17 Stad

 

Valentijn verstijfde.

De Serpentrivier liep al een uur door moerasgebied, maar nu doemde plots een gigantisch meer op. De bemanning van de boten begonnen in ernst te roeien toen ze eenmaal op het meer waren, waar de stromingen zich verspreidden in de enorme watermassa. De roerganger leunde met zijn volle gewicht tegen de helmstok en de boot draaide naar de rivier die aan de oostzijde het meer verliet. Valentijn rechtte zijn rug om een beter uitzicht op de stad in de verte te krijgen. 'Waar zijn we?' vroeg hij aan Pradji.

'Op het Koningenmeer.'

'Waarom heet dat zo?' vroeg Valentijn.

Pradji lag met zijn rug tegen een baal van de lading, vlak bij een slapende Vaja. Ze waren vrijwel onafscheidelijk, had Valentijn gemerkt. 'Deze stad begon lang geleden als ontmoetingspunt voor de zuidelijke stammen van het Oostland,' vertelde Pradji. 'Door de jaren heen dijde die uit tot een stad en tegenwoordig kun je nauwelijks nog merken dat de stadsbewoners verwant zijn aan de Jeshandi en de andere stammen van de vlakten.' Met zijn dolk begon hij zijn nagels schoon te maken. 'Iedere stam had een koning, zie je, en ieder jaar was een andere stam voorzitter van de jaarlijkse bijeenkomst. Dat draaide erop uit dat de stad ieder jaar een andere koning kreeg die het met alle geweld de andere koningen betaald wilde zetten wat ze zijn stam in de afgelopen dertien jaar hadden geflikt - veertien grote stammen, snap je wel? Maar om een lang verhaal kort te maken: de mensen die in de stad woonden kregen er na een paar honderd jaar schoon genoeg van en er kwam een grote opstand, en aan het einde daarvan werden alle veertien koningen met een flink aantal familieleden in dit meer hier gegooid. Daarom heet 't het Koningenmeer.'

'En wat gebeurde er daarna?' vroeg Valentijn terwijl Markus en Han bij hem kwamen zitten om te luisteren. Ze zaten nu halverwege het meer en konden de monding van een andere rivier zien, die kennelijk oostwaarts rond de stad kronkelde.

'Nou, een tijdlang probeerden ze het zonder leiders te stellen, maar na een paar grote branden en wat rellen waarbij honderden mensen het leven lieten, kwamen ze tot de slotsom dat dat niet zo'n goed idee was en besloten ze dat hun stamhoofden een raad zouden vormen. Aangezien er leden van dezelfde stam in verschillende families zaten, leek dat wel eerlijk en maakte niemand zich er al te druk om, en ging het een paar honderd jaar allemaal vrij aardig, naar ik heb gehoord.'

'En toen dook de opperheer op?' zei Han.

'Nou ja, die was er al wel een tijdje, denk ik,' zei Pradji, krabbend in zijn baard. 'Ik heb hier en daar een paar verhalen gehoord over wie hij was, maar niemand weet dat zeker. Op veel plaatsen is het niet verstandig dergelijke vragen te stellen.'

'Geheime politie?' vroeg Valentijn.

'De Zwarte Roos genaamd, als je dat kunt geloven. Met aan het hoofd iemand die alleen bekend staat als "de controleur" en niemand weet wie dat is. Sommige mensen denken dat hij Dahakon in toom houdt, anderen denken dat Dahakon de controleur is. Maar niemand die ik ken weet er het fijne van.' Pradji borg zijn mes op. 'Maar dit weet ik wel van de opperheer: hij heet Valgasha en dat is geen Jeshandische naam en die komt ook nergens voor waar ik ben geweest. Het is een lange vent, want ik heb hem een keer gezien tijdens een parade op het Zomereindfestival. Net zo groot als die vriend Ghuda van je, zou ik zeggen. Ziet eruit als dertig, al heb ik gehoord dat hij er net zo uitzag op de dag dat hij de macht nam; en wie weet, met die verhalen over die magiër van hem. Hij heeft een adelaar waarmee hij op jacht gaat alsof het een havik is. Ze zeggen dat het een magische vogel is.'

'Hoe lang nog tot we in de stad zijn?' vroeg Valentijn.

'Niet zo lang meer,' antwoordde Pradji. Hij wees naar een groep bomen aan de overkant van het meer. 'Daar stroomt het water er weer uit, in de rivier die rond de stad loopt.' Een tijdlang viel hij stil, tot hij zei: 'Als we er zijn, kunnen we maar beter meteen een vaste plek zoeken. Een korps moet een plek hebben waar potentiële werkgevers je kunnen vinden. Bezwaren tegen een simpele manier van leven?'

'Nee,' zei Valentijn. 'Hoezo?'

'Nou, naar wat ik heb gezien heb je meer goud dan verstand, en een klein korps dat iets te ruim leeft trekt problemen aan. Het zou geen pas geven in de duurste herberg van de stad te gaan zitten en de tweede of derde avond een stuk of honderd strijders op bezoek te krijgen. Maar als je te eenvoudig zit, denken ze dat je blut of te goedkoop bent.' Hij dacht even na. 'Volgens mij weet ik wel een plek. Vlak bij de bazaar. Bescheiden, redelijk schoon en de herbergier zuigt je niet uit.'

