16

 

 

 

 

We speelden een interland tegen Letland en wonnen met 1-0. Kim Källström maakte het doelpunt. De dag daarna hadden we vrij. Het was 3 september. Olof Mellberg werd 29. Mellberg was aanvoerder van Aston Villa. We hadden elkaar leren kennen bij de nationale ploeg. In het begin vond ik hem nogal gesloten, een beetje zoals Trezeguet, maar later werd hij toeschietelijker en raakten we bevriend. Nu wilde hij dat Chippen – Christian Wilhelmsson – en ik met hem meegingen om het te vieren en ja, dat deden we.

We belandden in een zaak aan de Aveny die Park Lane heette, met foto’s aan de muur. De kranten noemden het een place to be. Alle tenten waar ik ben geweest worden een place to be. Maar deze was waardeloos. Het was er bijna leeg. We waren er vrijwel de enigen en we zaten heel rustig te drinken. Spannender was het niet. Het werd elf uur. Om elf uur ’s avonds moesten we volgens de regels van het nationale elftal terug zijn in het hotel. Maar ach, zeiden wij. Zo nauw zal het er toch niet op aankomen. We waren wel vaker uit geweest en te laat gekomen, zonder dat er ophef over werd gemaakt. Bovendien was het Olofs verjaardag en we waren nuchter en netjes. Om kwart over twaalf waren we terug in het hotel en we gingen als brave jongetjes naar bed. Dat was alles. Mijn gabbers uit Rosengård hadden het nauwelijks kunnen aanhoren als ik het had verteld. Het stelde echt niks voor.

Het probleem was alleen dat ik niet eens een pak melk kan gaan kopen of het komt in de krant. Waar ik ook ga of sta zijn spionnen. Mensen sturen sms’jes en foto’s op. Ik heb Zlatan daar en daar gezien, olala, en om het niet saai te laten lijken overdrijven ze en vertellen het aan hun vrienden, die het nog wat meer overdrijven. Het moest toch wel heftig zijn, in elk geval een beetje. Het hoort erbij en meestal zijn er wel mensen die het voor me opnemen: ‘Wat is dat voor geklets? Zlatan heeft niks gedaan.’ Maar deze keer waren de kranten slimmer.

Ze draaiden het om en belden Lasse Richt, onze teammanager. Ze vroegen niet naar ons of hoe laat we in het hotel waren, maar wat de regels van de nationale ploeg waren. Lasse zei naar waarheid: ‘Iedereen moet om elf uur in het hotel terug zijn.’

‘Maar Zlatan, Chippen en Mellberg waren later terug. Daar hebben we getuigen van,’ zeiden de journalisten. Lasse is een goeie vent, weet je, hij neemt het meestal wel voor ons op. Maar deze keer was hij niet snel genoeg van begrip, en dat kun je ook eigenlijk niet van hem verlangen. Niemand zegt altijd de goede dingen op het goede moment.

Maar als hij slim was geweest en had gedaan wat ze bij de Italiaanse clubs doen, had hij gevraagd of hij erop terug mocht komen, en dan had hij later gebeld met een logische verklaring waarom we het wat later hadden gemaakt, bijvoorbeeld dat we daar toestemming voor hadden of iets in die richting. Daarmee is niet gezegd dat we dan niet gestraft waren, hoor. Maar in principe moet je naar buiten toe altijd de gelederen gesloten houden. We zijn een team, we zijn een eenheid, en intern kun je straffen hoeveel je wilt.

Maar Lasse antwoordde dat niemand tot na elf uur uit mocht en dat we dan de regels hadden overtreden. Daarna brak de hel los. Lasse belde me ’s morgens. ‘Jullie moeten bij Lagerbäck komen,’ zei hij. En je weet, ik heb er een hekel aan als ik zo op rapport moet. Aan de andere kant heb ik er een zekere ervaring in. Ik moest op de crèche al op rapport. Dat was normaal voor me. Het was mijn leven. En deze keer wist ik waar het om ging. Het stelde niks voor en ik maakte me er niet druk om. Ik belde een van de veiligheidsmensen die ik ken en die meestal wel weet hoe de zaken ervoor staan.

‘Hoe ziet het eruit?’

‘Ik denk dat je je koffers kunt pakken,’ zei hij. Ik snapte er niks van.

Mijn koffers pakken? Omdat ik een beetje te laat was gekomen? Ik kon het eerst niet geloven. Maar toen accepteerde ik het. Wat moest ik anders? Ik pakte mijn koffers en probeerde niet eens excuses te bedenken. Daarvoor was de zaak te kinderachtig. De waarheid moest nu maar eens goed genoeg zijn. Ik was ook niet van plan iemand anders de schuld te geven. Daarna ging ik gauw naar Lagerbäck en daar zaten ook Lasse Richt en de hele mikmak al, en Mellberg en Chippen natuurlijk. Die waren niet zo cool als ik, dat was duidelijk. Maar zij hadden dan ook niet zo veel fietsen gejat als ik. Ze waren dit soort dingen niet zo gewend. Maar ik voelde me helemaal thuis. Het was haast alsof ik het had gemist. Zo van: ‘Shit, ik ben te oppassend geweest. Ik had meer op het randje moeten leven!’

