22

 

 

 

 

De Champions League was bijna een soort obsessie voor me aan het worden. De competitie was weer begonnen, mijn knie was weer beter en ik maakte het ene schitterende doelpunt na het andere, en we kregen al snel het gevoel: we gaan de scudetto dit jaar wéér winnen. Maar begrijp me goed, het was niet meer zo bijzonder. Ik was nu vier keer Italiaans kampioen geweest en ik was tot beste speler van de competitie uitgeroepen. De Champions League was nu het belangrijkst voor me. Ik was nooit ver gekomen in dat toernooi, en binnenkort moesten we in de achtste finale tegen Manchester United.

United was een van de beste ploegen van Europa. United had de Champions League het jaar daarvoor gewonnen en had spelers als Cristiano Ronaldo, Wayne Rooney, Paul Scholes, Ryan Giggs, Nemanja Vidic, maar geen van hen stak erboven uit, geen van hen was bepalend. Integendeel, je kreeg echt het idee dat United een team was. Geen speler was groter dan de club. Geen trainer hanteerde die filosofie strikter dan Alex Ferguson, sir Alex Ferguson moet je eigenlijk zeggen. Iedereen kent sir Alex. Hij is een god in Engeland. Hij matte zijn sterspelers nooit af. Hij liet ze rouleren. ‘Sir Alex’ klinkt goed. Maar het is in hart en nieren een arbeidersjongen uit Schotland. Toen hij in 1986 als trainer bij United kwam, stelde die club niet veel voor. Ze leken hun grote jaren al achter zich te hebben. Het was één grote troep en de spelers zaten in cafés te zuipen. Dat werd als iets gaafs gezien of zo, wat de teamspirit bevorderde.

Maar Ferguson bond de strijd ermee aan. Wel godverdomme, bier drinken als idioten! En langzaam maar zeker bereikte hij zijn doel. Er kwam discipline. Hij behaalde met Manchester United 21 titels en werd de succesvolste trainer uit de geschiedenis. In 1999, toen United het kampioenschap, de FA Cup en de Champions League had gewonnen, werd hij in de adelstand verheven. Dus je begrijpt wel dat er rivaliteit was tussen zo’n man en Mourinho, vooral omdat sir Alex maar één wedstrijd tegen een ploeg van Mourinho had gewonnen. Ik weet niet meer of dat Porto of Chelsea was en ook niet of hem dat erg dwarszat. Maar hij kreeg het wel steeds weer te horen. Er werd voortdurend over gepraat.

Het was Mourinho tegen sir Alex en ook Cristiano Ronaldo tegen Zlatan. Er werd veel over ons geschreven. We hadden allebei een contract met Nike en we hadden samen een reclamefilm gemaakt, een duel waarin we trucs deden en op doel schoten, heel grappig, met Eric Cantona als presentator. Maar dat betekende niet dat ik hem kende. We hebben elkaar tijdens de opnames nooit ontmoet. Alles gebeurde op afstand en ik maakte me ook nooit druk om dat soort mediadingen. Maar ik voelde me geprikkeld. Ik dacht dat we een goede kans hadden om te winnen, en Mourinho had ons natuurlijk net zo zorgvuldig voorbereid als altijd. Maar de eerste wedstrijd in het San Siro was een teleurstelling. We bleven op 0-0 steken, en ik kwam niet goed in de wedstrijd. Naderhand schreven de Engelse kranten een hoop shit natuurlijk, en dat was niet voor het eerst. Engelse journalisten hadden me altijd afgekraakt, maar dat was hun probleem, niet het mijne. Ze mochten hun vuil spuiten. Dat kon me geen zak schelen. Maar ik wilde de return op Old Trafford absoluut winnen en doorgaan in de Champions League. Die wens groeide in me. Misschien hoopte ik er te veel op. Ik weet nog dat ik het stadion in rende en applaus en boegeroep hoorde.

