11

 

 

 

 

Niemand wist over Helena, zelfs haar moeder niet. We hadden ons vast voorgenomen het geheim te houden. Elk wissewasje over mij leverde krantenkoppen op en we wilden niet dat de journalisten in onze relatie gingen graven voordat we zelf wisten waar we aan toe waren.

We deden alles om ze in de luren te leggen. In het begin profiteerden we misschien een beetje van onze ongelijkheid. Niemand kon zich voorstellen dat ik ging met iemand als zij, een elf jaar oudere zakenvrouw. Als we op dezelfde plaats werden gezien – in een hotel of zo – viel het kwartje niet meteen bij mensen en dat was mazzel. Dat hielp ons. Maar al die heimelijkheid had een prijs.

Helena raakte vrienden kwijt, ze voelde zich eenzaam en geïsoleerd, en ik werd kwader dan ooit op de media. Het jaar daarvoor was ik naar Göteborg gevlogen voor een interland tegen San Marino. Het liep toen beter bij Ajax, ik was in een goed humeur en praatte net als vroeger honderduit, zelfs met een vent van Aftonbladet die Robert Laul heette. Ik was heus niet vergeten wat die krant had gedaan met dat akkefietje in de Spy Bar, maar ik wilde niet haatdragend zijn en dus babbelde ik maar wat en zei ik zelfs dat ik in de toekomst een gezin wilde vormen, helemaal niks geks, gewoon zo voor de vuist weg, zo van: ‘zou leuk zijn om in de toekomst kinderen te hebben’. Maar weet je wat Laul deed?

Hij gaf het artikel de vorm van een contactadvertentie. ‘Wil jij de Champions League met mij winnen? Atletische jongen, 21 jaar, 1,92/84, donker haar, donkere ogen, zoekt vrouw van geschikte leeftijd voor serieuze relatie,’ schreef hij, en wat denk je? Zei ik: ‘Uitstekend! Creatief gedacht, Laul’? Ik werd woedend. Nou ja, dat was toch ook geen respect? Een contactadvertentie! Ik kon die zak wel wurgen. Daarom was het niet zo best dat we elkaar de volgende dag al tegenkwamen in de donkere spelersgang van het stadion, een geweldige plek om een misdaad te begaan. Ik geloof dat Laul en de krant toen al wisten dat ik razend was, dat iemand van het nationale elftal ze dat was gaan vertellen, en nu wilde hij zijn excuses aanbieden, zodat het weer business as usual was. Ze hadden toen al een hoop geld verdiend met mijn naam. Maar daar was ik nou toch echt niet voor in de stemming. Ik ben blij dat ik mezelf nog een beetje in bedwang kon houden.

Ik wist me te beperken tot een bijtend: ‘Wat ben jij een mafketel. En wat wil je nou eigenlijk zeggen? Dat ik problemen heb met meisjes? Wat bedoel je, hè?’

‘Het spijt me, ik wilde alleen maar…’ Hij wauwelde wat. Hij kreeg er geen verstandig woord uit.

‘Ik praat nooit meer met je,’ riep ik, en ik liep weg.

Eerlijk gezegd dacht ik dat ik hem wel bang gemaakt had of dat ik ze bij die krant toch in elk geval voor de toekomst wat meer respect had bijgebracht. Maar het werd nog erger. We wonnen de interland met 5-0 en ik maakte twee doelpunten. En wat denk je waar Aftonbladet de volgende dag reclame mee maakte? ‘Goed zo, Zweden!’, of: ‘We gaan naar het EK!’? Niet echt. Er stond: ‘Schaam je, Zlatan!’– terwijl ik toch echt geen broeken omlaag had getrokken of scheidsrechters had bespuugd.

Ik had een strafschop genomen en die was erin gegaan. Het stond 4-0 en ik was onderuitgehaald in het strafschopgebied. En Lars Lagerbäck had wel een lijstje van penaltynemers en bovenaan stond Kim Källström, maar die had net een doelpunt gemaakt en ik dacht: deze is voor mij, ik zit goed in de wedstrijd, ik ben scherp. Dus toen Kim aan kwam lopen, hield ik de bal aan de andere kant van mijn lichaam, zo van: ‘Pak me mijn speelgoed niet af’.

Hij stak zijn hand uit: geef mij hem! Maar ik gaf hem een low five, legde de bal op de stip en nam de penalty. Meer was het niet. Het was niet het beste wat ik ooit had gedaan, en ik heb er naderhand mijn excuses voor aangeboden, maar kom op, zeg, het was geen Balkanoorlog. Het waren geen voorstadsrellen. Het was een goal in een voetbalwedstrijd. Toch wijdde Aftonbladet er zes pagina’s aan. Ik begreep er geen snars van. Wat heeft het verdomme voor zin om contactadvertenties en ‘Schaam je, Zlatan!’ te schrijven als we met 5-0 winnen?

‘Als íémand zich moet schamen, is het Aftonbladet,’ zei ik de volgende dag op een persconferentie.

 

Daarna heb ik die krant geboycot en het begin van het EK in Portugal was niet direct het moment om het ijs te breken. Ik zette de oorlog voort, maar ik nam wel een risico. Als ik niet met ze praatte, hadden ze niks te verliezen en het laatste wat ik wilde was dat de relatie tussen Helena en mij uit zou komen. Dat zou een ramp zijn voor de voorbereiding. We moesten voorzichtig zijn. Maar wat moest ik doen? Ik miste haar. ‘Zou je hierheen kunnen komen?’ vroeg ik. Dat ging niet. Ze had het te druk.