Valentijn glimlachte. 'Ik neem aan dat het een plek is waar we hier en daar wat dingen te horen kunnen krijgen?'

'Je mag aannemen wat je wilt,' zei Pradji, zijn afgebroken tanden tonend in een grijns, 'maar iets te horen krijgen is de kunst niet. Dat is het bepalen wat echt waar, een gerucht of een leugen is.' Hij geeuwde. 'Na twintig jaar omzwervingen zal ik je vertellen dat je nog nooit een stad als de Stad aan de Serpentrivier hebt gezien. Neem Maharta, bijvoorbeeld. Schone stad, levendige handel en een hoop trotse burgers. Ze noemen haar de Koninginnenstad van de Rivier, maar je kunt er voor een koperstuk net zo makkelijk worden vermoord als ergens anders.' Een tijdlang sprak Pradji verder over de sterke en zwakke punten van diverse steden die hij had bezocht terwijl Valentijn de naderende stad in de verte vorm zag krijgen. Waar eerst een vaag grijze schaduw aan de horizon te zien was geweest, werden nu torens en muren zichtbaar.

Overal rondom het meer waren moerasgebieden en lage rietbedden, waardoor het moeilijk te zien was waar het water ophield en het land begon. Ergens voorbij de oever van het meer verhief zich een reeks lage aardwallen, op een paar taaie planten na kaal. Rechts van hen, aan de westelijke oever van het meer, liep de grond langzaam omhoog. Aan wat kapot metselwerk was te zien dat er ooit was gebouwd, maar het gebied was geheel verlaten. Erboven stond een steile rotswand van hooguit vijftig voet hoog en daarop kon Valentijn wat zien bewegen, al was het te ver weg om iets te onderscheiden.

'Boerderijen,' zei Pradji, alsof hij Valentijns gedachten had gelezen. Je zult er nog een hoop zien vlak bij de stad, voor de bescherming. En een paar afgebrande aan de andere kant van de rivier. Het land is moeilijk te verdedigen en de soldaten van de opperheer laten zich pas zien wanneer de muren worden aangevallen of als hun baas een goeie bui heeft.' Hij spoog over het dolboord.

Even later voeren ze de oostelijke rivier op en kregen meer vaart toen de stroming aan sterkte toenam. Langs de rand van de stad varend, zagen ze op de oostelijke oever een platgebrande boerderij. 'Ik zie wat je bedoelt,' zei Valentijn.

'Het waren geen plunderaars die dat hebben gedaan,' zei Pradji. Hij wees naar een heuvel op een halve mijl afstand, waarop een groot landhuis stond, omringd door een hoge muur. 'Dat is het landgoed van Dahakon. Als hij niet in het paleis van de opperheer is, kun je hem daar vinden, al zou ik niet weten wie hem zou willen opzoeken.' Hij sloeg een geluksteken. 'Hij vond dat die boerderij te dicht bij zijn landgoed stond en liet hem door de Rode Slachters in brand steken.'

Eenmaal voorbij een brug die naar het landgoed van de magiër leidde, kwamen ze in een gebied met aan weerszijden van de rivier hutten en woonboten. Kennelijk woonden hier de armen van de stad: vissers, arbeiders die geen woning in de stad konden betalen, en wat boeren met bebouwde terrassen achter hun hutten. Hier en daar scheerden kleine bootjes over het water waarmee boodschappen werden gedaan en voedsel werd vervoerd. Vanuit verscheidene boten werd door lachende kinderen naar hen gezwaaid toen de rivier-karavaan voorbij kwam en Valentijn zwaaide terug.

Hoe verder ze de rivier afzakten, des te meer boten verschenen er om hen heen. Valentijn zag dat sommige gebouwen langs de rivier twee en soms zelfs drie verdiepingen telden en op diverse balkons zaten vrouwen in gedeeltelijk ontklede staat, hun naam roepend naar de mannen op het water.

'Hoeren,' zei Pradji onverschillig.

Valentijn bloosde toen een van de vrouwen naar hem riep en een voorstel deed waarvan hij nooit beseft had dat dat kon. Pradji zag hem rood worden en begon te lachen. 'Die kapitein toch,' zei hij droogjes.

De oostelijke oever week toen de rivier zich verbreedde tot een delta. Dicht langs de rechterkant volgden ze de oever tot ze bij de eerste steigers en kades kwamen. Een kleinere boot, die op weg was naar een schip dat in dieper water voor anker lag, scheerde vlak voor hun boeg langs en de roerganger van Valentijns boot vloekte de man aan de helmstok van het kleinere vaartuig stijf terwijl hij een botsing ternauwernood voorkwam.

Met zijn blik volgde Valentijn het bootje tot zijn oog viel op iets in de haven. 'Markus,' riep hij.

Markus kwam naar voren. 'Ja?'

'Zeg eens tegen Emus dat hij die kant op kijkt.' Hij wees.

Markus keek, knikte en ging terug naar de achtersteven, waar hij naar de tweede boot, waarin Emus zat, schreeuwde: 'Valentijn zegt daar eens te kijken.'

