8 Ongeluk

 

Valentijn viel uit.

Markus sprong naar achteren, blokkeerde de slag en riposteerde onmiddellijk. Met gemak weerde Valentijn af en dwong hem nog een stap terug. Toen stapte hij zelf achteruit en zei: 'Genoeg geweest.' De jongemannen hijgden als karrenpaarden en baadden in het zweet. Allebei hadden ze hun baard laten staan en inmiddels zagen ze er opmerkelijk onguur uit.

Vanuit de herberg kwam Han naar de plek waar de neven hadden geoefend. 'Wat vinden jullie?' vroeg hij.

Zelfs de gewoonlijk zo onverstoorbare Markus schaterde het uit bij het zien van Hans bonte uiterlijk. Hij droeg een paarse broek, waarvan hij de pijpen in de omslag van een paar grote laarzen had gestopt, en had een gele sjerp rond zijn middel geknoopt. Zijn hemd met wijde pofmouwen was groen met verschoten goudkleurig brokaat aan de voorkant en de manchetten. Daaroverheen droeg hij een vest van bruin leer, van voren dichtgehouden door een enkel koord aan een houten knoop. Op zijn hoofd pronkte een lange gebreide, rood-wit gestreepte muts die zwierig scheef naar rechts stond.

'Je ziet eruit als een vogelverschrikker,' zei Valentijn.

'Wat moet jij eigenlijk voorstellen?' vroeg Markus.

'Een boekanier!' zei Han. 'Emus zei dat die zich nogal kleurrijk kleden.'

'Nou, kleurrijk gekleed ben je in ieder geval wel,' gaf Valentijn toe. Op dat moment verscheen Nakur, etend van een sinaasappel. Zodra hij Han zag, begon hij vreselijk te lachen. Ook Han had zijn baard laten staan, maar die van hem was erg dun en sprieterig.

'Wat is een boekanier eigenlijk?' vroeg Han.

'Een Bas-Tyraans woord, heel erg oud,' zei Nakur. 'Het betekent: kerel die een vuurtje stookt op het strand om schepen naar de kust te lokken. Zeg maar jutter, dief, piraat.'

'Al die woorden die hetzelfde betekenen,' zei Han. 'Zeerover, kaper, piraat...'

'Veel verschillende talen,' zei Nakur. 'Net als Kesh is dit Koninkrijk gebaseerd op het veroveren van land. Heel vroeger konden de mensen uit Zwartheide en die uit Rillanon elkaar niet eens verstaan.' Hij knikte en knipoogde een keer, puur van het genoegen dit soort feitjes te kunnen delen.

'Ik hoop dat we ons niet allemaal zo hoeven te kleden,' zei Markus. Valentijn aankijkend zei hij: 'Nog een keer?'

Maar Valentijn schudde zijn hoofd. 'Nee, mijn been doet pijn en ik ben moe.'

Plots viel Markus uit met een gemene haal naar Valentijns hoofd. Ternauwernood blokkeerde Valentijn de slag die hem anders ernstig letsel zou hebben toegebracht. Markus drukte de aanval door en Valentijn trok zich terug. 'Wat doe je dan als er iemand op je af komt als je moe bent?' riep Markus, aanvallend met een combinatie van hoge en lage slagen. 'Sommige mensen proberen je op de ongelukkigste momenten dood te maken.'

De twee neven maakten gebruik van de sabel, een wapen dat ze allebei niet kenden. Met de rapier kon niemand in Schreiborg tegen Valentijn op, maar met het zwaardere wapen moest voornamelijk worden geslagen en Markus was snel en sterk

Grommend van inspanning pareerde Valentijn een steekbeweging in de richting van zijn kruis en zette met een schreeuw de tegenaanval in. Na een snelle reeks hoge en lage klappen moest Markus zich terugtrekken en tenslotte wist Valentijn met een krachtige cirkelbeweging het gevest uit Markus' vingers te trekken. Leunend tegen een pas gebouwd laag stenen muurtje bleef Markus staan, met Valentijn vlak voor zich, de punt van zijn zwaard tegen Markus' keel. Markus deinsde verder terug, viel over het muurtje en belandde op zijn rug. Valentijn boog zich voorover met hem mee, de punt van zijn sabel tegen Markus' keel houdend. 

Aarzelend deed Han een stap naar voren. Valentijns ogen stonden wijd opengesperd en zijn woede was er duidelijk in te zien. 'De boodschap was duidelijk, neef,' zei hij met kille stem. Een tijdlang bleef hij zwijgend staan, toen deed hij een stap achteruit en liet zijn sabel zakken. 'Heel duidelijk,' zei hij met een ironisch lachje en stak zijn hand uit om Markus overeind te helpen. 

Achter hen klonk een stem: 'Markus, je zou er goed aan doen om te onthouden dat het ergeren van iemand die beter dan jij met een zwaard overweg kan, een goede manier is om je leven te verliezen.'

De drie jongemannen en Nakur keken om en zagen Emus uit de herberg komen. De admiraal had zijn donkerblauwe uniform uitgetrokken en droeg nu een wijde broek en een kort jasje van een verschoten lichtblauwe kleur. Het jasje was aan de manchetten en revers afgezet met dofzilveren brokaat en het vergeelde hemd dat hij eronder droeg, met slap hangende zijden ruches aan de voorkant, moest ooit wit zijn geweest. Aan zijn voeten staken een paar grote zwarte laarzen waarvan de schachten aan de bovenkant waren afgebiesd met brede banden bewerkt rood leer. Zijn hoofd was getooid met een zwarte driehoekige steek met gouden randjes en bovenop een verfomfaaide gele pluim. Aan de bandelier rond zijn schouder hing een indrukwekkend zware kortelas. Hij had zijn haar en baard geolied zodat zijn hele gezicht was omringd met krulletjes.

