6

IK WIST NIET HOE IK HET VOOR ELKAAR MOEST KRIJGEN. Ik wist niet wie zou kunnen bevestigen dat ik misschien kon helpen.

Uiteraard waren de mensen samengedromd bij de basisschool. Een groepje van ongeveer dertig volwassenen stond op het gras aan de straatkant van de stoep voor de school, en op het gazon aan de voorkant stond Bud Dearborn, de sheriff, te praten met Andy. Betty Ford Elementary was mijn oude school. Toen ik erop zat was die vrij nieuw geweest, een eenvoudig bakstenen gebouw van één verdieping met een grote ruimte waarin de kantoren, de crèche, de lokalen voor groep drie en de cafetaria zich bevonden. Aan de rechterkant was een vleugel voor groep vier en links een voor groep vijf. Op het grote speelplein achter de school lag een klein recreatiegebouw, bereikbaar via een overdekte wandelgang, dat bij slecht weer voor gymnastieklessen werd gebruikt.

Vóór de school stonden natuurlijk vlaggenmasten, een voor de Amerikaanse vlag en een voor de vlag van Louisiana. Ik vond het leuk om erlangs te rijden wanneer ze wapperden in de wind op een dag zoals vandaag. Ik vond het leuk om te denken aan alle kinderen die binnen druk bezig waren kind te zijn. Maar nu waren de vlaggen gestreken en alleen de vlaggenlijnen bewogen in de stevige bries. Het grasveld voor de school was bezaaid met snoeppapiertjes en verkreukelde notitieblaadjes. De conciërge, Madelyn Pepper (die altijd ‘juffrouw Maddy’ werd genoemd), zat op een plastic stoel vlak bij de hoofdingang, met haar karretje naast zich. Juffrouw Maddy was al jaren de schoolconciërge. Geestelijk was ze erg traag, maar ze werkte hard en was absoluut betrouwbaar. Ze zag er nog vrijwel hetzelfde uit als toen ik er op school zat: rijzig, struis en met lang, sluik platinablond haar. Ze rookte een sigaret. Het hoofd van de school, mevrouw Garfield, had al jaren ruzie met juffrouw Maddy over haar rookverslaving, een ruzie die juffrouw Maddy altijd won. Ze rookte buiten, maar ze bleef stug roken. Vandaag kon het mevrouw Garfield niet schelen of juffrouw Maddy rookte. Mevrouw Garfield, de vrouw van een methodistisch-anglicaanse geestelijke, was gekleed in een mosterdgeel zakelijk mantelpak, een onopvallende panty en zwarte pumps. Ze was net zo gespannen als juffrouw Maddy, en dat stak ze niet onder stoelen of banken.

Ik wurmde me door het groepje naar voren, onzeker over hoe ik moest bereiken waarvoor ik was gekomen.

Andy zag me het eerst en tikte Bud Dearborn op zijn schouder. Bud klemde een mobieltje tegen zijn oor. Hij draaide zich naar me om en ik knikte naar de twee mannen. Sheriff Dearborn was niet mijn vriend. Hij was een vriend van mijn vader geweest, maar mij zag hij nooit staan. Voor de sheriff vielen mensen in twee categorieën: zij die de wet overtraden en konden worden gearresteerd en mensen die de wet niet overtraden en dus niet konden worden gearresteerd. En de meesten van hen waren mensen die alleen nog niet waren betrapt terwijl ze de wet overtraden; dat was de opvatting van Bud. Ik viel er zo’n beetje tussenin. Hij wist zeker dat ik ergens schuldig aan was, maar hij was er nog niet achter wat ik precies op mijn geweten had.

Andy mocht me ook niet zo graag, maar hij geloofde in mijn gave. Haast onwaarneembaar gaf hij met zijn hoofd een rukje naar links. Ik kon het gezicht van Bud Dearborn niet duidelijk zien, maar zijn schouders verstrakten van kwaadheid, en hij boog iets naar voren. Zijn hele houding maakte duidelijk dat hij woedend was op zijn rechercheur.

Ik bevrijdde me uit de kluwen bezorgde burgers en glipte langs de vleugel voor groep vijf naar de achterkant van de school. Het schoolplein, ongeveer de helft van een voetbalveld, was omheind en het hek was normaal gesproken afgesloten met een ketting met een hangslot. Nu stond het open, vermoedelijk voor het gemak van de zoekers. Ik zag Kevin Pryor, een magere jonge agent die altijd de vierkilometerrace won tijdens het Azalea Festival, vooroverbuigen om in een riool helemaal aan de overkant van de straat te turen. Het gras in de greppel stond hoog, en zijn donkere uniformbroek zat onder het gele stof. Zijn partner Kenya, even weelderig geschapen als Kevin mager was, stond aan de overkant van de straat bij het volgende huizenblok. Ik zag haar hoofd heen en weer bewegen terwijl ze de omringende tuinen afspeurde.

De school besloeg een heel blok midden in een woonwijk. Alle huizen eromheen waren bescheiden woningen op kleine lapjes grond, zo’n buurt met basketbaldoelen en fietsen, blaffende honden en met stoepkrijt versierde opritten.

Vandaag was elk oppervlak bedekt met een lichtgeel poeder; het was het begin van het stuifmeelseizoen. Als je in de stad je auto op de oprit schoonspoot, bleef er rond de rioolput een gele kring achter. Katten hadden gele buiken en grote honden gele poten. Zowat iedereen met wie je sprak had rode ogen en sleepte een voorraad tissues met zich mee.

