10

Dreiging

 

Ralan Bek was verdwenen.

Nakur ging overeind zitten, keek om zich heen en zag geen teken van de jongeman. Toen bewoog er iets boven op een heuvel~e ten oosten van de grot. Terwijl Nakur opstond, kwam Bek te voorschijn met een grote stapel takken.

'Ah, je bent wakker,' zei de jongeman met een grijns.

'Inderdaad,' zei Nakur glimlachend. 'Ik ben wakker.'

'Ik zag dat het brandhout bijna op was, dus ben ik wat meer gaan halen. Zoals je ziet.'

Nakur knikte. 'Heb je honger?'

'Altijd,' zei de jongeman. Hij legde het brandhout neer en ging naast Nakur zitten, die in zijn rugtas zocht. 'Geen sinaasappels meer, hoop ik. Ik krijg er de flux van.'  

Nakur schudde zijn hoofd. 'Reisvoedsel.' Hij haalde een pakketje te voorschijn dat was verpakt in oliepapier. 'Hier.'  

Bek maakte het pakketje open en vond een half brood, wat harde kaas en gedroogd vlees. 'Ik heb wel eens slechter gegeten,' zei hij terwijl hij een hap nam. 

Tijdens het eten bekeek Nakur de jongeman eens goed. Hij had iets wat Nakur bijna begreep, maar hij moest echt turen, alsof hij iets meer wilskracht nodig had om het echt te zien.

'Wat?'

'Wat?'

'Je staart me aan. Ik word er ongemakkelijk van.'

Nakur grijnsde. 'Jij en ik hebben een gelijksoortige jeugd gehad. Mijn vader sloeg mij ook altijd als ik wegliep, toen ik nog jong was.' Nakur vertelde Bek vervolgens over zijn jeugd, over toen hij gokker werd en hoe hij Puc en de andere magiërs had ontmoet.

'Dus dat verklaart waarom die man in het wit-en-goud hier was.'

'Hoezo?'

'Omdat ik de helft van wat je zegt niet begrijp, Nakur, maar ik begrijp dat dit hele belangrijke mensen zijn, en belangrijke mensen hebben machtige bondgenoten. En ik neem aan dat die dingen in de grot ook belangrijk en machtig zijn.'

'Ben je naar binnen geslopen?'

Grijnzend zei Bek: 'Dat weet je best. Je was wakker, dat wist ik.'

'Waarom denk je dat?'

'Omdat ik zelf in jouw plaats niet zou hebben geslapen als ik het idee had dat iemand dan misbruik van me zou kunnen maken.'

'Waarom heb je dat niet gedaan?' vroeg Nakur en nam nog een hap.

'Omdat ik niet achterlijk ben, ook al snap ik sommige dingen niet.'

'En daarom probeerde je me die avond niet aan te vallen of te vluchten?'

Bek haalde zijn schouders op. 'Ik hoef nergens anders te zijn, en die dingen daarbinnen zijn wel het interessantste wat ik sinds lange tijd heb gezien. En ik weet wel beter dan stomme risico's te nemen.'

'En weggaan of mij aanvallen zou stom zijn geweest?'

Bek knikte. 'Ik heb eerder zulke types als jij ontmoet, Nakur. Je gedraagt je als een onschuldige idioot, maar je weet wat je doet. Je zou hier niet bij mij zijn gebleven als je er niet van overtuigd was dat je me aankon.'

Nakur haalde zijn schouders op en Bek wees beschuldigend naar hem. 'Je bent een soort magiër, of niet?'

Nakur hield zijn hoofd scheef. 'Ik ken wat trucjes.'

Bek knikte kauwend en zei: 'Dat dacht ik al.'

'Wat zijn je plannen, Ralan?'

Bek schokschouderde. 'Zo denk ik niet. Ik ga op weg, zoek wat knapen bij elkaar, ga op zoek naar een gevecht, een vrouw; wat er op mijn pad komt. Ik zie het nut niet in van plannen maken. Ik heb toch niets wat iemand zou willen. Ik bedoel, ik kan niet malen of ploegen of iets anders waar mensen je voor willen betalen. Ik kan alleen vechten en paardrijden.'