Maar blijkbaar hadden een paar van haar bazen kaartjes voor het EK gekocht en toen konden ze zelf niet. ‘Wil er iemand anders heen?’ vroegen ze, en toen dacht ze: dit is een teken, ik ga. Ze was er een paar dagen, maar zoals gewoonlijk deden we heel heimelijk en zelfs bij het nationale elftal kende niemand haar. De enige die leek te vermoeden dat ze iets verborg, was ‘Skara-Bert’ Karlsson, de ondernemer en tv-presentator, die haar op het vliegveld tegen het lijf liep en zich afvroeg wat iemand als zij te zoeken had tussen al die voetbalfans met hun voetbalshirts en hun komische hoofddeksels. Maar we slaagden erin het geheim te houden, en ik kon me op het voetbal concentreren.

Onze ploeg was goed. Met goeie jongens – en één kapsoneslijer. De kapsoneslijer zat maar te zeuren: ‘Bij Arsenal doen we het zo, snap je? En zo moet het ook. Want bij Arsenal weten ze die dingen, en daar speel ik.’ In die stijl zo ongeveer.

Ik werd het spuugzat. ‘Ik heb pijn in mijn rug,’ zei hij. Ach, gut. ‘Ik kan niet met de gewone bus mee. Ik moet er een voor mezelf hebben. Ik moet dit en ik moet dat.’ Ik bedoel, wie dacht hij verdomme wel dat hij was dat hij meer meende te zijn dan wij? Lars Lagerbäck praatte er met me over: ‘Alsjeblieft, Zlatan, probeer hier professioneel mee om te gaan. We kunnen geen conflicten in de ploeg hebben.’

‘Nou,’ antwoordde ik, ‘als hij mij respecteert, respecteer ik hem ook. Punt uit.’ Daar kwam een hoop gezeur over.

Maar verder, god, de stemming was fantastisch. Bij onze eerste wedstrijd, tegen Bulgarije in Lissabon, leek het wel of het hele publiek iets geels aanhad en iedereen zong ‘In het doel met die bal’, het EK-liedje van Markoolio.

Het werd 5-0 en de verwachtingen werden nog hoger gespannen. Toch was het EK nog niet echt begonnen. De grote wedstrijd waar iedereen op wachtte, was natuurlijk die op 18 juni tegen Italië in Porto. Het was geen geheim dat de Italianen geprikkeld en belust op revanche waren. Ze hadden in de eerste ronde maar gelijk gespeeld tegen Denemarken, en ze waren natuurlijk geen van allen vergeten dat ze de vorige EK-finale, tegen Frankrijk in Rotterdam, hadden verloren. Italië was erop gebrand om te winnen. Ze hadden een geweldige ploeg, met Nesta, Cannavaro en Zambrotta, met Buffon in het doel en Christian Vieri voorin. Totti, hun grote ster, was weliswaar geschorst – hij had in de wedstrijd tegen Denemarken een tegenstander bespuugd, want hij was ook wel een beetje een bad guy – maar je voelde het toch wel in je buik als je tegen die jongens moest spelen.

Het was mijn belangrijkste wedstrijd tot nu toe. Mijn vader zat op de tribune en alles was plechtig en heftig. Ik merkte al vanaf de aftrap dat de Italianen respect voor me hadden. Ze hadden zoiets van: ‘Shit, wat gaat die gast nou weer bedenken?’, en ik nam het op tegen hun verdediging. Maar dat was geen kleinigheid. De Italianen waren verschrikkelijk in het offensief en vlak voor de pauze maakte Cassano, een jonge knul die Totti verving, 1-0 uit een voorzet van Panucci en je kunt niet zeggen dat het tegen de verhouding in was. De Italiaanse druk was groot. Maar wij probeerden met hard werken in de wedstrijd te komen en in de tweede helft kregen we een paar kansen. Toch hadden de Italianen de wedstrijd nog steeds onder controle en het viel niet mee om gelijk te maken. Ze zeggen vaak dat de Italianen een grandioze verdediging hebben. Maar met nog maar vijf minuten te spelen kregen we een corner van links.

Kim Källström nam hem en er ontstond een scrimmage in het strafschopgebied. Markus Albäck zat aan de bal, Olof Mellberg ook, en toen hij, het vraagteken; hij probeerde een omhaal. Maar de bal bleef hoog in de lucht hangen. Ik vloog erop af. Op dat moment zag ik Buffon aan komen rennen en Christian Vieri op de doellijn staan. Ik sprong op en ik gaf een hakbal. Het was haast kungfu: op de foto’s bevindt mijn hak zich ter hoogte van mijn schouder. De bal vloog in een perfecte baan over Christian Vieri, die hem nog weg probeerde te koppen en er was nog een paar centimeter ruimte tussen zijn hoofd en de lat. Maar daar vloog hij in, precies in de kruising, dus je begrijpt wel.

Het was tegen Italië, het was het EK, het was een hakbal en er waren nog maar vijf minuten te spelen. Ik rende weg als een gek en de hele ploeg kwam achter me aan, ook als gekken – allemaal op één na, natuurlijk, die de andere kant op rende, maar who cares? Ik liet me op de grond vallen en ze vielen allemaal over me heen en Henke riep: ‘Geniet ervan!’ Op dat moment! Alsof hij meteen het belang ervan doorhad. Goed, het was maar een gelijkspel. Maar we hadden een gevoel alsof we hadden gewonnen. We gingen naar de kwartfinale en moesten tegen Nederland. Dat was natuurlijk ook een beladen wedstrijd.

De Nederlandse fans in hun oranje kleren en met hun oranje hoeden joelden en floten me uit alsof ik in de verkeerde ploeg speelde. De wedstrijd was ongelofelijk spannend met hopen kansen over en weer. Toch stond het na negentig minuten nog steeds 0-0. Er kwam verlenging. Het was alsof de duvel ermee speelde. We schoten een keer op de lat en een keer op de paal, we hadden er meer dan één moeten maken. Maar ze sleepten er een penaltyserie uit.