Het viel me op dat er een paar op het schoolplein waren rondgestrooid. Er waren stukken nieuw groen gras en gedeeltes met hard aangestampte aarde, op plekken waar de kinderen het vaakst bij elkaar kwamen. Op de betonnen rand vlak buiten de schooldeuren was een grote kaart van de Verenigde Staten aangebracht. De naam van elke staat was zorgvuldig en duidelijk geschilderd. Louisiana was de enige staat die felrood was gekleurd, met een pelikaan die de omtrek vulde. Het woord LOUISIANA was te lang om te concurreren met de pelikaan, en daarom was dat op de stoep geverfd, precies waar de Golf van Mexico zou liggen.

Andy kwam met een strak en grimmig gezicht door de achterdeur naar buiten. Hij zag er tien jaar ouder uit.

‘Hoe gaat het met Halleigh?’ vroeg ik.

‘Ze zit binnen hartverscheurend te huilen. We moeten die knul zien te vinden.’

‘Wat zei Bud?’ vroeg ik. Ik liep door het hek naar binnen.

‘Dat wil je niet weten,’ antwoordde hij. ‘Als je ook maar iets voor ons kunt doen, dan graag. We kunnen alle hulp gebruiken.’

‘Je steekt je nek uit.’

‘Jij ook.’

‘Waar zijn de mensen die op school waren toen hij naar binnen rende?’

‘Ze zijn allemaal hier, behalve het hoofd en de conciërge.’

‘Die heb ik buiten gezien.’

‘Ik zal ze naar binnen brengen. Alle leerkrachten zitten in de cafetaria met dat kleine podium aan de ene kant. Ga daar achter het gordijn zitten. Kijk maar of je iets doorkrijgt.’

‘Oké.’ Een beter idee had ik niet.

Andy liep naar de voorkant van het schoolgebouw om het hoofd en de conciërge te gaan halen.

Ik liep naar het gedeelte van de gang voor groep vijf. De muren van alle lokalen waren vol gehangen met vrolijke plaatjes. Ik staarde naar de tekeningen van primitieve figuren die zaten te picknicken of te vissen en voelde de tranen in mijn ogen prikken. Voor het eerst wenste ik dat ik paranormaal begaafd was in plaats van telepathisch. Dan zou ik kunnen zien wat er met Cody was gebeurd in plaats van te moeten wachten totdat iemand daaraan dacht. Ik had nog nooit een echte paragnost ontmoet, maar ik had begrepen dat het een twijfelachtig talent was, de ene keer niet specifiek genoeg en de andere keer juist te specifiek. Mijn kleine afwijking was veel betrouwbaarder, en ik had mezelf wijsgemaakt dat ik dit kind kon helpen.

Terwijl ik naar de cafetaria liep, wekte de geur van de school een stroom herinneringen op. De meeste waren pijnlijk, een paar plezierig. Toen ik klein was, had ik nog geen controle over mijn telepathie en geen idee wat me mankeerde. Mijn ouders hadden me door de molen van de geestelijke gezondheidszorg laten gaan om erachter te komen, wat me nog meer van mijn leeftijdgenootjes had onderscheiden. Maar de meesten van mijn onderwijzeressen waren aardig geweest. Zij hadden begrepen dat ik mijn best deed om te leren – dat ik op de een of andere manier voortdurend werd afgeleid, maar niet uit vrije wil. Het opsnuiven van de geuren van krijt, schoonmaakmiddel, papier en boeken bracht het allemaal weer naar boven.

Ik herinnerde me alle gangen en deuropeningen alsof ik nog maar pas was vertrokken. De muren waren nu perzikachtig en niet meer het gebroken wit dat ik me herinnerde, en het tapijt was een soort gestippeld grijs in plaats van bruin zeil, maar de indeling van het gebouw was nog dezelfde. Zonder te aarzelen glipte ik door een achterdeur naar het kleine podium, dat zich aan het ene uiteinde van de eetzaal bevond. Als ik het me goed herinnerde, werd de ruimte de ‘evenementenzaal’ genoemd. Het serveergedeelte kon met vouwdeuren worden afgescheiden, en de picknicktafels die opgesteld stonden, konden worden opgeklapt en langs de kant worden gezet. Nu stonden ze in keurige rijen op de grond en de mensen die er zaten, waren allemaal volwassen, afgezien van de kinderen van een paar onderwijzeressen die met hun moeder in de klas waren geweest toen er alarm werd geslagen.

Ik pakte een plastic stoeltje en zette het achter het gordijn links op het podium. Toen deed ik mijn ogen dicht en begon me te concentreren. Ik verloor elk besef van mijn lichaam toen ik alle prikkels buitensloot en mijn gedachten de vrije loop liet.

Het is mijn schuld, mijn schuld, mijn schuld! Waarom heb ik niet gemerkt dat hij niet meer naar buiten kwam? Of is hij stiekem langs me geglipt? Zou hij in een auto zijn gestapt zonder dat ik het in de gaten had?

Arme Halleigh. Ze zat in haar eentje en de berg tissues maakte duidelijk wat ze tijdens het wachten had gedaan. Ze was volkomen onschuldig, dus ging ik verder met mijn speurwerk.

O God, dank U, lieve God, dat het niet mijn zoon is die vermist wordt...

... naar huis gaan en koekjes eten...

Kan niet naar de slager om wat gehakt mee te nemen, misschien kan ik Ralph bellen, zodat hij langs een Sonic kan rijden... maar we hebben gisteravond al uit de snackbar gegeten, niet goed...