'Zeg maar dat ik het al had gezien,' riep Emus terug. 'Het is 'm.'

Markus kwam terug. 'Emus zegt dat het 'm is.'

Valentijn knikte. 'Dacht ik al.'

Hoog op het water, met een leeg ruim, lag het zwarte schip als een baken in de haven voor anker. Valentijn keek zijn neef aan. 'We hebben de juiste keus gemaakt.'

Markus zei niets, maar legde een hand op Valentijns schouder.

 

Ze verlieten de boten, staken de drukke havenkade over en volgden een brede straat naar een gigantische openlucht-bazaar. Nadat ze tegen iedereen hadden gezegd vlakbij te blijven opdat niemand zou verdwalen, gingen Pradji en Vaja het gezelschap voor door het gedrang op de markt.

Valentijns zintuigen werden belaagd door een enorme hoeveelheid indrukken. De mensen waren al even divers als in Krondor of het noorden van Kesh. Mannen en vrouwen van allerlei kleuren, van blank en blond tot zwart als de nacht, verdrongen zich op de markt, luidkeels hun waren aanprijzend en kibbelend over de prijs. Hun kleding was zo gevarieerd dat de buitenissige kleren van Valentijns groep niet eens opvielen. Opzichtige kleuren waren heel gewoon, zodat zelfs Hans bonte kleuren niet de aandacht trokken.

Pradji bracht het gezelschap in zuidelijke richting naar een groot kruispunt van twee winkelpromenades en vervolgens naar een andere hoek van de bazaar. Via een smalle zijstraat verlieten ze de markt en sloegen de hoek om, waar ze een herberg aantroffen. Met Valentijn achter zich aan ging Pradji naar binnen en schreeuwde: 'Kukel!'

Vanuit een achterkamer verscheen een vlezige man met een groot litteken op zijn linkerwang. 'Pradji!' zei hij, pakte een vleesbijl en sloeg die vast in het hout van de tapkast om zijn woorden te benadrukken. 'Ik dacht dat ik een maand geleden die ellendige kop van jou wel voor het laatst zou hebben gezien.'

Pradji haalde zijn schouders op. 'Ik heb een beter aanbod gekregen.' Met een hoofdknikje wees hij naar Valentijn. 'Dit is mijn nieuwe kapitein.' Met een paar blauwe kraaloogjes tuurde Kukel naar Valentijn en krabde toen aan de stoppelbaard op zijn kin. 'Ook goed. Wat kan ik voor je doen... kapitein?'

'We zoeken kamers voor veertig man.'

'Ik heb plaats voor vijftig,' zei hij. 'Zes afzonderlijke kamers voor vier man per stuk en een slaapzaal voor zesentwintig, maar met een beetje inschikkelijkheid kan je er nog wel een paar bijproppen,' besloot hij met een glimlach.

'We nemen ze allemaal,' antwoordde Valentijn. 'Ik ben op zoek naar nieuwe rekruten.' Ze waren het erover eens geworden dat ze met dit verhaal een paar dagen konden blijven zitten zonder ogenschijnlijk iets te doen. Huurlingen-korpsen zaten nooit erg lang zonder een nieuwe opdracht en als ze langer in de stad verbleven, zouden ze argwaan wekken. Valentijn en Kukel spraken een prijs af en Valentijn gaf de herbergier een buideltje goud als onderpand voor de rekening.

Han, die bij de deur was blijven staan, kreeg van Valentijn een teken en gaf de groep te kennen dat ze naar binnen konden gaan. De ranjana wierp Valentijn een vuile blik toe toen ze samen met haar dienstmeisjes de herberg betrad en de gelagkamer in ogenschouw nam. Valentijn had haar de juiste reden dat de soldaten van de opperheer naar Shingazi's Steiger waren gekomen niet verteld. Het meisje had verwacht rechtstreeks naar het paleis te worden gebracht en was hoogst verontwaardigd dat ze nog een dag in Valentijns gezelschap moest doorbrengen. Haar onder Brisa's waakzame oog plaatsen bleek de beste oplossing: het straatmeisje uit Vrij poort gaf de ranjana onmiddellijk te verstaan dat ze met genoegen haar tong uit zou snijden als ze ophef waagde te maken.

Nadat ze hun intrek hadden genomen, ging Valentijn de herberg inspecteren. Ze hadden vrij gebruik van de gelagkamer, de binnenplaats - die hij geschikt achtte voor de exercities - en de stal, die momenteel slechts bewoond werd door een ruwharige ezel die de komst van de vreemdelingen met gelukzalige onverschilligheid bezag. Het was gebruikelijk dat het korps dat een herberg bezet hield bepaalde of de gelagkamer wel of niet toegankelijk was voor buitenstaanders. Dat was het eerste onderwerp tijdens de eerste vergadering die hij belegde met degenen die hij rekende tot zijn staf: Markus, Ghuda, Emus en ook Pradji. Valentijn had in de gauwigheid verzonnen dat ze afkomstig waren uit een erg ver land aan de andere kant van het continent en Pradji scheen dat verhaal probleemloos te slikken. De gebieden tussen de stadstaten waren zo chaotisch dat men zelden verder reisde dan een paar honderd mijl van de plaats van geboorte en zelfs zeer bereisde huursoldaten zoals Pradji waren niet veel verder gekomen dan de stad Lanada, geregeerd door een priester-koning die de huidige oorzaak van de onrust in het gebied vormde, aangezien hij was verwikkeld in een driehoeksoorlog met de rana van Maharta en de opperheer van de Stad aan de Serpentrivier.