De zenuwen lagen bloot. Mourinho was gekleed in een zwart pak en zwarte overjas. Hij zag er serieus uit en zoals gewoonlijk ging hij niet zitten. Hij stond dicht aan de zijlijn en volgde de wedstrijd als een generaal op het slagveld. Herhaaldelijk zong of schreeuwde het publiek: ‘Sit down, Mourinho.’ Hij zwaaide vaak met zijn handen. Hij brulde: ‘Naar voren, Ibra helpen!’ Ik stond veel te veel alleen in de spits en ik werd zwaar gedekt. Er hing veel van me af. Zo was het het hele seizoen al. Mourinho speelde 4-5-1 met mij in de spits. Ik voelde de druk om te scoren en ja, ik vond het fijn. Ik wilde verantwoordelijkheid. Maar United was scherper. Ik stond te geïsoleerd en had te weinig ruimte, en in het begin verloor ik ook een paar duels tegen Rio Ferdinand. Ik vloekte. Maar het ergste van alles was dat Ryan Giggs na drie minuten een corner nam, die Vidic inkopte: 1-0. Dat was een koude douche. Heel Old Trafford stond op en riep: ‘You’re not special anymore, José Mourinho.’

Mourinho en ik kregen het ergste boegeroep. Maar het ging steeds beter lopen en het was een feit dat we maar één doelpunt nodig hadden om door te gaan. Met 1-1 waren wij een ronde verder. Ik begon goed te spelen. Het ging steeds beter en na dertig minuten kreeg ik een lange voorzet in het strafschopgebied. Ik kopte hard, pal op de doellijn. De bal stuiterde omhoog, raakte de lat en vloog er weer uit. Dat scheelde maar een haartje. Ik voelde steeds duidelijker: we kunnen dit toch nog pakken. We kregen ook een kans: Adriano schoot de bal uit de lucht tegen de paal. Maar het lukte toch niet. Integendeel, Wayne Rooney dribbelde even buiten het strafschopgebied en gaf een voorzet op Cristiano, die de 2-0 binnenkopte. Dat was erg. De minuten verstreken zonder dat we tegen konden scoren.

Tegen het eind van de wedstrijd zong het hele stadion: ‘Bye, bye, Mourinho. It’s over.’ Ik kon het gras wel kapottrappen of iets kostbaars stukslaan. Toen we in de kleedkamer kwamen, probeerde Mourinho ons op te monteren, zo van: ‘nou gaan we voor het kampioenschap’. Hij is keihard voor en tijdens de wedstrijden, weet je, en soms, als er een paar dagen zijn verstreken en hij de nederlaag heeft geanalyseerd, kan hij ons aanvallen om ervoor te zorgen dat we die fouten niet weer maken, maar in zulke omstandigheden is er geen reden om ons af te maken. Dat zou geen nut hebben. We waren toch al verdrietig genoeg.

We konden allemaal wel zo ongeveer iemand vermoorden. Ik geloof dat toen de gedachte in me opkwam. Ik wilde weg. Ik ben een onrustig type. Ik ben altijd verhuisd. Ik wisselde van school, huis, club, als kind al. Het was een soort gif. En nu, terwijl ik daar zat en naar mijn benen keek, werd ik bang dat ik de Champions League nooit zou kunnen winnen met Inter. De ploeg was niet goed genoeg, dacht ik, en al in de eerste interviews na de wedstrijd liet ik mijn twijfel doorschemeren. Of liever gezegd, ik antwoordde gewoon eerlijk, niet met het gebruikelijke ‘natuurlijk, volgend jaar gaan we winnen’.

‘Kun je de Champions League winnen als je bij Inter blijft?’ vroegen de journalisten.

‘Ik weet het niet. We zullen zien,’ antwoordde ik, en de fans vermoedden toen waarschijnlijk wel al iets.

Dat was het begin van de spanningen. Ik praatte erover met Mino. ‘Ik wil weg,’ zei ik. ‘Ik wil naar Spanje.’ Hij begreep me natuurlijk volkomen. Spanje betekende Real Madrid of Barcelona, de beide topclubs. Real klonk natuurlijk verleidelijk. Real had fantastische tradities. Het had spelers gehad als Ronaldo, Zidane, Figo, Roberto Carlos en Raúl, maar ik neigde toch steeds meer naar Barça. Barça speelde dat jaar schitterend en het had mannen als Lionel Messi, Xavi en Iniesta.

