23 Achtervolging
De uitkijk riep: 'Schip in zicht!'
Valentijn maakte zich los van de ranjana's eindeloze verklaringen van eeuwige liefde. 'Richting?'
'Recht achteruit!'
Valentijn zette zijn hand tegen de borst van het meisje, duwde haar zo hard van zich af dat haar dienstmeisjes haar moesten opvangen en rende naar het achterschip. Aangekomen op het halfdek speurde hij de horizon af. Even later zag hij een klein zwart stipje.
'Meneer Puick,' vroeg hij, 'hoe lang duurt het om de bootslieden en huurlingen aan land te zetten?'
De eerste stuurman tuurde naar de kust. 'Als we gaan bijliggen, minstens een uur, maar als we genoeg vaart minderen om een jol te strijken, vijftien minuten.'
Valentijn wees naar de mannen aan dek. 'Krijgen we hen allemaal in één boot?'
'Dan slaat hij om in de branding, kapitein. Drie keer op en neer, vier keer is nog beter.'
Valentijn vloekte. 'Hoe lang nog voordat dat schip hier is?'
'Moeilijk te zeggen,' zei de zeeman. 'Als dat het schip is dat ons in de haven probeerde te onderscheppen, ongeveer een uur. Als het een ander is... ' Hij maakte de zin niet af.
'Juist.' Valentijn nam een besluit. 'Klaar om bij te liggen, meneer Puick.' Naar de mannen op het hoofddek schreeuwde hij: 'Klaar staan om een jol te strijken!'
Meteen begonnen een paar matrozen met het losmaken van een van de boten die ondersteboven op het dek vastgesjord lagen. Er werd een laadboom naar toe gezwaaid en al gauw was de boot opgetakeld, over de reling gezet en daar gestreken. De bootslieden en huurlingen die de meeste haast hadden om te vertrekken klauterden langs een paar touwladders naar beneden, samen met twee matrozen. Zodra ze in de boot zaten, roeiden ze als razenden naar de kust en Valentijn keek bezorgd toe hoe ze door de branding heen het strand bereikten. Twee bootslieden duwden de boot terug het water in en de twee matrozen trokken hard aan de riemen om door de branding te komen.
'Dit duurt te lang,' zei Valentijn, met een blik op het steeds groter wordende schip aan de horizon.
De boot bereikte de zijwand van de Adelaar en de tweede groep bootslieden en huurlingen klom omlaag.
Toen de jol weer aan het strand kwam, riep de uitkijk: 'Kapitein, ik kan hun kleuren zien!'
Valentijn keek naar het naderende schip en zag dat het een zwarte vlag voerde. 'Wat is hun embleem?' riep hij.
'Zwarte vlag met een gouden slang.'
'Die is van de opperheer,' riep Pradji naar boven.
Starend naar het dichterbij komende schip viel Valentijn iets op. 'Meneer Puick, ik ben dan wel geen zoutwaterveteraan, maar volgens mij vaart dat schip pal tegen de wind in.'
De zeeman keek een tijdje naar het schip. 'Klopt, kapitein,' zei hij toen. 'U bent geen zoutwaterveteraan, maar hij komt inderdaad tegen de wind in.'
Een ogenblik later riep de uitkijk: 'Kapitein, ze zetten een ram op de boeg!'
'Een oorlogsgalei,' zei Valentijn. 'Ongeacht de stand van de wind kunnen ze recht op ons af roeien. Maar ik heb hem niet in de haven zien liggen.'
'De opperheer heeft een eigen meertje aan de riviermonding,' riep Pradji vanaf het hoofddek. 'Daar ligt zijn persoonlijke vloot.'
'Knap meertje,' merkte Ghuda op.
'Dat is zijn droman,' zei Pradji. 'Twee roeibanken aan weerskanten en op de boeg een ram en een enterbrug. Ze hebben ook een katapult op het achterdek en een blijde voor de mast.'
'Klaar om de zeilen te hijsen, meneer Puick,' was Valentijns bevel. 'Ik laat dat rotding niet zo dichtbij komen dat ze kunnen gaan schieten.' Hij liep naar de reling die uitkeek over het hoofddek en riep naar beneden: 'Als de jol weer langszij komt, zetten we de ranjana en haar meisjes overboord en verder iedereen die er nog in past. De rest zal moeten zwemmen. We gaan weg.'
Markus keek rond. 'Valentijn, dat meisje is er niet.'
'Ga haar zoeken!' riep Valentijn. 'We hebben geen tijd voor die flauwekul van haar!'
Markus rende naar de hut van de meisjes en toen de jol weer naast het schip lag, klom de rest van de bootslieden en huurlingen haastig de touwladders af. Benedendeks barstte een geschreeuw en gegil los. Vlug gingen Caelis en Ghuda poolshoogte nemen. Markus kwam te voorschijn met een spartelende, schoppende, bijtende en krabbende ranjana terwijl Brisa, Adelinde en Margreet haar dienstmeisjes achter haar aan dreven.
'Geef haar wat goud voor de reis naar huis en zet haar overboord!' commandeerde Valentijn.
'Ik ga niet naar huis!' krijste het meisje, uit alle macht proberend zich aan Markus' greep te ontworstelen. 'De rahajan vermoordt me!'
'Die eeuwige liefde duurde dus ook weer niet zo érg lang,' zei Brisa met een gemene grijns, en ze wisselde een blik van verstandhouding met Margreet.
Er klonk een kreet vanuit de jol en gespetter van water. Een van de matrozen keek over de reling. 'Kapitein!' riep hij. 'De huurlingen hebben de jol losgegooid.'
Twee andere huurlingen keken omlaag, schreeuwden en klommen over de reling om met een sprong achter de vluchtende jol aan te gaan. 'Moeten we nog een jol strijken, kapitein?' vroeg Puick.
Valentijn keek naar de oorlogsgalei die al gevaarlijk dicht bij de Adelaar kwam. 'Nee, er is geen tijd meer.'
'Zal ik haar overboord gooien?' riep Markus.
'Nee!' krijste het meisje. 'Ik kan niet zwemmen! Dan verdrink ik!'
Berustend wierp Valentijn zijn handen ten hemel. 'Nee,' zei hij. 'Zet haar maar neer.' Met een kreet van pure ergernis zei hij: 'Maak dat we wegkomen, meneer Puick. Volle zeilen!'
'Hijs alle zeilen!' schreeuwde de eerste stuurman. 'licht het anker!'