Zijn moeder is een barmeisje, hoeveel ordi’s kent ze eigenlijk? Waarschijnlijk is het een van hen.

Het ging maar door, een litanie van onschuldige gedachten. De kinderen dachten aan snacks en televisie, en ze waren ook bang. De volwassenen waren over het algemeen heel bang voor hun eigen kinderen en ongerust over het effect van Cody’s verdwijning op hun eigen gezin en hun eigen klas.

Andy Bellefleur zei: ‘Zo dadelijk komt sheriff Dearborn binnen en dan zullen we jullie in twee groepen verdelen.’

De onderwijzeressen ontspanden zich. Dit waren vertrouwde instructies, zoals ze die zelf vaak hadden gegeven.

‘We zullen jullie om beurten vragen stellen en daarna mogen jullie weggaan. Ik weet dat jullie allemaal ongerust zijn, en we hebben agenten die de buurt afzoeken, maar misschien weten jullie iets wat ons helpt om Cody te vinden.’

Mevrouw Garfield kwam binnen. Ik bespeurde haar angst, die als een donkere wolk voor haar uit zweefde. Juffrouw Maddy kwam vlak achter haar aan. Ik hoorde de wielen van haar karretje piepen. Er stond een vuilnisbak op en het was afgeladen met schoonmaakspullen. Alle geuren die haar omringden waren vertrouwd. Ze was meteen na schooltijd begonnen met schoonmaken. Waarschijnlijk was ze in een van de klaslokalen geweest, dus zou ze niets hebben gezien. Mevrouw Garfield was misschien in haar kantoor geweest. In mijn tijd bleef het schoolhoofd, meneer Heffernan, altijd samen met de leerkrachten buiten wachten totdat alle kinderen weg waren, zodat de ouders met hem konden praten als ze vragen hadden over de vorderingen van hun kind... of het gebrek daaraan.

Ik schoof het stoffige gordijn niet opzij, maar toch kon ik hun voortgang makkelijk volgen. Mevrouw Garfield was zo gespannen dat de lucht om haar heen geladen werd, en juffrouw Maddy was omringd door de geur van schoonmaakmiddelen en de geluiden van haar karretje. Ook zij voelde zich ellendig en ze wilde niets liever dan gewoon verder met haar routine. Maddy Pepper mocht dan niet al te snugger zijn, ze was dol op haar werk, omdat ze er goed in was.

Ik stak een hoop op terwijl ik daar zat. Ik ontdekte dat een van de onderwijzeressen lesbisch was, hoewel ze getrouwd was en drie kinderen had. Ik kwam erachter dat een andere zwanger was, maar het nog aan niemand had verteld. Ik kwam te weten dat de meeste vrouwen (er waren geen mannelijke leerkrachten op de basisschool) gestrest waren door de vele verplichtingen tegenover hun gezin, hun baan en hun kerk. Cody’s juf voelde zich doodongelukkig, want ze mocht het jongetje graag, ook al vond ze zijn moeder raar. Ze was ervan overtuigd dat Holly hard haar best deed om een goede moeder te zijn, en dat woog op tegen haar afkeer van Holly’s gothic uitdossing.

Maar ik had nog niet kunnen achterhalen waar Cody zich bevond, totdat ik in het hoofd van Maddy Pepper glipte.

Toen Kenya achter me kwam staan, zat ik ineengedoken met mijn hand over mijn mond stilletjes te huilen. Ik was niet in staat op te staan om Andy of iemand anders te gaan halen. Ik wist waar de jongen was.

‘Hij heeft me hierheen gestuurd om te vragen wat je hebt ontdekt,’ fluisterde Kenya. Ze vond haar taak helemaal niet leuk, en hoewel ze me altijd graag mocht, dacht ze niet dat ik iets kon doen om de politie te helpen. Ze vond dat Andy gek was om zijn loopbaan op het spel te zetten door mij te vragen achter dat gordijn te gaan zitten.

Opeens ving ik nog iets anders op, iets vaags en zwaks.

Ik sprong overeind en greep Kenya bij haar schouders. ‘Kijk in de vuilnisbak, die volle op het karretje, snel!’ zei ik zacht maar hopelijk dringend genoeg om Kenya tot haast aan te sporen. ‘Hij zit in de vuilnisbak, hij leeft nog!’

Kenya was niet zo onbezonnen dat ze zomaar vanachter het gordijn tevoorschijn kwam, van het podium afsprong en naar het karretje van de conciërge vloog. Ze keek me aan met een harde blik in haar ogen. Ik stapte achter het gordijn vandaan om toe te kijken terwijl Kenya naar het trapje aan de voorkant van het podium ging en op Maddy Pepper afliep, die met haar vingers tegen haar benen zat te tikken. Juffrouw Maddy snakte naar een sigaret. Toen ze besefte dat Kenya naar haar toe kwam, begon er een doffe alarmbel in haar hoofd te rinkelen. Zodra ze zag dat Kenya de rand van de grote vuilnisbak aanraakte, sprong ze overeind en gilde: ‘Ik heb het niet expres gedaan! Ik heb het niet expres gedaan!’

Iedereen in de zaal draaide zich naar haar om en op alle gezichten was dezelfde blik van ontzetting te zien. Andy kwam aanlopen, zijn gezicht stond grimmig. Kenya boog zich over de vuilnisbak heen en haalde de inhoud overhoop, waarbij ze een sneeuwstorm van gebruikte tissues over haar schouder gooide. Een ogenblik bleef ze als verstard staan toen ze had gevonden waar ze naar zocht. Ze boog zo diep voorover dat ze bijna in de vuilnisbak viel.

