25
Soms ga ik er misschien te hard tegenaan. Ik weet het niet. Dat is iets wat ik van jongs af aan al heb. Mijn vader gedroeg zich als een kwaaie beer als hij dronk, en de hele familie werd bang en smeerde ’m. Maar ik ging op hem af, man to man, en ik schreeuwde. Ik brulde dingen als: ‘Hou op met drinken!’ Hij werd uitzinnig. ‘Godverdomme, dit is mijn huis. Ik doe hier wat ik wil. Ik gooi je eruit!’
Het was soms een enorm tumult. De hele flat dreunde. We vochten nooit met elkaar. Hij had een groot hart. Hij zou voor me door het vuur gaan. Maar eerlijk gezegd: ik was bereid om erop te slaan.
Ik was bereid tot wat dan ook. Soms begreep ik heus wel dat het zinloos was. Dat het alleen maar conflicten en woede opleverde. We zouden geen stap verder komen, integendeel. En toch ging ik door. Ik ging het gevecht aan. Denk niet dat ik probeer op te scheppen, zo van: ‘ik was de harde jongen van de familie’, bla bla bla. Echt niet. Ik vertel de waarheid.
Die eigenschap had ik al jong. Ik ging erop af. Ik vluchtte niet, en dat was niet alleen zo bij mijn vader. Het was overal. Mijn hele jeugd zat vol harde types, die ontvlamden als de bliksem: mijn moeder, mijn zussen, de jongens op de pleinen. Sindsdien heb ik dat in me, dat waakzame: wat is er? Wil iemand ruziemaken? Mijn lichaam is altijd klaar voor de strijd.
Dat was de weg die voor mij was weggelegd. Anderen in de familie hadden andere rollen. Naar Sanela ging je met je emoties. Ik was de vechter. Als er iemand klierde, klierde ik terug. Dat was mijn manier om te overleven. Ik leerde dingen niet mooier voor te stellen dan ze waren. Dan snapten mensen het niet. Ik zei dingen recht voor z’n raap. Niet van: ‘Je bent geweldig, je bent fantastisch, maar…’ Ik zei iemand recht in zijn gezicht: ‘Flink zijn, verdomme!’ En dan trok ik mijn consequenties. Zo was het. Zo ben ik opgegroeid. Natuurlijk was ik erg veranderd toen ik bij Barcelona kwam. Ik had Helena ontmoet en kinderen gekregen. Ik was tot rust gekomen. Ik zei: ‘wil je me alsjeblieft de boter aangeven’, en zo. Maar het zat nog wel in me. Ik balde mijn vuisten, toen bij de club, en wapende me om voor mezelf op te komen.
Het was voorjaar 2010. Er kwam een WK aan, in Zuid-Afrika, en bij Barça ging Joan Laporta weg. Er moest een nieuwe voorzitter worden gekozen en dat geeft altijd trammelant. Mensen worden onzeker. Er werd iemand gekozen die Sandro Rosell heette. Hij was tot 2005 vicevoorzitter geweest, en was een vriend van Laporta. Maar toen was er iets gebeurd. Nu waren het vijanden, zei men. Dus logisch dat mensen ongerust waren. Zou Rosell de hele oude bende opruimen? Niemand wist het. Technisch directeur Txiki Begiristain trad al af voordat Rosell hem kon ontslaan. En ik vroeg me natuurlijk af: wat betekent dit voor mijn conflict?
Laporta had me voor een recordbedrag gekocht, en het was geen onredelijke gedachte dat Rosell het hem nog even wilde inpeperen dat dat een idiote investering was. Veel kranten schreven ook dat Rosells eerste taak was om mij te verkopen. De journalisten hadden wel geen idee wat er tussen Guardiola en mij was voorgevallen, maar dat had ik in zekere zin eigenlijk ook niet. Maar ze hadden wel door dát er iets mis was, en eerlijk gezegd hoefde je geen voetbalexpert te zijn om dat te snappen. Ik liet het hoofd hangen en ik reageerde op het veld niet zoals ik anders deed. Guardiola had me kapotgemaakt. Ik weet nog dat Mino de nieuwe voorzitter belde. Hij vertelde wat Guardiola in dat gesprek had gezegd.