Het hele stadion stond als het ware te bidden, iedereen was zenuwachtig en zoals gewoonlijk durfden veel mensen niet eens te kijken. Anderen joelden en probeerden het met psychologische trucs. Een verschrikkelijke druk. Maar het begon goed. Kim Källström maakte zijn penalty, Henke ook. Het stond 2-2 en toen was het mijn beurt. Ik had een zwarte haarband om. Ik had lang haar. Ik glimlachte een beetje, waarom wist ik niet. Maar ik voelde me vrij cool, ondanks alles. Ik was nerveus, maar toch, er was geen gevoel van paniek, niks, helemaal niet. Edwin van der Sar stond in het doel. Het moest kunnen, dacht ik.

Weet je, als ik nu een strafschop neem, weet ik precies waar hij heen moet: in het doel. Maar toen kreeg ik een heel raar gevoel en dat gevoel kwam net toen ik bij de bal was. Het was of ik alleen maar hoefde te schieten, en dat deed ik. Ik schoot alleen maar, alsof het een verrassing zou zijn waar de bal terechtkwam, en ik miste totaal. Ik schoot rampzalig. Het was een ramp. We vlogen uit het toernooi – Olof Mellberg miste ook – en geloof me: dat is geen leuke herinnering. Het was klote. We hadden een goede ploeg en we hadden ver moeten komen bij dat EK. En toch, die wedstrijden brachten alles aan het rollen.

 

Augustus is een onrustige tijd. De transferperiode sluit op 31 augustus en het gonst aan alle kanten van de geruchten over transfers. Ze noemen het wel het silly season. Het seizoen is dan net begonnen en de kranten hebben niet veel anders om over te schrijven: gaat hij hierheen? Of daarheen? Hoeveel willen de clubs betalen? Het gistte en veel spelers raakten gestrest, en dat viel vooral op bij Ajax.

Alle jonge spelers wilden een transfer en iedereen keek elkaar nerveus aan: is hij ergens mee bezig? Ja? En waarom belt mijn zaakwaarnemer niet? Het was spannend en er was een hoop jaloezie. Ik liep zelf ook te wachten, maar ik probeerde me toch op het voetbal te concentreren. Ik weet nog dat we tegen Utrecht speelden en het laatste wat ik verwachtte was wel dat ik zou worden gewisseld. Toch gebeurde dat. Koeman wenkte me van het veld en ik werd zo kwaad dat ik tegen een reclamebord langs het veld schopte. Mij op de bank zetten, verdomme!

Toen al had ik de gewoonte aangenomen om Mino na de wedstrijden te bellen. Het was fijn om tegen hem de dingen van me af te praten en een beetje te zeuren in het algemeen. Maar deze keer riep ik: ‘Wat is dat voor idioot dat hij me wisselt? Hoe haalt hij het in zijn stomme kop?’ en hoewel Mino en ik hard waren voor elkaar, verwachtte ik in deze situatie toch steun, zo van: ‘ja, ik ben het met je eens, arme jongen, Koeman moet een zonnesteek hebben gehad’.

Mino zei: ‘Logisch dat hij je wisselde. Je was de slechtste man van het veld. Je was shit.’

‘Wát zeg je?’

‘Je was waardeloos. Je had al veel eerder van het veld gemoeten.’

‘Ach man…’ zei ik.

‘Wat?’

‘Loop naar de hel. En Koeman ook.’

Ik hing op, ging douchen en reed naar Diemen naar huis. Mijn humeur werd er echt niet beter op. Maar toen ik daar kwam, zag ik iemand voor de deur staan. Mino. Wat had hij toch een buik, die idioot, dacht ik. Ik had nog geen stap gezet of we waren al weer naar elkaar aan het schreeuwen.

‘Hoe vaak moet ik het tegen je zeggen?’ brulde hij. ‘Je was shit en je kunt verdomme nog niet eens een reclamebord omtrappen. Word toch eens volwassen.’

‘Loop naar de hel.’

‘Fuck you.’

‘Go and fuck yourself!’

‘Ik wil hier weg,’ riep ik.

‘Ga dan naar Turijn.’

‘Wat klets je?’

‘Ik heb misschien iets aan de gang bij Juventus.’

‘Wat?’

‘Je hoorde me wel.’ En dat was ook zo. Ik begreep het alleen niet, niet midden in zo’n hooglopende ruzie.

‘Heb je een deal voor me bij Juventus?’

‘Misschien.’

‘Geweldig van je, stomme idioot!’

‘Er is nog niets zeker, maar ik blijf ermee bezig,’ zei hij, en ik dacht: shit, Juventus, dat is wat anders dan Southampton.

 

Juventus was toen misschien wel de beste club van Europa. Ze hadden topspelers als Thuram, Trezeguet, Del Piero, Buffon en Nedved, en weliswaar hadden ze het jaar daarvoor in de finale van de Champions League verloren van Milan, op papier was er geen ploeg die zelfs maar bij hen in de buurt kwam. De spelers waren stuk voor stuk supersterren en de club had net Fabio Capello gecontracteerd, de duivelse trainer van Roma, die mij al jaren wilde hebben. Ik begon serieus te hopen. Kom op, Mino, dacht ik, binnenhalen!

Juventus werd in die tijd bestuurd door Luciano Moggi. Dat was een keiharde, machtige man die zich vanaf nul had opgewerkt. Hij was een van de grote mannen van het Italiaanse voetbal, de koning van de transfermarkt. Hij had Juventus totaal veranderd en onder zijn leiding was de club keer op keer kampioen geworden. Maar Luciano Moggi stond niet bepaald bekend als onbezoedeld. ‘Lucky Luciano’ noemden ze hem ook wel. Hij werd omgeven door schandalen, dopingmythen, processen en zo, en geruchten dat hij bij de Napolitaanse camorra hoorde. Dat was natuurlijk bullshit. Maar de man zag er wel echt uit als een maffioso: hij hield van sigaren en dure pakken. Als onderhandelaar deinsde hij nergens voor terug, zeiden ze. Hij kon geweldige deals sluiten. Hij was bepaald geen ongevaarlijke tegenstander. Maar Mino kende hem.

