10

 

 

 

 

Er werd veel gepraat over Marco van Basten. Ik had zijn rugnummer geërfd en moest op het veld in zijn sporen treden en al dat soort dingen, heel vleiend. Maar ik begon het zat te worden. Ik wilde geen nieuwe Van Basten zijn. Ik was Zlatan, en meer niet. Dus nee, wilde ik wel schreeuwen, begin nou niet weer over die vent, daar heb ik nu wel genoeg over gehoord. Hoewel… het was natuurlijk wel ontzettend cool toen hij in in person opdook, dat was van ‘wow, wil hij met mij praten?’

Van Basten is een legende, een van de beste spitsen aller tijden, misschien niet van dezelfde klasse als Ronaldo, maar toch… Hij had 227 doelpunten gemaakt en was de grote man bij AC Milan geweest. Hij stond bekend om zijn spelopvatting, zijn volleys en zijn scherpte voor het doel. Het was toen zeven of acht jaar geleden dat hij was gestopt met spelen en ruim tien jaar sinds hij door de FIFA tot beste voetballer van de wereld was gekozen. Hij had net een trainerscursus gedaan bij de KNVB en zou assistent-trainer bij de jeugd van Ajax worden, een eerste stap in zijn trainerscarrière. Daarom was hij aanwezig bij onze trainingen.

Ik voelde me een klein jongetje tegenover hem, tenminste in het begin. Maar ik wende eraan, we spraken elkaar bijna elke dag en we deden een hoop leuke dingen samen. Voor elke wedstrijd prikkelde hij me. We sloten heel wat weddenschappen en zo.

‘En, hoeveel doelpunten ga je maken? Ik denk één.’

‘Eén? Welnee! Minstens twee!’

‘Gelul. Wedden?’

‘Waar wedden we om?’

Zo ging het de hele tijd. Hij gaf me veel adviezen en shit, hij was echt een leuke kerel. Hij ging zijn eigen gang en trok zich er helemaal niks van aan wat zijn bazen ervan vonden. Hij was volkomen onafhankelijk. Ik kreeg in die tijd kritiek omdat ik niet genoeg meeverdedigde en zelfs omdat ik gewoon bleef staan als de tegenstander in de aanval was. Ik had er natuurlijk wel over nagedacht en ik vroeg me af wat ik eraan moest doen. Ik vroeg het aan Van Basten.

‘Luister niet naar de trainers!’ zei hij.

‘Huh?’

‘Je moet je energie niet verspillen met verdedigen. Die moet je gebruiken om aan te vallen. Jij dient de ploeg het beste door aan te vallen en doelpunten te maken, niet door je kapot te rennen naar achteren.’ Dat ging er bij mij wel in. ‘Je moet je energie bewaren om doelpunten te maken.’

Met kerst gingen we op trainingskamp in Portugal en tegen die tijd was Beenhakker opgestapt als technisch directeur en vervangen door Louis van Gaal. Van Gaal was een arrogant type. Een beetje zoals Co Adriaanse. Hij wilde een dictator zijn, maar zonder enig gevoel voor humor. Als speler was hij niet bijzonder geweest, maar in Nederland had hij veel status omdat hij als trainer de Champions League had gewonnen met Ajax en daar een of andere onderscheiding voor had gekregen.

Van Gaal praatte graag over spelsystemen. Hij was een van die mensen bij de club die over spelers praatte als nummers, zo van: ‘de 5 gaat hierheen en de 6 daarheen’, en ik was blij dat ik niks met hem te maken had. Maar toen in Portugal ontkwam ik er niet aan. Ik moest bij Van Gaal en Koeman komen om te horen wat ze vonden van mijn inzet in de eerste helft van het seizoen. Het was zo’n functioneringsgesprek waarbij je een cijfer kreeg. Daar hielden ze van bij Ajax. Ik kwam een kamer binnen en ging tegenover Van Gaal en Ronald Koeman zitten. Koeman glimlachte. Van Gaal zag er chagrijnig uit. Die man heeft een boksersneus en hij doet je soms denken aan een bulldog.

‘Zlatan,’ begon Koeman, ‘je hebt fantastisch gespeeld, maar je krijgt maar een acht. Je hebt niet genoeg meeverdedigd.’

‘Oké, goed,’ zei ik, en ik wilde gaan. Ik mocht Koeman wel, maar kon niet tegen Van Gaal en ik dacht: oké, prima, een acht is genoeg. Mag ik nou gaan uitrusten?