'Er zijn veel plekken waar iemand die kan vechten zoals jij de kost kan verdienen.'

'Een soldatenleven!' snauwde Ralan. 'Een uniform dragen en bevelen aannemen - ja kapitein, nee, heer - en dat soort dingen? Nooit van z'n leven. Ik heb het één keer als huurling geprobeerd, maar het was saai. Ik moet gewoon...' Hij staarde even voor zich uit en richtte zijn donkere ogen toen weer op Nakur. 'Ik weet niet zeker wat ik moet, maar ik word ergens door gedreven.'

Nakur knikte. 'Ik denk dat ik het begrijp.'

'Als dat zo is, ben je de eerste.' Hij stond op en trok zijn zwaard uit de schede. Nakur kneep lichtjes zijn ogen samen maar bewoog zich niet. 'Problemen,' zei Bek.

Toen hoorde Nakur paarden op het pad. Hij stond op toen Bek de heuvel op liep en omlaag ging over het pad. Nakur haastte zich naar de top van de heuvel zodat hij kon zien wat er beneden gebeurde.

Een stuk verderop langs het pad kwamen twee ruiters naar Bek toe. Ze hielden allebei hun paard in en bleven staan toen de gewapende man hen te voet naderde. Toen een van hen zijn mond opendeed, maakte Bek een enorme sprong en overbrugde de afstand tussen zichzelf en de eerste ruiter. Voordat een van beide mannen kon reageren, haalde Bek uit alle macht uit met zijn zwaard en hakte de arm van de eerste man bij de schouder af.  

De andere man staarde hem even verdwaasd aan, draaide toen zijn paard en galoppeerde weg. Bek bracht zijn arm naar achteren en gooide zijn zwaard als een speer achter de wegvluchtende ruiter aan. De kling landde in de rug van de man. Hij viel van zijn paard op de grond voordat Nakur meer dan twee stappen had gezet.  

Tegen de tijd dat Nakur bij de slachtpartij was aangekomen, had Bek zijn zwaard weer opgehaald en maakte hij de kling schoon aan de tuniek van een van de doden. 'Wat is er gebeurd?' vroeg Nakur.

'Je wilde deze plek geheimhouden.' Bek bukte en greep de hoed van een van de mannen; een breed, plat geval van zwart vilt, met een lederen hoede band die bewerkt was met glazen kralen. 'Mooie hoed,' zei hij, en zette hem op zijn hoofd om hem te passen. Hij schoof er wat mee en herhaalde: 'Mooie hoed.'

'Maar...'

Bek haalde zijn schouders op. 'Is er nog iets te eten?'

Nakur keek Ralan Bek na, die kalmpjes de heuvel op liep. Hij volgde hem en trof hem aan waar hij eerder had gezeten, rustig etend van wat er in het oliepapier was overgebleven. 'Heb je nog sinaasappels?' vroeg hij.

Nakur gooide er een naar hem toe. 'Waarom heb je die mannen gedood? Waarom heb je ze niet gewoon weggestuurd?'  

'Omdat ze er dan alleen maar vanuit zouden zijn gegaan dat er hier iets was, en dan onvermijdelijk terug zouden komen, misschien wel met versterking. Ik dacht dat het een hoop nodeloos gezwets zou voorkomen en ik het probleem zo het snelst kon oplossen. Ik kon nu twee man doden, of later een heleboel meer.' Hij kneep zijn ogen samen en vroeg: 'Is daar iets mis mee?'  

Nakur schudde zijn hoofd. 'Het is moord.'

Bek haalde zijn schouders op. 'Als ze mij hadden kunnen vermoorden, zouden ze dat ook hebben gedaan.'

Nakur riep: 'Uit zelfverdediging! Ik heb je zien vechten. Je maakte het Tomas moeilijk. De enige sterfelijke man die dat ooit ook maar enigszins kon was Talwin Hawkins, en hij was kampioen van het Meestershof! Die twee hadden geen schijn van kans!'