Langzaam begon de Adelaar voorwaarts te kruipen, maar zodra de zeilen opbolden in de wind, schoot hij als een dolfijn door het water.
Achterom kijkend naar het andere schip vroeg Valentijn: 'Zijn ze al zo dichtbij dat ze kunnen schieten?'
Als ten antwoord vloog er een vuurbal met een grote boog vanaf het dek van de droman om zo'n tien el achter de spiegel van de Adelaar met een sissende plons in het water te belanden.
'Nou,' zei Puick kalm, 'laten we maar hopen dat de wind het langer volhoudt dan hun spierkracht.'
Valentijn keek naar het tempo waarin de riemen van de droman op en neer gingen. 'Aanvalssnelheid,' zei hij, het andere schip de rug toe kerend. 'Dat houden ze nooit lang vol. Straks vallen de slaven flauw aan de riemen.'
Puick knikte. 'Maar ze hebben hun zeil ook nog, kapitein.'
Valentijn keek weer om en zag het onheilspellende zwart-met-gouden zeil bol staan in de wind. 'Met wind alleen kunnen ze ons niet inhalen.'
'Nee, kapitein, maar ze kunnen wel dicht genoeg bijblijven om ons flink in de penarie te helpen als de wind gaat liggen.'
'Bid dan maar om flink wat wind, meneer Puick. Het is nog een heel eind naar huis.'
'Ja, kapitein.'
Valentijn ging terug naar het hoofddek en liep naar de ranjana, die uitdagend met haar vuisten op haar heupen stond. 'Je zet me niet aan land!' commandeerde ze, nog voordat Valentijn iets kon zeggen.
Valentijn deed zijn mond dicht, wilde wat zeggen, bedacht zich en slaakte weer een kreet van ergernis. Hij draaide zich om en liep naar zijn hut.
'Het is maar goed dat hij me niet heeft gezegd je overboord te kieperen, meisje,' zei Markus, de schade die ze zijn arm had toegebracht in ogenschouw nemend.
Met een ruk draaide de ranjana zich naar hem om, trok een kleine, met juwelen ingelegde dolk uit de brede heup band van haar rok en wees ermee naar Markus. 'Ja, dat is het zeker,' zei ze en gooide. Trillend bleef de dolk tussen Markus' laarzen in het dek staan. Ze draaide zich weer om en gaf haar dienstmeisjes met een zwaai van haar hand te kennen dat ze haar moesten volgen naar haar hut.
Brisa begon te lachen. 'Dat kind zit vol verrassingen, hè?'
'Ik denk dat Valentijn daar snel genoeg achter gaat komen,' zei Han.
Margreet en Adelinde stonden de inmiddels verdwenen ranjana nog steeds stomverbaasd na te kijken. 'Je zei dat ze moeilijk kon doen,' zei Margreet, 'maar niet dat ze moordlustig was.'
Adelinde ging bij Markus staan en terwijl ze zijn schrammen bekeek, maakte ze tot zijn grote verlegenheid troostende geluidjes. 'Hoe bedoel je,' zei ze toen, 'daar zal Valentijn snel genoeg achter komen?'
Het was Brisa die haar antwoord gaf. 'Laten we zeggen dat ze wel een manier zal vinden om van Valentijn gedaan te krijgen wat ze wil. Dat kind heeft meer in haar mars dan ze doet voorkomen.'
Han knikte. 'En Valentijn heeft nou niet direct veel ervaring met vrouwen.'
'Jij wel, jonker?' vroeg Margreet. 'Is dit dezelfde jongen die zo moest blozen toen ik hem in de tuin zat te plagen?'
'Er is een hoop gebeurd sinds we je voor het laatst hebben gezien, zusje,' zei Markus.
'Je hebt een groot talent om de zaken wat dunnetjes uit te drukken, mijn vriend,' zei Han en hij barstte in lachen uit. Een tel later lachte Ghuda met hem mee en al gauw was de hele groep aan het schateren.
Valentijn probeerde te slapen. Hij had zijn laarzen uitgeschopt, maar lag verder aangekleed in zijn kooi. Ondanks dat hij de uitputting nabij was, kon hij zijn zorgelijke gedachten niet van zich afzetten. Het schip van de opperheer zat hen op de hielen en de kapitein van de droman maakte goed gebruik van wind en riemen om bij iedere gelegenheid de afstand te verkleinen. Puick had gezegd dat ze hun achtervolgers af zouden schudden wanneer ze de kust niet langer volgden en afzwenkten naar volle zee. Nadat Valentijn een tijdje bij Emus had gezeten, had hij in zijn hut de maaltijd gebruikt. Daarna had hij een poging gedaan de aantekeningen en afkortingen in Emus' logboek te ontcijferen. Valentijn wist genoeg van zeezeilen om te weten dat ze niet precies dezelfde weg terug konden volgen. Ze zouden een route moeten zien te vinden die de heenweg dicht benaderde, maar waar stromingen en wind de andere kant op gingen, want anders zouden ze honderden mijlen uit koers raken.
Eindelijk was Valentijn in slaap gesukkeld, toen hij wakker werd van het piepen van de deur. 'Hè?' zei hij, zijn zwaard luidruchtig uit de schede trekkend.
'Niet doen,' klonk een vrouwenstem. Iemand kwam bij hem op bed zitten.
'Ada?' vroeg Valentijn, tastend naar licht.
'Die is met Markus in de kabelbak,' zei de stem. 'Voor een hernieuwde kennismaking, zullen we maar zeggen.'
Valentijn sloeg een vonk en bracht de lantaren tot leven. Naast hem ontdekte hij de ranjana. 'Wat doe jij hier?' vroeg hij, geïrriteerd door haar vrijpostigheid.
'We moeten praten,' zei ze. Ze was gekleed in een zijden japon die aan haar rondingen kleefde en haar haren waren opgestoken met gouden spelden die haar donkere krullen accentueerden.
'Waarover?' vroeg hij.
'Ons reisdoel. Ben je echt een prins?'
'Ranjana - hoe heet je?'
'Iasha.'
'Iasha, ik ben een prins. Mijn oom is koning en mijn broer wordt na hem koning.'
Het meisje sloeg haar ogen neer alsof ze verlegen was. 'Het spijt me dat ik voor zo veel problemen heb gezorgd. Ik heb met dat meisje Margreet gepraat. Ik had werkelijk geen idee dat er zo veel leed was geschied of dat je van zo ver was gekomen om dat meisje Adelinde te zoeken.'