‘Wat hebben jullie over het gebeurde te zeggen?’ begon Lars Lagerbäck, en ze keken elkaar allemaal aarzelend aan.

‘Ik bied mijn excuses aan,’ zei Chippen. ‘Het was dom van ons.’

‘Ik bied ook mijn excuses aan,’ zei Mellberg. ‘Maar…’

‘Maar wat?’

‘Hoe gaan jullie dit naar buiten brengen?’ vervolgde hij. Daar werd een hele tijd over heen en weer gepraat, en al die tijd hield ik mijn mond. Ik had niets over de kwestie te zeggen. Waarschijnlijk vond Lagerbäck dat maar raar. Ik ben anders niet bepaald een verlegen jongen.

‘En jij dan, Zlatan, wat zeg jij?’

‘Ik zeg niks.’

‘Hoezo, niks?’

‘Zoals ik het zeg: niks.’ Ik merkte meteen dat ze daar zenuwachtig van werden.

Het was vast prettiger geweest als ik mijn stekels had opgezet en me als iemand uit een achterstandswijk had gedragen. Dat was meer mijn stijl geweest. Maar dit was iets nieuws voor hen. Ze raakten erdoor gestrest, zo van: ‘Wat is Zlatan nou weer van plan?’ En hoe nerveuzer zij werden, hoe rustiger ik me voelde. Het was eigenlijk wel komisch. Mijn zwijgen verstoorde het evenwicht. Het verschafte me overwicht. Maar je weet, alles kwam me opeens zo bekend voor. Dit was weer warenhuis Wessels. Dit was weer de school. Dit waren de jeugdploegen van Malmö FF. Ik luisterde met dezelfde belangstelling naar Lagerbäcks preekje over hoe duidelijk ze toch met hun regels waren geweest als ik vroeger op school naar mijn leraren luisterde, zo van: ‘Klets maar raak, het kan me toch geen zak schelen’. Maar ik moet toegeven: over één ding werd ik kwaad.

Dat was toen hij zei: ‘We hebben besloten jullie meteen naar huis te sturen. Jullie doen niet mee tegen Liechtenstein.’ Nou moet je niet denken dat me dat wat kon schelen; ik had verdomme al gepakt en Lagerbäck had me voor mijn part naar Kiruna mogen sturen zonder dat ik een kik had gegeven en laten we eerlijk zijn: wat stelt Liechtenstein nou helemaal voor? Nee, het woord ‘wij’ schoot me in het verkeerde keelgat. Hoezo ‘wij’, verdomme?

Híj was de baas. Waarom verschool hij zich achter anderen? Hij had mans genoeg moeten zijn om te zeggen: ‘Ik heb besloten’, dan had ik respect voor hem gehad, maar dit? Dit was laf. Ik keek hem stug aan, maar ik zei nog steeds niks. Na afloop ging ik naar mijn kamer en belde Keki. In zulke situaties heb je behoefte aan je familie.

‘Je moet me komen halen!’

‘Wat heb je gedaan?’

‘Ik ben te laat gekomen.’

Voordat ik wegging, sprak ik met Lasse Richt. Lasse en ik hebben altijd goed contact gehad, weet je. Hij kent me beter dan de meeste anderen bij het nationale team, hij kent mijn achtergrond en hij weet hoe ik in elkaar zit. Hij weet dat ik niet zomaar iets vergeet. ‘Zlatan,’ zei hij. ‘Ik maak me geen zorgen om Chippen en Mellberg. Dat zijn gewone Zweedse jongens. Die accepteren hun straf en komen terug. Maar jij, Zlatan… Ik ben bang dat Lagerbäck zijn eigen graf graaft.’

‘We zullen wel zien,’ antwoordde ik alleen maar, en binnen een uur was ik weg uit het hotel. Mijn broertje en ik namen Chippen mee in de auto. En er was nog een vriend van me bij. Ik weet nog dat we stopten bij een benzinepomp. En toen zagen we de affiches van de kranten

Zo veel ophef was er van te laat komen waarschijnlijk nog nooit gemaakt! Het leek wel of er een vliegende schotel was geland, en het werd alleen nog maar erger. Ik hield de hele tijd contact met Chippen en Mellberg. Ik was een beetje als een vader voor hen.

‘Rustig nou maar, jongens. Dit werkt alleen maar in jullie voordeel. Niemand houdt van lieve jongetjes.’

Maar eerlijk gezegd raakte ik steeds meer geïrriteerd. Lagerbäck en de anderen deden alsof het een ‘wij tegen hen’ was. Belachelijk. Niet zo lang geleden raakte ik slaags met een jongen van Milan, Oguchi Onyewu. Daar kom ik later nog op terug. Het ging er behoorlijk hard aan toe en niemand vond die ruzie nou echt een succes. Het had verkeerd kunnen aflopen, denk ik. Maar naar buiten toe nam de clubleiding het voor me op. Ze zeiden dat het goed was dat ik explosief en geprikkeld was, of zoiets. Naar buiten toe vormde je één front. Zo gaat dat in Italië. Naar buiten toe verdedig je je mensen, binnen kun je ze bekritiseren. Maar hier werden wij de bad guys tegenover de good guys. Dat was verkeerd, en dat zei ik ook tegen Lars Lagerbäck.

