20

 

 

 

 

Ik ging niet zo vaak meer uit. Ik bleef thuis bij mijn gezin. Ik was toen net vader van twee kinderen. De kleine Vincent was er nu ook. Ook bij zijn geboorte was het natuurlijk weer een heel circus. Toch was hij nummer twee, en de media gingen er iets rustiger mee om.

Maar eerlijk gezegd, twee kinderen, dat was geen kleinigheid! Ik begon te beseffen hoe mijn moeder het in mijn jeugd had gehad met al die kinderen en haar schoonmaakwerk – verder geen vergelijking natuurlijk, wij hadden het geweldig goed, Helena en ik, onbeschoft goed. Maar ik begreep wel ongeveer hoe zwaar het voor mijn moeder moest zijn geweest. Na het drama met Maxi had ik algauw de zenuwen. Wat is dat voor uitslag? Waarom ademt Vincent zo zwaar? Waarom staat zijn buik zo strak? Dat soort dingen.

We hadden een nieuw kindermeisje. Ons vorige had die zomer, toen we in Malmö waren, een vriend gekregen en opgezegd, en we waren een beetje in paniek. We hadden hulp nodig en we wilden een Zweedse, met het oog op de kinderen. Helena belde met de afdeling buitenland van het uitzendbureau om de zaak te bespreken. Wat moesten we doen? We konden toch niet zomaar een advertentie zetten van ‘Zlatan en Helena zoeken oppas’? Dat zou waarschijnlijk niet de goede mensen aantrekken.

Helena deed alsof we ambassadeurs waren of zo. ‘Zweeds diplomatengezin zoekt kindermeisje,’ schreef ze in een advertentie. We kregen meer dan driehonderd reacties. Helena las ze allemaal. Heel nauwkeurig, zoals altijd. Ik denk dat ze ervan uitging dat het moeilijk zou worden. Maar ze had meteen voorkeur voor een bepaald meisje. Ze kwam uit een dorpje in Dalarna, en dat alleen al was een duidelijk voordeel. Helena wilde iemand van het platteland hebben. Ze is zelf een plattelander. Dit meisje was gediplomeerd kleuteronderwijzeres, sprak talen en hield van fitness, net als Helena. Ze kwam in het algemeen sympathiek en flink over.

Ik bemoeide me er niet mee. Maar Helena belde dat meisje zonder te zeggen wie ze was. Ze was nog steeds op en top een ambassadeursvrouw, zeg maar, en het meisje leek geïnteresseerd en makkelijk om mee te praten. Later mailden ze ook nog.

Ze besloten met Helena’s huurauto naar Arlanda te gaan en samen, en met de jongens, naar Milaan te vliegen. Daarvoor moest het meisje eerst naar Lindesberg. Haar vader zou haar brengen. Maar voordat ze weggingen, stuurde Helena de reisbescheiden, en die zetten het meisje aan het denken. Volgens die papieren heetten de kinderen van dit diplomatengezin Maximilian en Vincent Ibrahimovic, en dat was toch wel raar. In principe konden diplomatengezinnen toch ook wel zo heten? Misschien waren er veel Ibrahimovicen in het land, wist zij veel. Ze vroeg het aan haar vader.

‘Word jij kindermeisje voor de kinderen van Zlatan?’ vroeg hij. Toen wilde het meisje niet meer. Zo van: ‘Help!’

Ze werd bang. Dit klonk heftig. Aan de andere kant had ze het idee dat het te laat was om zich terug te trekken. De reis was toch geboekt en zo, dus ze gingen op weg, haar vader en zij. Nu was ze behoorlijk zenuwachtig, vertelde ze later. Maar Helena… wat zal ik zeggen… Zij is een echte ‘evilsuperbitchdelux’ als ze zich erop kleedt. Het vereist moed om op zo’n dame af te stappen. Maar heus, ze is heel relaxed, ze weet heel goed hoe ze mensen op hun gemak moet stellen en tijdens de reis hadden zij en het meisje heel veel tijd om elkaar te leren kennen. Veel te veel tijd, eerlijk gezegd.