Valentijn zuchtte en liet zich achterover zakken, met zijn hoofd leunend tegen de scheidingswand. 'Toen ik aan deze reis begon, zou ik je hebben verteld hoeveel ik van Adelinde hield. Nu is dat allemaal zo kinderachtig.'
'Liefde is nooit kinderachtig,' zei Iasha.
'Dat heb ik ook niet gezegd. Maar dat ik hetgeen ik voor haar voelde aanzag voor liefde, dát was kinderachtig.'
'O?'
'Ben je daarvoor hierheen gekomen, om te zeggen dat het je spijt?'
'Ja - nee.' Ze zuchtte. 'Toen ik zei dat ik van je hield, was dat om te voorkomen dat ik terug naar Kilbar moest.'
'Op een of andere manier had ik al zo'n idee,' zei Valentijn op geërgerde toon.
'Maar het was wel waar toen ik zei dat dat mij het leven zou kosten.'
'Zou jouw vader je werkelijk vermoorden of verkopen voor iets wat de opperheer op zijn geweten heeft?'
Weer zuchtte ze, nog dieper nu. 'Nee, maar wel om iets wat ik op mijn geweten heb. Of liever gezegd, de ranjana.'
'Wat?' vroeg Valentijn met een verwarde blik.
'Ik ben de Ranjana van Kilbar niet.'
'Wie ben je dan?'
'Haar dienstmeisje, Iasha. De andere meisjes zijn ook bij de list betrokken.'
'Dat kun je maar beter even uitleggen,' zei Valentijn.
'De ranjana had geen zin om de vijftiende vrouw van de opperheer van de Stad aan de Serpentrivier te worden. Al sinds ze elkaar als kind hadden ontmoet, was ze verliefd op een lage prins uit Hamsa. Daarom heeft ze Andres Rusolavi, de huwelijksmakelaar, omgekocht om mij in haar plaats naar het zuiden te sturen terwijl zij op weg ging naar Hamsa om in het geheim met haar prins te trouwen. Er is bijna geen communicatie tussen Hamsa en de Stad aan de Serpentrivier. Zodoende zou mijn vrouwe haar prins krijgen en ik het zoveelste mooie meisje voor de opperheer worden en een leven in weelde leiden. En de andere dienstmeisjes zouden voor hun zwijgen door mij worden beloond.'
Valentijn kreunde van ergernis. 'Alweer een list, dus?'
'Ik vrees van wel, mijn prins. En nu moet ik mezelf overleveren aan uw genade en u smeken mij en de andere meisjes niet als slavinnen te verkopen.'
Met tot spleetjes geknepen ogen keek hij haar aan. 'Op een of andere manier heb ik het idee dat je van Margreet al hebt gehoord dat we in het Koninkrijk geen slavernij hebben.'
Er verscheen een flauw glimlachje rond de mondhoeken van het meisje, maar het enige wat ze zei, was: 'O?'
Met beide handen de slaap uit zijn ogen wrijvend zei hij: 'Ik zal maar eens even naar Emus gaan kijken.'
Toen hij overeind wilde komen, boog ze zich voorover en legde haar zachte lippen op de zijne. Even bleef hij roerloos zitten en toen ze zich terugtrok, vroeg hij: 'Waar was dat voor?'
'Omdat ik dan misschien niet van je hou, mijn dappere kapitein, maar volgens mij ben je een vriendelijk man die een dienstmeisje even goed behandelt als een ranjana.'
'Goed gesproken, vrouwe,' zei Valentijn. Hij stond op. 'Maar toch, voorlopig zal het wel even duren voordat ik iemand uit jouw land zomaar op zijn of haar woord geloof'
Ook zij stond op. 'Vertel me eens over dat Koninkrijk van jullie.'
'Dat zal ik je laten zien nadat ik naar Emus heb gekeken,' zei Valentijn. 'Kom maar mee.'
Hij pakte de lantaren en ging haar voor naar Emus' kamer, waar de gewonde admiraal lag te slapen. Een tijdlang bleef Valentijn staan kijken naar Emus, die nog steeds erg bleek was.
'Wordt hij weer beter?' vroeg het meisje zacht.
'Ik hoop het van harte,' antwoordde Valentijn. 'Als we terugkomen gaat hij met mijn grootmoeder trouwen. We - mijn familieleden - houden erg veel van hem.'
Nog geruime tijd bleef hij kijken naar Emus' roerloze gelaatstrekken. Toen draaide hij zich om naar de kaartenkast en zette de lantaren neer om de kaarten te bekijken die de Pantathiërs aan de oorspronkelijke kapitein van het schip hadden meegegeven. Met die kaarten en Emus' logboek hoopte hij de weg terug naar huis te kunnen vinden. Hij koos er een uit waarop de Bitterzee stond en rolde hem open. 'Hier woon ik,' zei hij, wijzend op Krondor.
Ze tuurde naar de kaart. 'Ik kan niet lezen, kapitein. Wat betekenen die letters?'
Valentijn begon te praten over Krondor en liet haar zien hoe ver ze hadden gevaren naar de Stad aan de Serpentrivier en hoe dat eruitzag op de kaart. De adem stokte het meisje in de keel. 'Zo veel land als eigendom van één man.'
'Geen eigendom,' verbeterde hij. 'Ik zal het je later een keer helemaal uitleggen, maar mijn oom is koning omdat dat zijn geboorterecht is, maar hij heeft ook de verplichting de inwoners te beschermen. In mijn land is de adeldom niet zomaar een voorrecht, maar ook een verantwoordelijkheid. We regeren, maar we dienen eveneens.'
Hij vertelde een beetje over zijn familie en toen hij klaar was, vroeg het meisje: 'Dus jij krijgt geen stad om te regeren?'
Valentijn haalde zijn schouders op. 'Ik weet niet wat mijn vader en mijn oom met me van plan zijn. Een staatshuwelijk, verwacht ik, met een prinses uit Roldem of uit Kesh. Of met de dochter van een belangrijk hertog. Misschien word ik wel naar Rillanon gestuurd om aan het hof van mijn broer te dienen wanneer hij koning wordt.'
'Waar ligt dat Rillanon?'
Hij rolde een andere kaart open en legde die naast de eerste om haar de Koninkrijkszee te laten zien. 'Mijn familie komt van dit eiland hier. Daar zijn we begonnen en daarom heten we het Koninkrijk der Eilanden.'