‘Voor mij is de zaak vergeven en vergeten,’ zei hij. ‘Je bent welkom terug.’

‘O ja? Maar ik kom niet. Jullie hadden me een boete kunnen geven. Jullie hadden van alles kunnen doen. Maar jullie hebben ons te kijk gezet in de media. Dat pik ik niet.’ En daar bleef het bij.

Ik gaf de brui aan de nationale ploeg en ik vergat de hele zaak. Ik had wel wat anders aan mijn hoofd. Hoewel… vergeten… Ik werd er de hele tijd aan herinnerd en eerlijk gezegd had ik spijt van één ding. Als ik dan toch uit de ploeg werd gezet, had ik er wel voor mogen zorgen dat het schandaal wat meer om het lijf had gehad. Godverdomme, één drankje nemen in een vrijwel lege tent en dan een uur te laat komen! Wat stelde dat nou voor? Ik had een café in elkaar moeten rammen of met een auto in de fontein daar aan de Aveny moeten rijden en dan in mijn onderbroek naar het hotel moeten waggelen. Dat was meer mijn niveau geweest. Dit was een futiliteit.

 

Je vraagt niet om respect. Je dwingt het af. Het is makkelijk om klein te worden als je naar een andere club gaat. Alles is nieuw en iedereen heeft zijn rol en zijn plek – en zijn praatjes. Het is het gemakkelijkst om dan een stapje terug te doen en de kat uit de boom te kijken. Maar dan verlies je het initiatief. Dan verlies je tijd. Ik kwam naar Inter om het verschil te maken en te zorgen dat de club voor het eerst in zeventien jaar kampioen werd. Dan kun je je niet terugtrekken of voorzichtig doen omdat de media kritiek op je hebben en omdat mensen vooringenomen zijn. Zlatan is een bad boy. Zlatan heeft een lastig temperament, al dat soort dingen. Het is gemakkelijk om je daardoor te laten beïnvloeden en te proberen te bewijzen dat je juist een vreselijk aardige jongen bent. Maar dan laat je je sturen.

Het kwam niet echt handig uit dat het gedoe in Göteborg net op dat moment ook in alle Italiaanse kranten rondzong. Zo van: ‘Kijk, die jongen trekt zich niks van regels aan, en hij was nog wel zo duur. Is hij soms een beetje overgewaardeerd? Of zelfs zonder meer een miskoop?’ Veel van dat soort geklets. Het ergste was een zogenaamde expert die ooit een keer een beetje in het nationale elftal had mogen ballen. Hij zei: ‘Volgens mij heeft Inter altijd al merkwaardige aankopen gedaan. Ze zoeken het alleen maar in individualisten… Nu hebben ze wéér een probleem gekocht.’

Maar ik dacht dus aan de woorden van Capello: respect moet je afdwingen. Het was net of ik een nieuw binnenplein in Rosengård op kwam. Je kunt niet meer terug, je kunt je niet meer druk maken omdat iemand iets over je heeft gehoord. Integendeel, je moet vooruit! Ik kwam met alles wat ik bij Juventus had geleerd: ‘Hallo, jongens, hier ben ik. Nou gaan we winnen!’

Ik trainde verbeten. Ik liet me zien als winnaar, met heel die wilde mentaliteit en wilskracht. Ik werd erger dan ooit. Ik werd gek als mensen zich niet volledig inzetten op het veld. Ik schreeuwde en maakte misbaar als we verloren of slecht speelden. Ik kreeg de leidersrol, op een heel andere manier dan eerder in mijn carrière. Ik zag het aan de ogen van mensen: die waren nu op mij gericht. Ik moest ze naar betere prestaties leiden. En aan mijn zijde had ik Patrick Vieira weer. Met hem naast je lukt er veel. We waren allebei winnaars die alles deden om de motivatie van de ploeg te verhogen.

Maar er waren problemen bij de club. Moratti, de president en eigenaar, had voor Inter gedaan wat hij kon. Hij had voor meer dan 300 miljoen euro aan spelers gekocht. Hij had geïnvesteerd in mannen als Ronaldo, Maicon, Crespo, Christian Vieri, Figo en Baggio. Hij had het ontzettend voortvarend aangepakt. Maar hij had ook een andere kant. Hij was te royaal, te aardig. Hij gaf soms fikse bonussen na één gewonnen wedstrijd en daar was ik het niet mee eens. Niet dat ik iets tegen bonussen en privileges heb. Wie wel? Maar dat geld werd niet uitgedeeld nadat we de competitie of de beker hadden gewonnen. Het gebeurde na één wedstrijd, een wedstrijd die soms niet eens belangrijk was.

Dat gaf een verkeerd signaal, vond ik. Maar als speler ga je niet zomaar naar Moratti. Moratti is afkomstig uit een geweldige familie van financiers. Hij is power. Hij is money. Maar ik had een zodanige positie bij de club dat ik het toch deed. Want Moratti is geen lastige man. Hij is gemakkelijk toegankelijk, dus ik zei tegen hem: ‘Zeg…’

‘Ja, Ibra?’