'Hou jij het maar op je langboog, Markus,' zei hij, zijn hoofddeksel afnemend en met een hand over zijn kalende hoofd strijkend. Je vader is nooit zo goed met het zwaard geweest als je ome Arutha en Valentijn is de beste zwaardvechter van jullie allemaal.' Hij keek Valentijn aan. 'Hoe is het met je voet?'

Valentijn trok een grimas. 'Die doet nog steeds pijn.'

'Dat is fantoompijn,' zei Nakur. 'Het doet alleen maar pijn in zijn hoofd.'

Licht hinkend ging Valentijn naast Markus zitten, die zich nors in zichzelf had teruggetrokken.

'Fantoompijn?' vroeg Emus. 'Waar slaat dat nou weer op?'

'Nou, het doet echt pijn,' gaf Valentijn toe, 'maar Nakur zegt dat het ophoudt als ik eindelijk de les heb begrepen die ik laatst in de toren heb geleerd.'

'Dat is waar,' beaamde het mannetje. 'Als hij het werkelijk begrijpt, heeft hij geen pijn meer.'

'Nou, dan zou ik daar maar mee opschieten, want we vertrekken op het ochtendtij.'

Markus knikte en stond op. 'Ik heb nog een paar dingen te doen voordat we gaan,' zei hij en vertrok.

Hem nakijkend zei Emus: 'Jullie mogen elkaar echt niet, hè?'

Valentijn keek naar de grond en het was Han die zei: 'Dat houdt pas op als Adelinde een keus heeft gemaakt.'

'Als ze kan,' zei Valentijn bitter. 'Ik ga mijn spullen pakken.'

Ook hij vertrok en Emus keek Han aan. 'Hoe kom ik toch aan het gevoel dat de een vroeg of laat de ander hopeloos te grazen neemt als ze niet gauw een reden vinden om vrede te sluiten?'

'Om kippenvel van te krijgen,' zei Han, leunend tegen het nog staande stuk van de muur. 'Ze lijken te veel op elkaar: ze geven geen van beiden krimp.' Hij keek naar de deur van de herberg. 'Valentijn is eigenlijk altijd een makkelijke jongen geweest, admiraal. U kent hem langer, maar volgens mij ken ik hem beter.' Emus knikte beamend. 'Maar iets in Markus heeft die inschikkelijke knaap veranderd in een onuitstaanbare lastpost.'

Nakur schoot in de lach.

'Ook Markus is een koppige ezel,' zei Emus. Han een klap op de rug gevend vervolgde hij: 'En vanaf nu noem jij me kapitein, Han, en niet admiraal. Ik ben weer Schendert de Piraat.' Met een dreigende grijns trok hij het mes uit zijn riem en beproefde het scherp met zijn duim. 'Ik ben een paar jaar ouder en een stukje trager geworden, maar wat de jaren me hebben afgenomen, maak ik ruimschoots goed met mijn gemene karakter.' Ineens hield hij het mes onder Hans neus. 'Of had je daar iets op aan te merken?'

Met een gil sprong Han een stap achteruit. 'Nee, kapitein! Niets op aan te merken, kapitein!'

Emus begon te lachen. 'In mijn vorige beroep was de kapitein de grootste schoft van het hele stel. Zo werd je gekozen: alle bemanningsleden zo bang maken dat ze op je stemden.'

'Bent u daarom zo jong al kapitein geworden?' informeerde Han grijnzend.

Emus knikte. 'En door een zwijn van een tweede stuurman om zeep te helpen toen ik nog een scheepsjongen was.' Hij leunde tegen de muur en stak de dolk weer in zijn riem. 'Ik was twaalf toen ik voor het eerst naar zee ging. Op mijn tweede reis dacht de tweede stuurman - Bardolf heette die vent - mij een pak slaag te geven voor iets wat ik niet had gedaan. Dus toen heb ik hem koud gemaakt. De kapitein hield standrecht-'

'Standrecht?' vroeg Han.

'Ter plekke en directe uitspraak. Geen gedoe met wetten, jij verdedigt jezelf en de bemanning beslist. Het bleek dat de meeste bemanningsleden de pest aan Bardolf hadden en ik wist duidelijk te maken dat ik werd geslagen voor iets wat ik niet had gedaan. De schuldige kwam naar voren en zei de kapitein dat ik vals was beschuldigd...' Er verscheen een verre blik in Emus' ogen. 'Gek eigenlijk, hè? Ik weet niet eens meer waar ik van beschuldigd werd. Maar in ieder geval, de schuldige werd geranseld, al was de kapitein lang niet streng voor hem omdat hij zo eerlijk was geweest om mijn leven te redden. Ik werd benoemd tot derde stuurman. Tegen de tijd dat ik vier jaar op dat schip zat, was ik eerste stuurman. En toen ik twintig was, was ik al kapitein, Han. Behalve Krondor en Durbin had ik al bijna alle havens aan de Bitterzee geplunderd toen ik zesentwintig was. En op mijn negenentwintigste ben ik het rechte pad op gegaan.' Hij lachte. 'En tijdens mijn allereerste eerlijke reis staken de Tsurani mijn schip in brand, zodat ik hoog en droog hier in Schreiborg kwam te zitten. Dat is nu meer dan dertig jaar geleden. En hier ben ik nu, de zestig voorbij en weer piraat!' Weer lachte hij. 'Zo is het cirkeltje weer prachtig rond, hè?'

Openlijk verwonderd schudde Han het hoofd. 'Een heel verhaal.'