'Je moet me die stad eens laten zien,' zei het meisje terwijl ze een arm door de zijne liet glijden.
Hij werd rood toen hij haar borsten tegen zijn arm voelde. 'Eh, misschien,' zei hij, zich losmakend. Hij borg de kaarten op. 'Maar ik denk dat je er geen enkele moeite mee zult hebben om iemand te vinden die je kan laten zien wat je maar wilt.'
Ze pruilde en Valentijn voelde zijn hart een slag overslaan. 'Ik ben maar een arm dienstmeisje,' zei ze. 'Welke man van enige rang zou mij een blik waardig gunnen?'
Valentijn grijnsde. 'Allemaal, zou ik zeggen. Je bent er in ieder geval mooi genoeg voor.'
Haar gezicht klaarde op. 'Vind je me echt mooi?'
'Als je Markus' ogen niet probeert uit te krabben,' zei hij zo luchtig mogelijk, 'en als je niet krijst als een gewonde kat.'
Ze glimlachte, een hand voor haar mond houdend. 'Zo doet de ranjana altijd, kapitein. Ik wilde precies zoals zij doen om zo overtuigend mogelijk over te komen.'
Ineens werd het stil en Valentijn had geen flauw idee wat hij moest zeggen. Het meisje stond naar hem op te kijken, verlicht door de zachte gloed van de lantaren. Ze deed een stap naar voren en kuste hem weer. Deze keer nam zijn lichaam het over en zonder erbij na te denken trok hij haar stevig tegen zich aan.
Zo bleven ze een tijdlang staan, zachte geluiden makend, tot een zwakke stem zei: 'Valentijn, kan je met dat meisje geen hut voor jezelf gaan zoeken?'
'Emus!' Valentijn draaide zich om, was in twee stappen bij Emus en draaide zich weer om naar Iasha. 'Ga Anthonie halen!' zei hij, en het meisje rende weg om de magiër te zoeken.
Emus trok zich op aan Valentijns arm om gemakkelijker te gaan liggen terwijl Valentijn de kussens achter hem herschikte.
'Nou,' zei Emus, 'Ghuda is me vijf gouden soevereinen schuldig.'
'Waarvoor?' vroeg Valentijn.
'Ik heb met hem gewed dat dat meisje een van die geile bokken die jullie zijn wel zou weten over te halen om haar mee te nemen. Dus jij bent degene die met haar het bed in duikt?'
'Nee, ik slaap niet met haar,' zei Valentijn.
'Goden, jongen, wat is er mis met je?' Hij hoestte. 'O, verdomme, dat doet zeer zeg!'
'Je mag blij zijn dat je nog leeft,' zei Valentijn.
'Je bent niet de eerste die dat tegen me zegt,' reageerde Emus. 'Nu dan, wat is er allemaal gebeurd sinds ik ben geprikt?'
Valentijn bracht hem op de hoogte, en tegen de tijd dat hij was uitgesproken verscheen Anthonie. Nadat de genezer Emus had onderzocht, zei hij: 'Blijf nog maar een poosje in bed. Ik laat u wel wat soep brengen. Die buikwond is gevaarlijk, dus u zult een tijdje voorzichtig moeten zijn met wat u eet.'
'Denk je dat een beetje wijn kwaad kan?' vroeg Emus met een flauwe glimlach.
'Een klein glaasje bij de soep,' zei Anthonie. 'Dan slaapt u wat beter.' Anthonie vertrok en Valentijn zei: 'Morgen moeten we -'
'Die krengen in het ruim doodmaken,' zei Emus. Ja, ik vroeg me al af waarom je daarmee wachtte.'
'Het is moeilijk, Emus. Ik weet wat Nakur en Caelis hebben gezegd en wat Margreet en Adelinde me hebben verteld, maar het zijn net echte mensen. Ze zien eruit als onze vrienden uit kasteel Schreiborg.'
'Maar dat zijn het niet,' zei Emus. Jij bent een prins van koninklijken bloede, evenals je vader en je broers, en dat schept verplichtingen. Vaak houdt dat in dat je anderen het leven moet benemen om je eigen mensen te redden. Dat is niet eerlijk, goed of zelfs maar rechtvaardig, maar wel noodzakelijk. Zo is het nu eenmaal.'
Valentijn knikte. 'Ik zal je laten slapen. Morgen moet je die krabbels in je logboek voor me ontcijferen zodat we de weg naar huis terug kunnen vinden.'
'Morgen,' zei Emus. Nu al scheen hij zo in slaap te kunnen vallen. 'Eén ding nog.'
'Wat dan?'
'Dat meisje. Laat haar niet te dichtbij komen.'
'En je vroeg je nog wel af wat er mis met me was.'
'Nee, dat bedoel ik niet,' zei Emus. 'Duik gerust met dat kind de kooi in. Waarschijnlijk kan ze je wel een paar dingen leren. Nee, denk er alleen aan wie je bent en waar je toekomst ligt. Je bent vrij om te houden van wie je maar wilt, maar de koning bepaalt met wie je trouwt.'
Valentijn knikte. 'Dat wordt me mijn hele leven al verteld, Emus.'
'Denk daar dan maar aan wanneer ze je bij de korte bezemsteel heeft. Doorgaans denken mannen dan nergens meer aan. En beloof haar niets.' Toen grijnsde hij en zag Valentijn de oude Emus weer. 'Maar dat je haar niet je leven mag laten beheersen, wil nog niet zeggen dat je haar niet een goeie poging mag laten doen.'
Valentijn bloosde. 'Goede nacht, Emus. Ik zie je morgen.' Hij ging terug naar zijn eigen hut en dacht er toen pas aan dat de lantaren nog in Emus' kamer stond. In het donker trok hij zijn broek en hemd uit en ging op het bed zitten. Hij sprong overeind toen er iets bewoog. 'Kom onder de dekens,' hoorde hij Iasha zeggen. 'Het is koud hier!'
Even aarzelde hij, maar toen ging hij naast haar liggen. Hij voelde haar warme huid tegen zijn lichaam. Een tijdje bleef hij roerloos liggen, niet zeker wat hij moest doen, tot hij haar lippen voelde. Hij kuste haar terug en begon te lachen.
'Wat is er?' vroeg ze, met in haar stem een mengeling van pret en bezorgdheid. 'Moet je om me lachen?'
'Nee,' zei Valentijn. 'Ik dacht alleen aan iets wat Emus me net zei.'
'Wat dan?'
