24 Zeeslag
Valentijn keek in de verte.
De kopie van de Koninklijke Zeemeeuw reefde de zeilen, vaart minderend om de Adelaar uit te dagen dichterbij te komen. Emus stond op het halfdek, wat de afgelopen twee weken zijn vaste plek was geweest, al had hij nog steeds het gezag niet teruggevraagd.
Valentijn had nooit geheimzinnig gedaan over zijn gebrek aan kennis van het zeezeilen, maar hij was een vlugge leerling en met zijn levenslange ervaring met kleine boten, het werk aan boord van de Roofvogel en wat hij eerst van Puick en nu van Emus leerde, was hij langzamerhand een eersteklas zeeman aan het worden. Emus had hem gezegd dat hij met het tempo waarin hij leerde over een jaar of twee een uitmuntende scheepsjongen zou zijn. Valentijn had best begrepen dat de welhaast legendarische zeekapitein hem daarmee plaagde, maar zijn successen tot dusver werden aldoor overschaduwd door het gevoel dat het ieder moment kon zijn afgelopen met zijn geluk.
'Ze nodigen ons niet echt uit om de aanval te openen,' peinsde Emus hardop.
Daar was Valentijn het mee eens. 'Ze weten dat we dat niet van plan zijn... nu nog niet. Maar ik heb geen flauw idee wat ze hiermee willen.'
'Achteruit iets te zien?' schreeuwde Emus naar boven.
'Niets, admiraal!' riep de uitkijk terug.
Een week geleden waren ze de Straat der Duisternis gepasseerd en nu zaten ze ten noorden van Durbin. 'Je dacht daar toch niet echt wat te zien, hè?' zei Valentijn.
'Je weet het nooit,' zei Emus. Hij spoog over de reling. 'Die slangen wisten genoeg van magie om die ziektedragers te maken en hebben jaren de tijd gehad om dit voor te bereiden. Waarschijnlijk begonnen ze daar al meteen mee nadat Murmandamus in Sethanon was gesneuveld. Ik zou ze er nog voor aanzien ook om met die bireem de oceaan over te steken.' Hij glimlachte. 'Of liever gezegd: ik zie ze ervoor aan om ergens op de Bitterzee een schip in reserve te houden voor het geval zich iets zou voordoen zoals nu gebeurt. En als ze hulp verwachten, is het niet zo vreemd dat ze vaart minderen.'
'Dat risico kan ik begrijpen,' zei Valentijn.
Precies op dat moment riep de uitkijk: 'Schip in zicht!'
'Richting?' riep Valentijn terug.
'Pal stuurboord, kapitein!'
Ze liepen allebei naar de reling om te kijken en een minuut later kwam er een zeil in zicht. 'Die nadert met grote snelheid,' zei Valentijn. 'Hm-hmm,' bromde Emus. 'Keshische kustvaarder. Een kaper uit Durbin. Tijd om de vlag te hijsen.'
Het nagemaakte Koninkrijkse schip had een volledige verzameling vlaggen en vaandels aan boord en Valentijn riep: 'Hijs de banier van het Koninkrijk en de koninklijke standaard!'
'Hang mijn vaandel er ook maar bij, als je toch bezig bent,' zei Emus.
Valentijn riep ook om het vaandel van de Admiraal van de Vloot en even later wapperden er grote kleurrijke vlaggen aan de grote mast en de bezaansmast.
De Keshische kustvaarder bleef op hen afkomen, maar zwenkte toen ineens af naar bakboord. Emus begon te lachen. 'Die kapitein ziet twee Koninkrijkse oorlogsschepen die terugkomen van een patrouille, waarvan eentje met de vloot-admiraal en een lid van het koninklijk huis aan boord. Die gaat met een grote boog om ons heen.'
De dag verstreek en Valentijn bleef op gelijke afstand met de Koninklijke Zeemeeuw. De achtervolging kreeg het karakter van een laveer-wedstrijd, al was nu het doel niet om de ander in te halen dan wel af te schudden, doch om op gelijke afstand te blijven.
Tegen zonsondergang zette de Zeemeeuw meer zeilen bij en Emus zei: 'Die schooier probeert in het donker op ons uit te lopen. Snapt hij nou nog steeds niet dat ik deze wateren daar veel te goed voor ken? Ik weet precies waar hij terug moet komen om naar Krondor te kunnen.'
'En als hij niet naar Krondor gaat?' vroeg Valentijn.
'Dat moet,' antwoordde Emus. 'Hij zou Sarth of Nes kunnen binnenlopen, maar waarom zou hij? Je vader zit vrijwel zeker ergens aan de Verre Kust om wijs te worden uit de rotzooi die wij in Vrijpoort hebben achtergelaten. Volgens mij was dat het doel van die schijnbaar zinloze overval op Cars, Tulan en Barran. Na zo'n vernietigende slag moest je vader wel met het grootste deel van de vloot naar de Verre Kust zodra de Straat bevaarbaar was. En daarna gaat hij naar Vrij poort.' Hij rekende. 'Onderhand zal hij zitten wikken of hij teruggaat of ons achterna komt.'
'Hij draait naar het noorden!' zei Valentijn.
'Dat is vast een list,' zei Emus. 'Wacht nog even, zet dan de zeilen helemaal uit en ga achter hem aan, en zodra het donker is en ze ons niet meer kunnen zien, ga je terug naar deze koers op Krondor. Ik durf er alles onder te verwedden dat we hem morgen bij zonsopgang op nog geen mijl afstand zullen zien.'
'Ik weet wel beter dan met jou te wedden,' zei Valentijn en legde met een plof zijn hand op Emus' schouder. 'Hapje eten?'