'Ik heb nooit van hem gehoord.'

'Nee, dat zal wel niet, in deze buurt.' Nakur keek Bek onderzoekend aan terwijl de jongeman zijn eten wegwerkte.  

Bek leunde achterover, keek Nakur aan en zei: 'En wat doen we nu?'

Nakur zei: 'We wachten.'

'Waarop?'

'Tot er iemand anders komt om die dingen te bestuderen, zodat ik me met andere dingen kan bezighouden.'

'Misschien mag ik met je mee?' vroeg Bek grijnzend.

'Misschien moet je dat maar doen,' zei Nakur. 'Je bent impulsief en je schijnt je totaal niet druk te maken over de gevolgen.'  

'Waarom zou ik me druk moeten maken over gevolgen?' vroeg Bek. 'Op een dag ga ik dood; maar voor die tijd wil ik bepaalde dingen hebben, en iedereen die me in de weg staat zal daar voor boeten.' Hij glimlachte. 'Ik laat ze ook graag boeten als het erop aankomt. En als er iemand komt die sterk genoeg is om me te vermoorden, dan is het voorbij.'

'Maak je je ook geen zorgen over wat er gebeurt als je bij Lims-Kragma in het Paleis van de Dood komt, over haar oordeel?'  

Bek haalde zijn schouders op. 'Waarom zou ik? Ik ben zoals de goden me hebben gemaakt, toch? Als een van hen zich stoort aan mijn gedrag, laat hem daar dan maar wat aan doen. Ik kan niet op tegen een god, dus als ik het mis heb, waarom heeft geen van hen me dan... in een kever veranderd?' vroeg hij lachend. 'Bovendien denk ik dat het de goden niet kan schelen wat ik doe. Ik denk dat het de goden niet uitmaakt wat ieder van ons doet.' Hij knikte alsof hij hier vaak over had nagedacht. 'Ik neem aan dat je in de problemen kunt raken als je een tempel plundert of zonder reden een priester vermoordt, maar als je de goden met rust laat, laten ze jou met rust. Zo zie ik dat.'

Nakur zei: 'En vrienden? Familie?'

Bek keek Nakur aan. 'Heb jij familie en vrienden?'

Nakur zei: 'Familie niet. Ik had ooit een vrouw; maar dat is heel lang geleden. Maar vrienden? Ja, ik heb veel vrienden, meer en betere dan ik ooit heb gehad zelfs. Mensen die ik vertrouw en die mij vertrouwen.'

'Dan heb je geluk, volgens mij.' Bek keek in de verte alsof hij iets in de lucht zag. 'Soms denk ik dat er iets aan mij is waar mensen bang voor zijn. Ik merk vaak dat ik weinig met de meeste mensen gemeen heb.' Hij keek naar Nakur. 'Meestal zoek ik jonge, ruwe knapen op om mee uit te rijden op zoek naar plezier, problemen of snel verdiend goud. Af en toe ontmoet ik er een paar die ik mag; meestal jongens die wel van een goed gevecht houden. Er was een knaap, Casamir, die hield van drank en vechten. Het maakte niet uit of er een reden voor was of niet; hij zocht iemand op, gaf hem een mep en begon een gevecht. Hij genoot van pijn.' Beks ogen glansden terwijl hij vertelde. 'Ik keek graag toe wanneer hij iemand in elkaar sloeg, tot een wacht in Kiptak zijn schedel insloeg met het gevest van een zwaard. Ik heb die wacht vermoord, maar ik moest wegvluchten uit Kiptak. Dus nu reis ik mee met iedereen die op zoek is naar plezier, maar er is niemand die ik echt een vriend zou noemen.'  

Nakur zweeg en overwoog wat hij over deze jongeling wist, wat niet veel was, en wat hij vermoedde, en dat was wel veel. Uiteindelijk zei hij: 'Wanneer begon je stemmen te horen?'

Bek staarde Nakur een hele tijd aan en zei toen: 'Toen ik een jaar of acht, negen was. Hoe wist je dat?'

'Omdat ik ze op die leeftijd ook hoorde.'