Ze waren oude vijanden die vrienden waren geworden, zou je kunnen zeggen. Mino had al toen hij net als zaakwaarnemer was begonnen met Moggi te maken gehad. Het was geen goede start. Moggi’s kantoor zag er toen blijkbaar uit als de eerste de beste wachtkamer. Er zat daar zo’n twintig man, en ze waren allemaal ongeduldig en wilden de grote Moggi spreken, maar er gebeurde niks. De tijd verstreek gewoon en uiteindelijk ontplofte Mino. Hij ging weg, uitzinnig van woede. Zomaar je afspraak laten zitten, verdomme, en dan nog zo – dat was toch geen stijl? De meeste mensen zouden het waarschijnlijk hebben gepikt. Je maakt niet onnodig ruzie met Moggi! Moggi was een bigshot. Maar Mino was daar niet van onder de indruk. Als hij smerig was behandeld, dan deed hij ook smerig. Dus hij zocht Mino later die dag op in de stamkroeg van de club, restaurant Urbani in Turijn.

‘Jij hebt mij smerig behandeld,’ beet hij hem toe.

‘Wie bent u in godsnaam?’ vroeg Moggi.

‘Daar kom je wel achter als je een speler van me wilt kopen,’ brulde Mino, en hij bleef nog lang kwaad op Moggi.

Hij stelde zich zelfs aan andere voetbalbonzen voor met de woorden: ‘Ik ben Mino, ik ben tegen Moggi.’ En omdat Moggi iemand was die makkelijk vijanden maakte, ging die opmerking er vaak goed in. Het probleem was alleen dat Mino vroeg of laat toch zaken moest doen met Moggi. In 2001 wilde Juventus Nedved hebben, een van Mino’s grote spelers. Maar er was nog helemaal niks rond. Mino was ook bezig met Real Madrid. Nedved en hij hadden een afspraak met Moggi in Turijn om de zaak te bespreken, maar Moggi besloot hoog spel te spelen en belde journalisten, fotografen en supporters. Hij stelde een heel welkomstcomité samen voordat de onderhandelingen zelfs maar waren begonnen, en Nedved en Mino wisten er niet aan te ontkomen.

Nu vond Mino dat ook weer niet zo erg. Hij wilde Nedved bij Juventus onderbrengen en de coup gaf hem de kans de contractvoorwaarden flink op te krikken, maar voor het eerst was hij onder de indruk van Moggi. De man mocht destijds een klootzak zijn geweest, hij wist waar hij mee bezig was. Dus die twee sloten vrede. Zo van: ‘Ik ben Mino, ik ben voor Moggi.’ Niet dat ze nou dikke vrienden werden. Maar er was respect.

Blijkbaar hadden er heel wat clubs naar me geïnformeerd, maar was alleen Moggi serieus. Maar het zou niet gemakkelijk gaan. Moggi had niet veel tijd voor ons. We konden hem in het geheim een halfuur spreken in Monte Carlo. Het was in de tijd dat de Grand Prix van Monaco, de Formule 1-wedstrijd, werd gereden. Ik denk dat Moggi voor zaken in de stad was. Fiat bezit zowel Ferrari als Juventus. We hadden afgesproken in een VIP-ruimte op het vliegveld. Maar het was retedruk, dus we kwamen er met de auto niet door. We renden door de straten, en Mino is nou niet direct een wonder van conditie. Hij is te zwaar. Hij hijgde. Hij was drijfnat van het zweet en was niet bepaald op de ontmoeting gekleed. Hij had hawaïshorts aan, een Nike-shirt en hardloopschoenen zonder sokken. En hij was dus drijfnat van het zweet. We kwamen die VIP-ruimte op het vliegveld in gerend, waar het blauw zag van de rook. Luciano Moggi zat in een vet deftig pak een dikke sigaar te roken. Hij is wat ouder, weet je, en kaal. Je weet meteen: die vent heeft macht, die is gewend dat mensen doen wat hij zegt. Maar nu staarde hij alleen maar naar Mino’s kleren.

‘Wat heb jij nou goddomme aan?’

‘Ben je hier alleen maar om te bekijken hoe ik eruitzie, of hoe zit dat?’ beet Mino terug. En zo begon het.

 

In die tijd speelden we in Stockholm een interland tegen Nederland. Het was maar een oefenwedstrijd, maar we waren nog geen van allen de nederlaag bij het EK vergeten en we wilden natuurlijk laten zien dat we wel degelijk van Nederland konden winnen. De hele ploeg was op revanche belust. We speelden aanvallend, nogal agressief voetbal en al vroeg in de wedstrijd kreeg ik buiten het strafschopgebied een bal. Er zaten meteen vier Nederlanders op me. Een van hen was Rafael van der Vaart. Ze trokken allemaal aan me. Het was een lastige situatie, maar ik knokte me erdoorheen en gaf de bal voor op Mattias Jonson, die vrijstond.

Hij maakte 1-0 en daarna lag Van der Vaart op de grond met pijn in zijn wreef. Hij werd op een brancard van het veld gedragen met een enkelbandblessure. Het viel wel mee. Misschien moest hij een of twee wedstrijden missen, maar in de kranten trok hij tegen me van leer en beweerde hij dat ik hem expres had geblesseerd. Ik was stomverbaasd. Wat is dat voor shit? Het was niet eens een vrije trap, hoe kan hij dan lullen dat het expres was? En die vent was mijn aanvoerder!