‘Wat bedoelde hij daar in godsnaam mee?’ vroeg hij. ‘Wil hij van Zlatan af?’
‘Nee, nee,’ antwoordde Rosell. ‘Guardiola gelooft in hem.’
‘Maar waarom zegt hij dan zoiets?’
Rosell had geen antwoord. Hij was nieuw. Niemand leek het te weten. De situatie was onzeker. We werden kampioen en het werd vakantie. Het was lang geleden dat ik daar zó’n behoefte aan had gehad. Ik moest eruit en we gingen op reis: LA, Vegas, overal. En intussen werd het WK gespeeld. Ik keek nauwelijks. Ik was te teleurgesteld. Zweden was er niet bij en eerlijk gezegd wilde ik helemáál niet aan voetbal denken. Ik probeerde de hele rotzooi in Barcelona te vergeten. Maar dat ging op den duur natuurlijk niet. De dag naderde dat we naar huis moesten en, hoe weinig ik het ook wilde, alle vragen kwamen terug. Wat gaat er gebeuren? Wat moet ik doen? Het stormde vanbinnen bij me en natuurlijk begreep ik wel dat er een voor de hand liggende oplossing was. Ik kon me laten verkopen. Maar zo gemakkelijk wilde ik mijn droom niet opgeven. Nooit van mijn leven. Ik besloot me op de training uit te sloven als een beest en beter te worden dan ooit.
Niemand kreeg mij eronder. Ik zou het ze allemaal laten zien. Maar wat denk je dat er gebeurde? Ik kreeg de kans niet om iets te laten zien. Ik had mijn voetbalschoenen nog niet aan of Guardiola riep me weer bij zich. Dat was op 19 juli, geloof ik. De meesten waren nog niet terug van het WK. Het was nog heel rustig. Pep probeerde het met een beetje smalltalk. Hij had duidelijk een boodschap. Hij was zenuwachtig en niet op z’n gemak. Toch wilde hij eerst zomaar een beetje gezellig doen.
‘Hoe was je vakantie?’
‘Goed, goed!’
‘En hoe voel je je voor het nieuwe seizoen?’
‘Ook goed. Ik ben geprikkeld. Ik zal alles geven.’
‘Zeg…’
‘Ja?’
‘Je moet je erop voorbereiden dat je op de bank zit. Je zult niet spelen,’ zei hij. Nogmaals, dit was op de eerste dag. De voorbereiding was nog niet eens begonnen. Guardiola had me nog niet zien spelen, nog geen minuut. Wat hij zei was alleen maar op te vatten als een nieuwe persoonlijke aanval.
‘Oké,’ antwoordde ik alleen maar. ‘Ik begrijp het.’
‘En zoals je weet, hebben we David Villa van Valencia gekocht.’
David Villa was geweldig in vorm, geen twijfel aan. Hij was een van de grote mannen van het Spaanse elftal dat op dat moment bezig was wereldkampioen te worden, maar toch: hij was een vleugelspeler. Ik was spits. Villa had eigenlijk niks met mij te maken.
‘Wat vind je daarvan?’ vervolgde hij.
Niks, dacht ik eerst, hooguit iets van ‘gefeliciteerd’. Maar toen bedacht ik: zal ik Guardiola eens testen?
Zal ik eens proberen uit te vinden of het überhaupt iets met voetbal te maken heeft, of dat het hem er alleen maar om gaat mij bij de club weg te krijgen?
‘Wat ik ervan vind?’ begon ik.
‘Ja?’
‘Nou, dat ik harder moet werken. Ik zal als een idioot gaan werken om een plek in de ploeg te verdienen. Ik zal je ervan overtuigen dat ik goed genoeg ben.’ Eerlijk gezegd geloofde ik het zelf haast niet.
Zo had ik nog nooit bij een trainer geslijmd. Mijn filosofie is altijd geweest om mijn spel te laten spreken. Het is gewoon belachelijk om te lopen vertellen dat je alles zult geven. Je wordt betaald om alles te geven. Maar dit was mijn manier om het te proberen te begrijpen. Ik wilde horen wat hij antwoordde. Zei hij: ‘Oké, dan zullen we zien of je een plekje krijgt’, dan was dat belangrijk. Maar hij keek me alleen maar aan.