‘Weet je hoe verdedigen gaat?’

Van Gaal bemoeide zich ermee, en ik zag aan Koeman dat hij zich er ook aan ergerde.

‘Dat hoop ik,’ antwoordde ik.

Daarna begon Van Gaal het uit te leggen en geloof me, dat al ik al eerder gehoord. Het was het oude liedje dat nummer 9, ik dus, rechts verdedigt als de 10 naar links gaat en omgekeerd, en hij zette een hoop pijlen en eindigde met een tamelijk hard: ‘Heb je dat begrepen? Snap je dat?’ Ik vatte het op als een aanval.

‘Je kunt alle spelers om drie uur ’s nachts wakker maken,’ zei ik, ‘en vragen hoe ze moeten verdedigen, en ze dreunen het op in hun slaap: de 9 rent hierheen en de 10 daarheen. Dat weten we allemaal wel en we weten dat u dat bedacht hebt. Maar ik heb met Van Basten getraind en hij vindt het tegenovergestelde.’

‘Pardon?’

‘Van Basten zegt dat nummer 9 zijn energie moet bewaren om aan te vallen en te scoren en eerlijk gezegd weet ik niet naar wie ik moet luisteren. Van Basten, de legende, of Van Gaal?’ zei ik en ik legde vooral de nadruk op de woorden ‘Van Gaal’, alsof dat een totaal onbeduidende figuur was, en wat denk je? Vond Van Gaal dat leuk? Hij kookte helemaal. Naar wie moet ik luisteren, naar een legende of naar Van Gaal?

‘Ik moet gaan,’ zei ik, en ik vertrok.

 

Er gingen weer geruchten dat Roma achter me aan zat. Roma werd getraind door Fabio Capello, een keiharde coach, die topspelers zonder problemen op de bank kon zetten of op hun donder kon geven. Dezelfde Capello die Van Basten in zijn beste jaren had getraind bij Milan, die hem beter had gemaakt dan ooit. Natuurlijk besprak ik het met Van Basten. ‘Wat denk jij? Zou Roma niet geweldig zijn? Zou ik het daar redden?’

‘Blijf bij Ajax,’ zei hij. ‘Je moet je als spits nog ontwikkelen voordat je naar Italië gaat.’

‘Hoezo?’

‘Het is daar veel harder. Hier krijg je misschien vijf, zes kansen per wedstrijd om te scoren, in Italië maar één of twee, en dan moet je kunnen profiteren.’ En ja, dat was ik tot op zekere hoogte wel met hem eens.

Het ging nog niet helemaal goed met me. Ik maakte nog steeds te weinig doelpunten en ik moest nog veel leren. Ik moest effectiever worden in het doelgebied. Maar toch, Italië was al van jongs af aan mijn droom en ik dacht dat mijn speelstijl daar wel zou passen, dus ik ging naar mijn zaakwaarnemer, Anders Carlsson. ‘Wat is er aan de hand? Loopt er iets voor me?’ Natuurlijk, Anders wilde wel. Hij zocht het uit en meldde zich weer. Maar waar kwam hij mee?

‘Southampton heeft belangstelling,’ zei hij.

‘Jezus! Southampton! Is dat mijn niveau?’

Southampton!

 

In die tijd kocht ik mijn Porsche Turbo, een heerlijke, maar levensgevaarlijke auto, eerlijk gezegd. Het leek wel een gocart. Als ik erin zat, werd ik gek. Ik was met een vriend met die Porsche in Småland en bij Växjö gaf ik gas. Ik reed 250; dat deed ik in die tijd wel vaker. Alleen, toen ik remde, hoorden we politiesirenes.

De politie zat achter ons aan en ik dacht: ai, lastige situatie, wat doe ik? Ik kan stoppen en zeggen: ‘Sorry, hier hebben jullie mijn rijbewijs.’ Maar eerlijk gezegd: de krantenkoppen… Wilde ik die? Kon ik in dit stadium van mijn carrière een discussie gebruiken over Zlatan die als een gek reed? Niet echt, hè? Ik keek in de achteruitkijkspiegel. We reden op een tweebaansweg, er was tegemoetkomend verkeer en de politie lag vier wagens achter ons. Ze konden geen kant op, ze zaten ingesloten en ik had een Nederlands kenteken.