Het begon al op Arlanda. Ze zouden vliegen met EasyJet. Alleen EasyJet vloog die dag op Milaan. Maar er was iets met het vliegtuig. De vlucht werd een uur uitgesteld, toen twee, drie, zes, twaalf, achttien uur. Het was idioot, het was een puur schandaal. Iedereen was moe, geïrriteerd, kwaad, en uiteindelijk kreeg ik er genoeg van. Ik kon er niet meer tegen. Ik belde een piloot die ik ken. Hij vliegt privévliegtuigen, waarvan ik gebruik mag maken.

‘Haal ze maar op,’ zei ik tegen hem, en dat deed hij.

Helena en Johanna haalden hun bagage terug en werden naar het privévliegtuig gebracht. Ik had voor catering aan boord gezorgd, met in chocolade gedoopte aardbeien en zo, en ik hoopte dat ze het naar hun zin hadden. Dat verdienden ze wel na die beproeving. En ten slotte ontmoette ik het meisje. Ze was toen behoorlijk nerveus, en dat begreep ik best. Die dacht zeker dat privévliegtuigen en zo bij ons aan de orde van de dag waren. Maar we konden het goed vinden samen en sindsdien helpt ze ons en woont ze bij ons. Ze is een deel van het gezin, kun je wel zeggen. We zouden geen dag zonder haar kunnen. De kinderen zijn dol op haar en Helena en zij zijn vriendinnen geworden. Ze leren nu samen Italiaans. Elke dag om elf uur gaan ze samen fitnessen. Ons leven begon er sowieso steeds anders uit te zien.

We kregen een aantal nieuwe vrienden en andere gewoontes en we gingen dingen doen die je niet direct verwacht van een jongen uit Rosengård. We gingen een keer naar St. Moritz, een vet skioord. Voelde ik me daar thuis, denk je? Niet direct, hè? Ik had nog nooit geskied. Met je ouders naar de Alpen gaan, was net zoiets als een reis naar de maan of zo.

St. Moritz was voor chique mensen. Je dronk er champagne bij het ontbijt. Champagne? Wat was dat nou weer? Ik zat in mijn onderbroek en wilde cereals. Olof Mellberg was er ook. Hij probeerde me te leren skiën, een pizza slice maken of hoe het ook heet. Dat lukte niet zo best. Ik vloog rond als een idioot, terwijl Mellberg en de anderen in ons gezelschap de hellingen af dansten. Ik maakte me volkomen belachelijk en voor de zekerheid zette ik een bivakmuts en een grote zonnebril op. Niemand mocht weten wie ik was. Maar op een dag zat ik in een skilift. Naast me zat een jongetje met zijn vader en dat jochie staarde me maar aan. Geeft niks, dacht ik. Hij herkent me niet met die muts. Geen kans. Maar na een poosje zei hij: ‘Ibra?’ Het moet die verdomde neus van me zijn geweest.

Ik ontkende vierkant. Hoezo, Ibra? Wie is dat? Maar ik schoot er niks mee op: Helena begon te lachen. Dit was zo ongeveer het leukste wat ze ooit had meegemaakt. Die jongen ging maar door met zijn ‘Ibra, Ibra’, en uiteindelijk zei ik: ‘Si, dat ben ik.’ Toen ontstond er een ietwat plechtige stilte. Het joch was flabbergasted. Er was alleen één probleem. Hij zou niet zo onder de indruk zijn als hij me zag skiën. Ik vroeg me af hoe ik dit moest oplossen. Ik was een enorme sportman. Ik kon niet laten merken dat ik skiede als een drol. Maar het werd nog erger. Het gerucht verspreidde zich. Een hele mensenmassa verzamelde zich, en ze wilden allemaal kijken hoe ik skiede. Ik had problemen met mijn handschoenen. Zorgde er heel secuur voor dat ze goed om mijn vingertoppen zaten.

Ik was ook heel precies met mijn jack, met mijn broek en met mijn bindingen. Vooral met mijn bindingen, wat dat had ik wel gezien. Mensen waren voortdurend met hun bindingen bezig. Ze deden ze open en dicht. Wie weet, misschien was ik wel zo’n pietluttige prof die precies de juiste afstelling moest hebben voordat ik als een verschrikkelijke Ingemar Stenmark naar beneden zeilde. Maar lastig was het natuurlijk wel. Hoe langer ik bezig was, hoe hoger de verwachtingen werden. Zo van: gaat hij trucjes doen? Skiet hij met een noodvaart weg op die voetbalbenen?