‘Dat weet ik wel. Maar wat doen we dan?’ vroeg hij.
‘Net wat ik zeg,’ ging ik door. ‘Ik ga hard werken en als je vindt dat ik goed genoeg ben, speel ik op elke positie die je maar wilt: achter Messi, voor hem, onder hem. Wat dan ook. Dat bepaal jij.’
‘Dat weet ik. Maar wat doen we dan?’
Hij leek wel een papegaai. Hij zei niet één keer eerlijk wat hij bedoelde. Dat kan hij niet. Het hoefde ook niet. Ik begreep het wel. Het ging helemaal niet over de vraag of ik me in de ploeg speelde of niet. Dit was iets persoonlijks, niet meer en niet minder, en nogmaals, die man is een haas. In plaats van ronduit te zeggen dat hij niet met mijn persoonlijkheid overweg kon, probeerde hij het in één onduidelijke frase te verhullen.
‘Maar wat doen we dan?’
‘Ik doe net als iedereen: ik speel voor Messi,’ zei ik.
‘Dat weet ik. Maar wat doen we dan?’
Het was gewoon belachelijk. Ik denk dat hij wilde dat ik uiteindelijk kwaad werd en schreeuwde: ‘Dit pik ik niet. Ik ga hier weg!’ Dan zou hij kunnen zeggen: ‘Zlatan wilde hier zelf weg. Dit is niet mijn beslissing.’ Maar ik mag dan wild zijn, een jongen die te vaak de confrontatie zoekt, ik weet ook wanneer ik me moet beheersen. Ik had er niks bij te winnen als ik zei dat ik verkocht wilde worden. Ik bedankte hem rustig voor het gesprek en ging weg.
Ik was natuurlijk woedend. Ik kookte. Maar het gesprek was toch nuttig geweest. Ik had begrepen waar het om ging: hij wilde me niet laten spelen, al leerde ik ook door de lucht te vliegen. Dus de vraag was nu: zou ik het kunnen opbrengen om elke dag naar de training te gaan en dat uilskuiken te zien? Ik twijfelde eraan. Misschien moest ik van tactiek veranderen. Ik dacht erover na. Ik dacht er de hele tijd over na.
We gingen in de voorbereiding naar Zuid-Korea en China, en daar mocht ik een paar wedstrijden spelen. Dat had niks te betekenen. De belangrijkste spelers waren nog niet terug van het WK. Ik was nog steeds het zwarte schaap. Guardiola bleef uit de buurt. Als hij iets wilde, stuurde hij Manuel Estiarte. Manuel was een vroegere waterpoloër. Nu was hij Guardiola’s rechterhand, en hij deed zijn uiterste best onaardig te zijn. Ik mocht geen minuut, geen seconde vergeten dat ik buitengesloten was. En de media waren al die tijd gek. Het was de hele zomer doorgegaan. Wat gebeurt er met Zlatan? Wordt hij verkocht? Blijft hij? Ze zaten voortdurend achter me aan, en achter Guardiola ook. Hij kreeg er de hele tijd vragen over en wat denk je dat hij zei? Recht voor z’n raap: ‘Ik mag Zlatan niet. Hij kletst over mijn ballen en ik wil hem kwijt’? Niet direct. Hij keek ongemakkelijk en hij brabbelde zijn prietpraat.
‘Zlatan beslist zelf over zijn toekomst.’
Zo’n flauwekul. Er begon iets te tikken in me. Ik voelde me nagewezen en verdoemd. Ik wilde iets explosiefs doen. Maar – hoe zal ik het zeggen? – er broeide ook iets in me. Want ik begreep natuurlijk wel: de zaak is een nieuwe fase ingegaan. Het was nou niet meer alleen oorlog. Het gevecht op de transfermarkt was ook losgebarsten. Van dat spelletje hou ik, zoals je weet, en aan mijn zijde had ik de man die dat kan als geen ander: Mino. We hadden het er de hele tijd over en we besloten het hard te spelen; Guardiola verdiende niet beter.