'Waarom niet?' antwoordde Emus.
De oude admiraal was aan het einde van de dag nog steeds een beetje onvast ter been, al achtte Anthonie hem volledig hersteld van de zwaardwond. Zijn krachten keerden langzaam terug, zodat hij tegen de tijd dat ze in Krondor aankwamen, weer helemaal de oude zou zijn. Terwijl ze de ladder naar het hoofddek afdaalden, mopperde hij: 'Als we een rechte lijn konden volgen, zouden we over vier dagen thuis zijn. Dit laveren alsof het een bootwedstrijd in de haven betreft, is een ernstige verspilling van wind.'
Valentijn knikte. 'Ik zou ook blij zijn als dit voorbij was, maar volgens mij is de kans dat die moordlustige zwijnen aan onze wensen zullen voldoen erg gering.'
'Rook, kapitein!' klonk de roep van boven.
'Richting?'
'Recht achteruit!'
Meteen gingen Valentijn en Emus terug naar het halfdek en tuurden tegen de ondergaande zon in. Daar rees een rookpluim als een aan flarden gescheurde vlag op. 'Die Keshische kustvaarder is iemand tegengekomen,' zei Emus.
'Ja,' zei Valentijn, 'maar wie?'
Emus' voorspelling bleek juist. Toen de dag aanbrak, zagen ze de Koninklijke Zeemeeuw op nog geen mijl afstand, iets ten noorden van hen. Valentijn zag het schip langzaam groter worden en liet stuurboord roer geven, zodat hun eigen snelheid verminderde. De laveer-wedstrijd begon weer van voren af aan, het tempo drukkend.
Emus verscheen aan dek en zodra hij de ladder naar het halfdek had beklommen, vroeg hij: 'Nog nieuws?'
'Ja,' zei Valentijn. 'Ze doen allerlei rare dingen om vaart te minderen. Ik vraag me af of ze zullen omdraaien om aan te vallen.'
'Als ze dat gaan doen,' zei Emus, kijkend naar het andere schip, 'dan doen ze dat... nu!' Het andere schip draaide.
'Alle hens aan dek!' schreeuwde Valentijn. 'Meneer Puick, naar bakboord om te zien of we aan de rak in de wind kunnen komen voordat ze zijn gekeerd en de zeilen hebben gebrast.'
Op dat moment kwam Nakur aan dek gerend. 'Er is iets! Er is iets!' riep hij.
'Wat bedoel je daarmee?' vroeg Valentijn.
'Dat weet ik niet,' zei het mannetje, van zijn ene been op het andere springend, 'maar er is een trucje. Ik voel het!'
Een ogenblik later verscheen Anthonie met de boodschap: 'Valentijn, er gebeurt iets vreemds met ons. Ik voel iets.'
'Heb je enig idee wat het is?' vroeg Valentijn.
Plots klonk er een geluid alsof er een enorme lap stof scheurde, gepaard gaand met een galmende gongslag, maar dan harder en langduriger, aanhoudend tot het op de zenuwen ging werken, krassend als nagels over een schoolbord.
Valentijn kreeg overal kippenvel en kon haast geen adem meer halen. 'Kijk!' zei Anthonie, wijzend.
Als door een glinsterende nevel aan de horizon verscheen de droman. 'Het is een trucje!' riep Nakur. 'Ze hebben het schip voor ons onzichtbaar gemaakt en het andere schip heeft ons opgehouden!'
'Een maskeerbezwering,' zei Anthonie.
'Nu weten we meteen wie die Keshische vrijbuiter gisteravond laat is tegengekomen,' zei Emus.
'En wie er heeft gewonnen.' Valentijn bepaalde de positie van de twee schepen. 'Klaar voor de strijd!' riep hij. 'Meneer Puick, terug naar stuurboord. We gaan op de Zeemeeuw af.'
De bevelen werden doorgegeven en Ghuda en Pradji stelden de huurlingen op in het want en aan dek. De gevangenen uit Schreiborg die voldoende waren aangesterkt, hielden hun wapens al in de aanslag en de meeste anderen hadden zich bewapend met touwen en enterhaken. De matrozen in het want gingen verwoed in de weer om de zojuist gebraste zeilen terug te zetten voor de oude koers, doeken uitzettend die zojuist waren gereefd en andersom.
Markus en Caelis klommen naar de schuttersplatformen in het want, samen met zes andere boogschutters. Zodra ze zich hadden geïnstalleerd begonnen ze te schieten, aangezien hun langbogen veel verder reikten dan de andere bogen aan boord van beide schepen. De matrozen van de Zeemeeuw doken weg, dekking zoekend, en toen Caelis de roerganger had gedood, begon het schip te draaien en te schommelen.
De Adelaar stormde op het zusterschip af en Emus riep aanwijzingen naar Valentijn, de korter wordende afstand met geoefend oog inschattend. Midden op het dek waren Margreet, Brisa en Iasha met een groepje bootslieden en Schreiborgse vrouwen bezig om potten op het vuur te zetten, de kolen tot leven blazend.
'Hard bakboord!' riep Emus en Puick smeet het roer zo snel hij kon om. De Adelaar naderde de Zeemeeuw en op beide schepen zetten de mannen zich schrap tegen de klap van de botsing. Doch vlak voordat de boeg van de Adelaar de reling van de Zeemeeuw doorboorde, zwenkte de Adelaar log naar links. De stengen op de boegspriet en de stutten van het voordek werden verbrijzeld, zodat de splinters hout als projectielen door de lucht vlogen. Toen sloegen de rompen tegen elkaar, schampend, maar toch met zo veel kracht dat een van de soldaten in het want van de Adelaar uit de tuigage werd geslagen en een andere daar bungelend in bleef hangen terwijl zijn zwaard kletterend aan dek viel.