Emus keek naar de uitgebrande huls die eens kasteel Schreiborg was geweest. De vorige dag waren er een paar steenhouwers uit Cars gearriveerd, die inmiddels waren begonnen met een inspectie van het terrein voor de herbouw. Martin was met hen meegegaan om instructies te geven, zodat het werk kon beginnen zodra de sneeuw was gesmolten, of hij nu terug was of niet. 'De eerste keer dat ik in die veste kwam, heb ik een aantal verbazingwekkende mensen ontmoet.' Bedachtzaam sloeg hij zijn ogen neer. 'En die hebben mijn leven veranderd. Ik ben hun veel verschuldigd. Vroeger schold ik altijd op Arutha omdat hij altijd alle pleziertjes bedierf, en eerlijk gezegd kan hij een behoorlijke zuurpruim zijn.' Hij staarde weer naar de herberg. 'Maar in vele opzichten is het een prachtkerel en als ik met storm moest zeilen, had ik hem het liefste als stuurman. Ik hou van hem als was hij mijn eigen zoon, maar het is niet makkelijk om een zoon van hem te zijn. Borric en Erland hadden veel goede eigenschappen, waarvan er één was dat ze heel anders dan hun vader waren, maar Valentijn...' 

Han knikte. 'Die lijkt precies op hem.'

Emus slaakte een zucht. 'Ik heb dit nog nooit tegen iemand gezegd, maar Tijn is altijd mijn lieveling geweest. Het is een vriendelijke knaap en al heeft hij de kracht van zijn vader, hij heeft ook de zachte kanten van zijn moeder.' Met een duwtje maakte hij zich los van de muur. 'Ik hoop maar dat ik hem ongedeerd weer bij zijn familie kan afleveren. Ik zou niet graag aan zijn grootmoeder uitleggen waarom ik hem iets heb laten overkomen.' 

'Dan hoop ik maar dat u net zo denkt over mij en het verhaal dat u mijn vader gaat vertellen, kapitein,' zei Han.

Met een valse grijns keek Emus hem aan. 'Ik ga niet met je vader trouwen, jonker, jij zoekt het zelf maar uit.'

Han begon te lachen, maar het klonk niet echt overtuigd. Toen klonk er een kreet vanaf de heuvel en een van de steenhouwers uit Cars kwam hals over kop naar beneden rennen. Hij schreeuwde iets en Emus keek Han aan.

'Ik verstond ook niet -' begon Han, maar toen schreeuwde de man nogmaals en Emus zei: 'O, goden, nee toch!'

'Wat is er?' vroeg Han.

'Er is een ongeluk gebeurd,' zei Nakur en meteen begon hij naar het kasteel te rennen.

Plotseling drong het met een schok tot Han door. Er waren maar drie mensen op het kasteel: de twee steenhouwers en de hertog. 'Ik ga Markus en Valentijn halen,' zei Han en stoof weg naar de herberg.

Voordat hij naar het kasteel rende, riep Emus hem achterna: 'En zoek Anthonie! We zullen een genezer nodig hebben!'

 

Tegen de tijd dat ze allemaal bij het kasteel waren, was een van de monniken van de abdij van Silban al bezig Martin te verzorgen. Bleek en bewusteloos lag hij op een vlak stukje grond, waar de monnik zijn verwondingen bekeek.

'Wat is er gebeurd?' riep Markus terwijl hij naar zijn vader stormde. De meestersteenhouwer gaf hem antwoord. 'Er is een stuk van de borstwering losgeraakt en toen is Zijne Excellentie gevallen. Ik zei nog zo dat het boven gevaarlijk was.' Het was aan hem te zien dat hij zich meer zorgen maakte over de schuld die hij misschien zou krijgen dan over iets anders.

Markus keek de monnik aan. 'Is hij er erg aan toe?'

De monnik knikte en Anthonie en Nakur knielden naast Martin neer.

Fluisterend overlegden ze en even later zei Anthonie: 'We moeten hem naar de herberg dragen.'

'Moeten we dan geen draagbaar maken?' vroeg Valentijn.

'Daar hebben we geen tijd voor!' zei Anthonie.

Met zijn drieën tilden Han, Valentijn en Markus de bewusteloze hertog op en droegen hem langzaam de heuvel af, voorzichtig lopend over de best begaanbare stukken grond.

In de herberg brachten ze Martin naar een van de kleinere kamers op de bovenverdieping. Anthonie beduidde de anderen naar buiten te gaan en Nakur en hij trokken de deur achter zich dicht. Nog even bleven de anderen bij de deur van Martins kamer staan, tot Emus zei: 'Het heeft geen zin hier te blijven wachten. We hebben nog honderdenéén dingen te doen voor morgenochtend.'

'Morgenochtend?' zei Markus terwijl Emus al wegliep. 'Dat meent u niet.'

Emus bleef staan en draaide zich om naar Martins zoon. 'Natuurlijk meen ik dat wel. We vertrekken morgenochtend op het vroege tij.' Kwaad zette Markus een stap naar voren. 'Vader is morgen niet in staat om te reizen.'

'Je vader is tot komend voorjaar niet in staat om te reizen, Markus,' zei Emus terug. 'We kunnen niet op hem wachten.'

Markus begon te protesteren, maar Valentijn zei: 'Wacht heel even.' Toen vroeg hij aan Emus: 'Hoe weet je dat?' 

'In mijn tijd heb ik een hoop mannen uit het want op het dek zien vallen, Valentijn.' Hij richtte zijn blik weer op Valentijns neef. 'Markus, je vader is dichter bij de zeventig dan bij de zestig, al zou je dat niet zeggen als je hem ziet. Er zijn wel jongere kerels doodgegaan ten gevolge van zo'n klap. Niemand hier gaat tegen je staan liegen door te zeggen dat je vader niet in levensgevaar is. Maar dat zijn je zus en de andere gevangenen ook. Als wij hier blijven wachten, wordt je vader daar niet beter van, maar het verhoogt wel het gevaar voor je zus en de anderen. Morgen vertrekken we.' Emus draaide zich weer om en liet de drie jongelui zwijgend achter in de gang.

'Het spijt me voor je, Markus,' zei Valentijn uiteindelijk.

Even keek Markus hem aan. Zonder een woord rende hij toen de trap af.