'Vertel ik je later wel,' zei hij en kuste haar weer.
'Ze zitten nog steeds achter ons aan, kapitein,' zei Han.
Valentijn was zojuist aan dek verschenen. De hemel was blauwen er stond een frisse wind. 'Hoe lang houden ze dit vol? Ze kunnen onmogelijk proviand voor zo'n lange reis aan boord hebben.'
'Misschien maken ze zich daar niet druk om,' zei Han. 'Ben je klaar in je hut?' Met de vrouwen aan boord deden de officieren en edelen samen met de slaapplaatsen, zodat Puick en de nieuwe bootsmansmaat, Florus, een kooi samen deelden. Ook Han en Valentijn sliepen om beurten - Han had 's nachts het bevel- in de hut die van de eerste stuurman was geweest. De ranjana, Margreet, Adelinde en de dienstmeisjes hadden een slaapplaats in de twee kleine hutten voor passagiers of gasten aan boord van de Koninkrijkse schepen, maar Valentijn vroeg zich af of de meisjes eenzelfde afspraak hadden gemaakt als Han en hij.
'Je zou een stuk overtuigender overkomen als gezagvoerder als je die stomme grijns van je gezicht haalde,' zei Han.
'Grijns?' zei Valentijn.
Han knikte. 'Ik ken het gevoel.' Met een glimlach knikte hij naar Brisa, die over het dek liep.
'Luister,' zei Valentijn, 'het is misschien raar om te zeggen, na...'
'Na wat?'
'Na wat er vannacht is gebeurd, maar eigenlijk zouden we die slaapregelingen een beetje stil moeten houden.'
'Waarom?' zei Han. 'Ik heb Brisa, jij hebt de ranjana, Markus heeft Adelinde en Anthonie is met Margreet. Lijkt me een redelijke verdeling.'
'Zeg dat maar eens tegen de andere negenenveertig mannen op dit schip,' zei Valentijn.
Han keek even naar een groepje huurlingen dat op een luikklep zat te kijken naar Brisa die voorbij liep.
'Onze eigen mannen kunnen we vertrouwen, dat zijn beroepssoldaten en matrozen van de koning. Maar gehuurde zwaarden? Let op hoeveel wijn en bier er bij de maaltijden wordt uitgedeeld en hou de boel een beetje in de gaten. We hebben nog minstens drie maanden oceaanvaart voor de boeg.'
Han zuchtte. 'Je hebt gelijk. Ik zal het tegen de anderen zeggen.'
'Het echte probleem ligt bij de dienstmeisjes,' zei Valentijn. 'Wat gescherm met woorden is tot daaraan toe, maar als er messen worden getrokken wanneer er om een van hen wordt gevochten, zou dat een ramp kunnen betekenen.'
'Ik snap het,' zei Han. 'Ik zal iedereen zeggen op zijn hoede te blijven.' Een vloek van beneden trok Valentijns aandacht naar het hoofddek, waar Emus een bekommerde Anthonie stond weg te wuiven. Jij mag dan de genezer zijn, maar het is verdomme mijn lijf en ik weet het beste wanneer ik wat frisse lucht nodig heb! Ga weg!' Met een zwakke uithaal probeerde hij Anthonies hulp af te slaan en greep zich vast aan de reling.
Valentijn liet zich langs de ladder naar beneden glijden. 'Wat doe jij uit je bed?'
'Ik lig er nou al zo lang in dat ik stink als de bodem van een bierkroes die de hele nacht op tafel heeft gestaan. Ik moet wat frisse lucht en schone kleren hebben.'
'Anthonie, kapitein,' groette Nakur, die van beneden kwam. 'Admiraal! riep hij uit toen hij Emus zag. 'Blij u weer te zien.'
'Ik ben ook blij om die rare grijns van jou te zien,' zei Emus.
'Die wezens zijn allemaal in slaap gevallen,' zei Nakur tegen Valentijn. 'Het slaapmiddel zal wel genoeg zijn voor een tijdje, maar je weet het nooit met onmenselijke wezens. We moeten het meteen doen.'
Valentijn deed even zijn ogen dicht. vooruit dan maar,' zei hij toen.
Nakur wenkte Ghuda, die de leiding over de werkploeg had. Ze schoven het luikgat open en lieten een groot vrachtnet met zakjes lood als ballast eraan boven het ruim zakken. Behendig sprong Nakur in het net en hield zich vast terwijl ze hem lieten zakken. De tijd verstreek traag terwijl ze in stilte wachtten, want Nakur was de enige die het diepe vrachtruim in ging om de dertig bewusteloze wezens in het net te leggen. Volgens hem liep hij de minste kans besmet te worden vanwege een paar trucjes die hij kende, en zonder te weten hoe de ziekte zich verspreidde kon Valentijn hem daarin niet tegenspreken.
Uiteindelijk klonk er een roep van beneden en Ghuda gaf het teken. De mannen aan de takel trokken aan de houten staken van de windas en langzaam kwam het vrachtnet omhoog tot het aan dek verscheen. N akur hing aan de buitenkant en sprong eraf toen hij ter hoogte van luikgat hing. Het net ging hoger, tot het boven de reling uitkwam, waarop twee mannen aan de laadboomkabels trokken om het boven het water te hangen. De lichamen erin zagen er vredig uit, als slapende jongemannen en vrouwen.
Zonder op een bevel te wachten pakte Nakur een mes en sneed het hijstouw door. Met een grote plons viel het net in het water en vol afkeer keek Valentijn toe hoe de lichamen in het web van touwen geluidloos uit het zicht verdwenen, door de ballast naar de bodem van de zee getrokken.
Plots voelde hij een hand op zijn schouder. 'Het moest gebeuren,' zei Anthonie. 'We hadden geen keus. Vergeet niet dat die wezens waren gemaakt om te doden.'
'Maar het is en blijft moord,' zei Valentijn zacht.
'Ik ga met Nakur naar het vrachtdek,' zei Anthonie. 'Als er nog sporen van de ziekte zijn achtergebleven, dan kunnen we die samen opruimen. Dan hoeven de huurlingen niet meer aan dek te slapen.'
Valentijn knikte.
'En dat schip dat achter ons aankomt?' vroeg Emus.
'Pradji zegt dat zo'n ding een droman heet,' zei Valentijn. 'Het is net een Quegse bireem met een katapult en een blijde. Hij heeft ook een ram en een enterbrug. Een enkel driehoekig zeil aan een grote mast, maar ik denk dat er een bezaan achter zit, al heb ik dat niet goed kunnen zien.'