‘U moet kalm aan doen.’

‘Hoezo?’

‘Met die bonussen. Daardoor kunnen de jongens blasé worden. Een gewonnen wedstrijd, dat is verdomme niks. We worden betaald om te winnen en ja, als we de scudetto pakken, dan mag u ons gerust wat moois geven als u wilt en u kunt het zich permitteren, maar niet na elke overwinning.’ Ik geloof dat hij het begreep.

Hij hield ermee op. Begrijp me niet verkeerd, ik dacht niet dat ik de club beter kon leiden dan Moratti, absoluut niet. Maar als ik iets zag wat verkeerd was, wat negatief kon uitwerken op de motivatie, dan gaf ik dat aan, en dat met die bonussen was uiteindelijk toch maar een kleinigheid.

De echte uitdaging was die groepjescultuur. Die stoorde me vanaf dag één, en dat kwam niet alleen maar doordat ik uit Rosengård kwam, waar iedereen in één grote smeltkroes leefde: Turken, Somaliërs, Joego’s, Arabieren. Het kwam ook doordat ik het zo duidelijk had gezien in het voetbal, bij Juventus en ook bij Ajax. Alle ploegen presteren beter als de spelers een team vormen. Bij Inter was het precies andersom. Daar zaten de Brazilianen, Maicon, Júlio César en hun groepje, in de ene hoek. De Argentijnen, Cruz, Cambiasso, Crespo, Burdisso en Solari, zaten in een ander hoekje, en de rest in weer een ander hoekje. Het was zo oppervlakkig, zo slap.

Oké, bij alle clubs is wel sprake van een zekere groepsvorming. Het is niet goed, maar het gebeurt. Maar dan kiezen mensen tenminste hun eigen vrienden en kijken bij wie ze het best passen. Hier deden ze het op basis van nationaliteit. Dat was zo primitief! Vaak groetten de groepen onderling elkaar niet eens. Ze speelden samen voetbal, maar verder leefden ze in gescheiden werelden. Daar werd ik gek van en ik begreep meteen dat er verandering in moest komen. Anders worden we geen kampioen. Sommigen zeiden: ‘Wat maakt het nou uit met wie je luncht?’ Geloof me, het maakt wel degelijk uit. Als je buiten het veld een team bent, merk je dat in het spel.

Het heeft invloed op de motivatie en de teamgeest. In het voetbal zijn de marges zo klein dat dat soort dingen de doorslag kan geven. Ik beschouwde het als mijn eerste grote test om een eind te maken aan die groepjescultuur. Maar ik merkte dat het niet genoeg was om erover te praten.

Ik liep rond en zei: ‘Wat is dit voor kinderachtigs? Waarom zitten jullie als kleine kinderen in groepjes?’ en ja, sommigen waren het met me eens. Anderen geneerden zich een beetje, maar er gebeurde niks. De gewoontes waren ingesleten. De onzichtbare barrières waren te hoog. Daarom ging ik weer naar Moratti. Ik drukte me zo duidelijk mogelijk uit. Nou ja, shit, Inter was al eeuwen geen kampioen meer geweest. Moest dat zo blijven? Moesten we verliezers zijn alleen maar omdat mensen niet met elkaar praatten?

‘Natuurlijk niet,’ zei Moratti.

‘Maar dan moeten die klotegroepjes uit elkaar. We kunnen niet winnen als we niet als team functioneren.’

Ik geloof niet dat Moratti inzag hoe erg het was, maar hij begreep mijn redenering. Die was helemaal in lijn met zijn filosofie, zei hij.

‘We moeten bij Inter als het ware één familie zijn. Ik zal met ze praten.’ En inderdaad, niet veel later kwam hij naar de jongens toe. En je ziet meteen hoeveel respect iedereen voor hem heeft.

Moratti wás de club. Hij trok niet alleen aan de touwtjes. Hij was ook onze eigenaar. Hij hield een toespraakje. Hij sprak heel bevlogen over eensgezindheid en iedereen keek natuurlijk naar mij. Het klonk naar wat ik had gezegd. Heeft Ibra soms gekletst? Daar waren de meesten wel van overtuigd. Maar dat kon me geen moer schelen. Ik wilde de ploeg alleen maar tot een eenheid maken, en de sfeer werd ook stapje voor stapje beter. De groepjes vielen uit elkaar en we begonnen allemaal met elkaar om te gaan.

We raakten beter gemotiveerd, waren een hechtere eenheid, en ik praatte met iedereen afzonderlijk om te proberen ze nog meer samen te smeden. Maar daarmee waren we natuurlijk nog niet zomaar kampioen. Ik herinner me nog mijn eerste wedstrijd. Dat was in Florence tegen Fiorentina. Het was 9 september en Fiorentina wilde natuurlijk koste wat kost van ons winnen. Ze waren ook bij het schandaal betrokken geweest en waren de competitie begonnen met 15 punten aftrek. Het publiek in het Stadio Artemio Franchi was vijandig.