Ik belde hem: ‘Hoor eens, het spijt me, beroerd dat je geblesseerd bent, mijn excuses, maar het was niet de bedoeling, hoor!’ En dat zei ik ook tegen de journalisten. Ik heb het wel honderd keer gezegd. Maar Van der Vaart ging maar door en ik begreep er niks van. Waarom maakt hij zijn ploeggenoot verdomme zwart? Het was waanzinnig. Toch? Ik begon erover na te denken, want vergeet niet: het was augustus en de transfermarkt was open. Misschien wilde hij met ruzie bij de club weg? Het zou niet de eerste keer zijn dat iemand die truc gebruikte, en hij had natuurlijk ook de media achter zich.

Hij was natuurlijk de Nederlander. Hij was de lieveling van de roddelbladen. Ik was de bad boy en weet ik wat allemaal, de buitenlander. ‘Meen je dat nou?’ vroeg ik toen ik hem op de training weer zag. En hij meende het blijkbaar echt.

‘Oké, goed,’ zei ik. ‘Dan zal ik het nog één keer te zeggen. Het was níét met opzet. Hoor je?’

‘Ik hoor het!’

Toch gaf hij geen millimeter toe en de sfeer bij Ajax werd steeds verhitter. De ploeg was in twee kampen verdeeld: de Nederlanders stonden aan de kant van Rafael en de buitenlanders aan de mijne. Koeman besloot een vergadering te beleggen en geloof me, tegen die tijd was ik de zaak spuugzat. Mij godverdomme van zoiets beschuldigen. Ik kookte inwendig. Bij de vergadering op de derde verdieping, in ons bedrijfsrestaurant, gingen we allemaal in een kring zitten en je merkte meteen dat het zinderde. Het was hard tegen hard. De clubleiding had zich nota bene in het hoofd gehaald dat we ons moesten verzoenen. Wij waren sleutelspelers en we moesten vriendjes worden. Maar er waren niet direct openingen. Rafael stelde zich keihard op.

‘Zlatan deed het expres. Hij wilde geen concurrentie in de ploeg,’ zei hij, en ik werd kwaad. Wat krijgen we nou? Waarom draait hij niet bij?

‘Ik heb je niet expres geblesseerd, en dat weet je best. Als je me nog een keer beschuldigt, breek ik je allebei de benen, en dan expres,’ zei ik. En natuurlijk begon iedereen die aan de kant van Van der Vaart stond meteen van: ‘Zie je nou wel, hij is agressief. Hij is gek.’ Koeman probeerde de gemoederen te bedaren. ‘Nou, zo ver hoeven we niet te gaan. We lossen dit wel op.’

Maar eerlijk gezegd klonk dat niet erg geloofwaardig. We werden bij Louis van Gaal geroepen, de technisch directeur. Met hem had ik al eerder ruzie gehad, zoals je weet, en het was geen goed idee om samen met Van der Vaart naar Van Gaal te gaan. Ik voelde me daar nou niet direct door vrienden omgeven. Van Gaal begon meteen met zijn machtswoord.

‘Ik ben de directeur,’ zei hij.

Bedankt voor de informatie!

‘En ik zeg jullie,’ ging hij door, ‘begraaf de strijdbijl. Als Rafael blessurevrij is, moeten jullie weer met elkaar spelen!’

‘Absoluut niet,’ antwoordde ik. ‘Zolang hij op het veld staat, speel ik niet voor Ajax.’

‘Wát zeg je?’ vroeg Van Gaal. ‘Hij is mijn aanvoerder, je speelt met hem! Jullie moeten er staan voor de club.’

‘Je aanvoerder?’ vroeg ik. ‘Wat is dat voor gelul? Rafael zegt in de kranten dat ik hem bewust heb geblesseerd. Wat is dat voor een aanvoerder? Iemand die zijn eigen ploeggenoten aanvalt? Ik speel niet met hem, geen sprake van. Nooit ofte nimmer. Je kunt kletsen wat je wilt.’

Toen ging ik weg. Het was hoog spel, maar het feit dat ik met Juventus bezig was maakte me natuurlijk sterk. Er was nog niets ondertekend, maar ik hoopte er echt op. Ik vroeg aan Mino: ‘Hoe gaat het? Wat zeggen ze?’ Ze kwamen steeds met nieuwe voorstellen.

Op 22 augustus moesten we naar NAC Breda voor de competitie. De kranten schreven nog steeds over het conflict en de journalisten stonden meer dan ooit aan de kant van Van der Vaart. Hij was de golden boy, met zijn Sylvie. Ik was de schoft die hem had geblesseerd.

‘Bereid je er maar op voor dat ze je uitfluiten,’ zei Mino. ‘Het publiek zal de pest aan je hebben.’

‘Best,’ antwoordde ik.

‘Best?’

‘Dat prikkelt me, dat weet je toch? Ik zal ze eens wat laten zien.’

Ik was gemotiveerd. Heel gemotiveerd. Maar de situatie was niet eenvoudig en ik vertelde Koeman over Juventus. Ik wilde hem voorbereiden. Je weet, zulke gesprekken zijn altijd gevoelig en ik mocht Koeman graag. Beenhakker en hij waren de eersten bij Ajax die zagen wat ik kon, en ik twijfelde er niet aan dat hij me zou begrijpen. Wie wilde er niet naar Juventus? Maar Koeman zou me niet zomaar laten gaan en ik wist natuurlijk ook dat hij pas nog in de media had gezegd dat sommige mensen denken dat ze groter zijn dan de club, en het was duidelijk dat hij mij bedoelde. Het was dus zaak me zorgvuldig uit te drukken. Ik had me al meteen voorgenomen een paar zinnen te gebruiken die Van Gaal tegen me had gezegd.