Valentijn zat met zijn luitenants in de gelagkamer terwijl Han de mannen een plaats toewees en ervoor zorgde dat hun spullen werden opgeslagen. 'Pradji, wat is de beste keus?' vroeg Valentijn. 'De gelagkamer sluiten of open houden?'

'Als je hem sluit zonder dat je goed bekend bent, worden de mensen nieuwsgierig,' antwoordde Pradji. 'Maar als je hem openstelt, kun je er zeker van zijn dat het hier binnen een uur na zonsondergang barstensvol zit met hoeren, dieven, zakkenrollers, bedelaars en spionnen van verschillende stammen, gildes, genootschappen en andere korpsen.'

'Emus, wat vind jij?' zei Valentijn.

Emus haalde zijn schouders op. 'Mijn ervaring met dit soort steden is dat je óf zelf op zoek kunt naar informatie, óf gewoon kunt gaan zitten wachten tot die informatie vanzelf naar je toekomt.'

Valentijn knikte. 'Dan houden we de gelagkamer open. Maar laat het voor iedereen duidelijk zijn dat iemand die te veel drinkt en zijn mond voorbijpraat met mij te doen krijgt.' Hij deed zijn best dreigend over te komen, maar voelde zich een beetje belachelijk. Niettemin lachte niemand aan tafel om zijn opmerking.

Hij keek Pradji aan. 'Waarom zouden er andere korpsen komen spioneren?'

'Misschien heb jij wel een contract dat zij van je kunnen afsnoepen. Als jij iets groots in de wacht hebt gesleept, kunnen zij misschien tot een betere afspraak met jouw opdrachtgever komen. En misschien hebben zij een opdracht waarvoor ze een groter korps nodig hebben en zoeken ze een paar kleinere korpsen om tijdelijk de krachten mee te bundelen.' Pradji keek Valentijn strak aan. Je hoeft me niet te vertellen wat je hier komt doen, zolang we maar betaald worden en je ervoor zorgt dat we niet worden opgehangen voor iets waar ik niks mee te maken heb. Maar voor een huurlingen-korps zien jullie er een beetje groen uit.' Met zijn duim wees hij naar Ghuda. 'Hij ziet eruit alsof hij wel weet waar hij mee bezig is, maar de anderen,' - hij keek over zijn schouder naar een paar matrozen van Emus' schip die de gelagkamer binnenkwamen - 'dat is een ander verhaal. Afgaande op hoe die opspringen zodra ze een bevel krijgen en zich gedeisd houden en nooit ruzie maken, zou ik zeggen dat het beroepssoldaten zijn.'

'Jij bent geen domme jongen,' merkte Valentijn op.

'Heb ik nooit beweerd. Ik laat de mensen alleen denken wat ze willen en gewoonlijk pakt dat in mijn voordeel uit.' Gebarend naar de mannen die hun intrek in de slaapzaal namen, voegde Pradji eraan toe: 'Die jongens zullen best goeie soldaten zijn, maar als huurlingen zijn ze niet erg overtuigend. Ghuda wel, dat is een overtuigend huursoldaat.' Hij keek Valentijn weer recht aan. 'Er zijn drie soorten kapiteins: de eerste zijn vuile schoften die hun mannen laten doen wat ze willen door hen te intimideren; de tweede zijn van het soort dat hun mannen rijk maakt; en de derde worden door hun mannen overal naar toe gevolgd, omdat hun kapitein hen in leven houdt. Voor de eerste soort zie je er niet bepaald overtuigend uit. Het spijt me, maar je zou mijn ouwe grootje nog niet bang kunnen maken. Je smijt niet met goud en je hebt geen dure ringen aan je vingers, dus zal niemand denken dat jij je mannen rijk maakt - dus kan je maar beter je best doen iedereen die het vraagt ervan te overtuigen dat je tot de derde soort behoort.'

'Ik heb mijn hele leven tactiek en strategie gestudeerd, Pradji, en ik heb ervaring in het veld.' Valentijn zei er niet bij dat zijn ervaring pas een paar dagen voor zijn ontmoeting met Pradji was begonnen.

Pradji stond op. 'Als je zin hebt te vertellen wat er aan de hand is, zal ik je zeggen of Vaja en ik meedoen. Tot die tijd ga ik wat slapen.'

Toen hij weg was, zei Valentijn: 'Kunnen we hem vertrouwen?'

'Nou,' zei Ghuda, 'hij is niet direct van het type dat zijn onvoorwaardelijke trouw aan de kroon zal zweren, maar hij zal goed vechten voor degene die hem betaalt' - hij begon te grijnzen - 'of tegen degene die op zijn "lijstje" staat. Volgens mij is hij echt.'