Ze konden me niet opsporen, en ik dacht: what the hell, ze hebben geen kans. Dus toen we op een grotere weg kwamen, trok ik op en scheurde ervandoor. Ik accelereerde zo dat ik verdomme over de 300 reed en toen hoorden we die sirenes natuurlijk nog wel – wieuw, wieuw – maar steeds zwakker. De politieauto bleef steeds verder achter en uiteindelijk, toen we hem niet meer in de achteruitkijkspiegel zagen, sloegen we af, reden een tunnel in en bleven daar staan wachten, net als in de film, weet je wel, en zo ontsnapten we.

Zulke dingen had ik vaker met die auto. Ik weet nog dat ik Anders Carlsson, mijn zaakwaarnemer, een keer bij me had. Hij moest naar zijn hotel en van daar naar het vliegveld. We reden door een bocht en het stoplicht stond op rood, maar jezus, ik kon niet meer remmen, niet met die auto. Ik gaf gas, vroem, en hij zei: ‘Ik geloof dat het stoplicht op rood stond.’

‘Echt waar?’ vroeg ik. ‘Dat moet ik dan gemist hebben.’ En ik scheurde door, rechtsaf, linksaf, de stad in. Ik gaf flink gas en ik zag dat hij helemaal begon te zweten. Toen kwamen we bij het hotel. Hij deed het portier open en liep zonder iets te zeggen weg. De volgende dag belde hij me op, helemaal buiten zinnen. ‘Dat was het waanzinnigste wat ik ooit heb meegemaakt.’

‘Wat?’ vroeg ik.

Ik deed alsof ik het niet begreep.

‘Dat autoritje,’ zei hij.

 

Anders Carlsson was geen man voor mij; dat werd steeds duidelijker. Ik had een andere zaakwaarnemer nodig, een die niet zo nauwkeurig was met regels en stoplichten, en gelukkig was Anders toen net bij IMG weg omdat hij voor zichzelf wilde beginnen, en daarom had hij me een nieuw contract aangeboden. Maar omdat ik dat nog niet had ondertekend, was ik vrij man. Alleen, wat moest ik doen met mijn vrijheid? Ik had geen idee. In die tijd praatte ik maar met weinig mensen over voetbal.

Ik had Maxwell natuurlijk en nog een paar ploeggenoten, maar daar had ik niet zo veel aan: er was overal concurrentie en ik wist niet wie ik kon vertrouwen, vooral niet als het over zaakwaarnemers en transfers ging. Iedereen in de ploeg wilde naar een topclub. Ik had het idee dat ik een buitenstaander moest hebben. Ik dacht aan Thijs.

Thijs Slegers was journalist. Hij had me geïnterviewd voor Voetbal International en ik mocht hem meteen. We hadden elkaar over de telefoon gesproken en ook nog na het interview. Hij was een beetje een klankbord voor me geworden en hij kende me toen al goed, geloof ik. Hij wist hoe ik in elkaar zat en van wat voor mensen ik hield. Ik belde hem op en legde de situatie uit.

‘Ik heb een andere zaakwaarnemer nodig. Wie zou het beste voor me zijn?’ vroeg ik. En Thijs is een goeie vent, weet je.

‘Let me think about it!’ zei hij en ja, ik liet hem denken. Ik wilde niks overhaasts doen.

Listen,’ zei hij later, ‘ik kan twee zaakwaarnemers bedenken. De ene is het bedrijf dat voor Beckham werkt. Dat schijnt geweldig te zijn. En dan is er nog een man. Maar eh…’

‘Maar wat?’

‘Dat is een maffioso.’

‘Maffioso klinkt goed,’ zei ik.

‘Ik vermoedde al dat je zoiets zou zeggen.’

‘Prachtig. Regel maar een afspraak!’

 

Die man was dus geen maffioso. Hij deed alleen maar zo. Hij heette Mino Raiola, en ik had weleens van hem gehoord. Hij was Maxwells zaakwaarnemer en via Maxwell had hij zelf een paar maanden geleden geprobeerd contact met me op te nemen. Want zo werkt hij. Mino gaat altijd via via. Hij zegt altijd: ‘Als je zelf approacht, ben je in het nadeel. Dan sta je met je pet in je hand.’