Maar hoe moesten we dat aanpakken? Dat viel nog niet mee. Je kon niet gewoon zeggen: ‘Ik wil naar Barça.’ Niet alleen omdat dat een ramp zou zijn voor mijn reputatie bij Inter. Het zou ook zoiets zijn als: ‘Ik wil wel voor niks spelen.’ Op die manier kun je jezelf niet aanbieden. Dan begrijpen de directeuren dat ze je voor een prikje kunnen krijgen. Nee, de club moet naar jou toe komen. De clubleiding moet me koste wat kost willen hebben. Maar dat was niet het echte probleem. Het probleem was mijn status en mijn contract in Italië. Ik werd als te duur beschouwd.

Ik was een speler die niet weg kon. Dat hoorde ik vaak. Zo’n speler was ik bij Inter, Kaká bij Milan, Messi bij Barça en Cristiano bij United. Ze dachten dat niemand ons contract kon verbeteren. Onze prijskaartjes zouden te hoog zijn. Zelfs Mourinho had het daarover. ‘Ibra blijft,’ zei hij. ‘Geen club kan betalen wat hij kost. Niemand kan 100 miljoen euro bieden.’ En dat leek ook absurd. Was ik te duur voor de markt? Een verrekte Mona Lisa die niet te verkopen was? Ik wist het niet. Het was een onzekere situatie en misschien was het toch ook idioot om er in de media zo openhartig over te zijn. Ik had waarschijnlijk met hetzelfde gelul moeten komen als zo veel andere topspelers: ‘Ik blijf altijd bij mijn club, bla bla bla.’

Maar dat kan ik niet. Ik kon niet liegen. Ik was onzeker over de toekomst en dat zei ik ook, en dat irriteerde veel mensen natuurlijk, vooral de fans. Ze zagen het als verraad of op z’n minst een aanduiding daarvan. Ze maakten zich ongerust dat ik mijn motivatie voor Inter zou kwijtraken, vooral toen ik dingen zei als: ‘Ik wil wel weer eens iets nieuws uitproberen. Ik ben nu al vijf jaar in Italië. Ik hou van technisch voetbal, en dat spelen ze in Spanje.’ Er waren een hoop geruchten en speculaties.

Maar het was geen tactiek, geen truc om me van de club los te maken. Het was alleen maar eerlijk. Maar niks was makkelijk, niet voor een speler van mijn niveau. Ik was de belangrijkste speler van Inter en niemand wilde dat ik wegging. Elk woord dat ik zei leverde herrie op, en misschien was het toch allemaal zinloos. We kregen geen bod. En als ik echt te duur was voor de markt, werd mijn waarde er ook niet minder op. Jazeker, ik verlangde naar iets nieuws, maar dat had geen invloed op mijn spel. Integendeel, ik was blessurevrij en beter dan ooit en ik bleef alles doen om Mourinho een reactie te ontlokken.

Tegen Reggina maakte ik bijvoorbeeld een mooie rush, een dribbel bijna vanaf de middenlijn. Ik ging drie verdedigers voorbij – dat was eerlijk gezegd al een prestatie op zich – en het publiek dacht vast dat ik met een hard schot zou afsluiten. Maar ik zag dat de keeper te ver voor zijn doel stond en ik kreeg een beeld, een idee, en met mijn linkervoet lobde ik de bal over hem heen. Perfecter kon niet. De bal zeilde met een mooie boog in de kruising en het hele stadion juichte, iedereen behalve Mourinho natuurlijk, die daar in zijn grijze pak grimmig kauwgum stond te kauwen. Met andere woorden: alles was zoals altijd. Toch was de goal mooier dan de meeste andere die ik heb gemaakt, en ik kwam er ook nog mee aan de leiding in de topscorerslijst, samen met Marco Di Vaio van Bologna. Topscorer worden in Italië is iets geweldigs, en ik begon me daar steeds meer op toe te leggen. Het was een uitdaging die ik nodig had. Ik was voor het doel agressiever dan ooit. En echt, niemand houdt zo veel van doelpuntenmakers als de Italiaanse fans. Niemand heeft op zichzelf ook een grote hekel aan doelpuntenmakers die bij hun club weg willen, maar ik maakte het er niet gemakkelijker op doordat ik na de wedstrijd zei: ‘Ik ben dit jaar helemaal gefocust op het kampioenschap, maar wat er volgend jaar gebeurt, zien we nog wel.’