Ik moest mijn sjaal nog goed doen, en mijn muts en mijn haar, en uiteindelijk werden ze het zat. Ze gingen weg. Wat kan hij ons ook schelen? Ik was wel Ibra, maar ze konden me toch niet eeuwig blijven aankijken, dus ik kon in alle rust naar beneden gaan als een echte beginneling, wat ik ook was. Olof Mellberg en de anderen vroegen: ‘Waar zat je? Wat heb je gedaan?’

‘Ik moest even iets in orde maken.’

 

Maar over het algemeen was het hard werken, natuurlijk. De zomer na de wedstrijd tegen Parma en het tweede kampioenschap met Inter zou ik het EK spelen in Zwitserland en Oostenrijk, en ik maakte me nog steeds zorgen om mijn knie. Er werd veel over mijn blessure geschreven en ik praatte er met Lagerbäck over en niemand wist of ik dat kampioenschap voluit zou kunnen spelen, ook ikzelf niet. We zaten in een groep met Rusland, Spanje en Griekenland. Dat zag er niet makkelijk uit. Ik had een contract met Nike. Mino was daarop tegen, maar ik had mijn zin doorgedreven en ja, het was vaak leuk geweest. We hadden een paar leuke filmpjes gemaakt waarin ik trucjes deed met bijvoorbeeld een stukje kauwgum, dat ik in mijn mond schiet. Mijn vader is erbij en doet of hij ongerust is dat het in mijn keel blijft steken. Maar het belangrijkste was dat Nike een Zlatan Court aanlegde aan de Cronmansväg in Rosengård, waar ik als kind speelde.

Dat was groots. Het veld is gemaakt van de zolen van oude gymschoenen. Het had een geweldig gave rubber ondergrond en er was verlichting en zo. De jongens hoefden voortaan niet meer te stoppen omdat het donker werd, zoals wij vroeger. We hingen er een bordje op met: ‘Hier ligt mijn hart. Hier ligt mijn verleden. Hier ligt mijn spel. Zet het voort. Zlatan.’ Het was fantastisch om iets terug te geven. Ik was er om het veld te openen, en je kunt je wel voorstellen: ‘Zlatan, Zlatan,’ schreeuwden de kinderen. Het was een enorm kabaal. Het was thuiskomen. Ik was erg ontroerd, eerlijk gezegd, en ik speelde met de kinderen in het donker op het verlichte veld en had een gevoel van: ‘Wow, dat hadden jullie niet gedacht, hè, van die snotneus van de Cronmansväg?’

Maar tijdens het EK kreeg ik het aan de stok met Nike. Nike had duidelijk gemaakt dat iedereen die daar een contract had, dezelfde kleur schoenen moest dragen en ik dacht: oké, doe maar, het maakt mij niet uit welke. Maar toen bleek dat één man toch een eigen kleur kreeg. Ik nam het op met Nike. Wat kletsen jullie? Iedereen zou toch dezelfde kleur krijgen? Dit hebben we besloten, antwoordden ze. Ik zei wat ik ervan vond en toen veranderden ze van gedachten. Toen moest ik opeens ook een eigen kleur krijgen. Maar toen was het niet leuk meer. Om zoiets moet je niet hoeven zeuren. Ik bleef bij mijn oude schoenen. Dat klinkt misschien kinderachtig. Maar mensen moeten duidelijk zijn in wat ze zeggen.

De eerste wedstrijd was tegen Griekenland. Sotirios Kyrgiakos stond op mij. Hij is een goede verdediger. Hij had lang haar en een paardenstaart. Elke keer dat ik sprong of hardliep, kreeg ik zijn haar in mijn gezicht. Het kwam haast in mijn mond. Hij dekte me hard. Hij deed het goed, ik kan niet anders zeggen. Hij schakelde me uit. Maar hij verloor zijn concentratie twee, drie seconden, en meer had ik niet nodig. Ik kreeg de bal uit een inworp, begon aan een dribbel en opeens was Kyrgiakos ver weg en had ik de ruimte. Ik schoot de bal recht in de kruising.