 

Caelis kwam de herberg binnen. Hij schudde het water van de onverwachtse regenbui uit zijn haren, trok zijn mantel uit en hing hem aan een haakje bij de deur. Het was nog steeds druk in de herberg, maar niet meer zo vol als tijdens zijn vorige bezoek aan Schreiborg, want inmiddels waren er verscheidene nieuwe hutten gebouwd. Toen hij Valentijn en Han aan een tafeltje zag zitten, liep hij snel naar hen toe en nam plaats. 'Ik heb een boodschap voor uw oom, prins Valentijn.'

Valentijn vertelde hem van het ongeluk en onbewogen luisterde de halfelf naar zijn woorden. 'Dat is slecht nieuws,' zei hij toen.

Op dat moment verscheen Anthonie op de trap en bij het zien van Valentijn, haastte hij zich naar het tafeltje. 'Zijne Excellentie is bijgekomen. Waar is Markus?'

Han sprong op. 'Ik ga hem wel even zoeken.'

Begroetend knikte Anthonie toen naar Caelis, die zei: 'Ik heb een boodschap voor de hertog.'

'U mag een paar minuten naar hem toe,' zei Anthonie.

Ook Valentijn stond op, maar de magiër zei: 'Nee, één tegelijk.'

De zoon van de elfenkoningin volgde Anthonie de trap op en een paar minuten later kwamen Markus en Han weer binnen. Valentijn liep zijn neef tegemoet en Markus vroeg: 'Is vader wakker?'

Valentijn knikte. 'Caelis is nu bij hem met een boodschap van de elfenkoningin. Als hij naar beneden komt, kan jij naar boven.'

Vrijwel meteen verscheen Caelis boven aan de trap en Markus liep al naar boven. Maar met een hand op Markus' borst hield de half elf hem tegen. 'Zijne Excellentie wil Valentijn spreken,' zei hij.

Markus' ogen fonkelden, maar hij zei niets toen Valentijn langs hem heen de trap op rende. Hij ging het kamertje binnen en zag Martin half overeind zitten met een dik kussen in zijn rug, een zware deken opgetrokken tot aan zijn borst. In een hoekje van de kamer stonden Anthonie, Nakur en de monnik die hem verzorgde.

'Oom?' zei Valentijn.

Martin stak zijn hand uit en Valentijn pakte hem, eventjes licht knijpend. 'Ik moet met je praten, Valentijn,' zei Martin met schrikbarend zwakke stem. 'Onder vier ogen.'

Valentijn wierp een blik op de anderen.

'Wij wachten buiten wel even,' zei Anthonie.

Martin deed zijn ogen dicht en liet zich terugzakken op zijn kussen.

Het zweet parelde op zijn voorhoofd. Nadat hij de deur dicht had horen gaan, zei hij: 'Dit heeft Caelis me gebracht.'

Hij hield Valentijn een ring voor, die de prins aannam en bekeek. Hij was van een zilverzwart metaal dat koud fonkelde. Het ontwerp had iets afstotends: twee om elkaar heen kronkelende slangen, elk met de staart van de ander in de bek. Hij wilde hem terug aan Martin geven, maar die zei: 'Nee, hou hem maar.' 

Valentijn stopte hem in een buideltje dat hij aan zijn riem droeg. 'Hoeveel heeft je vader je verteld over Sethanon?' vroeg Martin.

Die vraag verraste Valentijn. 'Niet veel,' antwoordde hij. 'Hij praat er niet vaak over, en als hij dat wel doet is hij nogal bescheiden over zijn eigen aandeel. Maar Emus heeft me er een hoop over verteld.'

'Ongetwijfeld,' zei Martin met een flauwe glimlach. 'Maar van een aantal aspecten van die slag weet Emus niets.' Hij beduidde de jongeman te gaan zitten op de rand van zijn bed. Terwijl Valentijn plaats nam, zei Martin: 'Het is mogelijk dat ik dit niet overleef.'

Valentijn begon te protesteren, maar Martin zei: 'We hebben geen tijd voor zinloze tegenwerpingen, Valentijn. Er staat te veel op het spel. Misschien ga ik dood en misschien blijf ik leven, dat ligt in de handen van de goden, al zal het zonder Briana...' Voor het eerst zag Valentijn de pijn van het verlies dat Martin voelde. Toen verhardde het gezicht van zijn oom weer. 'Je moet een paar dingen weten en ik heb niet veel lucht om je die te vertellen.'

Valentijn knikte en Martin rustte even uit voordat hij verder sprak. 'In de oudheid werd onze wereld geregeerd door een machtig ras.' Verrast knipperde Valentijn met de ogen terwijl Martin vervolgde: 'De leden van dat ras noemden zichzelf de Valheru. In onze legenden staan ze bekend als de Drakenheersers...'

 

'Waarom vroeg hij naar Valentijn?' brieste Markus.

Han haalde zijn schouders op. 'Dat weet ik net zo min als jij.' Hij keek eens goed naar de jongeman wiens jonker hij de afgelopen maanden was geweest. Zo goed kende hij Markus nog steeds niet, maar wel goed genoeg om te weten dat de in hem opgekropte woede nog maar amper in toom werd gehouden. Eerst de rivaliteit om de genegenheid van Adelinde, toen de dood van zijn moeder en de ontvoering van zijn zus, daarna Valentijns weigering om nog langer de jonker van de hertog te spelen door zich te laten gelden als Prins van het Koninkrijk - door dat alles stond Markus al meer dan een week op springen.

Valentijn verscheen boven aan de trap en wenkte Anthonie, Nakur en de monnik, die de kamer binnengingen terwijl Markus met twee treden tegelijk de trap op stormde. 'Hij wil je spreken,' zei Valentijn. Markus ging hem zonder een enkel woord voorbij en hij liep verder de trap af.

'Wat is er?' vroeg Han toen hij het bedachtzame gezicht van zijn vriend zag.

'Ik heb frisse lucht nodig,' antwoordde Valentijn.

Samen met Valentijn verliet Han de herberg en buiten vroeg hij: 'De hertog?'

'Zijn been is boven en onder de knie gebroken en Anthonie zegt dat hij wat inwendige bloedingen heeft,' zei Valentijn.