Zeker twintig mannen stonden klaar om de aanvallers te weren en Valentijn riep: 'Nakur, als je nog een goed trucje weet, dan is het er nu tijd voor!'
Meteen stak Nakur een hand in zijn zwarte rugzak en haalde er iets uit dat leek op een zwarte, kolkende rookbol. Valentijn zag dat het een zwerm insecten was. Nakur wierp hem naar de Zeemeeuw en de wolk werd groter terwijl er een luid gezoem opstak. De rij verdedigers schreeuwde het uit en de mannen begonnen naar de stekende insecten te slaan.
'Het duurt niet lang,' zei Nakur. 'Opschieten!'
Valentijn gaf het teken. 'Nu!' schreeuwde Han, aan het hoofd van de Schreiborgse mannen met enterhaken. Twee ervan ketsten af tegen de reling en vielen tussen de twee schepen omlaag, en een derde stuiterde weg over het dek omdat de man die hem had geworpen in zijn opwinding het touw had losgelaten. Maar de andere driepuntige haken grepen zich vast en toen de mannen trokken, botsten de schepen knarsend tegen elkaar aan.
Vlug bonden de mannen met de enterhaken de touwen vast en trokken hun wapens om zich te mengen in de strijd. Op Valentijns aandringen hadden ze allemaal een zwarte band om het hoofd, zodat ze, wanneer ze tegenover een namaak-mens stonden, zouden weten dat het geen echte was, ook al had die het gezicht van een broeder of vriend. Ook waren ze gewaarschuwd dat ze zonder hoofdband het gevaar liepen door een vriend te worden gedood: wie zijn hoofdband verloor, moest zich op het dek laten vallen en uit de weg blijven.
Pradji's huurlingen zwermden uit over het dek en de mannen onder Ghuda's leiding zwaaiden vanuit het want over de reling. Valentijn wierp een blik over het hoofddek en zag dat Tuka en zijn bootslieden, samen met de vrouwen uit Schreiborg, al klaar stonden met de hete pek die over het andere schip zou worden uitgestort. Ook was het hun taak brand te blussen wanneer die aan boord van de Adelaar zou uitbreken.
Toen Valentijn zag dat alles naar plan verliep, trok hij zijn zwaard en rende naar de zijkant van het halfdek. Met een sprong belandde hij met een voet op de reling, zette zich af en dook over de zes voet lege ruimte, hoog boven de plek waar de twee schepen elkaar raakten, om keurig neer te komen op het voordek van de Zeemeeuw. De schepen waren met de voorkant tegen de achterkant vastgemaakt en door de stand van de zeilen begonnen ze langzaam rond te draaien. Valentijn vervloekte het lot dat hem had gedwongen de Zeemeeuw met de boeg tegen het achterschip vast te leggen. Dat maakte het veel moeilijker het schip los te gooien en weg te varen dan wanneer ze in dezelfde richting hadden gelegen. Hij hoopte maar dat het hen niet des te kwetsbaarder maakte voor de droman.
Een in het zwart geklede officier viel hem aan en de prins pareerde de eerste slag. De man had de neiging een patroon van drie slagen te volgen en de derde keer dat hij aan de reeks begon, stak Valentijn hem zonder moeite met de punt van zijn zwaard in de borst.
Vlug keek hij om zich heen en zag dat een van zijn mannen over de reling werd geduwd. Met een sprong was hij bij hen, doodde de man die duwde en hielp de ander terug aan boord. Ze stonden alleen op het voordek en Valentijn riep: 'Emus, hierheen!'
Emus pakte een vaatje van het soort dat voor brandewijn werd gebruikt en gooide dat naar Valentijn. Met een zware zucht ving Valentijn hem op en zijn knieën knikten, maar hij hield vast. Tegen de soldaat die bij hem stond, riep hij: 'Maak dat kleine luik daar open en pas op voor verrassingen! '
De man duwde het luik open met zijn voet en dook opzij. Er vloog een kruisboogpijl naar buiten. Valentijn wachtte niet af, maar smeet het vaatje meteen het donkere gat in, beloond door een kreet van pijn toen het hout versplinterde. 'Dat is één!' schreeuwde hij naar Emus.
Onmiddellijk gooide Emus hem er nog een toe en ook die smeet hij door het luikgat. Toen schoven ze vlug het luik weer dicht.
Zijn zwaard oppakkend keek Valentijn naar het hoofddek en zag dat het gevecht zich uitbreidde over het hele schip, dat veranderde in een chaotisch slagveld zonder een duidelijk front tussen beide manschappen.
Met een zwaai liet Valentijn zich van de ladder glijden, zijn laarzen plantend in de rug van een man die in gevecht was met een van Pradji's huurlingen. De matroos in het zwart viel voorover en de huurling doodde hem terstond.
Valentijn ontweek de gevechten tot hij bij de reling naast zijn eigen schip stond. Ghuda, Pradji en Vaja hielden een stuk van het dek vrij en Valentijn hielp hen verder oprukken tot ze langs een dekluik kwamen. Zodra hij daar was aangekomen, draaide hij zich om en schreeuwde: 'Nog een vat!'
Emus en Han stonden al klaar met een groter vat, dat ze op de reling lieten rusten terwijl Valentijn het van hen overnam. Vlug klauterde Han over de langs elkaar heen schuivende relingen om zijn vriend te helpen dragen. Het kostte hun enige moeite om het vat met veertig liter olie over het deinende dek naar het luik te rollen. Valentijn telde tot drie en ze gooiden het erin.