‘Hij leeft nog,’ riep ze naar Andy. ‘Bel het alarmnummer!’

‘Ze was aan het dweilen toen hij de school binnen kwam rennen om zijn tekening te halen,’ zei Andy. We zaten helemaal alleen in de cafetaria. ‘Ik weet niet of je dat allemaal kon horen met al dat lawaai in de zaal.’

Ik knikte. Ik had haar gedachten kunnen horen alsof ze die had uitgesproken. Al zolang ze daar werkte, had ze nog nooit een probleem met een leerling gehad dat ze niet met een paar hartige woordjes had kunnen oplossen. Toen was Cody vandaag opeens de klas binnengerend, met zijn schoenen en broekzoom onder het stuifmeel, waardoor hij vieze sporen achterliet op haar pas gedweilde vloer. Ze was tegen hem uitgevallen en daar was hij zo van geschrokken dat hij op de natte vloer was uitgegleden. Het jongetje was achterovergevallen en met zijn hoofd tegen de vloer geknald. Op de gang lag buitentapijt om het geluid te dempen, maar in de klaslokalen niet, en zijn hoofd was op het zeil gestuiterd.

Maddy dacht dat ze hem had gedood en had haastig zijn lichaam op de dichtstbijzijnde plek verstopt. Ze had zich gerealiseerd dat ze haar baan zou kwijtraken als het kind dood was en in een opwelling had ze geprobeerd hem te verstoppen. Ze had geen plan en geen idee wat er moest gebeuren. Evenmin wist ze hoe ze zich van zijn lichaam moest ontdoen. Ze had er niet op gerekend dat ze zich zo ellendig en zo schuldig zou voelen over het voorval.

Om mijn bijdrage te verzwijgen, wat de politie en ik allebei het beste vonden, stelde Andy voor dat Kenya opeens had beseft dat ze alleen Maddy Peppers vuilnisbak nog niet had doorzocht. ‘Dat is precies wat ik dacht,’ zei Kenya. ‘Dat ik die moest doorzoeken, dat ik er op zijn minst in moest snuffelen om te zien of een ontvoerder er iets in had gegooid.’ Kenya’s ronde gezicht was ondoorgrondelijk. Met opgetrokken wenkbrauwen keek Kevin haar aan, want hij voelde dat er onder de oppervlakte van het gesprek iets aan de hand was. Kevin was niet gek, vooral niet wat Kenya aanging.

Andy’s gedachten waren volkomen helder. ‘Vraag me nooit meer om zoiets te doen,’ zei ik tegen hem.

Hij knikte instemmend, maar zonder het te menen. In gedachten zag hij opgeloste zaken, boosdoeners achter slot en grendel, en hoe schoon Bon Temps zou zijn wanneer ik hem had verteld wie alle misdadigers waren en hij iets had verzonnen om ze van te beschuldigen.

‘Ik doe het niet,’ zei ik. ‘Ik ga je niet de hele tijd helpen. Jij bent rechercheur. Jij moet op legale wijze dingen uitzoeken, zodat je een rechtszaak kunt voorbereiden. Als je voortdurend van mijn diensten gebruik zou maken, word je alleen maar slordig. Dan worden de zaken afgewezen en krijg jij een slechte reputatie.’ Ik sprak op wanhopige, hulpeloze toon en dacht niet dat mijn woorden iets zouden uithalen.

‘Ze is geen kristallen bol,’ zei Kevin.

Verrast keek Kenya op, en Andy wist niet hoe hij het had; hij vond het bijna schandalig. Kevin was maar een eenvoudige politieman; Andy was rechercheur. En Kevin was rustig van aard, luisterde naar al zijn collega’s, maar gaf niet vaak zelf zijn mening. Hij stond bekend als een moederskindje; misschien had hij op de knie van zijn moeder geleerd geen eigen mening te verkondigen.

‘Je kunt haar niet even schudden om de juiste oplossing te krijgen,’ vervolgde Kevin. ‘Je moet zelf de oplossing vinden. Het is niet goed om Sookies leven te beheersen zodat jij je werk beter kunt doen.’

‘Oké,’ zei Andy, niet overtuigd. ‘Maar volgens mij wil elke burger graag dat zijn stad van dieven, verkrachters en moordenaars wordt verlost.’

‘Hoe zit het met echtbrekers en mensen die bij een kiosk een krant pikken? Moet ik die ook bij je rapporteren? En kinderen die spieken tijdens een examen?’

‘Je weet heus wel wat ik bedoel, Sookie,’ zei hij, bleek van woede.

‘Ja, ik weet wat je bedoelt. Laat maar. Ik heb je geholpen het leven van een kind te redden. Zorg dat ik er geen spijt van krijg.’ Ik vertrok via dezelfde weg als ik was gekomen: door het achterhek en langs de zijkant van het schoolgebouw waar ik mijn auto had geparkeerd. Heel voorzichtig reed ik terug naar mijn werk, want ik trilde nog na van de hevige emoties die er die middag door de school hadden gezweefd.

In de bar zag ik dat Holly en Danielle waren vertrokken, Holly naar het ziekenhuis om bij haar zoon te zijn en Danielle om haar erheen te rijden omdat Holly zo beverig was.

‘De politie zou Holly met plezier een lift hebben gegeven,’ zei Sam. ‘Maar ik wist dat Holly niemand had behalve Danielle, dus dacht ik dat ik Danielle beter met haar mee kon laten gaan.’

