aan de andere kant van de staat zit.’

Het idee van een getrouwd stel dat elkaar bezoekt was me niet duidelijk, maar vroeg of laat zou ik het vast wel snappen.

Ik zou graag nog meer hebben gehoord, maar het werd tijd dat ik terugging naar mijn gedeelte en aan de slag ging. ‘Bedankt voor je bezoek, Felicia, en maak je maar nergens druk om. Ik ben blij dat je voor Eric werkt,’ zei ik.

Felicia lachte stralend naar me met haar parelwitte tanden. ‘Ik ben blij dat je me niet wilt vermoorden,’ zei ze.

Een beetje aarzelend lachte ik terug.

‘Ik kan je verzekeren dat je niet de kans krijgt om me te besluipen nu ik weet wie je bent.’ Plotseling zag ik de echte vampier in Felicia’s blik, en ik rilde. Het zou wel eens een fatale vergissing kunnen zijn om Felicia te onderschatten. Slim, nee. Woest, ja.

‘Ik ben helemaal niet van plan om iemand te besluipen, vooral een vampier niet.’

Ze knikte naar me en toen glipte ze even plotseling door de deur naar buiten als ze was binnengekomen.

‘Wat was dat?’ vroeg Arlene, toen we toevallig tegelijkertijd aan de bar op een bestelling stonden te wachten. Ik merkte dat Sam meeluisterde.

Ik haalde mijn schouders op. ‘Ze werkt bij Fangtasia, in Shreveport, en wilde alleen kennis komen maken.’

Verbluft keek Arlene me aan. ‘Moeten ze zich nu bij jou melden? Sookie, je moet de doden links laten liggen en je meer met de levenden bemoeien.’

Ik keek keihard terug. ‘Hoe kom je daarbij?’

‘Je doet net alsof ik niet kan nadenken.’

Arlene had in haar hele leven nog nooit zo’n soort gedachte gehad. Ze stond bekend om haar verdraagzaamheid, hoofdzakelijk omdat ze te relaxed was om een moreel standpunt in te nemen.

‘Nou, ik kijk ervan op.’ Ik schrok van mijn eigen harde oordeel over iemand die ik altijd als een vriendin had beschouwd.

‘Nou, ik ga tegenwoordig met Rafe Prudhomme naar de kerk.’

Ik mocht Rafe Prudhomme graag, een rustige man van in de veertig die bij makelaarskantoor Pelican State werkte. Maar ik had nooit de gelegenheid gehad om hem beter te leren kennen en had nooit zijn gedachten afgeluisterd. Misschien had ik dat wel moeten doen. ‘Naar welke kerk gaat hij?’

‘Naar die nieuwe kerk, het Verbond van de Zon.’

De moed zonk me bijna letterlijk in de schoenen. Ik deed geen moeite uit te leggen dat het Verbond bestond uit een verzameling fanatici die verbonden zijn door haat en angst. ‘Het is geen echte kerk, hoor. Is er een afdeling van het Verbond hier in de buurt?’

‘In Minden.’ Schuldbewust wendde Arlene haar blik af. ‘Ik wist dat je dat niet leuk zou vinden. Maar daar heb ik de katholieke priester, vader Riordan, gezien. Dus zelfs de gewijde mensen zien er geen kwaad in. We zijn er de afgelopen twee weken op zondagavond naartoe geweest.’

‘En geloof je dat allemaal?’

Op dat moment werd Arlene door een van haar klanten geroepen en zichtbaar opgelucht liep ze ernaartoe.

Mijn ogen ontmoetten die van Sam, en we zagen er allebei even ongerust uit. Het Verbond van de Zon was een antitolerante antivampierorganisatie, waarvan de invloed zich steeds verder uitbreidde. Sommige enclaves van het Verbond waren niet militant, maar een paar predikten haat en angst in hun meest extreme vorm. Als het Verbond een geheime zwarte lijst had, dan stond mijn naam daar beslist op. De oprichters van het Verbond, Steve en Sarah Newlin, waren uit hun buitengewoon winstgevende kerk in Dallas verdreven toen ik een stokje voor hun plannen had gestoken. Sindsdien had ik een paar moordaanslagen overleefd, maar het gevaar dat het Verbond me zou opsporen en me zou aanvallen was levensgroot aanwezig. Ze hadden me in Dallas gezien, ze hadden me in Jackson gezien en vroeg of laat zouden ze beseffen wie ik was en waar ik woonde.

Ik had alle reden om me zorgen te maken.