 

Ik mag wel zeggen dat de spanning steeg. Wat is dat met Ibra? Wat gaat er gebeuren? Het was nog lang tot aan het silly season, en we hadden nog niks concreets. Maar de kranten waren al aan het speculeren. Het ging over Cristiano van Manchester United en mij. Zou Real een van ons beiden kopen? Hadden ze daar geld genoeg voor? Het gonsde van de geruchten. Er werd bijvoorbeeld over gespeculeerd dat Real een ruilhandel zou kunnen doen. Hun sterspeler Gonzalo Higuaín ruilen voor mij.

Op die manier hoefden ze niet zo veel te betalen. Higuain was dan een deel van de prijs. Maar zoals ik al zei, het waren maar geruchten. Of liever gezegd, niks in de media is zomaar een gerucht. Het heeft invloed, hoe vals het ook is. Veel mensen wilden me terechtwijzen. Je hoorde vaak: ‘Niemand is groter dan de club’, en: ‘Ibra is ondankbaar, Ibra is een verrader’, dat soort dingen. Maar het kon me geen moer schelen.

Ik werkte keihard door. Tegen Fiorentina schoot ik een ongelofelijke vrije trap binnen in blessuretijd. De bal ging 109 kilometer per uur en sloeg van grote afstand in. Het zag ernaar uit dat we weer kampioen zouden worden en alles hing met elkaar samen. Alles had twee kanten. Hoe beter ik was, hoe meer de supporters zich opwonden dat ik bij de club weg wilde. Voor de wedstrijd tegen Lazio op 2 mei was de stemming nogal explosief. De Ultras hadden ‘Welkom Maximilian’ en dat soort dingen geschreven. Ze konden liefde tonen. Maar shit, ze konden ook haten, en dan niet alleen de tegenstander, maar ook hun eigen spelers. Ik voelde het al toen ik het veld op kwam: het San Siro kookte.

De hele week stond er al in de kranten dat ik uit Italië weg wilde en dat ik iets nieuws wilde proberen. Dat had niemand kunnen missen. Ik pingelde me al snel het strafschopgebied in. Ik knokte, maar kreeg de bal niet weg. In zulke situaties klappen de supporters meestal. Zo van: ‘goed geprobeerd!’ Maar nu hoorde ik boegeroep en gefluit van de Ultras. Wat krijgen we nou? Wij sloven ons hier uit, we staan aan kop en dan komen jullie daarmee! Wat zijn jullie voor lui? Ik maande ze tot kalmte. Ik legde mijn vinger op mijn mond. Maar het werd niet beter, helemaal niet. Vlak voor rust stond het nog steeds 0-0, ook al zetten we veel pressie, en toen begonnen die gasten het hele team uit te fluiten. Ik werd driftig, of liever gezegd, ik stroomde vol adrenaline.

Ik zou ze eens wat laten zien! Je weet, ik speel beter als ik kwaad ben. Onthoud dat: als je ziet dat ik woedend ben, maak je dan niet ongerust. Goed, ik doe weleens iets stoms en krijg weleens een rode kaart. Maar meestal is het een goed teken. Mijn hele carrière is gebaseerd op de wil om terug te slaan. In de tweede helft kreeg ik de bal zo’n vijftien meter buiten het strafschopgebied. Ik draaide. Ik sprintte weg. Ik maakte een schijnbeweging, en tussen twee verdedigers door scoorde ik. Het was een schot uit pure woede. Een mooie goal, maar later zou er niet worden gepraat over het doelpunt.

Er werd gepraat over mijn gebaar, want ik juichte niet. Ik rende achterwaarts terug naar onze helft van het veld, met mijn gezicht naar de Ultras, en de hele tijd maande ik ze weer tot stilte met mijn vinger op mijn mond. Het was zoiets van: ‘Hou je bek, dit is mijn antwoord op jullie gezeik. Ik maak een goal en jullie joelen.’ Dus dat werd hét moment van de wedstrijd: heb je dat gezien, heb je dat gezien? Het was iets volkomen nieuws.