Maar bij mij was dat niet zo goed gegaan. Ik had arrogant gedaan en tegen Maxwell gezegd: ‘Als hij iets concreets heeft, mag hij komen, anders ben ik niet geïnteresseerd.’ Maar Mino had alleen maar de groeten terug gedaan. ‘Tell this Zlatan to go and fuck himself,’ en ook al was ik toen vast kwaad geworden, nu ik iets meer over hem te weten kwam, prikkelde het me alleen maar. Ik ben zo opgegroeid, hè, met ‘loop naar de hel’ en zo. Ik voel me thuis in die taal van de voorstad en ik vermoedde dat Mino en ik eenzelfde soort achtergrond hadden.

We hadden geen van beiden iets cadeau gekregen. Mino is geboren in Zuid-Italië, weet je, in de provincie Salerno. Maar toen hij één jaar was, verhuisde hij met zijn ouders naar Nederland, waar ze een pizzarestaurant begonnen, in Haarlem. Mino moest als jongen schoonmaken en afwassen, en bijspringen als ober. Maar hij maakte carrière. Hij ging de financiële zaken van het restaurant regelen, dat soort dingen.

Het was alsof hij zich had voorgenomen zich in één sprong op te werken. Als tiener was hij al met duizend dingen tegelijk bezig: hij studeerde rechten, hij was zakenman en hij leerde talen. Hij was een vechter. En hij hield van voetbal, al was hij geen geweldige speler. Hij besloot algauw zaakwaarnemer te worden.

In Nederland bestond vroeger een heel idioot systeem dat bepaalde dat spelers verkocht mochten worden volgens een bepaald tarief, gebaseerd op leeftijd en nog een hoop flauwekul, en daar ging hij tegen in. Hij was net twintig toen hij de KNVB voor de rechter daagde en hij begon ook echt niet met kneusjes. Al in 1993 verkocht hij Bergkamp aan Inter en in 2001 zorgde hij ervoor dat Nedved voor 41 miljoen euro naar Juventus ging.

Toch was Mino geen – nog geen – overdreven grote spelersmakelaar, maar ze zeiden dat hij in opkomst was, dat hij voor niemand bang was en bereid was om alle mogelijke trucs uit te halen, en dat klonk natuurlijk goed. Ik wilde per slot van rekening niet weer een aardig ventje, ik wilde gekocht worden en een goed salaris krijgen. Daarom besloot ik indruk te maken op die Mino.

Toen Thijs een afspraak voor ons had geregeld in het Okura Hotel in Amsterdam trok ik mijn coolste bruine leren jasje aan, van Gucci. Ik was niet van plan mezelf weer belachelijk te maken in mijn trainingspak en me nog een keer te laten bedonderen. Ik deed mijn gouden horloge om, nam mijn Porsche en parkeerde die voor de zekerheid voor de deur. Zo van: ‘hier ben ik’.

Ik ging het Okura in en dat hotel, zeg. Dat ligt aan het Amstelkanaal, is ontzettend chic en luxe, en ik dacht: nou komt het erop aan, nou moet ik me laten zien, iets uitstralen van ‘hier komt een man die gewend is big business te doen’, en ik ging naar het sushirestaurant. Daar hadden we afgesproken. Wat voor type ik had verwacht weet ik niet, waarschijnlijk een of andere krijtstreep met een nog heftiger gouden horloge dan dat van mij. Maar verdomme, wie komt er binnen? Een vent in spijkerbroek en Nike-T-shirt en met zo’n buikje, nou ja, als die jongens van The Sopranos.

Wat krijgen we nou? Moet dat een zaakwaarnemer voorstellen, die kabouter? En toen we bestelden, wat denk je? Nam hij sushi met avocado en garnalen? Hij nam een gigantische lading pasta en die schrokte hij naar binnen. Hij at als een gek. Maar toen begon hij te praten en dat was meteen hard en raak, niks geen mooipraterij. Ik wist meteen: dit klikt, dit gaat recht naar binnen en ik zei tegen mezelf: met deze man wil ik werken. We denken op dezelfde manier en ik wilde hem al de hand geven op onze samenwerking.

Maar weet je wat hij deed, die smeerlap? Hij haalde vier A4’tjes tevoorschijn die hij van internet had gehaald, en daar stonden een hoop namen en getallen op, zo van: Christian Vieri, 27 wedstrijden, 24 doelpunten; Filippo Inzaghi, 25 wedstrijden, 20 doelpunten; David Trezeguet, 24 wedstrijden, 20 doelpunten; en onderaan: Zlatan Ibrahimovic, 25 wedstrijden, 5 doelpunten.