'Gaat hij -' Bijna had Han 'dood' gezegd, maar op het laatste moment veranderde hij dat in: '- het halen?'

'Weet ik niet,' zei Valentijn. 'Hij is een stuk ouder dan ik dacht, maar het is nog steeds een taaie.' Hij liep verder in de richting van de oceaan.

'Er is nog iets anders, hè?' zei Han.

Valentijn knikte.

'Wat dan?'

'Kan ik je niet vertellen.'

'Kom nou, Tijn, ik dacht dat we vrienden waren?'

Abrupt bleef Valentijn staan en keek zijn metgezel aan. 'Dat zijn we ook, Han, maar sommige dingen mogen alleen leden van de koninklijke familie weten.'

Iets in zijn stem deed Han als aan de grond genageld blijven staan. Even aarzelde hij voordat hij weer met Valentijn meeliep. 'Is het iets ernstigs?'

Valentijn knikte. 'Dit kan ik je wel vertellen: er zijn machten aan het werk om alles - en ik zeg alles - wat we liefhebben te vernietigen. En het is niet ondenkbaar dat die machten te maken hebben met wat hier is gebeurd.' 

'Inderdaad,' klonk een stem uit de duisternis.

Razendsnel draaiden de jongens zich om en Valentijn had zijn zwaard al half uit de schede voordat hij zag dat het Caelis was. De zoon van de elfenkoningin stapte vanuit de schaduwen te voorschijn en zei: 'Volgens mij heb ik net zo'n gesprek met mijn vader gehad als u met uw oom, prins Valentijn.'

'U weet van de serpenten?' vroeg Valentijn.

'Een van onze verkennings-patrouilles is bij de grens met Stenenberg op een groep moredhel gestuit en er is toen gevochten. Die serpentring is op het lijk van een moredhel aangetroffen. Het kan iets uit de tijd van de Grote Opstand zijn, toen de valse Murmandamus opmarcheerde naar Sethanon. In dat geval hebben we niets te vrezen.'

Valentijn knikte. 'Maar zo niet...'

'Dan rommelt het weer.'

'Wat is het voorstel van Tomas en uw moeder?' vroeg Valentijn.

Caelis haalde zijn schouders op. 'Voorlopig niets. Het is niet onze gewoonte om te reageren op schaduwen. Maar aangezien er zich in het donker iets kan ophouden, reis ik met jullie mee.'

Valentijn glimlachte. 'Waarom u?'

Caelis glimlachte terug. 'Ik ben zowel mens als van het elfenras. Mijn uiterlijk is niet zo opvallend als dat van de anderen uit Elvandar.' Hij keek rond naar de ruïnes van Schreiborg. 'Ik zou wel eens willen zien wat voor mensen zoiets doen.' Toen keek hij weer naar Han en Valentijn. 'En ik zou wat meer willen leren over mijn menselijke erfgoed.' Hij haakte zijn boog over zijn schouder. 'Ik denk dat ik de avond door ga brengen bij mijn grootouders. Ik zie hen toch al zelden en naar hun maatstaven blijven we misschien lange tijd weg.' Zonder een nader woord vertrok hij.

Zwijgend keek Han hem een ogenblik na. 'Wat was dat over die ring?' vroeg hij toen.

Valentijn haalde de ring uit zijn buidel en liet hem aan Han zien. In de schemering leek het sieraad een gloed van zichzelf te hebben. 'Wat ziet dat ding er griezelig uit,' zei Han met een grimas.

'Er is misschien nog veel meer mee aan de hand,' zei Valentijn en stopte hem terug in zijn buidel. 'Kom, we hebben nog een hoop te doen voordat we weggaan.'

 

Het schip gleed de haven uit en Emus liet alle zeilen hijsen. De dag was helder en warm aangebroken - een veelbelovend begin, hoopte Valentijn. Hij stond op het voordek te kijken naar een matroos die behendig door het want snelde om het tuig aan de mast bij te stellen. Toen hij omlaag keek, naar het voorbij schietende schuim op het water, zag hij dolfijnen spelend voor de boeg uit springen.

'Een goed voorteken,' zei de matroos toen hij omlaag kwam klauteren.

Na een laatste sprong kwam hij lichtjes neer op zijn blote voeten, waarna hij zich naar zijn volgende taak spoedde. Kijkend naar de verschillende bemanningsleden vergeleek Valentijn hun voorkomen met wat hij zich herinnerde van de reis naar Schreiborg. Toen hadden alle zeelieden een variant op het uniform van de Koninkrijkse vloot gedragen: een blauwe broek, blauw-wit gestreept hemd en een blauwe wollen muts. Nu hadden ze zich gestoken in de bizars te combinaties van afgedragen en bijeengeraapte kleren die hij ooit had gezien. Met het grootste genoegen hadden de vissers uit het dorp hun vieze broeken en tunieken geruild tegen het duurzame en warme marinegoed. Uit de oude kisten in de kelder waren zijden vesten en broeken te voorschijn gekomen, evenals hemden van fijn linnen en allerlei verschillende soorten hoeden, sommige met pluimen en andere met kwastjes. Aan de snit was te zien dat het de oude kleren waren geweest van heer Borric, Valentijns grootvader, en van koning Lyam en Valentijns vader toen die nog als jonge jongens in Schreiborg hadden gewoond. Ook een stuk of tien jurken die van prinses Carlina of haar moeder, vrouwe Catherine, moesten zijn geweest, waren uitstekend van pas gekomen, want Emus had duidelijk gemaakt dat extravagante kledij één van de kenmerken was van de Broederschap der Kaapvaarders, zoals hij hen noemde. Zodoende waren de Koninkrijkse matrozen nu allen gekleed in tunieken die dertig jaar geleden hadden toebehoord aan de man die nu Koning der Eilanden was, met aan de mouwen en kragen brokaat en kant, afkomstig van de japonnen van de huidige hertogin van Salador, de zuster van de koning.