'Wat zeiden ze tegen jou?' vroeg Bek, en hij keek Nakur verwachtingsvol aan.

'Dat ik... ergens anders moest zijn.'

Beks gezicht lichtte op toen hij glimlachte. 'Dat hoor ik ook.' Toen verdween zijn glimlach weer. 'En ook andere dingen.'

'Welke andere dingen?' vroeg Nakur.

'Ik weet het niet.' Bek haalde zijn schouders op en keek omlaag. 'Soms zijn het niet echt stemmen maar... een gevoel dat ik iets moet doen. Iemand pijn doen. Iets stelen. Ergens naartoe gaan.' Hij keek weer naar de grot. 'Zo voelde ik me toen ik over deze grot hoorde. Een paar van de jongens die bij me waren hadden er geen zin in, maar ik wist dat ik hierheen moest komen.' 

Nakur knikte. 'Wanneer zijn de dromen begonnen?'

Bek sloot zijn ogen alsof hij plotseling aan iets pijnlijks dacht. 'Ik kan me niet herinneren dat ik ze ooit niet heb gehad.' Hij deed zijn ogen weer open en staarde voor zich uit. 'Ze zijn...'

Toen hij een tijd bleef zwijgen, spoorde Nakur hem zachtjes aan. 'Ze zijn wat?'

Bek keek Nakur aan. 'Het is alsof ik door een venster kijk, of op een toren sta en naar beneden kijk. Ik zie dingen... plaatsen... mensen die dingen doen.' Hij wendde zijn blik weer af. 'Gewelddadige dingen, Nakur. Ik zie gevechten, verkrachtingen, brandende steden... Soms is het te veel voor me. Het is als een meisje dat graag wordt geslagen wanneer je met haar in bed ligt, dus dan sla je haar. Dan bereik je een punt waarop ze wil dat je ophoudt... en dan sta je met je hand geheven en weet je dat ze het niet meer leuk vindt, maar je weet ook dat het zo plezierig zal zijn om haar nog één keer te slaan. Ze wordt bang en begint te huilen, maar daardoor voel je je alleen maar beter. Als je haar nu slaat, zal ze niet meer bang zijn omdat ze dan buiten westen is...'  

'Of dood,' zei Nakur zachtjes.

Bek haalde zijn schouders op. 'Of dood. Het is die plek in het midden, dat je op het randje staat en weet dat alles in één tel kan veranderen. Net alsof je met je paard ergens overheen springt terwijl je weet dat het net te hoog kan zijn, of het gevoel dat je door een deur een kamer in rent, terwijl je weet dat er iemand op je wacht om je te vermoorden.' Zijn ogen waren nu groot en hij keek N akur aan met een manische blik. 'Ik word altijd wakker met een gevoel van vrees, alsof ik wacht tot er iets gebeurt.'

'Constante anticipatie?'

'Ja! Anticipatie, alsof die beelden... net buiten bereik zijn, weet je?' Zijn gezichtsuitdrukking kalmeerde weer en werd een masker van bedachtzaamheid.

'Ja,' zei Nakur zachtjes. 'Ik weet het.'

Beks gezicht verwrong weer. 'Maar als ik die dingen doe...' Hij vouwde zijn hand open en bekeek zijn handpalm. 'Als ik dat meisje sla. Hard. Heel hard. Of als ik die sprong met mijn paard maak - zelfs al rijt hij zich open aan het hek of breekt hij een been tijdens de landing - of als ik die deur door ren en vermoord wie er daarbinnen is...'  

'Dan houden de dromen een tijdje op,' maakte Nakur voor hem af.

'Ja!' zei Bek. 'Je begrijpt het echt! Hoe weet je dat?'

'Omdat ik vele jaren geleden ook dromen had.'

'Lieten die dromen jou ook dingen doen?'

Nakur haalde zijn schouders op. 'Als ik er iets mee deed, stopten ze een tijdje. Ik werd gokker en als ik dan iemand een heleboel geld ontfutselde, hielden de dromen een paar dagen op. Ik werd zwendelaar, en als ik iemand in de maling nam hielden ze ook een weekje op. Hoe meer kwaad ik aanrichtte door mensen te bedonderen, door te liegen en te stelen, hoe langer de dromen wegbleven.'