'Wat gaan we doen?' zei Markus.

'Eerst moeten we erachter zien te komen waar de gevangenen zijn heengevoerd. Als er zo veel gevangenen hier aan wal zijn gebracht, moet iemand hebben gezien waar ze naar toe zijn gegaan. We moeten alleen voorzichtig zijn met hoe we ernaar vragen.'

'Ik denk dat ik maar even ga rondneuzen in de haven,' zei Emus. 'Neem Markus mee en zoek naar een schip dat we kunnen pikken.'

Emus grijnsde. 'Zijn we weer piraten?'

Valentijn glimlachte terug. 'Zodra we erachter komen waar Margreet, Adelinde en de anderen zitten, worden we weer boekaniers.'

Emus en Markus vertrokken en Valentijn keek Ghuda aan. 'Kan jij ervoor zorgen dat de mannen wat meer op huurlingen gaan lijken?'

Op dat moment stapten Han en Brisa de gelagkamer binnen en terwijl ze naar hun tafel kwamen, stond Ghuda op en zei: 'Ik praat wel met ze in groepjes van twee en drie om hun enig idee te geven wat ze kunnen verwachten en hoe ze zich moeten gedragen.'

'Bedankt,' zei Valentijn toen hij wegliep.

Han en Brisa namen plaats en Han vroeg: 'Goed, wat doen we nu?'

'Nou, ten eerste moet ik zien te verzinnen wat ik met de ranjana ga doen,' zei Valentijn.

'Verkopen,' zei Brisa meteen en door haar vrolijke glimlach was Valentijn bijna geneigd te denken dat ze een grapje maakte.

'Waarom houden we haar niet nog een poosje hier terwijl we bekijken of we haar wel naar het paleis moeten brengen?' opperde Han.

'Dat begrijp ik niet,' zei Valentijn.

'Kijk,' verduidelijkte Han, 'ik kan me nauwelijks voorstellen dat er een schip met een paar honderd gevangenen aan boord zomaar de haven in komt zeilen zonder dat de autoriteiten daar iets van merken. Misschien zit die opperheer er zelf wel achter.' Hij haalde zijn schouders op. 'En in dat geval kunnen we hem toch mooi een bezoekje brengen door hem zijn toekomstige echtgenote te brengen?'

'Maar hij wilde haar vermoorden,' zei Valentijn.

'Daarginds, ja,' zei Brisa, wuivend in noordelijke richting. 'Maar in het paleis kan hij haar toch moeilijk vermoorden en de schuld op de stammen afschuiven.'

Han knikte. 'Het paleis is de veiligste plek voor haar in de stad.' Hij boog zich voorover. 'Luister, hou haar nog een paar dagen hier en als we het paleis niet in hoeven, stuur je haar mooi terug naar haar vader met de eerste de beste rivier-karavaan die naar het noorden gaat. Maar als je wel naar binnen moet, is zij je toegangsbewijs.'

'Dat lijkt me een beetje hard voor het meisje,' zei Valentijn.

'Hard?' snoof Brisa. 'Die teef heeft een huid als het schild van een gordeldier. Laat je niet beetnemen door die grote ogen en dat tuitmondje, Valentijn, want die griet snijdt met het grootste gemak het hart uit je lijf. Ze mag er dan uitzien als iemands verwende lieveling, maar ook jij moet kunnen zien wat voor een taaie het is, als je tenminste de moeite neemt om niet alleen naar haar vormen, maar ook eens naar dat uitgekookte koppie te kijken.'

Valentijn kneep zijn ogen tot spleetjes. 'Wacht eens even!'

Brisa wuifde zijn protest weg. 'Het is een schoonheid, dat weet ik, maar ze is anders dan ze zich voordoet.'

Han knikte weer. 'Ik heb met haar gesproken en ze heeft iets... kouds over zich.'

Valentijn besloot Brisa's beschuldiging te negeren. 'Wel, vandaag beslis ik nog niets. Gaan jullie maar rondsnuffelen. Brisa, jij weet de weg in een stad als deze en Han, jij weet altijd wel wat bij elkaar te scharrelen.' Hij haalde wat goud uit zijn beurs en schoof dat over de tafel naar hem toe. 'Koop maar wat je denkt dat we nodig hebben. En neem Anthonie mee om zijn voorraden aan te vullen.' Rondkijkend zei hij: 'Waar zit hij trouwens? En waar is Nakur?'

'Anthonie zag ik net in een van de achterkamers om naar Vaja's wond te kijken,' zei Han. 'Maar Nakur heb ik niet meer gezien sinds we hier zijn.'

Met een handgebaar stuurde Valentijn hen op pad en hij bleef een tijdlang zitten peinzen, tot Caelis verscheen en ongevraagd bij hem aan tafel plaats nam. 'Wat kijk je zorgelijk?'

Valentijn keek de kamer rond. 'Laten we een eindje gaan wandelen.' Ze stonden op, verlieten de gelagkamer en namen het straatje dat naar de bazaar liep.