‘Ik wil echt niet dat hier ook gedoe van komt,’ zei ik tegen Koeman. ‘Maar Juventus wil me hebben, en ik hoop dat jullie daaruit komen. Zo’n kans krijg je maar één keer in je leven.’ En inderdaad, zoals ik al dacht: Koeman begreep het. Die was zelf immers ook prof geweest.

‘Maar ik wil niet dat je weggaat,’ zei hij. ‘Ik wil je houden. Daar ga ik voor knokken!’

‘Weet je wat Van Gaal zei?’

‘Nou?’

‘Hij zei dat hij me voor de competitie niet nodig heeft. Die winnen jullie toch wel. Hij heeft me nodig voor de Champions League.’

‘Jezus! Heeft die idioot dat gezegd?’

Koeman ging door het lint. Hij was woedend op Van Gaal. Hij vond dat zijn handen door die uitspraak gebonden werden. Hij had daardoor minder kans om zich sterk te maken voor mij, en dat was natuurlijk precies wat ik wilde. Ik weet nog dat ik wegging uit de Arena en dacht: nu is het buigen of barsten.

Het was nu een belangrijke wedstrijd voor me. Juventus zou me zorgvuldig bekijken. Maar het was bezopen: het leek wel of de Nederlanders me bespuwden. Ze floten en joelden, en op de tribune zat het lievelingetje van iedereen, Rafael van der Vaart, en hij kreeg applaus – belachelijk. Mij vonden ze een smeerlap. Hij was het onschuldige slachtoffer. Maar dat zou allemaal veranderen.

We hadden geen kind aan NAC en met nog twintig minuten te gaan stond het 3-1 voor ons. De vervanger van Rafael van der Vaart was een jong ventje uit de jeugdopleiding van Ajax. Hij heette Wesley Sneijder en hij was goed. Hij speelde intelligent. Hij schoot de 4-1 binnen. Hij brak in die tijd net door. Vijf minuten na zijn goal kreeg ik de bal op zo’n twintig meter buiten het strafschopgebied. Ik had een verdediger in de rug. Ik hield hem van me af, draaide me vrij en dribbelde langs nog een tegenstander. Dat was het begin, het introotje. Daarna deed ik alsof ik schoot, naderde het strafschopgebied en maakte nog een schijnbeweging. Ik probeerde een schotkans te creëren. Maar er stonden de hele tijd nieuwe verdedigers voor me. Het wemelde ervan om me heen. Misschien had ik moeten passen, maar die gelegenheid deed zich niet voor. Dus ik ging er in één ruk doorheen, een snelle slalom, ik omspeelde de keeper ook en legde de bal met links in het open doel.

Het was meteen een klassieker. Het werd mijn ‘Maradonagoal’ genoemd, omdat het een beetje deed denken aan Maradona’s doelpunt tegen Engeland in de kwartfinale van het WK 1986, toen hij ook door de hele ploeg heen dribbelde. Het stadion ontplofte. Iedereen werd gek. Zelfs Koeman sprong als een gek in de rondte, hoezeer ik ook bij hem weg wilde. Het was net of alle haat omsloeg in liefde en triomf.

Iedereen jubelde en schreeuwde, iedereen stond te springen, iedereen op één na natuurlijk. De camera gleed over het gillende stadion naar Rafael van der Vaart. Hij zat stokstijf op de tribune in zijn zwarte jasje en met zijn rode stropdas. Hij vertrok geen spier, maakte geen beweging, ook al had zijn eigen ploeg gescoord. Hij zat daar maar, alsof mijn show zo ongeveer het ergste was wat er kon gebeuren – en misschien was dat ook wel zo. Het was mijn afscheid, mijn loop-naar-de-helvoorstelling. En vergeet niet: voor de aftrap hadden ze me allemaal uitgejouwd! Nu schreeuwden ze maar één naam, en dat was de mijne. Niemand bekommerde zich nog om Van der Vaart. De hele avond en de volgende dag lieten alle tv-zenders het doelpunt steeds weer zien. Later werd het door de kijkers van Eurosport tot mooiste doelpunt van het jaar gekozen.

Maar ik was om begrijpelijke redenen op iets anders geconcentreerd. De klok tikte. De transfermarkt was nog maar een paar dagen open en Moggi maakte er een rotzooitje van. Of deed alsof – dat was, zoals altijd, moeilijk te zeggen. Moggi verklaarde opeens dat Trezeguet en ik niet samen konden spelen en David Trezeguet was de grote topscorer van Juventus.

‘Wat is dat voor flauwekul?’ vroeg Mino.

‘Hun speelstijlen passen niet bij elkaar. Dat gaat niet werken,’ antwoordde Moggi, en dat klonk niet goed, absoluut niet.

 

Als Moggi iets in zijn hoofd had, was het niet zo makkelijk hem op andere gedachten te brengen. Maar Mino zag een uitweg. Hij begreep dat Capello, de trainer, anders in elkaar zat. Capello zat per slot van rekening al jaren achter me aan en Moggi was natuurlijk wel de directeur, maar Fabio Capello was ook niet voor de poes. Die man kan iedere topspeler alleen maar met zijn blik breken. Hij is steenhard. Hij heeft zijns gelijke in de voetbalwereld eigenlijk niet, dus Mino nodigde hen alle twee uit voor een etentje. Hij opende hard: ‘Klopt het dat Trezeguet en Zlatan niet samen kunnen spelen?’

‘Wat is dat voor onzin? Wat heeft dat met ons eten te maken?’ vroeg Capello.

‘Moggi heeft gezegd dat hun speelstijlen niet bij elkaar passen, hè, Luciano?’

Moggi knikte.

‘Dus mijn vraag aan Fabio is: is dat zo?’ ging Mino door.

‘Het kan me geen barst schelen of het zo is of niet, en het zou jullie ook koud moeten laten. Wat er op het veld gebeurt is mijn probleem. Zorg nou maar dat Zlatan hier komt, dan regel ik de rest wel,’ antwoordde hij. En eerlijk, wat moest Moggi doen?