Valentijn moest erom glimlachen. Zelf had hij wat oude kleren van zijn vader uitgekozen. Te oordelen naar maat en snit konden ze van niemand anders dan Arutha zijn geweest. Hij had een eenvoudig wit hemd aan met een losse kraag en pofmouwen. Het zwart-leren vest dat hij daaroverheen droeg, bood enige bescherming tegen een zwaardpunt. De pijpen van zijn effen zwarte broek, wijd genoeg om zich makkelijk in te bewegen, verdwenen in een paar hoge zwarte rijlaarzen met een breed uitlopend stuk leer ter bescherming van de knieën. Zijn enige tegemoetkoming aan de pronkeriger kleedstijl van de bemanning was een rode sjerp rond zijn middel. Over zijn rechterschouder hing een bandelier van zwart leer waarin een patroon van in elkaar kronkelende wingerds was uitgesneden. Daaruit stak het gevest van een sabel, niet het wapen waar Valentijns voorkeur naar uitging, maar wel een dat een stuk gebruikelijker was dan de rapier, waarvan vrijwel iedereen wist dat het het favoriete wapen van de Prins van Krondor en zijn zoons was. Aan zijn riem hing een lange dolk. Hij droeg geen hoofddeksel. Zijn lange haar had hij met een rood lintje in een staart gebonden en op zijn gezicht stond een baard van tien dagen.

Han droeg nog steeds zijn schokkend bonte kleren, maar op Emus' aandringen had hij ze vuil laten worden en laten verkleuren in de zon. Daar beklaagde hij zich over, maar Emus had hem herhaaldelijk verteld dat boekaniers zich dan wel kleurrijk kleedden, maar desondanks gewoon een stelletje viespeuken waren.

Toen Markus aan dek verscheen schoot Han meteen in de lach. De zoon van de hertog bleek zich vrijwel identiek te hebben gekleed als Valentijn, behalve dat zijn sjerp blauw was en dat hij zijn haar los op de schouders liet hangen en een blauwe wollen muts op zijn hoofd droeg. Aan zijn zij hing een kortelas, het wapen bij uitstek wanneer er een schip werd geënterd en er van zeer dichtbij werd gevochten. 'Jullie lijken wel broertjes -' begon Han, maar hij zweeg onmiddellijk toen beide neven hem een vuile blik toewierpen.

'Hoe was het bij je vader?' vroeg Valentijn.

'Hij heeft niet veel tegen me gezegd,' zei Markus. 'Hij glimlachte naar me en wenste me een goede reis, toen viel hij diep in slaap.' Hij sloeg zijn handen rond de reling en greep die stevig vast. 'Ik ben de hele nacht bij hem gebleven... maar hij sliep nog steeds toen ik vanmorgen wegging.'

'Het is een sterk man voor zijn leeftijd,' zei Valentijn.

Markus knikte alleen maar. Na een lange stilte draaide hij zich om naar Valentijn. 'Laten we even iets heel duidelijk stellen. Ik vertrouw jou voor geen koperstuk. Het kan me niet schelen wat je allemaal hebt gedaan sinds je naar Schreiborg kwam, maar zodra het er hevig aan toe gaat, knijp jij er volgens mij tussenuit, want er dreigt bloed te gaan vloeien en daar kan jij niet tegen.' 

Valentijn voelde zich rood worden, maar hij bleef kalm. 'Het kan me niet schelen of je me wel of niet vertrouwt, Markus, zolang je maar doet wat ik zeg.' Hij draaide hem de rug toe en liep weg.

'Een eedbreker zal ik me niet laten noemen, Valentijn,' riep Markus hem na, 'maar als mijn zus of Adelinde door jouw schuld iets overkomt... ' Hij maakte zijn bedreiging niet af.

Han rende Valentijn achterna. 'Hier moet een eind aan komen,' zei hij, toen hij hem had ingehaald.

'Waaraan?' vroeg Valentijn.

'Die rivaliteit tussen jou en Markus. Als je niet uitkijkt vallen er straks nog doden.'

Valentijn deed een stap opzij voor twee matrozen die met een dikke kabeltros langs hen heen kwamen gelopen. Vanaf het halfdek riep Emus instructies. 'Zolang Markus de pest aan me blijft houden of me in ieder geval wantrouwt, kan ik er niets aan doen,' zei Valentijn.

'Hoor eens,' zei Han, 'zo'n kwaaie kerel is hij nou ook weer niet. Ik heb hem nu lang genoeg meegemaakt om dat te weten. In vele opzichten lijkt hij een hoop op je vader.' Valentijns ogen vernauwden zich tot spleetjes. 'Nee, dat meen ik. Jouw vader is best een harde, maar hij blijft redelijk. Markus ziet er alleen het nut niet meer van in om redelijk tegen je te zijn, dat is alles. Zodra jij iets doet om hem een kans te geven iets goeds te doen, dan doet hij dat ook.'

'Wat stel je dan voor dat ik doe?'

'Dat weet ik niet, maar je zult een manier moeten zien te vinden om hem te laten zien dat jij zijn vijand niet bent.' Met zijn duim over zijn schouder naar het westen wijzend voegde hij eraan toe: 'De echte vijand zit daar.'

Terugdenkend aan de ongelooflijke dingen die zijn oom hem de vorige avond had verteld, kon Valentijn alleen maar knikken. 'Dan denk ik dat ik toch wel een manier weet.'

'Mooi zo,' zei Han. 'Ik ga kijken of er met Markus te praten valt. Als je iets hebt bedacht dat helpt, doe het dan, want we hebben elkaar straks allemaal hard nodig, zal ik je vertellen.'

Valentijn grijnsde. 'Sinds wanneer ben jij zo verstandig, Han van Ludland?'

'Sinds het leven geen lolletje meer is,' zei Han, terug grijnzend. Valentijn knikte. 'Ik ga met Emus praten. Laat Markus over een paar minuten naar zijn hut komen, wil je?'