De bazaar was een gigantisch plein, verdeeld door een weg die van noord naar zuid liep en door een andere van oost naar west. Boven het kruispunt was een grote wandelgang gebouwd en de trappen ernaar toe stonden vol bedelaars, waarzeggers en muzikanten. De straat vanaf Kukels herberg kwam uit op de zuidkant van de bazaar, die aan alle kanten minstens zes zijstraten had, behalve aan de oostzijde, waar een hoge muur de paleistuin van de opperheer afbakende.

In het gedrang op de markt kwamen ze langs kramen waar de venters voor die dag hun aardewerk, juwelen, lekkernijen, stoffen en allerlei andere artikelen hadden uitgestald. Caelis zei niets terwijl Valentijn net deed of hij uitgebreid de wapens bekeek van een koopman met maar één been. Terwijl ze langs de kar van een fruithandelaar liepen, zei Valentijn: 'Ik voel me... misplaatst.'

Caelis knikte. 'Dat snap ik.'

'O ja?' vroeg Valentijn, de halfelf verbaasd aankijkend.

'Ik ben iets ouder dan jouw broers, al zie ik er net zo jong uit als jij,' zei Caelis. 'Maar bij mijn volk ben ik weinig meer dan een kind.' Hij keek de bazaar rond. 'Dit alles is zo vreemd voor me. Ik ben vaak in Schreiborg geweest en behalve de keren dat jouw oom Martin en Gerret of af en toe een vrij schutter uit Natal op bezoek kwamen in Elvandar, heb ik nooit langer dan twee avonden achtereen met een mens gesproken. Ja, ik weet wat het is om je niet op je plaats te voelen.' Toen keek hij Valentijn aan en voegde er met een zeldzame glimlach aan toe: 'Maar dat is niet wat je bedoelt, hè?'

Valentijn schudde zijn hoofd. 'Nee. Ik voel me net een bedrieger die net doet of hij de kapitein van een huurlingen-compagnie is.'

'Nergens voor nodig,' zei Caelis schokschouderend. 'Dat vind ik, tenminste. De anderen hebben jouw leiderschap aanvaard en tot dusver heb je niets gedaan dat hun oordeel in twijfel kan trekken.' Hij zweeg toen er een wagen volgepakt met slaven voorbijreed.

Valentijn bekeek de gezichten van de mensen op de kar voor het geval hij per ongeluk iemand mocht herkennen. De slaven hielden hun blikken neergeslagen en hun gezichten stonden onbewogen, alsof ze zich erbij hadden neergelegd dat hun leven voortaan volkomen door anderen werd gedicteerd. Nadat hij de wagen een ogenblik had nagekeken zei hij: 'Dank je. Misschien maakt het niet uit hoe ik me eronder voel, als ik de rol maar goed genoeg speel.'

Er verscheen een flauwe glimlach op Caelis' gezicht. 'Je lijkt veel op je oom Martin, die piekert ook over zo veel dingen. Het is misschien ironisch, maar in veel opzichten lijk jij waarschijnlijk meer op hem dan Markus.'

'Dat is inderdaad ironisch,' zei Valentijn met een halve grijns.

Een half uur dwaalden ze over de bazaar, zich verwonderend over de verscheidenheid aan koopwaar, tot ze aankwamen bij de wandelgang in het midden. Daar werden ze belaagd door bedelaars, die vroegen om een aalmoes in ruil voor een zegening, en hen vervolgens vervloekten toen ze zich doof hielden voor hun smeekbeden. Waarzeggers boden aan hun toekomst te voorspellen door het lezen van kaarten, beenderen of rook, en ook zij werden genegeerd.

Overstekend via de wandelgang kwamen ze op een ander deel van de drukke bazaar. Zich een weg banend door de menigte kwamen ze bij een groot podium dat halverwege de wandelgang en de muur van het paleis van de opperheer was opgericht. Op zo'n twaalf el van de muur werd het gedrang aanzienlijk minder, tot er zelfs een open ruimte was. Valentijn keek omhoog en zag kooien hangen aan de muur. Daarin lagen lijken, een paar skeletten en één man die nog bewoog. Zijn blik volgend zei Caelis: 'Dood door blootstelling aan de elementen is hier het plaatselijke gebruik, zie ik.'

'En een duidelijke waarschuwing voor iedereen in de stad: hou je koest,' zei Valentijn. Hij draaide zich om en keek naar de mensen op het podium.

Daar toonde een veilingmeester een groep slaven. Weer keek Valentijn van het ene naar het andere gezicht, half hopend en half vrezend iemand uit Schreiborg te herkennen, maar al gauw kwam hij tot de slotsom dat deze arme stakkers uit de stad afkomstig waren. Op een paar meisjes werd geestdriftig geboden, wat eveneens het geval was bij een bijzonder krachtig gebouwde man van middelbare leeftijd, maar de rest van de slaven was ofwel te oud of te jong om veel winst op te brengen.

'Kom,' zei Valentijn, walgend van de hele gang van zaken. 'We gaan weer naar de herberg.'