Het was een perfecte start van het EK. We wonnen met 2-0. Mijn familie was er en zorgde voor zichzelf. We hadden allemaal ons lesje geleerd van het WK in Duitsland. Ik voetbalde. Ik kon niet ook nog reisleider zijn. Iedereen zorgde voor zichzelf en dat gaf een goed gevoel. Maar mijn knie deed zeer en was gezwollen. We moesten in de volgende wedstrijd tegen Spanje. Spanje was een van de favorieten van het toernooi. Ze hadden in de eerste wedstrijd met 4-1 van Rusland gewonnen. Het zou moeilijk worden; dat wisten we. Er werd veel over mijn blessure gepraat. Zou ik spelen of niet? Ik was er niet zeker van. Het deed zeer en de pijn kon me echt niks schelen.

Dit was het EK en ik had nog wel mee willen doen met een mes in mijn been. Maar in voetbal is er dus altijd een korte en een lange termijn. De wedstrijd van vandaag en dan de wedstrijden van morgen en overmorgen. Je kunt je volledig inzetten en je opofferen in één gevecht, maar daarna uitgeschakeld zijn. We moesten tegen Spanje en daarna tegen Rusland, en dan de kwartfinale, als we doorgingen. Er was sprake van dat ik zou spelen op pijnstillende injecties. In Italië had ik dat vaak gedaan. Maar de arts van de Zweedse ploeg was daar een tegenstander van. Pijn is het waarschuwingssignaal van het lichaam. Je kunt de pijn tijdelijk wegnemen, maar dan neem je het risico ernstig geblesseerd te raken. Het is een beetje gokken, spelen met blessures. Hoe belangrijk is de wedstrijd? Hoeveel hebben we ervoor over om de man vandaag goed te laten zijn? Is deze wedstrijd het risico waard dat hij er naderhand weken of maanden niet bij is? Dat soort overwegingen maken ze, en in Zweden zijn de artsen van oudsher voorzichtiger dan in Zuid-Europa. Ze zien de speler meer als patiënt dan als voetbalmachine. Maar het is toch niet makkelijk, en als speler prakkiseer je er zelf ook vaak over. Er zijn wedstrijden die voor je gevoel zo belangrijk zijn dat je geneigd bent om te zeggen: ‘Fuck the future! Wat kunnen mij de gevolgen schelen?’ Alleen, je ontkomt niet aan de toekomst en als je voor je nationale ploeg speelt, zit je club toch ook altijd in je achterhoofd.

Die betaalt je al dat geld, en ik was een grote investering. Ik mocht mezelf niet in de vernieling spelen. Ik kon me niet opofferen voor een interland die niks met Inter te maken had. De arts van Zweden kreeg een telefoontje van de clubarts. Ik heb geen idee wat er werd gezegd. Maar zulke discussies zijn algauw verhit. Ze hebben tegenovergestelde belangen. Die man van Inter wist hoe hij voor zijn spelers moest zorgen, en natuurlijk wilde hij niet dat de nationale ploeg iets op het spel zette. Over een maand zou de voorbereiding al weer beginnen en Inter had zijn Zlatan nodig. Ik was de belangrijkste speler van de club. Maar toch, allebei de artsen waren verstandige mannen. Het was een rustig gesprek, geloof ik, en ze werden het eens. Ik zou niet op spuiten spelen, ik werd urenlang behandeld door een manueel therapeut en ze besloten dat ik ondanks alles toch tegen Spanje zou spelen.

Henke Larsson en ik speelden voorin, een goed gevoel. Maar Spanje was goed. Ze kregen algauw een corner. Xavi nam hem kort op David Villa, die hem schuin naar achteren speelde, naar Silva. Die stond vrij en gaf een voorzet op Fernando Torres. Torres duelleerde met Petter Hansson, maar hij was hem net een stap voor en tikte de bal bijna met zijn heup in, 1-0. Toen werd het natuurlijk lastig. Het valt niet mee om gelijk te maken tegen Spanje. Maar de Spanjaarden liepen achteruit en probeerden de overwinning en hun plaats in de kwartfinale veilig te stellen. Ze gaven de ene kans na de andere weg. Ik vergat mijn knie. Ik gaf alles. Ik werkte keihard en in de vierendertigste minuut kreeg ik in het strafschopgebied een lange bal van Fredrik Stoor, ik kwam vrij voor keeper Casillas en probeerde de bal rechtstreeks in het doel te schieten. Het was zo’n situatie waarover Van Basten het met me had gehad en waarop Capello en Galbiati me hadden getraind, het soort mogelijkheden waarvan je moet kunnen profiteren. Maar ik miste. Ik raakte de bal niet en een halve tel later stond Ramos voor me, de jonge sterverdediger van Real.