Het was lampolie, die onder normale omstandigheden alleen maar brandde met een kous of pit, maar als het vuur eromheen heet genoeg was, zou de olie volgens Nakur toch gaan branden, zodat de pek tussen de planken van de romp weg zou smelten en het schip zou afbranden tot de waterlijn of zo lek zou raken dat het zonk.
Zich omdraaiend naar de gevechten zag Valentijn dat het luikgat naar het ruim was vrijgekomen. 'Nog een!' riep hij naar Han terwijl hij naar het luik toe rende.
Vanuit het niets doken er twee matrozen van de Zeemeeuw op en Valentijn ging het gevecht met beiden aan. Zodra hij oud genoeg was geweest om een zwaard vast te houden, had hij op het exercitieterrein tegen meerdere tegenstanders geoefend, maar nog nooit had daarbij zijn leven op het spel gestaan. Hij herinnerde zich wat zijn vader en zijn instructeur hem keer op keer hadden gezegd: als de twee mannen tegenover hem niet samen hadden geoefend, zouden ze elkaar eerder in de weg lopen dan helpen. Verdedig je, wacht af en let op een opening.
Alsof zijn vader een voorbeeld voor hem in scène had gezet, ging de man links voor de rechter staan. De achterste botste tegen hem op, waardoor hij zijn evenwicht verloor en nog voordat hij zich kon herstellen, was hij op de punt van Valentijns zwaard gestorven. Meteen daarop dreef Valentijn de tweede man terug en stak hem in de keel toen Ghuda eraan kwam met een groot vat in zijn handen, dat hij door het luikgat liet vallen. 'Dat waren ze allemaal!' riep de huurling.
'Roep om het vuur en maak dat je van boord komt!' schreeuwde Valentijn.
De aanvallers was verteld dat zodra de Zeemeeuw in brand was gestoken, de enige zorg was om terug aan boord van de Adelaar te komen.
Tuka's bootslieden stonden rond een kleine kookpot boven een brander pek te koken. Boven stonden de mannen klaar in het want. Valentijns enteraars begonnen aan de terugtocht.
In plaats van mee op te rukken, probeerde de bemanning van de Zeemeeuw de twee schepen van elkaar los te maken en Valentijn zag dat zijn mannen aan de reling stonden. 'Nu!' schreeuwde hij.
Boven begonnen Caelis en Markus brandende pijlen af te schieten naar de zeilen van de Zeemeeuw. De anderen in het want lieten touwen zakken, waaraan emmers borrelend pek werden vastgeknoopt. Vlug haalden ze de touwen op, want de hete pek koelde snel af en hoe heter de pek, des te brandbaarder die was.
Met angst en beven keek Valentijn toe: het was gevaarlijk om vuur aan boord van een schip te maken en tijdens een gevecht al helemaal. Op zee bestond geen grotere ramp dan brand, want een schip was net een tondeldoos. Een klein vlammetje ergens in de zeilen of het want en het hele schip kon binnen enkele minuten in lichterlaaie staan. Het meeste materiaal om het water buiten te houden - pek, teer en olie - was vreselijk brandbaar en zelfs het nat maken van de zeilen tijdens een zeeslag bood nauwelijks bescherming tegen brandende pijlen of hete kolen.
Han ging midscheeps bij de grote brander staan, klaar om de kolen over het dek uit te storten en olie op het vuur te gieten. Als het niet lukte om de Zeemeeuw in brand te steken, zouden ze beide schepen laten vergaan en moesten bemanning en passagiers van de Adelaar overboord springen.
In het want sloegen de mannen uit Schreiborg voorzichtig vonken om een vlammetje te maken, dat ze behoedzaam afschermden om hun eigen droge, kwetsbare zeilen niet aan te steken. Aan het einde van de ra's waar de anderen stonden te wachten, gaven ze het brandende aanmaakhout door, die in de emmers met pek werden gestoken. Meteen vloog de pek in brand en vlug smeten de mannen de emmers in de tuigage van het buurschip.
Valentijn stond nog aan dek van de Zeemeeuw om ervoor te zorgen dat zijn mannen veilig terug kwamen, maar net toen hij als laatste over de reling wilde klimmen, werd hij belaagd door twee matrozen, zodat hij zich zittend moest verdedigen. Vlak naast hem vloog iemand over de reling, terechtkomend op de twee aanvallers. In een kluwen van armen en benen sloegen ze tegen het dek en Valentijn zag Ghuda opstaan. Met een glimlach op zijn gezicht draaide de grote huurling zich naar hem om. 'Zo,' zei hij en wilde nog meer zeggen, maar keek ineens verbaasd.
Hij deed een stap naar Valentijn, zijn arm op zijn rug alsof hij zich probeerde te krabben. 'Verdomme!' zei hij.
Valentijn, aan boord van de Adelaar, zag Ghuda voorover op de reling zakken. Uit zijn rug stak een mes. Valentijn boog zich voorover en met een kracht die hij niet voor mogelijk had gehouden, trok hij de grote huurling over beide relingen heen aan boord van de Adelaar.
Tuka kwam aangerend, met in zijn hand een pot brandende pek. Net toen hij de pot met een zwaai over de reling naar de Zeemeeuw wilde gooien, werd hij door een pijl in zijn borst geraakt. Met een gorgelende gil struikelde hij, sloeg over de reling en viel tussen de beide schepen, die met een ziekmakend geknars weer naar elkaar toe dreven. De gil stopte abrupt.