Hij kon de trainer toch geen lesje leren, alsof hij meer verstand van voetbal had, dus Moggi moest wel inbinden en Mino genoot natuurlijk. Hij had ze precies gekregen waar hij ze wilde hebben. Maar de slag was nog niet gewonnen.

In Amsterdam werd het Nederlandse voetbalgala gehouden. Mino en ik waren daar om te vieren dat Maxwell de prijs voor de beste speler van de competitie had gekregen, en we waren allebei blij voor hem. Maar van vieren kwam niet veel. Mino was vreselijk gejaagd. Hij liep in en uit, praatte met de directeuren van Juventus en Ajax, en de hele tijd ontstonden er nieuwe problemen en vraagtekens, of ze nou echt waren of alleen maar in het leven werden geroepen om de onderhandelingspositie te verbeteren. De zaak leek vast te zitten en de volgende avond zou de transfermarkt dichtgaan. Ik was helemaal gestrest.

Ik zat thuis in Diemen op de Xbox te spelen, Evolution, geloof ik, of Call of Duty, allebei gave games. Ik vergat daardoor bijna alles. Maar Mino belde om de andere minuut. Hij was geïrriteerd. Mijn tas was gepakt en op het vliegveld stond een privévliegtuig van Juventus op me te wachten. Dus de club wilde me beslist hebben. Maar ze werden het niet eens over de prijs. Dan was er dit en dan weer dat; de Ajaxleiding leek niet te geloven dat het serieus was, want de Italianen hadden niet eens een advocaat in Amsterdam. Ik probeerde op eigen houtje nog wat druk op Ajax te zetten: ‘Ik ga ervan uit dat ik niet meer bij jullie speel. Ik ben klaar met jullie,’ zei ik tegen Van Gaal en zijn mannen.

Maar niets hielp. Er gebeurde niks en de tijd verstreek. Ik ging op in mijn Xbox. Je zou me dan eens moeten zien! Ik ben volkomen geconcentreerd. Mijn vingers dansen over de controller. Koortsachtig. Ik kon al mijn frustratie in het spel kwijt. Ik ratelde gewoon door terwijl Mino zijn best deed om de deal rond te krijgen. Hij was op zijn beurt ook buiten zinnen. Waarom kon Moggi niet eens een jurist naar Amsterdam sturen? Wat was dat voor nonchalant gedoe?

Het kon natuurlijk een beetje bij het spel horen. Moeilijk te zeggen. Niets leek zeker en Mino besloot korte metten te maken. Hij belde zijn eigen advocaat. ‘Vlieg naar Amsterdam,’ zei hij, ‘en doe alsof je optreedt namens Juventus.’ En inderdaad, de advocaat kwam en voerde zijn stukje op. Dat hielp: de onderhandelingen kwamen in een stroomversnelling. Maar ze leidden nog niet tot een resultaat. Uiteindelijk gaf Mino het op. Hij belde weer.

‘Wat kan ons het schelen,’ zei hij. ‘Kom hierheen en neem die advocaat mee. We regelen het hiervandaan wel.’ Ik stopte met mijn videospelletje en vertrok. Ik deed de deur niet eens behoorlijk op slot, eerlijk gezegd.

Ik ging gewoon weg. Ik reed naar de Arena, waar de clubleiding met de advocaat zat, en er bestond geen twijfel over: ze waren allemaal volkomen gestrest toen ik binnenkwam. De advocaat ijsbeerde rond en zei maar één ding: ‘Er ontbreekt maar één papiertje, één enkel papiertje. Dan is alles rond.’

‘We halen het niet. We moeten gaan. Mino zegt dat we het moeten laten zitten,’ antwoordde ik. Toen reden we naar het vliegveld, naar het privétoestel van Juventus.

 

Toen had ik mijn vader al gebeld. ‘Hallo, hallo, ik heb vreselijke haast. Ik sta op het punt een deal met Juventus te sluiten. Wil je erbij zijn?’ Natuurlijk wilde hij dat, en daar was ik blij om. Als dit goed ging, werd mijn jongensdroom bewaarheid en dan zou het fijn zijn als mijn vader erbij zou zijn. We hadden samen zo veel meegemaakt. Hij vertrok meteen naar vliegveld Kastrup bij Kopenhagen en vloog naar Milaan, waar een man van Mino hem ophaalde en naar het kantoor van de voetbalbond bracht, waar al zulke transfers worden geregistreerd.

Hij was er nog eerder dan ik en toen ik met de advocaat aankwam, stond ik paf. Zo van: ben jij dat? Dit was niet de vader aan wie ik gewend was, en al helemaal niet de vader die thuis in zijn timmermansbroek met de koptelefoon op naar Joegomuziek zat te luisteren. Dit was een man in een keurig kostuum, een man die voor een willekeurige Italiaanse hoge ome kon doorgaan. Ik was trots en verbaasd ook, eerlijk gezegd. Ik had hem nog nooit eerder in pak gezien.

‘Pap.’

‘Zlatan.’

Het was fijn, nu er overal buiten journalisten en fotografen stonden. Het gerucht had zich verspreid. Het was groot nieuws in Italië. Maar het was nog niet rond. De klok tikte door. Er was niet veel tijd meer om te spelen, maar Moggi bleef maar rommelen en omtrekkende bewegingen maken en helaas, dat leverde iets op. Mijn prijs was gezakt van 35 miljoen euro, zoals Mino aanvankelijk had gevraagd, naar 25, 20 en ten slotte 16 miljoen euro. Dat was natuurlijk nog altijd veel. Het was twee keer zoveel als Ajax ooit had betaald. Toch zou het niet zo’n punt moeten zijn voor Juventus. De club had Zidane voor 78 miljoen euro aan Real Madrid verkocht. Natuurlijk hadden die gasten het geld wel. Daar hoefden de Ajaxmensen zich geen zorgen over te maken. Maar ze waren wel nerveus – dat beweerden ze in elk geval – omdat Juventus zelfs geen bankgarantie kon leveren. Daar kan best een natuurlijke verklaring voor zijn geweest.