Het was een openlijk conflict tussen de fans en de grootste ster van de ploeg. En langs de zijlijn stond Mourinho, en die maakte natuurlijk geen overwinningsgebaar. Wie had dat ook verwacht? Maar hij stond natuurlijk achter me. Je eigen ploeg uitfluiten, verdomme. Hij wees met zijn vinger naar zijn hoofd, zo van: ‘Stommelingen op de tribune, jullie snappen er niks van.’ Als de situatie vóór die tijd al gespannen was, werd die dat nu helemaal. Het rommelde in het stadion. Maar daar kick ik alleen maar op, dus ik bleef goed spelen. Ik speelde vanuit pure woede en gaf de assist voor de 2-0. Ik was de baas op het veld en was tevreden toen de scheidsrechter affloot. Maar daarmee was het nog helemaal niet afgelopen. Toen ik van het veld liep, hoorde ik dat de leiders van de Ultras beneden in de kleedkamer op me stonden te wachten. Ik heb geen idee hoe ze daar gekomen waren.

Maar ze stonden in de tunnel, zeven, acht man, en niet één die zegt: ‘Sorry, hoor, mogen we je even spreken?’ Het waren kerels zoals uit de voorstad waar ik vandaan kom, ze zaten vol agressie en iedereen om me heen werd nerveus. Mijn hartslag ging naar de honderdvijftig. Ik was bang, eerlijk gezegd. Maar weet je, ik zei tegen mezelf: ‘Ben ik een kerel of een kwezel?’ Als ik een kwezel ben, blijf ik dat de rest van mijn leven. Dat was mijn mening. Als je komt van waar ik vandaan kom, mag je niet terugdeinzen. Daarom liep ik op ze af en ik merkte meteen dat ze onrustig werden, maar tegelijkertijd fokten ze zichzelf ook op. Wat krijgen we nou, komt Ibra naar ons toe?

‘Zijn er mensen die problemen hebben, daar op de tribune?’ vroeg ik.

‘Nou ja, eh, sommigen zijn kwaad…’ begonnen ze.

‘Zeg ze dan maar dat ze naar het veld komen, dan lossen we dat hier één op één op!’

Toen liep ik weg, met bonzend hart. Toch voelde het goed. Ik had de druk weerstaan. Ik was voor mezelf opgekomen. Maar het gezanik blééf. De supportersclub eiste een officieel gesprek. Maar kom op, zeg! Waarom zou ik nog een keer met ze praten? Wat schoot ik daarmee op? Ik was voetballer. De fans zijn hun club trouw. Dat is mooi. Maar een voetballer heeft maar een korte carrière. Hij moet voor zijn eigen belangen opkomen. Hij wisselt van club. Dat wisten de supporters. Dat wist ik. En ik zei: ‘Bied op jullie website jullie excuses aan voor jullie gejoel en gekloot, dan is het goed. Dan vergeten we het.’ Maar er gebeurde niks. Of ja, toch wel: de Ultras besloten dat ze me niet zouden uitfluiten, maar ook niet zouden toejuichen. Ze zouden doen alsof ik er niet was. Je doet je best maar, dacht ik.

Ik was niet zo makkelijk over het hoofd te zien. Toen niet en later ook niet. Ik was in vorm. Het geklets ging door. Gaat hij weg? Blijft hij? Kan iemand hem betalen? Het was een heel getouwtrek en ik was bang dat ik op dood spoor zat. Dat ik met de staart tussen mijn benen bij de club zou moeten blijven. Het was een zenuwenspel. Ik belde Mino.

Zijn er aanbiedingen? Gebeurt er iets? Er gebeurde niks en het werd steeds duidelijker dat er een recordbedrag nodig was om mij los te krijgen, áls dat al genoeg was. Ik probeerde mijn ogen en oren ervoor dicht te houden en niet te luisteren naar al het gedraai in de media. Maar dat viel niet mee. Niet in die situatie. Ik had voortdurend contact met Mino en ik hoopte steeds meer op Barça. Barça won in die tijd de Champions League. Ze versloegen Manchester United met 2-0 door doelpunten van Eto’o en Messi en ik dacht: jezus, naar die club wil ik, en ik bleef Mino maar bellen.

‘Wat doe je, verdomme? Lig je te pitten?’

‘Go and fuck yourself,’ zei Mino. ‘Je bent waardeloos. Niemand wil je hebben! Ga maar terug naar Malmö FF.’

‘Fuck you!’