'Die kapitein is óf dapper, óf gek. Dat is geen oceaanschip. Als er een storm opsteekt, moeten ze roeien voor hun leven.'
'Vergeet niet met wie we hier te maken hebben,' zei Valentijn.
Emus knikte. 'Dat weet ik beter dan jij, jongen. De slachtpartijen die ik van hen heb gezien, die hou je niet voor mogelijk.' Hij wierp een blik omhoog. 'De mannen schijnen hun taken aardig te verrichten.'
'Puick blijkt een prima eerste stuurman te zijn en Han leert gaandeweg.' Valentijn glimlachte. 'Net als ik.'
'Soms is dat de beste manier. Puick is altijd al een goed zeeman geweest, maar door zijn grote voorliefde voor de drank wanneer we in de haven lagen, is hij altijd in het vooronder gebleven.' Omkijkend naar Puick zei Emus: 'Als we dit overleven en hij in de haven nuchter blijft, maak ik zijn promotie permanent.' Even stond hij te zwaaien op zijn benen en moest hij zich vastgrijpen aan de reling.
'Zo is het wel weer genoeg geweest,' zei Valentijn meteen. 'Terug naar bed, jij. Als je eraan toe bent, draag ik met plezier het gezag weer aan je over, maar voorlopig is dat nog niet aan de orde.'
Terwijl Valentijn hem terug naar zijn hut hielp, zei Emus: 'Valentijn, doe me een lol, wil je?'
'Wat dan?'
'Zeg hier niets over tegen je grootmoeder als we thuiskomen. Dan raakt ze alleen maar van streek.'
'Ik denk dat ze dat gaatje in je buik toch wel zal ontdekken, Emus.'
'Tegen die tijd heb ik al een mooi verhaal verzonnen,' zei hij zwak. Valentijn hielp hem terug in zijn kooi en nog voordat hij de hut had verlaten was Emus al in slaap gevallen.
De tijd verstreek langzaam. Valentijns vrees voor wrijving tussen de mannen om de aanwezige vrouwen scheen ongegrond, zolang de achtervolgende oorlogs-galei maar in zicht was. Soms was de droman urenlang nergens te bespeuren, om dan vlak voor zonsondergang weer op te duiken of te verschijnen met de dageraad. Zonder de Koninklijke Zeemeeuw in zicht zou het makkelijk zijn geweest laks te worden en te denken dat de reis zonder strijd ten einde zou komen, maar de zwarte vorm achter hen aan de horizon hielp hen er altijd aan herinneren dat een gevecht op leven en dood onvermijdelijk zou volgen.
De gevangenen uit Schreiborg kwamen al voldoende op krachten om wat tijd aan dek door te brengen. Door de aanwezigheid van twaalf vrouwen uit Schreiborg en de vier dienstmaagden van Iasha keken de vrijgezelle mannen niet meer met scheve ogen naar de meisjes van Valentijn en zijn vrienden. Tweemaal was Valentijn tussenbeide gekomen bij wat gebakkelei tussen bootslieden of huurlingen, maar volgens hem was het niet ernstiger dan het ruziën dat hij de ambachts-leerlingen in Krondor om de meisjes in de stad had zien doen.
De matrozen hielden het schip in goede orde en de bootslieden die hadden verkozen om mee te gaan werden vaardige dekknechten. De soldaten uit Schreiborg voerden weer dezelfde taken uit als op de heenreis terwijl Valentijn, Markus en Han het scheeps-meestersvak leerden.
Iedere dag ging Valentijn te rade bij Emus, die hem hielp bij het navigeren aan de hand van de kaarten en zijn logboek. Ze naderden de plek waar volgens Emus naar alle waarschijnlijkheid een goede stroming liep om Novindus achter hen te laten en aan de grote oversteek te beginnen. Inmiddels hadden ze al geen land meer in zicht en werd het blauwe water donkerder van kleur, wat wees op een verandering in de stroming. Valentijn was nog steeds niet zo vertrouwd met het interpreteren van dat soort tekenen als Emus, maar die deed dat dan ook al zo'n veertig jaar langer.
Het leven aan boord volgde vaste patronen, zij het met een zekere spanning, die echter regelmatig brak wanneer er oprecht werd gelachen. Scherts en vrolijkheid waren niet van de lucht. Han en Brisa bekten elkaar nog steeds af, maar het viel Valentijn op dat ze vrijwel altijd samen waren.
Margreet en Anthonie waren met regelmaat op de boeg te zien, zich afzonderend van de anderen. Ze deden niet zo opvallend als Brisa en Han, maar dat kon van maar weinig paartjes worden gezegd.
Markus en Adelinde hadden zich overgegeven aan een stille tevredenheid, al kon Adelinde nog steeds een frons op zijn voorhoofd te voorschijn roepen wanneer ze het had over haar wens om Krondor en Rillanon te zien. Valentijn was zijn neef gaan beschouwen als iemand die niet verder dan een dagrit van huis zou gaan als het niet strikt noodzakelijk was - tenzij het was om te jagen.
Met zijn eigen leven was Valentijn verrassend tevreden. Iasha was hartstochtelijk en gretig om te onderwijzen en hij toonde zich een zeer bereidwillig pupil. Het bestieren van het schip, het oefenen van de mannen voor de komende strijd, de tijd die hij met Emus doorbracht - alles bij elkaar zorgde er eigenlijk voor dat hij zich gelukkig voelde. Hij wist wel dat er fel gevochten zou worden om een ramp voor zijn vaderland te verhinderen, maar dat probleem schoof hij liever voor zich uit tot de noodzaak zich voordeed. Het was de dreiging van de strijd die hem de goede dingen in het leven des te meer deed waarderen en voorlopig was hij tevreden met zijn werk, het gezelschap van goede vrienden en de genegenheid van een mooie jonge vrouw.
Valentijn was pragmatisch genoeg om niet te denken dat hij verliefd op haar was. Niettemin mocht hij het meisje erg graag. Iasha bleek een slim en listig meisje met een scherpe nieuwsgierigheid en eenzelfde taaie, door het leven geharde gewiekstheid als Brisa had getoond. Wat Brisa bij hun eerste ontmoeting voor kilheid had aangezien, bleek een grote drang tot overleven te zijn, een trekje dat Brisa wel kon waarderen. Iasha's gebrek aan scholing en opvoeding deed niets af aan haar intelligentie en al verscheidene malen was Valentijn stevig door haar onder handen genomen wanneer hij haar onwetendheid verwarde met traagheid van begrip. Maar al droomde Valentijn van een magische liefde, wat iemand van zijn leeftijd wel vaker deed, vanaf zijn vroegste jeugd wist hij al dat hij aan de staat toebehoorde en nimmer het recht zou hebben zijn eigen leven te leiden.