In Zuid-Korea had ik een gesprek met Josep Maria Bartomeu, de nieuwe vicevoorzitter van de club. We zaten te praten in het hotel, en die man was in elk geval duidelijk.
‘Zlatan, als je aanbiedingen krijgt, denk er dan over na,’ zei hij.
‘Ik ga nergens heen,’ antwoordde ik. ‘Ik ben een Barcelonaspeler. Ik blijf bij Barça.’
Josep Maria Bartomeu keek verbaasd.
‘Maar hoe moeten we dit dan oplossen?’
‘Ik heb wel een idee,’ antwoordde ik.
‘O ja?’
‘Zet bij de training een ziekenwagen standby voor Guardiola, want je weet dat ik een tijdbom ben. Ik sta niet in voor wat er gaat gebeuren.’
Josep Maria Bartomeu schrok. Ik daagde hem natuurlijk uit, het was een provocatie, zonder meer, maar ik keek bloedserieus.
‘Je maakt een geintje.’
‘Echt niet.’
‘Nee.’
‘We hebben een probleem,’ vervolgde ik. ‘We hebben een trainer die geen vent is en me niet durft te vertellen dat hij me hier niet wil hebben. Ik wil blijven. Maar als hij me wil verkopen, moet hij dat zelf zeggen, luid en duidelijk. Anders kan er van alles gebeuren. Begrepen?’
Zo te zien wel, en ik liet Josep Maria Bartomeu achter. Nu was het spel op de wagen. Mino was in het geheim hard aan het werk. Eerst had hij contact met Manchester City en Milan, en ik wist wel dat er bij City iets geweldigs gebeurde en dat ze daar al het geld van de wereld leken te hebben sinds de mensen uit de Verenigde Arabische Emiraten de club hadden overgenomen. City zou binnen enkele jaren ongetwijfeld een grote club worden. Maar ik was al bijna 29. Ik had geen tijd voor langetermijnplannen en geld is nooit het belangrijkst voor me geweest. Ik wilde naar een ploeg die nu al goed was, en geen club in Europa had zo’n traditie als Milan.
‘We gaan voor Milan,’ zei ik.
Als ik er achteraf over nadenk, is het ongelofelijk. Vanaf de dag dat Guardiola me bij zich riep en zei dat ik op de bank zou moeten zitten, speelden we het keihard, en we merkten natuurlijk dat we Guardiola en het bestuur in het nauw brachten. Dat was helemaal volgens plan. We zouden die mannen zo op de zenuwen werken dat ze me goedkoop moesten laten gaan. Dat zou in principe de voorwaarden scheppen voor een goed persoonlijk contract. We hadden een gesprek met Sandro Rosell, de nieuwe voorzitter, en we merkten meteen dat Rosell klem zat.
Hij snapte ook niet wat het probleem tussen Guardiola en mij was. Hij begreep alleen dat de situatie onhoudbaar was en dat hij me moest verkopen, als hij de trainer tenminste niet de laan uit wilde sturen. Maar dat kon natuurlijk niet. Niet na alle successen die de club had gehad. Rosell had geen keus. Of hij me nou graag mocht of de pest aan me had, hij moest van me af.
‘Het is spijtig allemaal,’ zei hij. ‘Maar het is niet anders. Is er een bepaalde club waar je naartoe wilt?’
Mino en ik waren op die vraag voorbereid.
‘Ja, eigenlijk wel,’ zei ik. ‘Er is een club.’
‘Goed. Heel goed.’ Het gezicht van Sandro Rosell klaarde op. ‘Welke club?’
‘Real Madrid,’ zei ik.
Sandro Rosell verbleekte. Een ster van Barcelona naar Real laten gaan is zoiets als hoogverraad.
‘Not possible,’ antwoordde hij, ‘alles is goed, maar dat niet.’
Hij was geschokt en Mino en ik voelden: nu hebben we de overhand, nu spelen we ons spel. Ik vervolgde kalm – want je moet weten dat Mourinho in die tijd net rond was met Real: ‘Maar je vroeg het en ik gaf antwoord, en ik zeg het graag nog eens: Real Madrid is de enige club die ik me kan voorstellen. Want ik mag Mourinho graag. Maar dan moeten jullie bellen en het zelf vertellen. Is dat goed?’