Bek schudde zijn hoofd. 'Als ik een gevecht begin, of iemand iets laat doen, iets...'

'Slechts?'

Bek schokschouderde. 'Ik weet niets van goed of slecht, alleen wat ik wil doen. Als ik iemand dwing iets te doen wat hij niet wil doen...'

'Zoals?'

Bek zei: 'Ongeveer twee jaar geleden was ik met Drago in een dorpje in de buurt van Lanada. Ik had Drago daar in een bordeel ontmoet. We waren allebei dronken en namen twee meisjes mee naar boven - ik weet niet of het mijn idee was of het zijne.' Beks blik vertroebelde weer, alsof hij de herinnering voor zich zag. 'Een van de hoeren wilde graag geslagen worden - ik vroeg altijd om dat soort meisjes. Dit was me een tijgerin! Ze joelde en gilde en krabde en beet.' Hij zweeg even en haalde zijn schouders weer op. 'Hoe dan ook, ergens die avond werd het ruwer dan ze leuk vond, geloof ik, want ze hield op met joelen en gillen en begon te huilen en te krijsen. Drago greep mijn arm en zei dat ik moest ophouden, en toen heb ik hem vermoord. Toen allebei die meisjes begonnen te schreeuwen, heb ik hen ook vermoord.' Bek keek Nakur aan. 'Ik weet echt niet hoe het zo uit de hand heeft kunnen lopen, maar dat gebeurde wel.'  

'Ja, dat gebeurde wel.'

Bek glimlachte. 'Maar het voelt lekker wanneer het uit de hand loopt, weet je?'

Nakur stond op. 'Ja, dat weet ik.' Hij ging naast Bek staan, die hem onverminderd waanzinnig bleef aankijken.

'Je gaat me nu pijn doen, of niet?'

'Ja, dat klopt,' zei Nakur, en hij hield zijn hand boven Beks hoofd. Toen Bek overeind wilde komen om zich te verdedigen, kwam er een licht te voorschijn uit Nakurs hand waardoor de grote jonge krijger bleef zitten waar hij zat. Hij klemde zijn kaken opeen en begon met zijn ogen te rollen, en hij maakte vreemde geluiden. Het begon diep in zijn borst, een laag grommend geluid dat in toonhoogte steeg terwijl het door zijn keel naar buiten kwam in een hese uitademing. Het werd luider, een hoge gil van pijn die Nakurs trommelvliezen leek te doorboren.  

Het geluid hield aan totdat Bek geen lucht meer in zijn longen had, en alleen nog maar onbeheerst trilde. Hij had zijn tanden op elkaar geklemd en zijn gezicht werd rood. Zijn ogen waren nu helemaal weggerold in hun kassen, waardoor alleen het oogwit nog zichtbaar was. Zijn gezicht kleurde donkerder - van rood naar purper - en pas toen zijn huid bijna blauw werd, nam Nakur zijn hand weg.  

De stilte werd doorbroken door een beverige adem teug toen Bek rilde en achterover viel. Hij lag rillend en stuipend op de grond, zijn ogen eindelijk dicht.

Nakur bleef stilstaan en zag de grote jongeman trillen en schudden alsof hij een attaque had. Na vijf minuten was het voorbij. Toen werd Beks ademhaling rustiger en lag hij stil. Nog vijf minuten lag hij op de grond alsof hij sliep, en toen kreunde hij en opende zijn ogen.

Hij knipperde twee keer met zijn ogen en richtte zijn blik op Nakur. De jongen ging langzaam rechtop zitten en zei: 'Dat was... heel apart.' Hij haalde diep adem, liet de lucht langzaam ontsnappen en grijnsde. 'Dat was lekker!'

Nakur stak een hand uit en hielp Bek overeind. 'Vind je pijn lekker?'