‘Dat betekent wel dat ik in mijn eentje moet serveren,’ zei ik bits. Ik bedacht dat ik dubbel gestraft werd omdat ik Holly had geholpen.

Hij glimlachte naar me en heel even glimlachte ik ondanks alles terug. ‘Ik heb Tanya Grissom gebeld. Ze zei dat ze graag wil helpen, maar alleen als invalkracht.’

Tanya Grissom was kortgeleden naar Bon Temps verhuisd, en ze was meteen naar Merlotte gekomen om een sollicitatieformulier in te vullen. Ze had haar studie betaald met haar werk als serveerster, had ze Sam verteld. Per avond had ze ruim tweehonderd dollar aan fooien opgestreken. Dat hoefde ze in Bon Temps niet te verwachten, en dat had ik haar duidelijk gezegd.

‘Heb je eerst Arlene en Charlsie gebeld?’ Ik besefte dat ik mijn boekje te buiten ging, want tenslotte was ik maar een serveerster en barmeisje, niet de eigenaar. Het was niet aan mij om Sam eraan te herinneren dat hij de vrouwen die er al veel langer werkten eerst moest oproepen voordat hij de nieuweling ging bellen. De nieuweling was duidelijk een vormveranderaar, en ik was bang dat Sam haar voortrok.

Sam keek niet geïrriteerd, maar nuchter. ‘Ja, die heb ik eerst gebeld. Arlene zei dat ze een date had en Charlsie moest op haar kleinkind passen. Ze heeft laten doorschemeren dat ze niet lang meer zal blijven werken. Ik denk dat ze fulltime op haar kleinkind gaat passen wanneer haar schoondochter weer aan het werk gaat.’

‘O,’ reageerde ik, van mijn stuk gebracht. Dan zou ik aan een nieuwe collega moeten wennen. Barmeisjes komen en gaan natuurlijk, en ik had er al heel wat door de personeelsdeur van Merlotte zien komen in de tijd dat ik voor Sam werkte. Jemig, al vijf jaar onderhand. Doordeweeks was Merlotte ’s avonds tot middernacht geopend en op vrijdag en zaterdag tot één uur. Sam had een poosje geprobeerd om op zondag open te gaan, maar dat loonde de moeite niet. Sindsdien was Merlotte op zondag gesloten, tenzij de bar voor een privéfeest was afgehuurd.

Sam deed zijn best om onze werktijden af te wisselen, zodat iedereen de kans had de lucratieve nachtdienst te draaien. Dus op sommige dagen werkte ik van elf tot vijf (of halfzes, als het erg druk was) en op andere dagen van vijf tot sluitingstijd. Hij had geëxperimenteerd met tijden en dagen totdat we het er allemaal over eens waren wat het beste werkte. Van ons verwachtte hij enige soepelheid en omgekeerd deed hij niet moeilijk als we vrij vroegen voor een begrafenis, een bruiloft of een andere mijlpaal.

Voordat ik bij Sam kwam werken, had ik een paar andere baantjes gehad. Hij was veruit de makkelijkste baas om voor te werken. Op een gegeven moment was hij zelfs meer dan mijn baas geworden; hij was mijn vriend. Toen ik erachter kwam dat hij een veranderaar was, kon me dat niets schelen. In de veranderaarsgemeenschap had ik horen fluisteren dat de Weers overwogen om in de openbaarheid te treden, net zoals de vamps hadden gedaan. Ik maakte me zorgen om Sam. Ik was bang dat de mensen in Bon Temps hem misschien niet zouden accepteren. Zouden ze vinden dat hij hen al die jaren voor de gek had gehouden of zouden ze er hun schouders over ophalen? Sinds de vamps hun zorgvuldig geplande onthulling hadden gedaan, was het leven zoals we dat tot dat ogenblik kenden over de hele wereld veranderd. Nadat de eerste schok was gezakt, hadden sommige landen aanstalten gemaakt om hen in hun samenleving op te nemen; andere hadden hen als niet-menselijk bestempeld en hun burgers opgeroepen vampiers zonder waarschuwing te doden (makkelijker gezegd dan gedaan).

‘Ik weet zeker dat Tanya het prima zal doen,’ zei ik, maar ik hoorde zelf hoe aarzelend dat klonk. In een opwelling – die waarschijnlijk te maken had met de vloedgolf aan emoties die ik in de loop van de dag over me heen had gekregen – sloeg ik mijn armen om Sam heen en gaf hem een knuffel. Ik rook schone huid en de zoetige geur van een lichte aftershave, een zweempje wijn en een vleugje bier... de geur van Sam. Alsof het zuurstof was, zoog ik die op in mijn longen.

Verrast gaf Sam me een knuffel terug, en een ogenblik voelde ik me door zijn warme omhelzing bijna licht in het hoofd van geluk. Daarna weken we allebei achteruit, want tenslotte waren we op ons werk en waren er nog een paar klanten aanwezig. Tanya kwam binnen, dus het was maar goed dat we elkaar hadden losgelaten. Ik wilde niet de indruk wekken dat dit normaal was.

Tanya was een aantrekkelijke vrouw van achter in de twintig, iets korter dan ik met mijn een meter zeventig. Haar haar, in bijna dezelfde tint bruin als haar ogen, was kortgeknipt, steil en glanzend. Ze had een kleine mond, een wipneusje en een goed figuur. Ik had geen enkele reden om een hekel aan haar te hebben, maar toch zag ik haar liever gaan dan komen. Ik schaamde me diep. Eigenlijk zou ik haar een eerlijke kans moeten geven om te laten zien hoe ze werkelijk was.