Ondanks alle successen had Juventus het jaar daarvoor een verlies van 20 miljoen euro geleden, maar dat was niet ongewoon voor grote clubs, integendeel. Hoe hoog de inkomsten ook zijn, de kosten lijken altijd wel nog hoger. Maar geen bankgarantie? Ik vraag me af of het geen truc was, weer zo’n onderhandelingsmanoeuvre. Juventus was een van de grootste clubs van de wereld; die zou dat geld toch heus wel kunnen opbrengen. Maar zonder bankgarantie weigerde Ajax iets te ondertekenen en de tijd verstreek. Het was hopeloos. Moggi zat daar in zijn stoel zijn dikke sigaar te paffen en leek alles onder controle te hebben; zo van: ‘Dit komt wel goed’, ‘Ik weet wat ik doe.’ Maar Mino stond niet ver bij hem vandaan met een headset op naar het bestuur van Ajax te schreeuwen: ‘Als jullie niet ondertekenen, krijgen jullie geen 16 miljoen euro. En jullie krijgen Zlatan ook niet. Jullie krijgen niks. Snappen jullie dat? Geen drol! En wat denken jullie, dat Juventus onder de betaling uit zal proberen te komen? Juventus! Jullie zijn niet goed snik. Maar goed, doe wat jullie willen, laat het allemaal maar aan je neus voorbijgaan. Toe maar!’

Dat waren harde woorden. Mino weet wat hij doet. Toch gebeurde er niks, geen barst; de stemming werd steeds nerveuzer en ik denk dat Mino zijn energie ergens in kwijt moest. Of hij was gewoon des duivels. Er waren daar een hoop voetbalspullen en Mino pakte een bal en begon ermee te goochelen. Bezopen. Waar was hij mee bezig? Ik snapte er niks van. Die bal vloog rond, stuiterde en raakte Moggi op zijn hoofd en zijn schouder. Iedereen vroeg zich af: wat is hier de bedoeling van? Gaat hij hier nu een beetje trucjes staan te doen? Tijdens zo’n vreselijke crisis in de onderhandelingen? Het was niet bepaald een situatie om spelletjes te doen.

‘Hou daarmee op. Je schiet mensen tegen het hoofd.’

‘Nee, nee, kom maar op,’ ging hij door. ‘We voetballen erom. Neem hem maar aan. Overeind, Luciano, laat eens wat zien. Er komt een corner, Zlatan. Kom op. Koppen, luiwammes.’

Hij ging door en eerlijk gezegd heb ik geen idee wat de griffier en alle andere aanwezigen ervan vonden. Maar één ding is zeker: Mino kreeg die dag een nieuwe supporter – mijn vader. Die vond het prachtig. Wat was dit voor man? Kan het nog mooier? Trucs uithalen met bigshots als Moggi. Dat was helemaal mijn vaders stijl. Het was zoiets als zingen en dansen in de verkeerde situatie. Het was: onder alle omstandigheden je ding doen. Sinds die dag spaart mijn vader niet alleen maar knipsels over mij.

Hij plakt ook alles in wat er over Mino wordt geschreven. Mino is zijn lievelingsgek, want hij had natuurlijk wel door dat Mino niet zomaar een gek was. Hij kreeg het contract er ook door. Ajax wilde niet én mij én het geld kwijt zijn, dus het bestuur ondertekende op het laatste moment. Toen was het al over tienen en het kantoor van de bond had eigenlijk al om zeven uur dicht zullen gaan. Maar we kregen het erdoor, en het duurde even voordat het tot me doordrong. Prof in Italië. Het was te gek.

Daarna reden we naar Turijn en op de snelweg belde Mino naar de stamkroeg van Juventus, Urbani, en vroeg ze open te blijven. Het was niet moeilijk het personeel te overtuigen, natuurlijk. Toen we even voor middernacht aankwamen, werden we als vorsten onthaald. We gingen zitten en namen de hele deal door en eerlijk gezegd was ik erg blij dat mijn vader er was en het allemaal zag.

‘Trots op je, Zlatan,’ zei hij.

 

Fabio Cannavaro en ik kwamen tegelijkertijd rond met Juventus en we hielden samen een persconferentie in stadion Delle Alpi in Turijn. Cannavaro is gaaf. Hij maakt de hele tijd geintjes en lachte. Ik mocht hem meteen. Een paar jaar later werd hij vóór Zidane gekozen tot beste voetballer van de wereld. Hij hielp me de eerste tijd heel goed.

Na de persconferentie vlogen mijn vader en ik meteen naar Amsterdam, waar we Mino achterlieten en doorvlogen naar Göteborg, waar ik een interland moest spelen. Het was een hectische tijd en ik ben nooit meer terug geweest in mijn rijtjeshuis in Diemen. Ik liet het gewoon achter me. We woonden lange tijd in hotel Le Méridien aan de Via Nizza in Turijn, totdat we verhuisden naar Filippo Inzaghi’s flat aan de Piazza Castello.

Daarom ging Mino naar Diemen om mijn spullen op te sturen. Maar toen hij het huis binnenkwam, hoorde hij geluid op de bovenverdieping en hij schrok. Een inbraak? Mino hoorde daar duidelijk stemmen en hij sloop naar boven, voorbereid op heibel. Maar hij trof geen dief aan. Mijn Xbox stond nog aan. Die had drie weken staan snorren nadat ik overhaast naar het bondskantoor in Milaan was vertrokken met het privévliegtuig van Juventus.