Inter was helemaal aan het schandaal ontsnapt en veel mensen vonden dat niet eerlijk. Het leek wel alsof we allebei per se moesten winnen: Fiorentina om eerherstel te krijgen en wij om meteen respect af te dwingen om eindelijk de scudetto te winnen.

Ik speelde vanaf het begin met Hernán Crespo in de aanval. Crespo was een Argentijn die van Chelsea kwam. We hadden een goede start samen, in elk geval op het veld, en in het begin van de tweede helft kreeg ik een lange bal in het strafschopgebied, die ik met een halfvolley in het doel schoot. En dan snap je het wel: wat een opluchting! Dat was mijn debuut. Daarna groeide ik steeds meer in de ploeg. Het sprak voor mij vanzelf om te bedanken voor de EK-kwalificatiewedstrijden met Zweden tegen Spanje en IJsland in oktober. Ik wilde me helemaal concentreren op Inter en op mijn gezin. Helena en ik telden de dagen. We zouden ons eerste kind krijgen en we hadden besloten dat dat in Zweden zou gebeuren, in het ziekenhuis in Lund. We vertrouwden toch het meest op de Zweedse medische zorg. Maar dat was nog niet zo eenvoudig. Er waren problemen.

Media en paparazzi. Het was een hele hysterie. We namen privébewakers mee en informeerden de ziekenhuisleiding, die afdeling 44 van de vrouwenkliniek afsloot. Iedereen die binnenkwam, werd gecontroleerd. Buiten patrouilleerde politie. We waren allebei zenuwachtig. Het rook eigenaardig daar. Mensen holden door de gangen en je hoorde stemmen, geroep. Heb ik al gezegd dat ik een hekel heb aan ziekenhuizen? Ik heb een hekel aan ziekenhuizen. Ik voel me goed als anderen zich goed voelen. Als mensen in mijn omgeving ziek zijn, word ik zelf ook ziek – tenminste, zo voelt het. Ik kan het niet uitleggen. Maar ik krijg buikpijn van ziekenhuizen. Er hangt daar iets in de lucht en in de atmosfeer, en meestal maak ik dat ik zo gauw mogelijk weer wegkom.

Nu had ik me voorgenomen om te blijven en overal bij te zijn, en dat maakte me gespannen. Ik krijg veel brieven uit de hele wereld, weet je, en meestal maak ik die niet open. Dat is een kwestie van eerlijkheid. Omdat ik ze toch niet allemaal kan lezen en beantwoorden, laat ik ze allemaal dicht. Niemand krijgt meer dan een ander. Maar soms kan Helena het niet laten en dan horen we de gruwelijkste verhalen, bijvoorbeeld over een kind dat binnen een maand doodgaat en mij als idool heeft, en dan vraagt Helena altijd: ‘Wat kunnen we doen? Kunnen we kaartjes voor een wedstrijd regelen? Gesigneerde shirts sturen?’ We proberen echt wel te helpen. Maar ik word er niet goed van. Dat is een zwakheid van me, dat geef ik toe. En nu moest ik in het ziekenhuis blijven slapen en daar zag ik tegen op, maar voor Helena was het natuurlijk het ergst. Zij was helemaal over haar toeren. Het valt niet mee om achternagezeten te worden als je je eerste kind ter wereld gaat brengen. Als er iets misgaat, weet de hele wereld het.

Zou er iets misgaan? Dat soort gedachten had ik natuurlijk. Maar het ging goed en na afloop was ik natuurlijk blij en gelukkig. Het was een heel mooi jongetje. We hadden het voor elkaar gekregen. We waren ouders. Ik was vader en dat er iets mis kon zijn met het jochie, kwam niet in mijn hoofd op, niet tijdens al die weeën, en alle artsen en verpleegsters leken zo blij. Het bestond niet, maar het drama was nog lang niet voorbij.

We doopten het jongetje Maximilian. Ik weet eigenlijk niet hoe we aan die naam kwamen. Maar het klonk machtig. Ibrahimovic was al machtig. Maximilian Ibrahimovic klonk nog machtiger. Het klonk mooi en tegelijk ook krachtig en natuurlijk noemden we hem uiteindelijk Maxi, maar dat klonk ook goed. Het leek sowieso allemaal heel veelbelovend en ik ging meteen weg uit het ziekenhuis. Niet dat dat nou zo eenvoudig was. Overal stonden journalisten. Maar een man van Securitas deed me een doktersjas aan: dokter Ibrahimovic als het ware. Daarna werd ik in een wasmand gestopt, waanzinnig, een gigantische mand, en daar lag ik als een bal in elkaar gekropen, en zo werd ik door ondergrondse gangen en tunnels naar de garage gebracht. En pas daar sprong ik eruit, kleedde me om en ging naar Italië. We namen iedereen in de maling.

Met Helena ging het niet zo goed. Het viel niet mee voor haar. Het was een zware bevalling geweest en ze was niet zo aan al die heisa gewend als ik. Zelf stond ik er haast niet meer bij stil. Het was gewoon een deel van mijn leven. Maar Helena raakte er steeds meer door gestrest. Maxi en zij werden allebei in een andere auto naar mijn moeders rijtjeshuis in Svågertorp gesmokkeld. We dachten dat ze daar een beetje kon bijkomen. Maar dat was naïef. Het duurde maar een uur. Toen verzamelden de journalisten zich daar en Helena voelde zich opgejaagd en opgesloten. Ze kreeg over haar hele lichaam rode vlekken. Dat kwam van de stress, denk ik, en ik was er niet meer om haar te steunen.