Valentijn werd misselijk. Naast hem verscheen Anthonie en wijzend op Ghuda zei hij: 'Zorg voor hem.'
Wegduikend wanneer er op hen werd geschoten, hakten Valentijns huurlingen in op de touwen die de beide schepen samenbonden terwijl het vlammen regende op de Zeemeeuw, gevaarlijk dicht bij de Adelaar.
Margreet en Iasha stonden met emmers zand en water klaar voor iedere vlam die zich aan dek openbaarde. De mannen in het want hadden allen een mes om vlug een zeil of touw los te snijden dat vlam had gevat.
Aan boord van de Zeemeeuw was de bemanning inmiddels verwoede pogingen aan het doen om de strijd aan te binden met de vlammen in tuigage en zeilen en Valentijn gaf Puick het bevel bij het vijandelijke schip vandaan te sturen.
'We zitten vast, kapitein!' schreeuwde Puick terug. 'We zitten in de wind en kunnen pas loskomen als we gedraaid zijn!'
Valentijn riep naar de bootslieden om te komen met de riemen van de jollen om de Zeemeeuw af te duwen. Met zeker tien man werd er stevig tegen het andere schip geduwd, echter zonder resultaat.
Traag draaiden de twee schepen rond in de wind, door de omstandigheden aan elkaar vast geklonken, doch uiteindelijk begonnen de twee scheepsrompen langs elkaar heen te glijden, knarsend en schurend terwijl hout en metaal zich sidderend uit hun omhelzing loswrongen.
Toen maakte de Adelaar een kantelende beweging tegen de spiegel van de Zeemeeuw en met een dreunende klap sloegen de schepen voor de laatste maal tegen elkaar aan en dreef de Adelaar los.
In het want en aan dek ontstonden kleine brandjes, maar die waren snel geblust. Mannen die kort tevoren nog brandende pek op de vijand hadden gegooid, hesen nu aan dezelfde touwen water omhoog om de zeilen nat te maken tegen de vonken en brandende deeltjes die van de Zeemeeuw op de wind meedreven en de Adelaar in brand konden steken.
Valentijn rende naar het achterschip, beklom het halfdek en keek naar de voorbijglijdende Zeemeeuw. Markus kwam uit het want geklauterd en legde een hand op de schouder van zijn neef. 'We hebben het 'm gelapt.'
'Ik hoop het,' zei Valentijn. Toen voelde hij Markus' hand op zijn schouder verstijven en op hetzelfde moment zag hij wat Markus zag. Terwijl de vlammen in de zeilen van de Zeemeeuw om zich heen grepen, verschenen er mensen aan dek. Tussen hen in, omringd door rook en een regen van vonken, stonden Margreet en Adelinde, gillend van doodsangst.
Verstomd van afgrijzen keken Valentijn en Markus naar hen. Valentijn wierp een blik omlaag op het hoofddek en zag daar de echte Margreet, gekleed in haar korte dameshemd, terwijl de Margreet aan boord van de Zeemeeuw een prinsessenjurk droeg.
Toen begon de Margreet op het dek van de Zeemeeuw naar hen te roepen. 'Markus, red ons!'
'Valentijn!' schreeuwde de Adelinde naast haar. 'Help!'
Met een diep gedreun vloog er aan boord van de Zeemeeuw benedendeks iets in brand en de vlammen laaiden op uit het luikgat. De jurk van de Margreet op de Zeemeeuw werd erdoor aangestoken en krijsend sloeg ze met haar handen naar de vlammen.
Vanuit het want suisde een pijl die haar trof in de borst en door de klap viel ze achterover uit het zicht. Een tweede pijl raakte Adelinde op dezelfde plaats en ook zij werd geveld.
Met een zwaai kwam Caelis het want uit, lichtvoetig neerkomend naast Valentijn en Markus. 'Ik zag er het nut niet van in om die ellende nog langer door te laten gaan. Het mogen dan replica's zijn, maar de aanblik was er niet minder verschrikkelijk om.' Hij knikte naar het hoofddek, waar Adelinde als aan de grond genageld stond, haar ogen groot van het zien van haar eigen dood. Niet ver bij haar vandaan stond Margreet, haar gezicht asgrauw; met haar handen knijpend in die van Anthonie.
Valentijn knikte en keek toen achterwaarts. De droman kwam met grote snelheid op hen af en hij riep: 'Iedereen paraat! We zijn nog niet klaar! Hard stuurboord, meneer Puick.'
'Kijk!' schreeuwde Emus.
Nakur en Pradji kwamen omhoog en liepen naar Valentijn toe. 'Waar?' vroeg Pradji.
'Wie is dat daar op de boeg?'
Valentijn voelde de moed in zijn schoenen zinken toen hij Nakur hoorde zeggen: 'Dat is Dahakon.'
Een man in een bruin gewaad, zijn armen weggestoken in de mouwen, stond onbewogen naar de Adelaar en de brandende Zeemeeuw te staren. 'Hij moet zijn kunsten hebben aangewend om dat schip hierheen over te brengen,' zei Pradji.
'Nee,' zei Nakur, 'dat heeft hij niet met een trucje gedaan. Ze hebben ons het hele eind gevolgd, maar dat heeft hij alleen met een trucje voor ons verborgen gehouden.'
'Onmogelijk,' zei Emus. 'Op dat schip is geen plaats voor de proviand om de slaven en de bemanning te eten te geven!'
'Kijk dan,' zei Valentijn, wijzend.