Dit tussentijdse zeilen in noordoostelijke richting door de hete dagen op de equatoriale wateren met de mensen die hij had bevrijd, was de grootste vrijheid die de jonge prins zich ooit had laten smaken.
Aan het einde van de tweede maand kwamen ze in vertrouwd water. Op een avond kwam Emus aan dek en speurde het hemelgewelf af. 'De sterren zien er weer vrij normaal uit,' zei hij met een grijns. 'We zijn op weg naar huis.' Het laatste klonk melancholischer dan Valentijn ooit van hem had gehoord.
'Is er iets?' vroeg Valentijn.
'Eigenlijk niet,' zei Emus. Uitkijkend over het zwarte water leunde hij tegen de reling van het hoofddek. 'Ik dacht er net aan dat dit inderdaad mijn laatste reis is.'
'Doe nou niet net of je straks zit opgesloten in het paleis,' zei Valentijn. 'Grootmoeder heeft haar eigen landgoederen en is dol op reizen. Misschien wil je wel in Krondor blijven nadat je een poos met haar door het Koninkrijk hebt rondgereisd - naar Rillanon, Bas-Tyra, Salador om tante Carlina weer eens te zien, een bezoekje aan Zwartheide om de nieuwe wijnen te proeven, om het andere jaar een reisje naar Yabon...'
Emus schudde zijn hoofd. 'Land-adel. Daar zal ik wel nooit aan wennen.'
'Vast wel,' zei Valentijn met een grijns.
'Net zoals jij eraan zal wennen om terug aan je vaders hof te zijn?'
Valentijns glimlach verdween.
'Dacht ik al.'
'Denk je dat ze op weg zijn naar Krondor?' vroeg Valentijn, van onderwerp veranderend.
Emus hoefde niet te vragen wie hij met 'ze' bedoelde en allebei wisten ze het antwoord al. Ze hadden er al verscheidene malen over gepraat, maar Emus wist dat Valentijn nog steeds jong en onzeker van zichzelf was, al was hij in het afgelopen jaar stukken rijper geworden. Hij dacht even na. 'Dat ligt wel het meest voor de hand,' zei hij en keek even rond om zich ervan te vergewissen dat niemand hen kon horen. 'We weten wat hun uiteindelijke doel is: de Levenssteen in Sethanon. Die plaag is alleen maar een middel om dat doel te bereiken. Wanneer ze het Koninkrijk in chaos hebben gedompeld, kunnen ze met het grootste gemak een expeditie naar Sethanon op touw zetten om hun "godin" te bevrijden.'
'Erg domme wezens,' zei Nakur.
Beiden draaiden zich met een ruk om en Emus zei: 'Wil je dat wel eens laten! Waar kom je vandaan?'
'Waar zou ik vandaan kunnen komen?' zei Nakur met een grijns. 'We zitten op een schip, weet u nog?'
'Hoeveel heb je gehoord?' vroeg Valentijn.
'Genoeg. Maar daar zat niets nieuws voor me bij.'
In gedachten hield Valentijn zich voor dat hij de kennis van dit mannetje nooit mocht onderschatten, maar hij was er zeker van geweest dat er slechts een handjevol mensen van de Levenssteen wisten. 'Wat vind jij ervan?' vroeg hij.
'Die slangen zijn hele rare wezens. Dat vind ik al jaren.'
'Ben je hen dan al eerder tegengekomen?' vroeg Emus.
'De vorige keer dat ik op Novindus was.'
'Ben je al eens op Novindus geweest?' zeiden Emus en Valentijn allebei.
'Eén keer, een hele tijd geleden, al wist ik toen niet dat het Novindus was. Het is een lang verhaal dat te maken heeft met een trucje waarvan ik had gedacht dat het iets anders uit zou pakken, wat tempel-relikwieën waarvan ik dacht dat ze waren achtergelaten en een geheime priesterschap zonder een grein~e gevoel voor humor. Maar hoe dan ook, die Pantathiërs zijn erg domme wezens die de hele planeet willen vermoorden voor die valse godin van hen, en uiteindelijk mislukken hun plannen altijd.'
Zonder er lang bij stil te staan hoeveel Nakur wist, zei Emus: 'Nou, iemand kan je net zo makkelijk om domme redenen als om goede vermoorden.'
'Dat is het hem nu juist,' zei Nakur. 'Dan ben je net zo dood. Met godsdienst-fanaten valt niet te praten.'
Ghuda, die net aan kwam lopen, hoorde die laatste opmerking en zei: 'O, praten kan je zo veel als je wilt, maar je schiet er geen donder mee op. Een woestijnman die ik vroeger kende, noemde dat "zand in een rattenhol stampen".'
Daar moesten ze om lachen. 'Hoe gaat het oefenen?' vroeg Valentijn.
'Goed. Een paar gevangenen zijn al zover opgeknapt dat ze mee kunnen doen. Ze zijn erg gemotiveerd om een zwaard vast te houden wanneer we dat andere schip inhalen.'
Valentijn had er bezwaar tegen gehad om leerlingen en hofjonkers wapens te laten dragen uit vrees dat ze eerder tot last zouden zijn, maar Ghuda had hem ervan overtuigd dat ze zo veel mogelijk zwaardvechters nodig hadden en als er het grootste gedeelte van de reis moest worden geoefend, hadden de huurlingen ook wat te doen.
Nog geruime tijd bleven ze rustig staan praten, tot Emus aangaf dat hij moe werd en terug naar zijn hut ging. Valentijn zag Han op het halfdek en besloot naar bed te gaan. In zijn hut trof hij Brisa, die met Iasha zat te praten. Meteen sprong Brisa op toen ze Valentijn zag. 'Ik ging net weg,' zei ze.
Valentijn glimlachte toen ze langs hem heen liep. Vanwege het warme weer droegen de vrouwen eenvoudige dameshemden en die van Brisa was kort en uitdagend laag uitgesneden, zodat haar hals, armen, boezem en benen erg voordelig uitkwamen. Hij keek haar na en Iasha schraapte nadrukkelijk haar keel. Met een grijns keek Valentijn haar aan.