Ik was weer in Milaan en moest in het San Siro tegen Chievo spelen. Ik zat op de bank. Ik had niet veel geslapen. Roberto Mancini, onze trainer, dacht dat ik me niet goed genoeg kon concentreren, en dat was vast verstandig. Mijn gedachten dwaalden af en ik keek naar het veld en naar het publiek. De Ultras, de harde kern van de supporters van Inter, hadden een enorm wit spandoek aan de tribune gehangen. Het leek wel een zeeroverszeil dat in de wind wapperde. Op dat doek stond met zwarte en blauwe letters geschreven, of gesprayd: ‘Benvenuto Maximilian’, ‘Welkom Maximilian’, en ik vroeg me af: wie is Maximilian? Hebben wij een speler die zo heet?

Toen begreep ik het. Het was mijn zoon. De Ultras verwelkomden mijn zoontje in het leven! Dat was zo mooi dat ik wel kon huilen. Die fans zijn niet voor de poes, weet je. Dat zijn stoere kerels, ik zou nog heel wat zware gevechten met ze hebben. Maar nu… wat moet ik zeggen? Dit was Italië op z’n best. Dit was liefde voor het voetbal en liefde voor het kind. Ik pakte mijn telefoon en maakte een foto. Die stuurde ik naar Helena en, eerlijk, er zijn maar weinig dingen die haar zo hebben ontroerd. Ze krijgt nog altijd tranen in de ogen als ze erover vertelt. Ze lag daar, helemaal kapot en ontdaan, met rode vlekken over haar hele lichaam, terwijl de fotografen buiten op de loer lagen, en toen kwam dat. Het was alsof het San Siro haar zijn liefde stuurde.

 

We hadden ook een nieuwe jonge hond. We noemden hem Trustor naar die inbraak toen ze al het geld uit ons huis hadden gehaald. Dus nu had ik echt een gezin. Ik had Helena, Maxi en Trustor. En mijn computer. Ik speelde in die tijd constant op mijn Xbox. Het ging gewoon te ver. Het was puur gif. Ik kon niet meer ophouden. Vaak zat ik met de kleine Maxi op schoot te spelen.

We logeerden toen, in afwachting van een eigen appartement, in een hotel in Milaan en als we naar beneden belden en eten bestelden, hadden we het gevoel: zij zijn ons zat en wij zijn hen zat. Het hotel begon ons op de zenuwen te werken en we verhuisden naar hotel Nhow aan de Via Tortona. Dat was beter, maar nog steeds chaotisch.

Alles met Maxi was nieuw. Het viel ons natuurlijk wel op dat hij vaak overgaf en niet aankwam. Integendeel, hij werd magerder. Maar wij wisten niet hoe het hoorde te zijn. Het kon wel normaal zijn. Iemand had gezegd dat een baby een tijdje na de geboorte gewicht kan verliezen, en hij leek sterk, toch? Maar het eten kwam eruit en zijn braaksel zag er dik uit. Hoorde dat zo? We hadden geen idee. Ik belde mijn familie en mijn vrienden, en iedereen zei troostend: ‘Het is vast niet erg.’ Dat dacht ik ook, dat wilde ik in elk geval denken en ik probeerde er een verklaring voor te vinden.

Rustig maar. Hij is mijn zoon. Wat kan er misgaan? Maar de ongerustheid verdween niet. Het braaksel werd zwart en hij ging nog minder wegen. Hij woog 3 kilo toen hij werd geboren. Nu woog hij nog maar 2,8 kilo en ik voelde gewoon dat het helemaal niet goed was, en ik kon me niet meer bedwingen.

‘Er klopt iets niet, Helena!’

‘Dat geloof ik ook,’ antwoordde ze, en hoe moet ik het uitleggen?

Wat eerder een vermoeden, een argwaan was, werd nu een volkomen zekerheid. De kamer draaide rond. Mijn hele lichaam verkrampte. Zoiets had ik nog nooit gevoeld, zelfs niet bij benadering. Voordat we kinderen kregen, was ik Mr. Untouchable. Ik kon kwaad worden, uitzinnig, alle mogelijke gevoelens krijgen. Maar alles was op te lossen als ik maar beter mijn best deed. Nu kon dat niet. Nu was ik machteloos. Ik kon hem niet gezond trainen. Ik kon niets doen. Maxi werd steeds zwakker. Hij was zo klein, dat zag je nu echt. Hij was vel over been. Hij leek zijn voedsel niet te kunnen opnemen. Het braaksel werd steeds zwakker en het stonk. Het was net of het leven hem verliet, en we belden als gekken rond. Een vrouwelijke arts kwam naar het hotel. Ik was er toen niet. Ik moest een wedstrijd spelen. Maar ik denk dat we geluk hadden.