Er kwam iemand naast Dahakon staan. Het was Valgasha, de opperheer, bleek, gezwollen, zijn huid vol vliegeneieren. Hij liep met schokkende bewegingen en op zijn arm zat de adelaar, zijn vleugels gespreid, een rottende karikatuur van het schitterende dier.
'Dodenbezwering,' zei Nakur. 'Wat een smeerlap.'
Toen hief Dahakon zijn hand op en Valentijn kreeg weer overal kippenvel.
'Hij is bezig met een bezwering,' zei Anthonie van beneden.
Caelis spande zijn boogpees en vuurde, maar de pijl leek op enkele duimen van de magiër tegen een onzichtbare muur te slaan en viel op het dek.
De mannen kwamen aan dek bijeen staan en velen riepen om de gunst van hun goden bij het zien van het schip vol doden. Aan boord van de droman verzamelde zich een zwijgend leger van lijken.
Nakur sloot zijn ogen, maakte een gebaar en deed zijn ogen weer open. 'Dit is heel erg.'
'Echt waar?' zei Valentijn.
'Hij maakt gebruik van erg machtige trucjes om die mannen te laten bewegen, maar wat nog erger is: ze dragen de ziekte.'
'We kunnen niet ook nog eens dat schip aanvallen,' zei Emus. 'We hebben niet genoeg pek en olie.'
'We gaan hen rammen,' zei Valentijn.
'Dat kan je wel op je buik schrijven,' zei Emus. Hij wees. De zeilen van de droman werden gestreken en de riemen kwamen al in beweging. 'Die roeiers roeien, of ze nou dood zijn of niet.'
'Machtige kunsten,' zei Pradji en spuwde over de reling.
'Hoe moet je vechten tegen doden?' vroeg Markus.
'Zo goed als je kunt,' antwoordde Valentijn. Hij trok zijn zwaard en wierp een blik op de kustlijn in de verte. 'Waar zitten we, Emus?'
'Op nog geen halve dag zeilen van Nes, drie dagen van Krondor.'
'We laten ons rammen en steken dan de Adelaar in brand. Iedereen die kan, zwemt naar de kust.'
'Dat is meer dan drie mijl,' zei Emus zacht. 'Dat halen er maar weinig.'
Nog zachter zei Valentijn: 'Weet ik.'
Han kwam de ladder op gestormd. 'Gaan we daartegen vechten?'
Valentijn knikte.
'Anthonie!' riep Nakur ineens.
'Ja?' zei de jonge magiër.
'Het is tijd!' zei Nakur met een grijns.
'Tijd waarvoor?' vroeg Anthonie, verward knipperend met zijn ogen.
'Om de amulet te gebruiken!'
Even kneep Anthonie zijn ogen tot spleetjes, toen stak hij een hand in zijn tuniek en pakte de talisman die Puc in eerste instantie aan Valentijn had gegeven. Hij sloot zijn hand eromheen en riep: 'Puc' Er gebeurde niets en Anthonie deed zijn ogen dicht om Puc nogmaals te roepen.
Nadat hij de naam voor een derde keer had uitgesproken, werd het schip geraakt door een windstoot, alsof er vlakbij een ontploffing was geweest, en het schip helde licht over. De mannen begonnen allemaal door elkaar te schreeuwen, wijzend. Vlak voor de droman hing een gigantisch beest in de lucht, zo groot als het schip zelf, met de vleugels genoeg lucht verplaatsend om de droman achteruit te blazen.
'Een draak!' zei Emus.
Het was een gouden draak, met een zilveren kam. De robijnrode ogen, groot als schilden, fonkelden in de zonsondergang en de zwarte nagels kwamen als die van een kat te voorschijn uit de klauwen. Snakkend naar adem bleef Dahakon roerloos staan. Zonder zich te verplaatsen sloeg de draak een keer hard met zijn vleugels en deed zijn gigantische muil open.
Witheet en oogverblindend schoot het vuur over het schip. Het dek en de zeilen stonden direct in lichterlaaie en ook de dode bemanning vatte vlam. Als een standbeeld van valse majesteit bleef de opperheer met zijn adelaar stokstijf staan terwijl ze door de vlammen werden verteerd. De vogel werd zwart en viel van zijn meesters arm, die even later verschrompelde toen de heerser over de Stad aan de Serpentrivier waarlijk stierf.
Nog één verschrikkelijk moment bleef de bemanning van de droman roerloos staan, brandend, doch klaar voor de aanval. Zonder zich bewust te zijn van hun eigen vernietiging wachtten de levenloze krijgers op het bevel van de magiër alvorens over de reling te klimmen en de Adelaar te enteren. Toen begonnen de eerste zwaarden uit verterende vingers te vallen en een voor een vielen ze om.
Loom dreef de Koninklijke Adelaar voort, zonder dat er enige poging werd gedaan om hem op koers te houden, aangezien iedere levende ziel aan boord was gegrepen door de aanblik van het meest majestueuze wezen van Midkemia, slechts bekend uit verhalen en legenden, doch nu op nog geen honderd el afstand stil hangend in de lucht, het schip der doden verwoestend.
Toen klonk Anthonies stem: 'Kijk!' Hij wees.
Te midden van de vlammenzee stond Dahakon, nog steeds bewegingloos, omringd door een robijnrode lichtkolom die hem tegen het drakenvuur beschermde.
'Kunnen we niet iets doen?' vroeg Valentijn.
Caelis vuurde nogmaals een pijl af, maar ook deze ketste af op het rode schild, zoals de vorige op de onzichtbare muur.