Han knikte en rende naar voren terwijl Valentijn op weg ging naar het halfdek. Zodra hij naast Emus stond, zei hij: 'We moeten praten.'

Emus keek hem even aan en zag de ernst op Valentijns gezicht. 'Onder vier ogen?'

'In jouw hut is het beste, Emus.'

Emus draaide zich om naar zijn eerste stuurman. 'Jij hebt het bevel, meneer Rozemeyer.'

'Tot uw orders, kapitein!' riep de stuurman.

'Koers aanhouden. Ik ben in mijn hut.'

Onderweg naar de kapiteinshut kwamen ze langs de hut die Markus deelde met Nakur, Ghuda, Caelis en Anthonie. Door de openstaande deur zag Valentijn dat viertal in hun kooien liggen, uitrustend na een lange nacht van voorbereiding op de hectischer dagen die beslist zouden komen. In het voorbijgaan zwaaide hij even naar hen.

Zodra Emus de deur van zijn hut achter hen had dichtgedaan, vroeg hij: 'Wat is er aan de hand, Valentijn?'

'We moeten even wachten op Markus.'

Een paar minuten later werd er geklopt en Valentijn ging de deur opendoen.

'Wat is er?' vroeg Markus toen hij binnenstapte.

'Ga zitten,' zei Valentijn.

Markus wierp een blik op Emus en de kapitein knikte.

'Ik weet over Sethanon,' zei Valentijn. Hij keek Emus aan.

'Daar heb ik je over verteld, Valentijn,' zei Emus. 'Wat bedoel je?'

'Ik bedoel dat oom Martin me alles heeft verteld.'

Emus knikte. 'Sommige dingen die jouw vader en ooms over die veldslag weten, zijn zelfs aan de mannen die erbij waren niet bekend. Zelf heb ik er nooit naar gevraagd. Als ze het belangrijk genoeg vonden om erover te praten... ' Hij maakte zijn zin niet af.

'Wat heeft jouw vader je erover verteld?' vroeg Valentijn aan Markus. Met een zuur gezicht keek Markus hem aan. 'De Grote Opstand van de moredhel,' zei hij, 'de slag, de hulp uit Kesh en de Tsurani.'

Valentijn haalde een keer diep adem. 'Er is een geheim dat alleen bekend is aan de koning en zijn broers. Mijn broer Borric weet het ook, omdat hij de volgende koning wordt. Mijn broer Erland weet het, omdat hij mijn vader opvolgt als Prins van Krondor. Nu weet ik het ook.'

Markus kneep zijn ogen tot spleetjes. 'Wat voor geheim zou mijn vader aan jou vertellen dat hij voor mij verzwijgt?'

Zonder een woord haalde Valentijn de ring uit zijn buidel en gaf hem aan Markus, die hem bekeek en doorgaf aan Emus.

'Die verrekte slangen,' zei Emus.

'Wat is dat voor ring?' vroeg Markus.

'Wat ik nu ga zeggen, moet binnen de wanden van deze hut blijven,' zei Valentijn. 'Zweren jullie dat allebei?' Toen Markus en Emus allebei knikten, vervolgde hij: 'Wat maar heel weinig mensen weten, is dat de Grote Opstand, toen de valse moredhelse profeet Murmandamus het Koninkrijk binnenviel, eigenlijk het werk van anderen was.'

'Anderen?' vroeg Markus.

'De Pantathische serpentpriesters,' zei Emus.

Markus keek verward. 'Daar heb ik nog nooit van gehoord.'

'Je bent lang niet de enige,' zei Valentijn. 'Maar Murmandamus was in meer dan één opzicht een valse profeet. Niet alleen speelde hij de al jaren dode leider die was teruggekeerd om zijn volk te leiden in de opstand, maar hij was niet eens een echte zwarte elf. Hij was een serpentpriester die op magische wijze in de legendarische leider was veranderd. De moredhel werden bedrogen zonder het zelf ooit te weten.'

'Goed,' zei Markus, 'dat snap ik. Maar waarom is dat zo'n groot geheim? Ik zou juist denken dat het ons een hoop zou helpen langs de noordelijke grenzen als de moredhel wisten dat ze door een bedrieger werden geleid.'

'Omdat er veel meer op het spel staat,' zei Valentijn. 'In de stad Sethanon staat een grote edelsteen die gemaakt is door een oeroud ras dat we kennen als de Valheru.'

Markus' ogen werden groot en Emus knikte alsof hij de losse stukjes van een puzzel op hun plaats zag vallen. 'De Drakenheersers?' zei Markus en hij wierp een blik op Emus, die vol verwondering naar Valentijn keek.

'De Pantathiërs zijn een soort ras van hagedismensen,' vervolgde Valentijn, 'volgens je vader, tenminste, Markus. Ze vereren een van die oude Valheru als godin en met de enorme macht van de Levenssteen willen ze haar terug naar deze wereld halen.' 

'Maar Sethanon is verlaten!' zei Emus. 'Volgens de geruchten is er een vloek op die stad gelegd. Er woont niemand meer. Staat dat kostbare ding daar dan zomaar onbewaakt of is daar een reden voor?'

'Martin zei dat er een wachter is, een grote draak die ook een orakel is. Meer wilde hij niet zeggen, behalve dat ik er op een dag naar toe moest gaan. Als we terug komen van deze reis, wil ik mijn vader toestemming vragen het orakel te bezoeken.'

'Waarom heeft mijn vader me dit niet zelf verteld?' vroeg Markus.

'Jouw vader heeft een eed gezworen voor de koning. Alleen Lyam, mijn vader, jouw vader en Puc wisten van het bestaan van de steen en diens bewaker.'

'En Macros,' zei Emus. 'Die wist het vast ook.'

'Maar Macros de Zwarte is na de slag verdwenen,' antwoordde Caelis vanuit de deuropening.

'Klop jij nooit?' bulderde Emus.