De dokter rook aan het braaksel. Ze keek ernaar, herkende de symptomen en zei: ‘Jullie moeten meteen naar het ziekenhuis.’ Dat weet ik nog zo goed. Ik was bij de ploeg. We zouden thuis tegen Messina spelen en de telefoon ging. Helena was hysterisch. ‘Maxi moet worden geopereerd,’ zei ze. ‘Het heeft haast.’ Ik dacht: gaan we hem verliezen? Zou dat echt kunnen? Mijn hoofd liep om van alle denkbare vragen en angstbeelden. Ik vertelde het aan Mancini. Hij was misschien niet de beste trainer die ik had gehad. Zoals zo veel anderen was hij een oud-speler. Hij was zijn trainerscarrière begonnen bij Lazio, onder Sven-Göran Eriksson. Maar hij begreep het, hij had een hart.

‘Mijn kind is ziek,’ zei ik, en hij zag aan mijn ogen dat het slecht met me ging.

Ik dacht niet meer alleen aan winnen. Ik dacht aan Maxi, nergens anders aan, mijn kereltje, mijn geliefde zoon. Ik mocht zelf bepalen of ik zou spelen of niet. Ik had dat seizoen tot dan toe zes goals gemaakt en ik was in veel wedstrijden heel goed geweest. Maar nu… wat moest ik doen? Het zou met Maxi niet beter gaan als ik op de bank zat, dat was waar. Maar zou ik kunnen presteren? Ik wist het niet. Mijn hersens kookten.

Helena bracht af en toe verslag uit, voor zover ze nog kon praten. Ze was het ziekenhuis binnengestormd en blijkbaar hadden ze haar van alle kanten toegeroepen. Niemand sprak Engels en Helena sprak nauwelijks een woord Italiaans. Ze was helemaal de kluts kwijt. Ze snapte er niks van, alleen dat het haast had en dat een arts haar vroeg een stuk te ondertekenen. Wat voor stuk? Ze had geen idee. Maar er was geen tijd om na te denken. Ze ondertekende. In zulke omstandigheden onderteken je alles, denk ik. Er kwamen meer stukken.

Die ondertekende ze ook en toen werd Maxi haar afgepakt. Dat deed zeer, dat begrijp ik goed. Wat is er aan de hand? Wat gebeurt er? Ze was buiten zichzelf van verdriet en Maxi was niet meer aanspreekbaar. Hij leek weg te kwijnen. Maar Helena hield vol. Meer kon ze niet doen. Ze kon zich er alleen maar doorheen slaan en hopen, terwijl Maxi naar een andere ruimte werd gebracht met artsen en verpleegsters en wat niet al, en pas na verloop van tijd begreep ze wat er mis was. Het was een spier in zijn buik, de spier die de ontlasting aanstuurt. Die werkte niet, en nu moest hij worden geopereerd om te kunnen poepen en voedsel te kunnen opnemen.

Zelf zat ik in het San Siro, met dat uitzinnige publiek, en het was niet makkelijk me ergens op te concentreren. Maar ik had besloten te spelen. Ik stond in de basis. Dat geloof ik tenminste. Alles is mistig en ik denk dat ik niet goed speelde. Hoe kon ik ook. Ik weet nog dat Mancini aan de zijlijn stond en me een teken gaf: over vijf minuten wissel ik je. Ik knikte. Natuurlijk, ik ga eraf. Ik doe hier toch niks nuttigs.

Maar een minuut later maakte ik een doelpunt en ik dacht: loop naar de hel, Mancini! Probeer me nou maar eens te wisselen! Ik speelde en we wonnen met grote cijfers. Ik speelde puur op woede en ongerustheid, en naderhand haastte ik me weg. Ik zei in de kleedkamer geen woord en ik kan me de rit nauwelijks herinneren. Mijn hart bonsde. Maar ik herinner me de ziekenhuisgang nog en de lucht die daar hing, hoe ik erdoorheen rende en vroeg: ‘waar, waar?’ Hoe ik uiteindelijk bij een grote zaal kwam, waar Maxi in een couveuse lag, met een heleboel andere kinderen. Hij was kleiner dan ooit, net een vogeltje. Hij had slangetjes in zijn lichaam en in zijn neus. Mijn hart werd uit mijn borst gerukt, ik keek naar hem en naar Helena, en wat denk je? Was ik de mannetjesputter uit Rosengård?

Ik zei: ‘Ik hou van jullie. Jullie zijn alles voor me. Maar ik kan hier niet tegen. Ik word hier gek. Bel me bij het minste of geringste.’ Toen ging ik weg.

Dat was niet aardig voor Helena. Ze was alleen met hem. Maar ik kon daar niet blijven. Ik raakte in paniek. Ik haatte ziekenhuizen meer dan ooit, dus ik ging naar het hotel en ik heb vast Xbox gespeeld. In zulke situaties geeft me dat meestal rust. Ik lag de hele nacht met mijn mobiele telefoon vlak naast me en af en toe schrok ik wakker, alsof ik iets akeligs verwachtte.