'Kom eens hier,' zei ze, 'dan zal ik ervoor zorgen dat je die magere slet meteen vergeet.'
Valentijn deed zijn zwaardriem af en trok zijn laarzen uit. Terwijl hij ze op de vloer liet vallen, zei hij: 'Mager? Brisa?'
Iasha maakte de schouderstrikken van haar dameshemd los en liet het zakken tot haar middel. 'Mager,' herhaalde ze.
Lachend begroef Valentijn zijn gezicht tussen haar borsten. Toen kuste hij haar. 'Waar zaten jullie over te praten?' vroeg hij. 'Jullie worden nog gezworen kameraden.'
'Ze helpt me die barbaarse taal van jullie te leren, als je het per se moet weten,' zei ze, hem zijn hemd uittrekkend. 'Zo kwaad is ze eigenlijk niet eens. Sinds ze er eenmaal achter was dat ik geen edelvrouw ben, werd ze steeds fatsoenlijker.'
'Voor iemand die niet met edelvrouwen overweg kan, gaat ze anders verrassend goed met Margreet om.'
'Die nicht van jou is een erg bijzondere vrouw,' zei Iasha. 'Ik heb veel rijke en adellijke vrouwen gezien, maar zij lijkt op geen van hen.'
Met een zucht vleide Valentijn zijn gezicht tegen haar hals. jammer dat je haar moeder niet meer kunt leren kennen.' Hij vond het moeilijk zich Briana voor de geest te halen. Even werd hij er treurig van.
'Wat is er?' vroeg Iasha.
Valentijn haalde zijn schouders op. 'Niets, eigenlijk. Mensen gaan dood, je rouwt om hen en gaat weer verder met je leven. Zo gaat het nu eenmaal.' Opgewekter zei hij: 'Wat goed dat je Koninkrijks aan het leren bent.'
Iasha glimlachte. 'Als ik een rijke echtgenoot wil vinden, zal ik zijn taal moeten kunnen spreken.'
'Echtgenoot?' Valentijn kwam overeind.
'Uiteindelijk,' zei Iasha. 'Je vrouw heeft misschien liever niet dat je maîtresse in de buurt is. En we weten allebei dat je vader ons nooit met elkaar zou laten trouwen.'
Valentijn begon te protesteren, maar besefte plots dat ze niets zei waar hij nog niet aan had gedacht - hij kwam alleen tot de ontdekking dat hij het haar niet graag hoorde zeggen.
'Je gevoelens zijn gekwetst,' zei ze half spottend. Ze stond op. 'Ik zal je wel weer opmonteren.' Ze maakte de riem rond haar middel los en liet het hemd op haar enkels vallen.
Valentijn grijnsde toen ze weer bij hem kwam liggen en zich in zijn armen nestelde.
Het galeischip had zich al een week niet laten zien en Emus had geconcludeerd dat hun achtervolgers het eindelijk op hadden gegeven. Hij kwam aan dek en snoof de zeelucht diep in. Het was weer vroeg in het voorjaar. Op het halfdek ging hij naast Valentijn staan. 'Een dezer dagen zou ik het gezag wel eens terug kunnen vragen,' zei hij.
'Wanneer je maar wilt.'
Emus gaf Valentijn een klap op de schouder. je doet het uitstekend.'
'Ik zou me een stuk beter voelen als ik wist waar dat andere schip is,' zei Valentijn.
'Als die kapitein zijn vak verstaat, zitten ze nu ten zuiden van de Fregatrotsen, ongeveer een week zeilen ten zuiden van het Drievingerseiland. Daar draaien ze oostwaarts, recht op de Straat der Duisternis af.'
'Snijden we hen de pas af?'
'Weet ik niet,' zei Emus. 'Dit schip is bijna net zo snel als de echte Adelaar en de echte Zeemeeuw was maar net iets trager. Het is een moeilijke keus en wij kennen de zuidelijke wateren niet zo goed als hun kapitein.' Hij wreef in zijn handen. 'Maar niemand kent de noordelijke wateren zo goed als ik en eenmaal op de Bitterzee zal ik iedere stroming, wieling, windvlaag en golfslag benutten om onze snelheid te verhogen. Daar halen we hen in, twijfel er maar niet aan.'
'Wanneer kunnen we hen op zijn vroegst zien?' vroeg Valentijn.
'Nu,' zei Emus. 'We kunnen hen onderweg overal hebben ingehaald, afhànkelijk van het moment waarop hun kapitein naar het oosten afdraait.'
Twee uur later riep de uitkijk: 'Schip in zicht!'
Valentijn liet zo veel mogelijk zeilen hijsen en iedereen ging druk in de weer om het schip met de grootst mogelijke snelheid door het water te laten klieven.
Na een tijdje riep de uitkijk: 'Ik heb hem herkend, kapitein. Het is de Koninklijke Zeemeeuw.'
'Iedereen op zijn post!' schreeuwde Emus.
'Nee,' zei Valentijn.
'Nee?' vroeg Emus.
'We vallen nog niet aan.'
'Bij alle goden, waarom niet?'
Op dat moment verscheen Ghuda aan dek, met Pradji en Vaja achter zich aan, en Valentijn sprak tegen hen allemaal. 'We hebben geen idee hoeveel man ze aan boord hebben. En we kunnen hen niet verrassen. Ik ga pas dichterbij als we de Straat der Duisternis achter ons hebben liggen en bijna thuis zijn.'
'Waarom?' vroeg Han, die vanaf het hoofddek naar boven kwam.
'Omdat ik geen van die wezens Krondor laat bereiken,' zei Valentijn. 'Zo nodig bind ik de schepen aan elkaar en steek ik ze allebei in brand. Als we naar huis moeten zwemmen, doe ik dat liever over een korte afstand langs een vertrouwde kust.'
Emus vloekte. 'Nou, we zullen hoe dan ook achter hen aan moeten, maar ik hoop dat hun kapitein niet al te veel fantasie heeft.'
'Geef het bericht door,' zei Valentijn, 'als ze draaien om te vechten, vluchten we.'
'Daar ben ik niet blij mee,' zei Emus.
'Dat is mijn bevel,' zei Valentijn. 'We vallen alleen aan als ze afslaan naar de Vrijsteden of Kesh. Zo niet, dan volgen we hen naar huis.'
'Tot uw orders, kapitein,' zei Emus, saluerend. Op zijn gezicht stond behalve twijfel ook trots.