Maar godverdomme, ik wilde het ook niet opgeven. Ik blokte de bal, hield Ramos af en schoot nog eens, in het kleine gaatje tussen hem en een andere verdediger door, en de bal ging in het doel. Het was 1-1, we zaten in de wedstrijd en er was geen twijfel dat ik in vorm was. Ik was het toernooi schitterend begonnen, maar het mocht toch niet baten. Toen de scheidsrechter voor de rust floot en de adrenaline verdween, had ik pijn. Het ging helemaal niet goed met mijn knie. Wat moest ik doen? Het was geen gemakkelijk besluit. Ik was beslissend geweest voor de ploeg, maar ik moest heel blijven. Er was nog minstens een wedstrijd te gaan en we stonden er goed voor. We hadden drie punten van de wedstrijd tegen Griekenland en zelfs als we vandaag verloren, konden we in de laatste groepswedstrijd tegen Rusland op eigen kracht een plaats in de kwartfinale afdwingen. Daarom ging ik in de rust naar Lars Lagerbäck.

‘Ik heb veel pijn,’ zei ik.

‘Shit!’

‘Ik denk dat we moeten kiezen.’

‘Oké.’

‘Wat is het belangrijkste voor je: de tweede helft nu of de wedstrijd tegen Rusland?’

‘Rusland,’ zei hij. ‘Daar hebben we meer kans tegen!’

Daarom zat ik de tweede helft op de bank. Lagerbäck zette Markus Rosenberg erin en het begon veelbelovend. Spanje had in de tweede helft veel kansen. Maar we hielden vol. Het was wel te merken dat ik er niet meer bij was. Een bepaalde kwaliteit was weg uit ons spel, het onberekenbare. Ik was in vorm en ik vervloekte mijn knie. Godverdomme. Maar de jongens vochten en toen de officiële speeltijd was verstreken, stond het nog steeds 1-1. Het leek te gaan lukken. We keken elkaar op de bank bemoedigend aan. Gaan we dit toch redden? Maar twee minuten in de blessuretijd raakte Markus Rosenberg de bal diep op onze helft kwijt na een overtreding. Lagerbäck vloog woedend overeind. Zo van: ‘Stomme idioot!’

Het was een zonneklare vrije trap, vond hij. Maar de scheidsrechter liet doorspelen en ik zag geschokte gezichten. Op de bank vonden mensen daarvoor al dat we de scheidsrechter tegen hadden, ze schreeuwden en gingen tekeer, maar niet lang. Het onheil kwam. Joan Capdevila, die de bal van Rosenberg had afgepakt, gaf een lange crossbal en Fredrik Stoor probeerde die te onderscheppen. Maar hij was helemaal op. Ze hadden zich allemaal leeggespeeld. David Villa rende hem voorbij en daarna Petter Hansson, en hij schoot de 2-1 binnen. Meteen daarna floot de scheidsrechter af. Die nederlaag kwam hard aan, dat kan ik wel zeggen.

In de volgende wedstrijd, tegen Rusland, werden we ingemaakt. Ik had pijn en Rusland was in alle opzichten beter. We vlogen uit het toernooi en waren waanzinnig teleurgesteld. Wat zo goed begon, eindigde met niks. Het was verschrikkelijk. Maar zoals altijd, als het ene voorbij is, komt er weer iets anders. Vlak voor het EK had ik gehoord dat Roberto Mancini ontslagen was als trainer van Inter. In zijn plaats zou iemand komen die José Mourinho heette. Ik had hem nog niet ontmoet. Maar ik had me al over hem verbaasd. Hij had me al voor zich ingenomen voordat we elkaar hadden gezien. Hij zou een man blijken te zijn voor wie ik door het vuur zou gaan.