Ze liepen terug naar de zuidkant van de bazaar. Halverwege de herberg zagen ze de mensen plaats maken voor een naderende groep mannen. Voorop liep een jongetje op een trommel te slaan en achter hem marcheerde een man met een vlaggenstok. Vanaf de bovenkant van de stok liepen twee koorden schuin omlaag naar een roede, waaraan een banier hing: een lange grijze doek met daarop een rode valk die zich over een prooi boog. Valentijn en Caelis stapten opzij om hen erdoor te laten en zagen tweehonderd gewapende mannen langsmarcheren. Toen ze voorbij waren, draaide Valentijn zich om naar een man die achter hem liep en vroeg: 'Wie waren dat?'

De man keek Valentijn aan alsof hij niet goed bij zijn hoofd was en zei: 'De Rode Valken van kapitein Hadji.' Toen repte hij zich weer voort. 'Ik geloof dat Tuka niet overdreef toen hij zei hoe we ons moesten aankondigen,' merkte Valentijn op.

'Misschien,' zei Caelis, 'wanneer we weten wat we van onszelf bekend wensen te maken.'

'Daar zit wat in.'

Aangekomen bij de herberg zagen ze dat Markus en Emus al terug waren. Valentijn schoof bij hen aan tafel en Caelis ging naar zijn kamer. 'Dat was vlug,' zei Valentijn. 'Hebben jullie een schip gevonden?'

Emus sprak op zachte toon, zodat Kukel, die bij de tapkast stond, hem niet kon horen. 'Er zijn talrijke schepen die voldoen nu we weten hoe lang de reis duurt, maar er liggen twee Koninkrijkse schepen in de haven.'

'Wat?' zei Valentijn.

'En,' zei Markus, 'één daarvan is de Roofvogel.'

 

Valentijn stond aan het eind van de kade met open mond van stomme verbazing te staren.

'Doe dicht of je vangt vliegen,' zei Emus. 'Hoe kan dat?'

'Kijk maar eens goed,' zei Emus. 'Hij klopt niet helemaal, er zijn een paar kleine verschillen. En ik zou de tuigage nooit zo los laten hangen, ook al lag ik voor anker. Eén flinke windstoot en je bent een steng kwijt. En een paar zeilen zijn ook niet helemaal goed. Het is een kopie van de Koninklijke Adelaar en ze hebben geprobeerd hem in de Roofvogel te veranderen.' Hij wees naar het andere schip, iets kleiner, maar verder precies hetzelfde. 'En dat is of een exacte kopie van de Koninklijke Zeemeeuw, of het is de echte.'

'Ik dacht dat de echte twee jaar geleden voor de Keshische kust in een storm is vergaan,' zei Valentijn.

'Dat dacht ik ook, maar misschien toch niet.'

Valentijn knikte. 'Maar daarmee is de grote vraag nog niet beantwoord.'

'Ja,' zei Emus. 'Wat doen ze hier?'

Zwijgend liepen ze gedrieën terug naar de herberg.

Daar aangekomen vroeg Valentijn verscheidene mannen of ze Nakur hadden gezien. Allen antwoordden ze van niet. Het kleine mannetje was kort na hun aankomst verdwenen.

Valentijn besloot terug te gaan naar de kamer die hij voor zichzelf had gereserveerd en een poosje te rusten en na te denken over het mysterie van de twee schepen in de haven. Toen hij langs de deur van de ranjana kwam, hoorde hij een gil.

Nog voordat hij de klink kon pakken, ging de deur open en verscheen er een angstig dienstmeisje. 'Meester, alstublieft.'

In de kamer zag Valentijn de andere drie dienstmeisjes verschrikt in een hoekje zitten terwijl de ranjana een borstel van haar kaptafel pakte en naar hen toe smeet. 'Ik blijf hier geen minuut langer!' riep ze.

'Vrouwe -' begon Valentijn, maar voordat hij nog een woord kon uitbrengen, moest hij zich bukken voor een gemeen ogende haarkam met drie gouden tanden, die scherp genoeg waren om letsel toe te brengen. Hij liep op haar toe en greep haar bij een pols, maar dat bleek een tactische fout, want op dat moment kreeg hij van haar andere hand een mep in zijn gezicht. Grijpend naar de andere hand schreeuwde hij: 'Hou daarmee op!'

Ze begon hem tegen de schenen te schoppen en hij duwde haar weg, zo hard dat ze zittend op de vloer terechtkwam. Met zijn vinger naar haar wijzend zei hij: 'Zo is het genoeg!'

Vrijwel meteen stond ze op en stortte zich opnieuw op hem, en weer duwde hij haar van zich af. De tweede keer dat haar zitvlak in harde aanraking met de houten vloer kwam, werden haar ogen groot van verbazing. 'Hoe durf je me aan te raken!'

'Je moet eens opletten wat ik nog meer doe als je me niet meteen vertelt wat deze herrie te beduiden heeft,' zei Valentijn, zijn stem hard.

'Ik eis dat ik onmiddellijk naar het paleis word gebracht,' zei de ranjana. 'Ik heb een van je mannen gesproken en hij was zo brutaal om te zeggen dat ik moest wachten tot jij terug was.' Ze stond op. 'Ik wil dat hij wordt opgehangen. En breng me nu naar het paleis.'

'Dat is een beetje een probleem,' zei Valentijn.