Dat was niet goed. Niets ter wereld was minder goed en dat wisten wij natuurlijk best. Sandro Rosell raakte in paniek. De club had me voor 66 miljoen euro gekocht. De man stond onder druk om geld terug te krijgen, maar als hij me aan Real verkocht, zou hij min of meer door de fans worden afgeschoten en binnen tien minuten worden ontslagen. Het viel niet mee voor hem, ik kan niet anders zeggen. Hij kon me niet houden vanwege de trainer. Hij kon me niet aan de aartsvijand verkopen. De man was het initiatief kwijt en wij gingen keihard door.
‘Maar stel je voor, dat zal toch heel soepel gaan. Mourinho heeft zelf gezegd dat hij me wil hebben!’
Daar wisten we niks van. Maar op die lijn gingen we zitten.
‘Nee,’ zei hij.
‘Wat vervelend nou. Echt! Real is de enige club die we ons kunnen voorstellen.’
We gingen glimlachend weg. Real, Real, hadden we gezegd. Maar we waren bezig met Milan. Daar waren we voor aan het werk. Als Rosell wanhopig was, was dat niet goed voor Barça. Maar wel voor Milan. Hoe meer Rosell zich genoodzaakt voelde te verkopen, hoe goedkoper ik zou worden, en dat was op termijn in ons voordeel. Het was een spel en het werd op verschillende niveaus gespeeld, voor en achter de coulissen. Maar de klok tikte ook door. De transfertermijn sloot op 31 augustus en op de 26e zouden we in Camp Nou een vriendschappelijke wedstrijd spelen tegen datzelfde Milan. Toen was er nog niks rond. Maar de media hadden het er wel al over. Er werd druk gespeculeerd en Galliani, de vicevoorzitter van Milan, verklaarde plechtig dat hij Barcelona niet zou verlaten zonder Ibrahimovic.
In het stadion zwaaiden de supporters met spandoeken: ‘Blijf, Ibra!’ Ik kreeg natuurlijk veel aandacht. Maar het was toch vooral de wedstrijd van Ronaldinho. Ronaldinho is in Barcelona een god. Hij speelde bij Milan, maar hij was bij Barça geweest en was toen twee jaar achter elkaar tot beste speler van de wereld gekozen. Voor de wedstrijd zouden zijn beste acties te zien zijn op een groot scherm in het stadion en hij zou er een ererondje lopen. Maar die man… die doet wat hij wil.
We zaten in de kleedkamer te wachten om het stadion in te gaan. Ik had een raar gevoel. Buiten hoorde je het gedreun van het publiek. Guardiola keek me natuurlijk niet aan en ja, ik dacht: is dit mijn laatste wedstrijd met Barça? Wat gaat er gebeuren? Ik had geen idee. Toen schrokken we allemaal. Ronaldinho keek om de hoek van de deur en Ronaldinho, die straalt wat uit. Hij is een van de grootsten. We staarden hem allemaal aan.
‘Ibra,’ riep hij grijnzend.
‘Ja?’ reageerde ik.
‘Heb je je koffers gepakt? Ik ben hier om je mee te nemen naar Milaan!’ Toen lachten we allemaal, zo van: ‘die verrekte Ronaldinho toch, komt hier zomaar bij ons naar binnen’. Ze keken naar mij.
Ze hadden het allemaal natuurlijk wel gedacht. Maar niemand had het nog zo zonder omwegen gehoord. Nu bleven ze het maar herhalen. Ik stond in de basis. De wedstrijd had eigenlijk weinig te betekenen. Vlak voor de aftrap dolden Ronaldinho en ik er nog steeds over, zo van: ‘Ben je gek?’ De foto’s van ons, lachend op het veld, waren later overal te zien. Maar het ergste was het toen we de spelerstunnel door gingen voor de tweede helft. Toen riepen al die grote namen, Pirlo, Gattuso en Ambrosini: ‘Je moet komen, Ibra! We hebben je nodig!’