Vroeg of laat zou ik daar vanzelf wel achter komen. Je kunt je ware aard niet verhullen, niet voor mij tenminste – niet als je een normaal mens bent. Ik doe mijn best om niemand af te luisteren, maar ik kan me niet overal voor afschermen. Toen Bill en ik wat met elkaar hadden, had hij me geleerd hoe ik mijn gedachten moest afschermen. Sindsdien was mijn leven makkelijker, prettiger en meer ontspannen geworden.

Tanya was een vrouw die graag glimlachte, dat moest ik haar nageven. Ze glimlachte naar Sam, naar mij en naar de klanten. Het was geen nerveuze glimlach, zoals de mijne, zo’n grijns als om te zeggen: ik hoor herrie in mijn hoofd en ik doe mijn best om er vanbuiten normaal uit te zien; Tanya’s glimlach was er meer een van: ik ben heel leuk en opgewekt en ik zorg dat iedereen me aardig vindt. Voordat ze een dienblad oppakte en aan de slag ging, stelde ze een aantal verstandige vragen waaraan ik kon merken dat ze ervaring had.

‘Wat is er?’ vroeg Sam.

‘Niets,’ antwoordde ik. ‘Het is alleen...’

‘Ze lijkt me best aardig,’ zei hij. ‘Denk je dat er iets mis is met haar?’

‘Niet dat ik weet.’ Ik probeerde kordaat en opgewekt te klinken, al wist ik dat ik nerveus glimlachte. ‘Kijk, Jane Bodehouse wil nog een rondje. We moeten haar zoon maar weer bellen.’

Op dat moment draaide Tanya zich om en keek me aan, alsof ze mijn ogen in haar rug voelde branden. Haar glimlach was vervangen door zo’n doordringende blik dat ik mijn oordeel over haar goedlachsheid onmiddellijk bijstelde. Een poosje stonden we elkaar aan te staren, toen straalde ze weer naar me en liep door naar het volgende tafeltje, om de klant te vragen of hij nog een biertje wilde.

Plotseling vroeg ik me af of Tanya in Sam geïnteresseerd was. Het beviel me niet hoe ik me voelde toen ik daaraan dacht. Ik vond dat de dag al vermoeiend genoeg was geweest zonder een nieuwe kopzorg erbij. En zonder dat Jason had gebeld.

Toen ik na mijn dienst naar huis ging, zaten een heleboel dingen me dwars: vader Riordan, de Pelts, Cody, Crystals miskraam.

Ik reed over mijn met grind bedekte oprijlaan door het bos naar de open plek. Toen ik achteromreed om bij de achterdeur te parkeren, werd ik opnieuw getroffen door de geïsoleerde ligging van het huis. Nadat ik een paar weken in de stad had gewoond, leek het nog eenzamer, en hoewel ik het heerlijk vond om weer terug te zijn, voelde het anders dan voor de brand.

Ik had het nooit erg gevonden om in mijn eentje op zo’n afgelegen plek te wonen, maar de laatste maanden was ik me bewust geworden van mijn kwetsbaarheid. Een paar keer was het bijna misgegaan, en twee keer zaten er indringers op me te wachten toen ik thuiskwam. Sindsdien had ik stevige sloten op mijn deuren laten zetten, er zaten kijkgaatjes in de voor- en in de achterdeur en mijn broer had me zijn Benelli-geweer cadeau gegeven.

Op de hoeken van het huis had ik grote lampen laten aanbrengen, maar die wilde ik liever niet de hele nacht laten branden. Ik zat erover te denken om een bewegingssensor aan te schaffen. Het nadeel daarvan was dat ik op een grote open plek midden in het bos woonde, en dat er ’s nachts vaak beesten door mijn tuin liepen. Met een bewegingssensor zou het licht telkens aanspringen als er een dier door het gras scharrelde.

Het tweede punt van een licht dat aansprong was... dat het toch geen nut had. Datgene waar ik bang voor was, zou zich heus niet door een lamp laten afschrikken. Ik zou het alleen beter kunnen zien voordat het me verslond. Bovendien had ik geen buren die door het licht gewekt of opgeschrikt konden worden. Raar eigenlijk, dacht ik, dat ik haast nooit bang was geweest toen mijn grootmoeder nog leefde. Ze was een stoere tante geweest voor een vrouw van achter in de zeventig, maar ze zou me niet eens tegen een vlieg hebben kunnen beschermen. Op de een of andere manier had ik me veiliger gevoeld alleen omdat ik niet in mijn eentje was.

Na al dat gepieker over gevaar was ik behoorlijk gespannen toen ik uitstapte. Ik was langs een pick-up gereden die aan de voorkant geparkeerd stond. Terwijl ik de achterdeur openmaakte en door het huis naar de voordeur liep, had ik het akelige gevoel dat er iets zou gebeuren. Het rustige ogenblik op de veranda toen ik naar de bijtjes in de perenboom zat te kijken, leek opeens een week geleden in plaats van een paar uur.

Calvin Norris, de leider van de weerpanters in Hotshot, stapte uit zijn pick-up en liep de trap op. Hij was in de veertig, met een baard, een ernstige man die zijn verantwoordelijkheden serieus nam. Het was duidelijk dat hij net van zijn werk kwam. Hij was gekleed in het blauwe hemd en de spijkerbroek die alle voormannen van houtbedrijf Norcross droegen.

‘Sookie,’ zei hij, met een knikje naar me.