'Ik denk...' zei Nakur. Hij pakte een pijl uit Caelis' koker en brak hem op zijn knie in tweeën. 'Zijn trucje is gericht tegen staal,' zei hij, de gebroken pijlschacht omhoog houdend. 'Kan je met deze schieten?'
Caelis bekeek de pijl, die tot op driekwart van de lengte was afgebroken. 'Ik kan het proberen,' zei hij, zette hem op zijn boog, trok de pees terug tot op de afgekorte lengte en liet los. In tegenstelling tot de vorige twee, trof deze de magiër in de borst en hij schreeuwde het uit. Onmiddellijk verdween het rode schild, hem kwetsbaar makend voor de vlammen van de draak.
Met een gekrijs dat aan boord van de Adelaar duidelijk was te horen vloog de magiër in brand, sloeg achterover en viel uit het zicht.
Nog even bleef de draak kijken naar het brandende schip en vloog toen met een enkele vleugelslag op. Hoog boven de golven gleed het enorme dier weg in de richting van de ondergaande zon. In een trage, hoge cirkel steeg hij op, vloog nog eenmaal over het schip, draaide naar het noordwesten en scheerde weg.
'Ryana,' fluisterde Han. Valentijn knikte.
'Kijk!' zei Han.
Valentijn tuurde in de verte om te zien waar zijn vriend naar wees, en daar, op de rug van de draak, zag hij een kleine gedaante.
'Is dat Puc?' vroeg Han.
'Dat denk ik wel,' zei Nakur met een grijns. Hij begon te lachen. 'Nu zijn we klaar.'
'Nakur!' klonk een roep vanaf het hoofddek.
Ze keken in die richting en zagen Vaja, neergeknield bij Ghuda. Valentijn en de anderen volgden Nakur en Anthonie naar de gewonde huurling, die met zijn hoofd op een zandzak lag. Uit zijn neus liep bloed.
Anthonie rolde hem op zijn zij om naar zijn wond te kijken. Met pijn in zijn ogen keek hij Valentijn aan en schudde zijn hoofd.
Nakur pakte Ghuda's hand. Wat is er, oude vriend?'
Ghuda hoestte en er liep bloed uit zijn mondhoek naar beneden. 'Vriend?' zei hij, zijn stem zwak en borrelend. 'Ik lig hier te verdrinken in mijn eigen bloed omdat jij het nodig vond dat ik samen met jou de halve wereld rond zou gaan en jij noemt mij vriend?' Hij kneep in Nakurs hand en er rolden tranen over zijn leerachtige wangen. 'Zonsondergangen boven andere oceanen en de wonderlijkste bezienswaardigheden en vergezichten, Nakur.' Hij hoestte heftig en spoog bloed op Nakur en Anthonie. 'Een gouden draak!' zei hij, happend naar lucht die niet wilde komen. Met zijn laatste adem steunde hij: 'Mijn vriend.' Zich verslikkend en kuchend schopte hij nog een paar maal met een been en bleef toen stilliggen.
Valentijn slikte zijn leed weg en keek om zich heen. Op verscheidene plekken lagen er gewonden aan dek en hij zei: 'Anthonie.'
Met zijn blik volgde de blonde magiër Valentijns wijzende vinger en maakte voort om hulp te bieden aan degenen die het nodig hadden.
Valentijn voelde een hand op zijn schouder en keek op. Naast hem stond Iasha. Ze vroeg: 'Gaan we nu naar jouw huis?'
Terwijl de tranen hem over de wangen liepen, nam hij haar in zijn armen. Zijn stem vertrouwde hij niet, dus knikte hij slechts, maar uiteindelijk liet hij de snik eruit, half van opluchting en half van smart, en zei: 'We gaan naar huis.'
Nadat hij zijn zelfbeheersing had hervonden, maakte hij zich langzaam van haar los en draaide zich om naar het halfdek. 'Meneer Puick, zet koers naar Krondor!'
'Het want in, stelletje kaderatten!' schreeuwde Emus.
Langzaam draaide de Koninklijke Adelaar en toen de zeilen opbolden, voer ze statig weg van de twee brandende schepen. Tegen de achtergrond van de ondergaande zon zag Valentijn eerst de nagemaakte Koninklijke Zeemeeuw en toen de droman van de opperheer in het water wegzinken.
Emus kwam naast hem staan en legde een hand op zijn schouder. 'Had ik je al verteld dat je me de laatste tijd steeds meer aan je vader doet denken?'
Valentijn draaide zich om naar Emus en zijn ogen glommen van ongeplengde tranen. 'Nee,' zei hij met schorre stem.
'Nou, het is zo,' zei Emus, in zijn schouder knijpend. 'En ik ben trots op je alsof je mijn eigen kleinzoon was.'
Valentijn haalde diep adem. 'Bedankt,' zei hij en voegde er met een geforceerd grijnslachje aan toe: 'Grootvader.'
Meteen ging Emus' hand naar Valentijns nek en hij schudde hem zachtjes door elkaar. 'Grootvader! Verdomd als het niet waar is, maar je lijkt echt op hem. Een beetje de pleziertjes bederven!'
Valentijn glimlachte en legde zijn hand op Emus' schouder. 'Niemand heeft ooit voor jou de pleziertjes kunnen bederven, Emus.'
Met een trieste glimlach keek Emus hem aan. 'Zo is het nog werkelijk ook, hè? Al ga je op dagen als deze pas goed begrijpen waarom die pleziertjes zo belangrijk zijn.' Onverwachts sloeg Emus zijn armen rond Valentijn en drukte zijn pleeg-kleinkind tegen zich aan. 'We gaan onze doden begraven, Tijn. We drinken er eentje ter ere van hen en we gaan naar huis.'