Maar natuurlijk werkte hij zich uit de naad om dit rond te krijgen. Niet alleen omdat hij altijd zijn best voor me deed. Dit was de deal waarvan we allebei hadden gedroomd. Ja, het kon nog misgaan. Het kon er nog op uitdraaien dat we er niks aan overhielden, behalve de ergernis van de Ultras en de directeuren. Maar het kon ook de beste deal aller tijden worden, en we waren bereid het hoog te spelen.

Intussen speelde ik maar door. We waren toen al zeker van de scudetto. Maar ik wilde ook topscorer worden. Als je capocannoniere bent, schrijf je geschiedenis. Geen Zweed had dat gepresteerd sinds Gunnar Nordahl in 1955. Maar nu had ik de kans en de koers was nog lang niet gelopen. Het ging gelijk op. Marco Di Vaio van Bologna en Diego Milito van Genoa lagen gelijk met me. En het was eigenlijk ook niet Mourinho’s zaak. Hij coachte de ploeg.

Maar hij kwam de kleedkamer in en zei: ‘Nou moeten we zorgen dat Ibra ook nog topscorer wordt.’ Dat werd nog een hele toestand. Ze zouden me allemaal helpen. Dat zeiden ze allemaal openlijk.

Maar Balotelli, die klootzak, kreeg in een van de laatste wedstrijden in het strafschopgebied de bal. Ik kwam eraan gerend. Ik was helemaal vrij. Ik stond er perfect voor. Maar Balotelli dribbelde maar door. Ik keek naar hem. Waar ben je mee bezig? Ga je me niet helpen? Ik was kwaad, maar goed, het was nog een jonge jongen. Hij had gescoord. Dan kon ik hem toch niet gaan uitschelden. Maar ik was kwaad. De hele bank was kwaad. Verdomme, een beetje rennen en scoren terwijl Zlatan er perfect voor staat? Ik dacht: als het zo moet, laat die topscorerslijst dan maar zitten. Bedankt, Balotelli. Maar ik kwam er natuurlijk wel overheen.

Ik maakte in de volgende wedstrijd een doelpunt en voorafgaand aan de laatste speelronde was de situatie bloedstollend. Marco Di Vaio en ik hadden allebei 23 doelpunten gemaakt en vlak daarna kwam Diego Milito van Genoa met 22. Het was 31 mei. Alle kranten schreven over het gevecht. Wie gaat het winnen? Het was heet die dag. De competitie was beslist. We waren allang kampioen. Toch was iedereen zenuwachtig. Met een beetje mazzel zou dit mijn afscheid van de Italiaanse competitie worden. Ik hoopte het. Ik wist het niet. Maar of dit nou mijn afscheidswedstrijd was of niet, ik wilde er een prachtige wedstrijd van maken en topscorer worden. Ik wilde er verdomme geen saaie pot van maken.

Maar natuurlijk hing dat niet alleen van mij af. Het hing ook van Di Vaio en Milito af, en die speelden tegelijkertijd. Di Vaio’s Bologna speelde tegen Catania en Milito’s Genoa moest tegen Lecce, en ik twijfelde er niet aan dat die gasten goals gingen maken. Ik was erop gebrand om ze met gelijke munt te betalen. Ik moest scoren, maar dat gaat niet zomaar op bestelling. Als je het te hard probeert, lukt het niet. Dat weet iedere spits. Je moet niet te veel nadenken. Het is een kwestie van instinct. Je moet gewoon toeslaan. We merkten meteen dat we een swingende wedstrijd tegen Atalanta kregen. Het stond al na een paar minuten 1-1.

In de twaalfde minuut trapte Esteban Cambiasso een lange bal van vlak voor ons eigen strafschopgebied en ik stond voorin op één lijn met de verdedigers. Ik liep in de diepte, net op het randje van buitenspel, en de verdediging kwam niet mee. Ik vloog als een speer en kwam alleen voor de keeper. Maar de bal maakte een stuit. Hij stuiterde en tolde. Ik stootte hem naar voren met mijn knie en botste bijna tegen de keeper aan. Maar vlak daarvoor schoot ik met de binnenkant van de voet en de bal ging er aan de rechterkant van het doel in: 2-1. Op dat moment was ik topscorer. De mensen schreeuwden naar me en ik begon te hopen dat het misschien toch goed ging. Maar er gebeurde van alles. Ik snapte het niet helemaal. Mensen riepen wel dingen vanaf de zijlijn: ‘Milito en Di Vaio hebben gescoord’, of iets in die richting. Ik geloofde het niet. Het klonk alsof een paar jongens op de bank zomaar iets riepen. Dat gebeurt vaak bij voetbal, weet je, flauwekul om je te prikkelen en te pesten, dus ik speelde gewoon door. Ik sloot verder alles buiten en dacht dat nog een doelpunt genoeg zou zijn. Maar in de andere wedstrijden was er dramatiek.