Maar het was goed gegaan. De operatie was geslaagd en het gaat nu goed met Maxi. Hij heeft een litteken op zijn buik. Verder is hij net zo gezond als ieder ander. Ik denk er nog weleens aan terug. Dat zet dingen in perspectief, eerlijk gezegd. Je moet weten, we wonnen de scudetto dat eerste jaar met Inter daadwerkelijk, en later in Zweden werd ik genomineerd voor de Jerringprijs.

De winnaar wordt niet door een jury gekozen, maar door het Zweedse volk. De Zweden stemmen welke sportman dat jaar het best was, en zo’n prijs wordt natuurlijk bijna altijd gewonnen door iemand die een individuele sport bedrijft: Ingemar Stenmark, Stefan Holm, Annika Sörenstam en zo. Een paar keer hebben ook hele ploegen gewonnen. Het Zweedse voetbalelftal kreeg hem in 1994. Maar toen, in 2007, was ik alleen genomineerd. Het was tijdens het Sportgala. Helena en ik waren daar samen. Ik had een smoking aan en een vlinderstrikje om. Voor de prijsuitreiking liep ik wat rond en toen kwam ik Martin Dahlin tegen.

Martin Dahlin is een grote oud-speler. Hij maakte deel uit van de ploeg die WK-brons had gewonnen en de Jerringprijs had gekregen in 1994. Hij had bij Roma en Borussia Mönchengladbach gespeeld en het ene na het andere doelpunt gescoord. Hij is een goeie vent, geloof ik. Maar weet je, het is altijd de ene generatie tegen de andere. De oudste wil de beste aller tijden zijn. Dat willen wij jongeren ook. Wij willen niet dat die oude sterren ons op de kop zitten, we willen zeker niet horen: ‘Jullie hadden er in onze tijd eens bij moeten zijn!’, en dat soort shit. We willen dat het voetbal nu, op dit moment, het beste is. Ik weet nog dat ik iets neerbuigends in Martins stem hoorde.

‘Hé, jij hier?’

Waarom zou ik hier niet zijn?

‘En jij ook?’ zei ik met dezelfde neerbuigendheid, alsof ik vreselijk verbaasd was dat hij of all people hier was binnengekomen.

‘Wij hebben de prijs toch gewonnen in 1994!’

‘Als ploeg, ja. Ik ben individueel genomineerd,’ counterde ik, en ik glimlachte. Het stelde niks voor, het was maar een hanengevechtje.

Maar op dat moment voelde ik met mijn hele lichaam: ik wil die prijs. En dat zei ik ook tegen Helena, toen ik weer aan ons tafeltje terugkwam. ‘Lieve god, ik hoop dat ik win!’ Ik heb zoiets nooit gezegd, zelfs niet over het kampioenschap of over bekers. Het kwam er toen zomaar uit. Die prijs was ineens belangrijk geworden, alsof er echt iets van afhing. Ik kan het niet goed uitleggen. Ik had alle mogelijke onderscheidingen gehad, maar het had me nooit zó geraakt. Misschien begreep ik dat het een bevestiging zou zijn, een teken dat ik echt was geaccepteerd, niet alleen als voetballer, maar ook als mens, ondanks al mijn uitbarstingen en ondanks mijn achtergrond. Daarom was ik tot op het bot gespannen, terwijl ze daar op het podium bezig waren de kandidaten te presenteren.

Dat waren die hordeloopster, Kallur, en die skister, Persson, en ik. En ik had geen idee hoe het af zou lopen, weet je. Bij mijn gouden ballen krijg ik de informatie altijd van tevoren. Ik wil er niet voor niks naartoe gaan, maar nu wist ik niks, niks. De seconden verstreken. Verdomme, zeg het nou. En de winnaar is…

Mijn naam werd geroepen en toen kwamen de tranen in me op, en geloof me, ik huil niet zo gauw. Ik ben in mijn jeugd nooit voor dit soort dingen getraind en nu werd ik heel emotioneel. Ik stond op. Iedereen schreeuwde en applaudisseerde. Het was een enorm kabaal om me heen. Ik liep weer langs Martin Dahlin en toen kon ik het niet laten. Wat moest hij ook zeuren van ‘hé, jij ook hier’ en zo? Ik zei tegen hem: ‘Sorry, Martin, ik moet even naar boven om een prijs op te halen.’

Op het podium greep ik de microfoon. Ik ben niet zo iemand die een dankwoord voorbereidt, absoluut niet. Ik praat maar wat. En opeens moest ik aan Maxi denken en alles wat we met hem hadden meegemaakt, en toen vroeg ik me iets af, heel raar eigenlijk. Maar ik had de prijs gekregen omdat ik ertoe had bijgedragen dat Inter zijn eerste scudetto in zeventien jaar had binnengehaald, en ik vroeg me af of Maxi in dat seizoen was geboren, dus niet het lopende jaar, maar het jaar dat we gewonnen hadden, waar ik die prijs voor had gekregen. Het was of ik het opeens niet meer wist. Ik vroeg het later aan Helena: ‘Was dat het seizoen dat Maxi werd geboren?’ Ik zag aan haar dat ze nog maar net kon knikken.

Ze werd helemaal overmand door tranen en dat vergeet ik nooit meer, geloof me.