Het was een ingetogen gezelschap dat aan dek stond. De stemming onder de bemanning was een mengeling van immense opluchting, grote verwondering over het zien van de draak, en verdriet om het verlies van vrienden.
Ghuda en Tuka waren niet de enige slachtoffers. Een van Iasha's dienstmeisjes, haar vriendin, had zich ernstig verbrand aan gemorste pek die ze had willen smoren voordat het schip vlam had kunnen vatten.
Vijf huurlingen waren gesneuveld, evenals drie bootslieden. Twaalf Schreiborgse mannen hadden het leven gelaten bij het beschermen van het Koninkrijk, van wie er zes met Valentijn uit Schreiborg waren vertrokken om de plunderaars achterna te reizen. Van de vijfenzestig mensen aan boord van het schip, waren er slechts zevenentwintig die met Emus en hem aan de reis waren begonnen.
Valentijn had brandewijn laten aanrukken en sprak de verzamelde bemanningsleden toe. 'Sommigen van jullie hebben aan den lijve ondervonden wat we allemaal te doorstaan hebben gehad; anderen zijn pas kort in ons gezelschap. Maar ik weet niet of we zonder één van jullie zover zouden zijn gekomen als we zijn. De kroon staat bij jullie in het krijt. Ik heb besloten dat de rest van de buit die nog in de kist zit, gelijkelijk onder jullie wordt verdeeld.' Op de gezichten van de huurlingen verscheen een grijns en de soldaten van het Koninkrijk keken elkaar verrast aan, zij het net zo dankbaar glimlachend. Het was zeldzaam dat iemand in dienst van het Koninkrijk een bonus kreeg. 'We hebben goede vrienden verloren,' zei Valentijn. 'Laten we dat nooit vergeten.' Hij hief zijn glas. 'Op Ghuda, en de anderen.'
Ze dronken. 'Tot degenen van jullie die van over de oceaan naar een ver land zijn gekomen, zeg ik: we zullen er alles aan doen om het tot jullie thuis te maken. Ik weet nog niet hoe we jullie kunnen helpen terug naar huis te keren, maar op een dag zullen jullie dat. Daar hebben jullie ons woord op. Tot die tijd is er eerlijk werk tegen ruime betaling voor allen.'
Zich omdraaiend naar de ondergaande zon, oranje gekleurd door de rook van de brandende schepen, zei hij: 'Zet koers naar Krondor!'
De menigte barstte los in gejuich en de mannen sprongen op om aan het werk te gaan, blij om eindelijk op weg naar huis te zijn.
Drie dagen later, tegen het middaguur, zeilden ze de haven van Krondor binnen. Emus liet de koninklijke vlag hijsen en een verbaasde havenloods voer hen met gezwinde spoed tegemoet. Samen met twee assistenten klom hij aan boord en begroette Emus en Valentijn met een mengeling van nieuwsgierigheid en verwondering.
'Emus,' zei Valentijn, 'wil jij hem voor de laatste keer naar binnen varen?'
Emus haalde zijn schouders op. 'Het is niet echt hetzelfde,' zei hij. 'Als dit nou de echte Adelaar was, of mijn Koninklijke Draak, dan misschien wel.' Deze uitwisseling deed de havenloods verward van prins naar admiraal kijken. Met een gemene grijns vervolgde Emus: 'Maar jij moet nog oefenen om met volle zeilen binnen te lopen. Daar kan je nu mooi mee beginnen.'
Valentijn grijnsde terug. 'Klaar om de zeilen te brassen!' schreeuwde hij.
'Hoogheid,' zei de havenloods, 'ik verzoek u dringend de zeilen te strijken en u door ons te laten slepen.'
'Han!' riep Valentijn.
'Ja?'
'Ga naar de boeg en zorg dat de assistent-loods niet flauwvalt.' Op welhaast vreugdevol tartende toon riep hij: 'We gaan met volle zeilen naar binnen!'
De matrozen ijlden door het want en in de haven gingen de kleinere boten uit de weg. Met de koninklijke vlag had de Adelaar voorrang op iedereen, met uitzondering van een kleinere boot die eveneens de koninklijke kleuren voerde, en de oude rotten in de haven kenden de gewoonte van de admiraal van hun prins om naar de paleis kade te zeilen. Met Trasks vaandel in top haalde niemand het in zijn hoofd om voor de boeg van de Koninklijke Adelaar langs te varen - de enige twee die dat ooit hadden gewaagd, stonden nu aan dek op de Adelaar.
'Recht zo die gaat!' schreeuwde Han.
'Strijk alle zeilen!' riep Valentijn. 'Landtrossen klaar!'
Boven rolden de matrozen zo snel mogelijk de zeilen op. Door de voorwaartse beweging van het schip gleed de Adelaar recht op de kade af. Vol verwachting keek Valentijn toe, wachtend op het juiste moment om de trossen uit te laten werpen naar de mannen die op de kade al gereed stonden.
Steeds langzamer ging het schip en Valentijn wachtte en wachtte, tot Han zich tenslotte omdraaide en riep: 'We zitten eh... een beetje te krap, Valentijn.'
Leunend op de reling legde Valentijn zijn hoofd op zijn arm. 'Meester loods, roep uw boot maar, als u wilt.'
Emus begon zo hard te bulderen van het lachen dat het dek ervan trilde. 'Ach,' zei hij met een klap op Valentijns schouder, 'vandaag of morgen krijg je de slag nog wel te pakken.'
Naar hem glurend vanuit de binnenkant van zijn elleboog zei Valentijn: 'Wie bederft er hier nu de pleziertjes?'