Milan had het de laatste tijd niet makkelijk gehad. Inter was de laatste jaren de sterkste ploeg van de Italiaanse competitie en in Milaan verlangde iedereen natuurlijk naar een nieuwe bloeiperiode. Achteraf weet ik dat veel spelers, met Gattuso voorop, bij de clubleiding hadden aangedrongen: ‘Koop Ibra in godsnaam. We hebben een echte winnaar nodig in de ploeg.’
Maar het viel niet mee. Milan had niet zo veel geld als vroeger en hoe wanhopig Sandro Rosell ook was, hij probeerde tot op het laatst zoveel mogelijk voor me te krijgen. Hij wilde 50 miljoen euro. Of 40. Maar Mino bleef hoog spel spelen.
‘Jullie krijgen geen fluit. Ibra gaat naar Real. We willen niet naar Milan.’
‘Dertig dan?’
De klok tikte door en Rosell bleef de prijs maar verlagen. Het zag er steeds beter uit. Galliani kwam bij Helena en mij op bezoek in ons huis op de berg. Galliani is een echte zwaargewicht. Hij is kaal en cool, en is een oud maatje en zakenvriendje van Berlusconi. Hij is een verrekt goeie onderhandelaar. Ik had al eerder met hem te maken gehad, toen ik op het punt stond bij Juventus weg te gaan, en toen had hij gezegd: ‘Ik bied je dit of niks!’ Juventus verkeerde toen in een crisis, zoals je weet, en hij had de overhand. Nu was de situatie omgekeerd. Nu lag de druk op hem. Hij kon niet weg zonder mij, niet na de beloftes die hij had gedaan, en niet bij deze druk van spelers en supporters. Bovendien hadden we hem geholpen. We hadden de transfersom omlaag gekregen. Hij wilde me op een koopje hebben, leek het.
‘Dit zijn mijn voorwaarden,’ zei ik. ‘Die of niks.’ Ik zag hem overwegen en zweten.
Het waren geen slechte eisen. Het was ongeveer hetzelfde salaris als in Barcelona plus nog wat andere dingen.
‘Oké,’ zei hij.
‘Oké.’
We gaven elkaar er de hand op en daarna gingen de onderhandelingen over mijn prijs door. Dat was iets tussen de clubs en dat kon me eigenlijk niet schelen. Maar het was een drama, en daar speelden een heleboel factoren een rol bij. Een daarvan was de tijd. De klok tikte door. Een andere factor was de onrust. Een derde het onvermogen van de trainer om met mij om te gaan. Al die dingen speelden Galliani in de kaart. Met elk uur dat verstreek, werd Sandro Rosell nerveuzer, en mijn prijs ging steeds verder omlaag. Ten slotte werd ik voor 20 miljoen euro verkocht. Twintig miljoen! Gefeliciteerd, Guardiola!
Ik bedoel, het was misschien reteleuk om niet met mij te praten en me buiten te sluiten. Maar het heeft je de man gekost! Je hebt je club enorme verliezen bezorgd, en dat heb ik ook allemaal tegen Sandro Rosell gezegd. Niet dat dat nou direct nodig was. Hij wist het wel. Hij had er vast wel al van wakker gelegen en het vervloekt. Ik bedoel, ik had 22 doelpunten gemaakt en 15 assists gegeven in mijn seizoen bij Barcelona. Toch was ik bijna zeventig procent in waarde gedaald. Wiens schuld was dat? Dat wist Sandro Rosell heel goed. Ik weet nog dat we met z’n allen in het kantoor van Camp Nou stonden: hij, Mino, Galliani, mijn advocaat, vicevoorzitter Josep Maria Bartomeu en ik. Voor ons lag het contract. We hoefden alleen nog maar te ondertekenen en afscheid van elkaar te nemen.
‘Ik wil dat jullie weten…’ begon Rosell.
‘Ja?’
‘… dat ik de slechtste zaak van mijn hele leven heb gedaan,’ vervolgde hij. ‘Ik doe je in de uitverkoop, Ibra!’
‘Zo zie je maar wat slecht leiderschap kan kosten.’
‘Ik weet dat het niet goed is aangepakt,’ zei hij, en hij ondertekende.