‘Kom binnen,’ reageerde ik aarzelend. Calvin was altijd beleefd tegen me geweest en een paar maanden geleden had hij geholpen mijn broer te bevrijden toen die gegijzeld was. Ik zou hem op zijn minst fatsoenlijk te woord moeten staan.

‘Mijn nicht heeft gebeld toen het gevaar geweken was,’ zei hij ernstig, terwijl hij op de bank ging zitten nadat ik door een gebaar had aangegeven dat hij welkom was. ‘Ik denk dat je haar leven hebt gered.’

‘Ik ben heel blij dat Crystal weer beter is. Ik heb alleen maar een dokter gebeld.’ Ik plofte neer in mijn oude lievelingsstoel en merkte dat ik in elkaar zakte van moeheid. Ik dwong mezelf rechtop te gaan zitten. ‘Kon dr. Ludwig het bloeden laten ophouden?’

Calvin knikte. Hij keek me strak aan, met een ernstige blik in zijn vreemde ogen. ‘Ze komt er wel overheen. Onze vrouwen hebben vaak miskramen. Daarom hoopten we dat... Nou ja.’

Ik kromp ineen en voelde het gewicht van Calvins hoop dat ik met hem zou paren zwaar op mijn schouders rusten. Waarom ik me schuldig voelde, weet ik niet eens; waarschijnlijk vanwege zijn teleurstelling. Tenslotte kon ik er niets aan doen dat het idee me niet erg aantrok.

‘Jason en Crystal zullen wel gaan trouwen, denk ik,’ zei Calvin op nuchtere toon. ‘Eigenlijk ben ik niet dol op je broer, maar ik hoef gelukkig niet met hem te trouwen.’

Verbijsterd vroeg ik me af of het idee van een bruiloft van Jason kwam, of van Calvin of Crystal. Vanochtend was Jason in elk geval niet bezig geweest met trouwen, maar het kon zijn dat hij het door zijn ongerustheid over Crystal was vergeten. ‘Nou, als ik eerlijk ben, ben ik ook niet dol op Crystal. Maar gelukkig hoef ik niet met haar te trouwen.’ Ik ademde diep in. ‘Ik zal mijn best doen om ze te helpen als ze besluiten om... om dat te doen. Jason is zo’n beetje alles wat ik nog heb, zoals je weet.’

‘Sookie,’ zei hij, en zijn toon was opeens veel minder zelfverzekerd, ‘er is nog iets anders waar ik het over wil hebben.’

Ach, natuurlijk. Hier kwam ik niet onderuit.

‘Ik weet dat je, toen je naar mijn huis kwam, iets hebt gehoord waardoor je een hekel aan me hebt gekregen. Ik wil graag weten wat dat was. Als ik niet weet wat er aan de hand is, kan ik het niet rechtzetten.’

Ik ademde diep in en woog mijn woorden zorgvuldig af. ‘Ik weet dat Terry je dochter is, Calvin.’ Toen Calvin uit het ziekenhuis was ontslagen nadat hij was neergeschoten, was ik bij hem langsgegaan en in zijn huis had ik Terry en haar moeder Maryelizabeth ontmoet. Hoewel duidelijk was dat ze daar niet woonden, was het al even duidelijk dat ze zich er helemaal thuis voelden. Op een gegeven moment had Terry gevraagd of ik met haar vader ging trouwen.

‘Ja,’ gaf Calvin toe. ‘Als je het me had gevraagd, zou ik het je hebben verteld.’

‘Heb je nog meer kinderen?’

‘Ja. Nog drie.’

‘Van verschillende moeders?’

‘Van drie verschillende moeders.’

Ik had gelijk gehad. ‘Hoezo?’ vroeg ik voor de zekerheid.

‘Omdat ik volbloed ben,’ antwoordde hij, alsof het vanzelf sprak. ‘Aangezien alleen het eerste kind van een volbloed koppel een volbloed panter wordt, moeten we ons inhouden.’

Ik was heel blij dat ik nooit serieus had overwogen om met Calvin te trouwen, want anders zou ik ter plekke hebben overgegeven. Wat ik al vermoedde nadat ik het opvolgingsritueel voor de troepmeester had meegemaakt, was waar. ‘Dus het is niet het eerste kind van een vrouw die een volbloed vormveranderaar wordt, maar haar eerste kind met een bepaalde man.’

‘Precies.’ Calvin keek verbaasd dat ik dat niet wist. ‘Alleen het eerste kind van een willekeurig volbloed koppel is een echte. Dus als ons volk te klein wordt, moet een volbloed man met zo veel mogelijk volbloed vrouwen paren om de troep te vergroten.’

‘Oké.’ Ik zweeg een ogenblik om te kalmeren. ‘Dacht je dat ik er geen bezwaar tegen zou hebben dat je andere vrouwen zwanger zou maken als we getrouwd waren?’

‘Nee, dat zou ik niet hebben verwacht van een buitenstaander,’ antwoordde hij, op dezelfde nuchtere toon. ‘Ik vind dat het tijd wordt om me aan één vrouw te binden. Ik heb mijn plicht als leider gedaan.’

Het kostte me moeite om niet overdreven te zuchten. Bij een ander zou ik hebben gegniffeld, maar Calvin was een fatsoenlijke man, die zo’n reactie niet verdiende.