‘Denk je dat ik je kan verkopen met zo’n statistiek?’ vroeg hij, en ik dacht: wat is dat voor een aanval? Maar dan kende hij mij nog niet.

‘Als ik twintig doelpunten had gemaakt, had mijn moeder me ook wel kunnen verkopen,’ counterde ik, en toen was hij stil. Hij moest lachen, weet ik tegenwoordig. Maar toen hield hij zijn spelletje vol. Hij wilde zijn overwicht niet verliezen.

You are right. Maar eh…’

Wat nou weer, dacht ik. Het klonk alsof hij opnieuw aanviel.

‘Jij vindt jezelf wel heftig, hè?’

‘Hoezo?’

‘Jij denkt dat je indruk op me maakt met je horloge, je colbertje en je Porsche. Maar dat doe je niet. Helemaal niet. Het stelt niks voor, vind ik.’

‘Oké.’

‘Wil je de beste van de wereld worden? Of degene die het meest verdient en dit soort spullen kan showen?’

‘De beste van de wereld!’

‘Goed zo! Want als je de beste van de wereld wilt worden, komt de rest vanzelf. Maar als je alleen maar op geld uit bent, wordt het niks, snap je?’

‘Ik snap het. Ik wil samenwerken met jou!’

‘No, no. Think about it first, and let me know,’ zei hij, en toen was ons gesprek afgelopen.

Mino had voor zeven man gegeten of zo en ik ging daar weg met het gevoel van ‘goed, dan denk ik er wel over na’. Ik kan ook best een beetje cool zijn en hem laten wachten. Maar nee, ik zat nog maar net in de auto of het begon te kriebelen. Ik belde hem: ‘Hoor eens, ik kan niet wachten, ik wil nu meteen met je samenwerken.’

Hij zei niets.

Allright,’ zei hij toen, ‘maar als je met mij wilt samenwerken, moet je doen wat ik zeg.’

Sure, absoluut.’

‘Je moet je auto’s verkopen, je moet je horloges verkopen en drie keer zo hard gaan trainen. Want je cijfers zijn waardeloos.’

 

Je cijfers zijn waardeloos! Ik dacht erover na. Natuurlijk, ik kon hem zeggen dat hij naar de hel kon lopen. Mijn auto’s verkopen? Wat had hij daarmee te maken? Maar toch, ik had het gevoel dat hij gelijk had. Ik gaf hem mijn Porsche Turbo. Maar goed dat ik die kwijt was, eerlijk gezegd! Ik zou me er alleen maar in doodrijden. Maar daar bleef het niet bij.

Ik begon in die saaie Fiat Stilo van de club te rijden en liet mijn gouden horloge af. Ik deed in plaats daarvan een lelijk Nike-horloge om en liep weer in trainingspak. Back to the roots, als het ware. Het werd rough now, en ik trainde als een bezetene. Ik werkte me kapot en ik realiseerde me steeds meer: dit klopt gewoon. Ik was te zelfvoldaan geweest, dacht alleen maar dat ik een gave gast was. Maar dat was de verkeerde instelling.

In feite had ik te weinig doelpunten gemaakt en was ik te sloom geweest. Van Basten heeft gelijk. Mino heeft gelijk. Ik ben niet gemotiveerd genoeg. Ik begreep het steeds beter en ik begon me helemaal te geven op de trainingen en in de wedstrijden. Maar het is waar: je kunt niet zomaar ineens veranderen. In het begin doe je heel erg je best, maar dat houd je niet vol. Gelukkig kreeg ik de kans niet om het op te geven. Mino zat als een bloedzuiger op me.

‘Jij vindt het leuk als mensen tegen je zeggen dat je de beste bent, hè?’

‘Ja, ik denk het wel.’

‘Maar dat klopt toch niet? Je bent niet de beste. Je bent waardeloos. Je bent nothing. Je moet harder werken.’

‘Jíj bent waardeloos. Je zanikt alleen maar. Je zou eens zelf in training moeten gaan.’

‘Go fuck yourself.’

‘Fuck you.’

We werden gauw agressief tegen elkaar, of beter gezegd: het léék agressief, maar zo waren we opgegroeid en natuurlijk begreep ik die hele houding van ‘jij stelt niks voor’ en zo wel. Dat was zijn manier om iets te doen aan mijn instelling, en ik denk wel dat hij succes had. Ik begon af en toe zelfs ook dat soort dingen tegen mezelf te zeggen: ‘Je kunt er niks van, Zlatan. Je bent waardeloos. Je bent nog niet half zo goed als je denkt! Je moet harder werken.’