Daarna was het mijn beurt. Ik had de pen in mijn hand. Iedereen keek naar me en ik had het gevoel dat het gepast was om iets te zeggen. Hoewel… gepast? Ik had mijn mond misschien moeten houden. Maar ik wilde puur persoonlijk een paar dingen benadrukken.
‘Ik heb een boodschap voor Guardiola,’ begon ik, en toen werden ze natuurlijk allemaal nerveus. Zo van: Wat komt er nou? Was die ruzie niet genoeg? Kan die man niet gewoon ondertekenen?
‘Moet dat?’
‘Ik wil dat jullie iets doorgeven aan Guardiola.’
‘Wat dan?’
‘Dit: als hij ook maar één woord over mij zegt in de kranten, positief of negatief, dan zal ik hem krijgen. Niet in Barcelona. Dat is zijn thuisstad. Dat respecteer ik. Daar mag hij zeggen wat hij wil. Maar als hij buiten Barcelona ook maar één woord over mij zegt, dan zal ik hem te pakken krijgen. Vertel hem dat maar!’
Daarna ondertekende ik. Er waren vast wel mensen die dachten dat dat onnodig was. Waarom kwam ik daar nou mee? Maar nee, het was niet onnodig, echt niet. Er gebeurde op dat moment iets met me; dat merkte ik meteen. Ik kreeg mijn motivatie terug. Alleen al het idee om het hem betaald te zetten prikkelde me, echt waar. Opeens voelde ik die woede weer die ik nodig had om heel goed te spelen. Zo simpel was het.
Toen ik mijn handtekening onder dat stuk zette en die boodschap doorgaf, werd ik mezelf weer. Het was net of ik wakker werd uit een kwade droom. Voor het eerst sinds lange tijd had ik zin in voetballen. Weg waren al die gedachten over stoppen die mijn zomer hadden vergiftigd. Er brak een periode aan waarin ik op puur plezier speelde. Of liever gezegd: ik speelde op puur plezier en pure woede – plezier dat ik bij Barça weg was en woede dat één man mijn droom had verpest.
Ik voelde me bevrijd en ik kon de hele zaak nu ook helder zien. Toen ik er middenin zat, had ik mezelf geprobeerd op te peppen: zo erg is het niet, ik kom wel terug, ik zal het ze laten zien. Zo was ik de hele tijd bezig. Maar toen, toen het eindelijk voorbij was, besefte ik: shit, dit is zwaar geweest. De man die het meest voor mij als voetballer had moeten betekenen, had me volledig genegeerd, en dat was zo ongeveer het ergste van alles wat ik had meegemaakt. Je weet dat ik vreselijk onder druk stond, en dan heb je je trainer nodig.
Maar wat kreeg ik? Een vent die me ontweek. Een man die me weer behandelde als een jochie uit een achterstandswijk. Ik zou een enorme ster worden. Maar in feite voelde ik me daar verloren en onwelkom. Godverdomme, ik had Mourinho en Capello gehad, de twee meest gedisciplineerde trainers van de wereld, en met hen had ik nooit problemen gehad. Maar toen kwam die idioot… Ik kookte als ik eraan dacht. Ik weet nog dat ik tegen Mino zei: ‘Hij heeft alles verpest.’
‘Zlatan,’ antwoordde hij.
‘Ja?’
‘Dromen kunnen in vervulling gaan en je gelukkig maken.’
‘Inderdaad.’
‘Maar dromen kunnen ook worden ingelost en je ombrengen.’ En dat was waar; dat wist ik meteen.
Bij Barça was een droom uitgekomen, maar ook verbrijzeld. Ik liep door, de trap af naar de zee van journalisten die op me stond te wachten, en toen dacht ik: ik wil die man niet bij zijn echte naam noemen. Ik had behoefte aan iets anders. Ik moest denken aan al die prietpraat die hij had opgedist, en toen kwam ik er ineens op: de filosoof!
Ik zou hem ‘de filosoof’ noemen.
‘Vraag die filosoof maar wat het probleem is,’ zei ik met alle trots en woede die ik voelde.
Korte tijd later crashte de website van Milan.