‘Nu verlang ik naar een levenspartner, en voor de troep zou het goed zijn als ik vers bloed in de gemeenschap kan brengen. Het is te merken dat we veel te lang onderling zijn getrouwd. Mijn ogen kunnen nauwelijks nog voor menselijk doorgaan, en Crystal doet er een eeuwigheid over om te veranderen. We moeten onze genenpool verversen, zoals de wetenschappers het noemen. Als wij samen een kind zouden krijgen, wat ik hoop, dan zou dat kind nooit een volbloed Weer zijn, maar hij of zij zou zich wel met iemand uit de gemeenschap kunnen voortplanten en daardoor vers bloed en nieuwe vaardigheden inbrengen.’

‘Waarom heb je mij uitgekozen?’

Bijna verlegen antwoordde hij: ‘Ik vind je aardig. En je bent een schoonheid.’ Hij glimlachte naar me, waardoor hij er opeens heel aandoenlijk uitzag. ‘Ik zie je al jaren achter de bar staan. Je bent vriendelijk tegen iedereen, je werkt hard en je hebt niemand die voor je zorgt zoals je verdient. En je weet van ons af, dus zou het geen grote schok voor je zijn.’

‘Doen andere soorten veranderaars dat ook?’ vroeg ik, zo zacht dat ik mezelf niet eens kon horen. Ik staarde naar mijn handen, die ineengeklemd op mijn schoot lagen, en kon haast geen lucht krijgen terwijl ik op zijn antwoord wachtte. In gedachten zag ik Alcides groene ogen voor me.

‘Wanneer de troep te klein wordt, is het hun plicht,’ zei hij langzaam. ‘Wat zit je dwars, Sookie?’

‘Toen ik naar de troepmeesterverkiezing in Shreveport ging, had de winnaar, Patrick Furnan, seks gehad met een jong Weermeisje, hoewel hij getrouwd was. Daarom vroeg ik het me af.’

‘Zou ik ooit een kans hebben gehad bij jou?’ Calvin had kennelijk zijn eigen conclusies getrokken. Je kon het hem niet kwalijk nemen dat hij zijn levenswijze in stand wilde houden. Als de manier waarop hij dat deed me niet aanstond, was dat mijn probleem.

‘Ik was zeker in je geïnteresseerd,’ zei ik. ‘Maar ik ben gewoon te veel mens om de kinderen van mijn man om me heen te kunnen verdragen. Dat zou ik gewoon te... Ik zou er echt niet tegen kunnen als ik wist dat mijn man seks had gehad met vrijwel iedere vrouw die ik elke dag tegenkwam.’ Jason zou zich onmiddellijk thuis voelen in Hotshot. Ik aarzelde even, maar hij bleef zwijgen. ‘Ik hoop dat mijn broer welkom is in jullie gemeenschap, ongeacht mijn antwoord.’

‘Ik weet niet of hij begrijpt hoe het bij ons werkt,’ zei Calvin. ‘Maar Crystal heeft al eens eerder een miskraam gehad, van een volbloed. Nu heeft ze het kind van je broer verloren. Ik denk dat ze beter niet nog een keer kan proberen een panter te krijgen. Het is mogelijk dat ze geen kind van je broer kan krijgen. Voel je je verplicht hem dat te vertellen?’

‘Ik vind niet dat ik dat met Jason moet bespreken... Dat zou Crystal moeten doen.’ Ik keek Calvin strak aan en wilde zeggen dat Jason niet zou moeten trouwen als het hem er alleen maar om ging kinderen te krijgen. Maar ik besefte dat het een gevoelig onderwerp was en besloot wijselijk mijn mond te houden.

Bij het afscheid schudde Calvin me op een vreemde, formele manier mijn hand. Volgens mij wilde hij daarmee het eind van zijn vrijage aangeven. Ik had me nooit sterk tot Calvin Norris aangetrokken gevoeld en had zijn aanzoek niet serieus overwogen. Maar als ik eerlijk was, moest ik toegeven dat ik droomde van een man met een goede baan en secundaire arbeidsvoorwaarden, een man die na zijn werk meteen naar huis ging en die in zijn vrije tijd klusjes in huis deed. Er waren mannen die dat deden, mannen die nooit een andere gedaante aannamen, mannen die vierentwintig uur per dag in leven waren. Dat wist ik van de vele gedachten die ik had afgeluisterd in de bar.

Wat me van Calvins bekentenis – of verklaring – het meeste trof, was wat ik daardoor over Alcide zou kunnen ontdekken.

Alcide had mijn genegenheid opgewekt, en mijn begeerte. Toen ik aan hem dacht, vroeg ik me onwillekeurig af hoe het zou zijn om met hem getrouwd te zijn. Dat vroeg ik me heel persoonlijk af, niet in het algemeen als een soort ziektekostenverzekering zoals bij Calvin. De stille hoop die Alcide bij me had aangewakkerd, had ik laten varen nadat ik noodgedwongen zijn vroegere verloofde had doodgeschoten. Toch was er diep in mijn hart nog een sprankje dat zich vastklampte aan die gedachte, iets wat ik ook voor mezelf verborgen had gehouden, zelfs nadat ik had ontdekt dat hij iets met Maria-Star had. Tot vandaag nog had ik keihard tegenover de Pelts ontkend dat Alcide ook maar iets voor me voelde. Maar een vlaagje eenzaamheid vanbinnen was hoop blijven koesteren.

Langzaam stond ik op, voor mijn gevoel twee keer zo oud als ik was, en liep naar de keuken om iets uit de diepvries te halen voor mijn avondeten. Honger had ik niet, maar als ik nu niets klaar ging maken, zou ik later iets onverstandigs eten, hield ik mezelf streng voor.

Maar die avond kwam het niet van koken.

Ik leunde tegen de deur van de koelkast en huilde.