Dat prikkelde me en ik werd nog meer een winnaarstype. Er was geen sprake van dat ik me nog door de coach naar huis liet sturen. Ik gaf in alle situaties alles, ik wilde elk potje winnen, zelfs op de training, en ja, ik had wel pijn in mijn linker lies, maar dat maakte me niet uit. Ik ging gewoon door. Ik wilde niet opgeven. Ik maakte me er niet eens druk om dat het steeds erger werd. Ik beet op m’n tanden. Ik was een kerel. Een paar ploeggenoten waren toen ook geblesseerd en ik wilde de trainer niet nog meer problemen bezorgen. Vaak speelde ik op pijnstillers. Ik probeerde de ellende gewoon te negeren. Maar Mino zag het en hij begreep het. Hij wilde dat ik me uitsloofde, maar niet dat ik eraan kapot zou gaan.

‘Zo gaat het niet meer, joh,’ zei hij. ‘Je kunt niet spelen met een blessure.’

Toen nam ik het eindelijk serieus en ging naar een specialist. Ze besloten me te opereren. In het Erasmus UMC in Rotterdam werd een versterking van de linker lies aangebracht. Dat was een fikse ingreep en daarna moest ik in het trainingsbad van de club revalideren. Dat was geen lolletje. Mino zei tegen de fysio dat ik het te makkelijk had gehad.

‘Die jongen heeft maar wat lopen flierefluiten. Het wordt tijd dat hij gaat vechten en zichzelf gaat afmatten!’ Ertegenaan dus.

Ik kreeg zo’n rottige hartslagmeter op en een soort zwemvest dat me boven hield en ik rende in het water totdat ik op mijn maximum zat. Daarna kon ik wel kotsen. Ik zakte aan de rand van het zwembad in elkaar. Ik moest gewoon neervallen, uitrusten. Ik kon me niet bewegen. Ik was helemaal op. Ik moest een keer nodig plassen, steeds erger. Maar ik kon met geen mogelijkheid naar de wc. Er zat daar een gat in de rand van het zwembad en daar piste ik in. Wat moest ik anders? Ik was helemaal fucked up. Helemaal af.

Er was bij Ajax een gedragsregel: we mochten pas eten gaan halen als ze ‘eet smakelijk’ hadden gezegd, en vaak rende ik al bij de eerste lettergreep weg. Ik had altijd een honger als een wolf. Nu kon ik mijn hoofd niet eens optillen. Hoe ze ook riepen, ik bleef als een wrak aan de rand van het zwembad liggen.

 

Op die manier was ik twee weken bezig en het grappige is dat het niet alleen maar zwaar was. Die pijn had ook iets fijns. Ik genoot ervan om mezelf helemaal uit te putten en ik begon te begrijpen wat hard werken betekent. Ik kwam in een nieuwe fase. Ik had me heel lang niet zo sterk gevoeld en toen ik terugkwam van de revalidatie gaf ik alles op het veld en op de training. En er bestond geen twijfel over: het had effect. Ik blonk uit.

Ik kreeg zelfvertrouwen. Er doken ook steeds meer spandoeken en borden op met ZLATAN, THE SON OF GOD en dat soort dingen. De mensen scandeerden mijn naam. Ik werd beter dan ooit en dat was natuurlijk heerlijk, maar zoals altijd: als er iemand schittert, worden anderen jaloers. Er zat al wat spanning in de ploeg, vooral bij de jongere spelers die zich ook wilden laten zien en die verkocht wilden worden aan grote clubs.

Ik denk bijvoorbeeld dat Rafael van der Vaart niet altijd blij was met de ontwikkeling. Rafael was zelf een van de sterren van de ploeg geworden, en hij was op dat moment waarschijnlijk een van de populairste spelers van het land. Hij was in elk geval de meest geliefde speler bij alle fans die niet zo dol waren op buitenlanders, en Ronald Koeman maakte hem aanvoerder, ook al was Rafael nog maar 21. Dat was ongetwijfeld heel stoer voor hem. Bovendien was hij geweldig voer voor de roddelpers. Hij had verkering met Sylvie Meis.