Bek voelde met zijn handen langs zijn lichaam om te controleren of hij niet verwond was en zei: 'Soms wel. Pijn... maakt dingen in je wakker. Het maakt je alert, bewust. Eerst is er die wens om ervoor te vluchten, om het te laten ophouden, maar als het dan niet ophoudt kun je... er dieper ingaan, zou je kunnen zeggen. Je breekt door de pijn heen en aan de andere kant is er...' Hij keek Nakur aan alsof hij zocht naar een concept of een woord.  

'Helderheid.'

Bek zette grote ogen op en knikte. 'Ja! Helderheid. Dan zie je de dingen anders! Het is nergens mee te vergelijken. De pijn verandert in een gevoel dat lijkt op niets anders wat ik kan beschrijven. Maar je weet wat ik bedoel!'

Nakur knikte. 'Helaas wel.'

'Wat heb je met me gedaan?'

'Het is maar een trucje,' zei Nakur. 'je hebt iets in je, iets wat je maakt tot wat je bent. Ik moest het opzoeken en het... indammen.'  

Bek stond op met zijn handen op zijn borst alsof hij naar iets zocht. 'Ingedamd? Ik voel me niet anders.'

Nakur draaide zich om en staarde naar de horizon. 'Dat weet ik. Maar de komende tijd zul je merken dat je minder de neiging hebt om problemen te veroorzaken. En je zult ook niet dromen.' Hij draaide zich weer om naar Bek. 'De dag is nog jong, en ik heb wat werk te doen. Ik laat je hier een tijdje alleen en kom straks weer terug.' Hij deed een greep in zijn rugzak en haalde er een goudkleurige bol uit. Toen drukte hij op een knop en verdween.  

Puc keek op toen Nakur in zijn studeerkamer verscheen. 'Wat is er?'

'Weet je nog, die jongen die ik gisteren in mijn bericht noemde?'  

'Degene met wie Tomas moeite had? Natuurlijk.'

'Ik had al mijn verdenkingen over hem toen hij bij de grot aankwam, maar nu ben ik er zeker van.'

'Zeker waarvan, Nakur?'

'Ik heb je verteld over de dromen en herinneringen van de god. Maar wat heb ik je verteld over... fragmenten?'

Puc zei: 'Dat een god zijn macht af en toe direct manifesteert in een sterveling. Een klein stukje van de god wordt in de ziel van een persoon geplaatst. Hoezo?'  

'Ik geloof dat niet langer alleen. Ik wéét het. Bek is zo iemand.'

'Weet je het zeker?'

'Ja, en hij is tegelijkertijd een grote kans en een groot gevaar.'

Pucs ogen versmalden zich terwijl hij Nakur aanstaarde. 'Ga door.'

'Ik heb een trucje gebruikt waarmee ik... iets binnen in een persoon aanraak. Dat komt van pas wanneer je wilt weten of iemand iets ongebruikelijks in zich heeft, bijvoorbeeld of hij is bezeten door een demon.'

'Ik kan me voorstellen dat zoiets handig kan zijn.'

'Je kunt er ook mee bepalen of iemand tegen je liegt, maar dat doet er nu niet toe. Toen ik Bek onderzocht, vond ik een piepklein flintertje van een god. De kleinst mogelijke manifestatie van goddelijk bewustzijn, en daarmee de krachten waardoor Bek zo gevaarlijk en onvoorspelbaar is. Puc, Bek bezit een fractie van de Naamloze.'  

Puc ging achterover zitten met een blik van verbijstering op zijn gezicht, even later gevolgd door ongerustheid. 'Weet je het zeker?'

'Absoluut. Ik weet het zeker.'

'Wat betekent dat?'

'Het betekent dat er krachten aan het werk zijn op een grotere schaal dan wij hadden vermoed, want als de Naamloze ook maar het kleinste stukje van zijn wezen hier kan manifesteren...'

'Zal hij uiteindelijk zijn volledige wezen kunnen manifesteren.'  

'Ja, Puc.' Nakur keek naar de man die al jaren zijn vriend was. 'Hij heeft een weg terug naar Midkemia gevonden. En we moeten zien te voorkomen dat hij terugkeert.'