De elfenprins haalde zijn schouders op. 'Mijn gehoor is scherper dan dat van anderen en deze wanden zijn niet zo dik als u zou willen.' Hij leunde tegen de deur, die hij achter zich had gesloten. 'En ook mijn vader weet van de draak die de steen bewaakt, want daar was hij mee bevriend. Hij heeft me verteld van de Slag om Sethanon. Maar waarom houdt u zich niet aan uw woord, prins Valentijn?'

'Omdat Markus mijn bloedverwant en lid van het koninklijk huis is, ook al heeft zijn vader voor zichzelf en zijn nageslacht afstand gedaan van alle aanspraken op de troon. En Emus gaat trouwen met mijn grootmoeder, dus hij hoort straks ook bij de familie. Maar wat veel belangrijker is: ik vertrouw hen en mocht er met mij iets gebeuren, dan moeten er anderen zijn die weten wat hier op het spel staat, want dat lijkt veel meer te zijn dan het leven van de gevangenen, hoeveel we ook van hen houden. Misschien komt er een moment waarop het 't verstandigste lijkt de jacht op te geven en als ik er dan niet meer ben, moeten jullie weten waarom je niet op mag geven.' Valentijn zweeg even als om zijn woorden af te wegen. Tegen Markus zei hij: 'Jouw vader is er niet de man naar om te overdrijven, maar wat hij me gisteren heeft verteld kan ik maar nauwelijks geloven. Die Levenssteen staat op een of andere manier in verbinding met alle levende wezens op Midkemia. Mocht de steen in handen vallen van de Pantathiërs, dan zullen ze proberen hun meesteres, die ze als godin beschouwen, te bevrijden, maar daarmee verwoesten ze ook meteen al het leven op deze wereld. Alle levende wezens, zei hij tegen me, van de machtigste draak tot aan het kleinste insect. Onze hele wereld wordt dan gereduceerd tot een levenloze planeet waar alleen de teruggekeerde geesten van de Drakenheersers het land bewandelen.' 

Met grote ogen wierp Markus een blik op Caelis.

'Daar heeft mijn vader mij ook voor gewaarschuwd,' zei de half elf. 'Ook hij is er niet de man naar om te overdrijven. Het moet dus wel zo zijn.'

'Maar waarom zouden die Pantathiërs zoiets verschrikkelijks doen?' zei Markus zacht. 'Dan gaan zij toch ook dood?'

'Ze hebben er een doodscultus van gemaakt. Ze vereren een Valheru die hun vorm en intelligentie heeft gegeven, want voor die tijd waren het slechts slangen.' Hij schudde het hoofd uit ongeloof over wat hij zichzelf hoorde zeggen. 'Ik wou dat ik dit had geweten voordat Puc vertrok, dan had ik hem een paar vragen kunnen stellen. Maar in ieder geval, ze denken dat als zij terugkomt als opperste heerseres, zij zelf zullen verrijzen om als halfgoden aan haar zijde te staan en dat alle serpenten die al dood waren ook zullen opstaan als hun bedienden. Dus ook al weten ze waar het om gaat, ze zijn niet bang voor de dood. Ze zouden zelfs blij zijn met de vernietiging van de wereld om hun "godin" terug te kunnen roepen. Begrijp je nu waarom we door moeten gaan, ook als we erbij dreigen om te komen?' 

Het laatste was gericht tot Markus, die knikte. 'Ja, dat begrijp ik.'

'Dan weet je ook dat blinde gehoorzaamheid waanzin is,' zei Caelis met een glimlach.

'Begrijp je nu ook dat er geen strijd tussen ons mag bestaan?'

Markus stond op. 'Ja,' zei hij en stak zijn hand uit.

Valentijn drukte die en ineens keek hij naar dezelfde halve grijns die zijn vader kon laten zien.

'Maar als dit voorbij is en Adelinde weer veilig thuis in Schreiborg is, pas dan maar goed op je tellen, Prins van het Koninkrijk,' voegde Markus er half spottend en half serieus aan toe.

Zo vatte Valentijn het ook op. 'Als ze weer veilig thuis is, samen met je zus en de anderen,' zei hij. Ze schudden elkaar nogmaals de hand en verlieten de hut.

Caelis wierp een blik op Emus, die met een flauwe glimlach op zijn gezicht was blijven zitten. 'Wat vindt u zo grappig, kapitein?'

Emus slaakte een zucht. 'Ach, gewoon het feit dat ik twee jongens volwassen zie worden, mijn vriend. Het lot van de wereld hangt misschien af van die twee en toch hebben ze nog tijd om ruzie over een mooi meisje te maken.' Toen verscheen er een dreigende uitdrukking op zijn gezicht. 'En als jij ooit nog eens zonder toestemming mijn hut binnenkomt, laat ik je oren als trofee aan mijn deur spijkeren!' bulderde hij. 'Begrepen?'

Caelis glimlachte. 'Begrepen, kapitein.'

Alleen in zijn hut dacht Emus Trask terug aan de donkere dagen van de Oorlog van de Grote Scheuring en de Grote Opstand die daarop volgde. Veel mensen die hij had gekend waren gestorven, eerst aan boord van zijn schip de Sidonie, toen tijdens het beleg op Schreiborg en later toen de Koninklijke Zwaluw door gnomen in brand werd gestoken en Gys van Bas-Tyra en hij werden gevangengenomen. Daarna kwamen de jaren in Armengar, waar het onophoudelijk oorlog was tussen de mensen van Briana's volk en de zwarte elfen uit het Noordland, en uiteindelijk de beslissende Slag om Sethanon. 

Zuchtend om de herinneringen richtte Emus een gebed tot Ruthia, de godin van het geluk, gevolgd door het uitdrukkelijke bevel: 'Zorg dat het niet weer gebeurt, wispelturige heks die je bent.' Het denken aan Briana stemde hem droevig en hij hoopte dat Martin het zou halen.

Toen, ongeduldig met zijn zwartgallige gedachten, hees hij zichzelf overeind uit zijn stoel en verliet de hut om het bevel over zijn schip weer op zich te nemen.