Sylvie Meis was model en tv-presentatrice. Ze was in 2003 gekozen tot meest sexy vrouw van Nederland. De media hadden het voortdurend over Rafael en Sylvie – vooral over Sylvie, geloof ik – en daardoor was het voor hem niet zo makkelijk om mijn successen op het veld te verwerken. Rafael beschouwde zichzelf waarschijnlijk als de grote ster en duldde geen concurrentie. En hij wilde graag verkocht worden, net als wij allemaal. Hij zou alles doen om verder te komen, denk ik. Aan de andere kant, het is wel zo: ik kende hem niet en het kon me ook niet schelen.

Het was voorjaar 2004 en de spanningen tussen ons zouden pas in augustus tot uitbarsting komen. Toen in mei, juni was het nog heel rustig. We waren weer zeker van het kampioenschap. Mijn vriend Maxwell werd gekozen tot beste speler van de eredivisie, en ik was blij voor hem. Als er iemand is wie ik alles gun, is hij het wel.

Ik weet nog dat we naar het pizzarestaurant van Mino’s ouders in Haarlem gingen en dat ik met Mino’s zusje aan de praat raakte. Ze vroeg zich iets af, zei ze. Het ging over hun vader.

‘Mijn vader rijdt tegenwoordig rond in een Porsche Turbo,’ zei ze. ‘Een beetje raar eigenlijk. Het is niet echt het soort auto’s dat hij eerder had. Heeft dat iets met jou te maken?’

‘Jullie vader…?’

Ik miste de Porsche, maar hij was nu hopelijk in veiliger handen.

Die zomer wilde ik me echt verre houden van stommiteiten en me alleen maar op het voetbal richten. Het EK in Portugal kwam eraan. Het was mijn eerste grote kampioenschap sinds ik bij de nationale ploeg was, en ik weet nog dat Henke Larsson belde. Zoals jullie weten, was Henke een voorbeeld voor me. Hij had toen zijn langste tijd bij Celtic gehad. Hij zou na de zomer naar Barcelona gaan. Al na de nederlaag tegen Senegal op het WK had hij gezegd: ‘Ik speel niet meer voor Zweden. Ik wil meer tijd hebben voor mijn gezin.’ Zoiets moest je natuurlijk accepteren, zeker van een man als hij.

Maar we misten hem. We speelden in een groep met Italië en hadden alle sterke spelers nodig die we konden krijgen. Ik denk dat de meeste mensen toen niet meer op hem hoopten. Maar nu zei hij dat hij spijt had en mee wilde, en daar was ik blij om.

Nu zouden wij samen in de spits spelen. Daar zouden we sterker door worden. Ik merkte dat de druk op ons elke dag groter werd. Je hoorde steeds vaker dat dit mijn grote internationale doorbraak zou worden, en ik begreep dat alle ogen op me gericht zouden zijn, ook die van buitenlandse scouts en coaches. De dagen voordat we vertrokken, dromden de fans en de journalisten als gekken om me heen en in zulke situaties was het natuurlijk ook fijn om Henke erbij te hebben. Hij had zelf heel wat heisa meegemaakt, maar het circus ging nu alle normale niveaus te boven en ik vergeet nooit meer dat ik hem later vroeg: ‘Jezus, Henke, wat moet ik doen? Als iemand het weet, dan jij toch wel! Hoe moet ik met al dat gedoe omgaan?’ ‘Sorry, Zlatan. Van nu af aan sta je er alleen voor. Zo’n circus heeft tot nu toe nog geen enkele Zweedse speler meegemaakt.’ Dat was beslist waar.

Er dook bijvoorbeeld een Noor op met een klotesinaasappel. Hij had het al over sinaasappels sinds John Carew bij Valencia kritiek had geuit op mijn spel, en ik had gereageerd met: ‘Wat John Carew doet met een voetbal, kan ik met een sinaasappel.’ Nu kwam die Noorse journalist en hij wilde dat ik zou laten zien wat ik met dat ding kon. Maar hou op, zeg, waarom zou ik die man ook beroemd maken? Waarom zou ik meedoen aan die flauwekul van hem? ‘Pel je sinaasappel maar en eet hem op. Dat zijn goeie vitamines voor je,’ zei ik, en dat werd natuurlijk ook een hele kwestie. Zo van: ‘god, wat is hij toch hautain en arrogant’, en je hoorde steeds vaker dat mijn relatie met de media gespannen was.

Maar eerlijk gezegd: was dat zo gek?