Diego Milito stond derde op de topscorerslijst. Hij is Argentijn. Hij had een verschrikkelijk scorend vermogen. Nog maar een week daarvoor was hij rond gekomen met Inter. Dus als ik daar niet wegging, zouden we samen gaan spelen. Maar nu tegen Lecce was hij geweldig in vorm. Binnen tien minuten had hij twee doelpunten gemaakt, waardoor hij net als ik op 24 stond, en een derde doelpunt hing in de lucht. Dat kon elk moment vallen. Maar niet alleen Milito liet van zich horen. Ook Marco Di Vaio scoorde. Ik wist dat niet. Maar nu stonden we met z’n drieën boven aan de topscorerslijst, en dat is geen manier om te winnen. Je moet niet delen. Je moet de enige topscorer zijn. En ook al wist ik niks zeker, ik besefte steeds duidelijker dat ik nog een doelpunt moest maken. Ik merkte het aan de sfeer, aan de druk op de tribunes. Ik zag het aan de gezichten op de bank. Maar de minuten verstreken. Er gebeurde niks. Het leek een gelijkspel te worden. Het stond 3-3 en er waren nog maar tien minuten te spelen. Mourinho bracht Hernán Crespo in het veld. Hij had behoefte aan vers bloed.

Hij wilde dat we de aanval zochten, en hij gebaarde naar mij: verder naar voren en doorzetten! Hij zwaaide met zijn armen. Was ik de topscorerspositie aan het verliezen? Ik was bang van wel en ik deed vreselijk mijn best. Ik schreeuwde om de bal. Maar veel spelers waren moe. Het was een gelijk opgaande strijd geweest. Hoewel… Crespo had nog kracht over. Hij dribbelde op rechts en ik sprintte naar het doel. Ik kreeg een lange voorzet en er ontstond een gevecht om de bal. Ik duwde een man weg en kwam met mijn rug naar het doel te staan, terwijl de bal rondstuiterde. Ik zag een gaatje. Maar ik stond dus verkeerd om en wat doe je dan? Je geeft een hakbal. Ik hakte de bal schuin naar achteren. Ik wist dat ik in mijn carrière vaak met een hakje had gescoord. Die keer tegen Italië in het EK natuurlijk, en die karatetrap tegen Bologna. Maar dit, in deze situatie, dat was te veel.

Die kon er niet in. Het was een trucje van het binnenplein bij mijn moeder en daar word je geen topscorer mee in de laatste wedstrijd. Dat bestaat niet. Maar de bal rolde in het doel. Het was 4-3. Ik trok mijn shirt uit, ook al wist ik dat ik daar een gele kaart voor zou krijgen. Maar godsamme, dit was geweldig. Ik ging met ontbloot bovenlijf bij de cornervlag staan en iedereen besprong me natuurlijk, Crespo en alle anderen. Ze drukten mijn rug omlaag. Het zag er bijna agressief uit. En ze schreeuwden me de een na de ander toe: ‘Nou word je topscorer!’ Langzaam maar zeker begon het tot me door te dringen. Dit was historisch. Ik dacht: dit is mijn manier om het ze betaald te zetten. Toen ik in Italië kwam, zeiden de mensen: ‘Zlatan maakt niet genoeg doelpunten.’ Nou was ik topscorer geworden. Nou kon niemand meer aan me twijfelen. Maar ik bleef toch vrij koel.

Ik keerde me weer naar het veld en toen stond ik perplex van iets heel anders: Mourinho, met zijn stalen gezicht. De man die nooit een spier in zijn gezicht vertrok, was wakker geworden. Hij was door het dolle heen. Hij juichte als een schooljongen, hij sprong op en neer. En ik glimlachte: je bent dus toch gek te krijgen. Maar er was wel veel voor nodig.

Ik moest topscorer worden met een hakballetje.