'Probleem!' gilde het meisje. Met gekromde vingers kwam ze op hem af. Hij greep haar weer bij de polsen. 'Hou je nou op!' riep hij, maar het meisje bleef zich verzetten en was kennelijk vast van plan hem de ogen uit zijn hoofd te krabben. Tenslotte duwde hij haar nog harder van zich af, zodat ze met een bons op de vloer viel en naar achteren schoof tot ze tegen de muur sloeg. Nog voordat ze op kon staan, kwam hij op haar af en bleef vlak voor haar staan. 'Zitten blijven!' waarschuwde hij. 'En luister, of ik laat je vastbinden!'

Ze bleef zitten, maar haar gezicht stond tartend. 'Waarom breng je me niet naar het paleis?'

 

Valentijn zuchtte. 'Ik had dit willen vermijden, maar als je het per se weten wilt: ik breng je niet naar het paleis omdat de man die verantwoordelijk is voor de aanval op jullie de opperheer zelf blijkt te zijn.'

'Onmogelijk. Op Zomereindavond ga ik met hem trouwen.'

Valentijn zag dat ze haar vechtlust kwijt was en bood haar zijn hand. Ze sloeg hem weg en stond zonder hulp op. Toen hij haar met de gratie van een danseres overeind zag komen, moest Valentijn toegeven dat Brisa niet helemaal ongelijk had. Door haar manier van kleden - een klein topje en een smalle rok, waardoor haar taille bloot bleef - kwam haar lichaam zeer voordelig uit en het was nog een erg mooi lichaam ook. Maar haar humeur was niet te genieten. 'Je liegt het,' zei ze. 'Je wilt een losprijs voor me hebben.'

Valentijn slaakte een zucht. 'Als dat zo was, zou ik gewoon de deur op slot houden en een bewaker voor je raam zetten. Nee, als we erachter komen dat de opperheer inderdaad de man is die jou wilde laten vermoorden, zorgen we dat je terug kunt naar je vader -'

'Nee!' onderbrak de ranjana met oprechte paniek in haar stem.

'Nee?'

'Nee. Mijn vader zou me vermoorden.'

'Waarom zou hij dat doen?' vroeg Valentijn.

'Mijn vader de rana heeft negenendertig vrouwen. Ik ben de jongste dochter van zijn zeventiende vrouw.' Ze sloeg haar ogen neer. 'De enige waarde die ik voor hem heb is als bruid voor een bondgenoot. Als ik terugga, wordt hij zo kwaad dat hij me laat onthoofden. Ik zou van geen enkele waarde meer zijn, want als hij me als bruid naar een andere bondgenoot zou sturen nadat hij me aan de opperheer had aangeboden, zou dat een belediging zijn.'

Even was Valentijn stil. 'Nou ja, misschien had de opperheer dan toch niets te maken met die aanval en in dat geval brengen we je naar het paleis.' Hij was in de war geraakt, want ineens zag het meisje er kwetsbaar en bang uit, wat een onverwachte uitwerking op zijn gevoelens had. Geïrriteerd door deze plotselinge opwelling van bezorgdheid zei hij: 'Ik zal zien wat ik kan doen.' Hij draaide zich om en liep snel de kamer uit. Terug in de gang had hij geen flauw idee meer wat hij van plan was geweest te doen voordat hij de kamer van het meisje was binnengegaan, dus ging hij maar naar de gelagkamer om te wachten op Han en Brisa.

 

Twee uur na zonsondergang zat de gelagkamer vol met mannen van Valentijn en vreemden. Hij had voor zichzelf en zijn metgezellen de tafel uitgekozen die het dichtst bij de gang naar de slaapvertrekken stond. Han, Anthonie en Brisa waren nog steeds niet terug en niemand had Nakur gezien sinds vlak voordat ze de herberg hadden bereikt. Valentijn begon zich zorgen te maken.

Tweemaal waren ze door huurlingen benaderd met de vraag of er in Valentijns korps plaats was voor nieuwe rekruten. Hij had er vrijblijvend op geantwoord dat dat afhing van een mogelijk contract en gevraagd of ze over een paar dagen terug konden komen.

Het eten dat werd opgediend was warm en voedzaam, zij het niet erg lekker, maar de wijn was van boven gemiddelde kwaliteit, wat iedereen in het gezelschap goed uitkwam: het was een welkome afwisseling na de bonen met brood die ze iedere avond op de boten hadden gegeten, samen met een koud stuk gezouten varkensvlees.

Terwijl ze zaten te eten, kwamen eindelijk Han, Anthonie en Brisa terug. Ze namen plaats en Valentijn vroeg: 'Waar bleven jullie zo lang?'

Han grijnsde. 'Het is een grote stad.'

'Moest je die dan in één dag helemaal zien?' vroeg Emus, teruggrijnzend.

'We hebben nog geen tiende gezien,' zei Han, 'maar we hebben wel een paar interessante dingen ontdekt, of liever gezegd: dat hebben Anthonie en Brisa.'

'In de haven sprak ik een man die magische talismans verkocht,' zei Anthonie. 'Hij was natuurlijk een oplichter en zijn snuisterijen zijn waardeloos, maar hij wist me wel een paar dingen te vertellen over de opperheer en zijn grootvizier.'

Valentijn boog zich voorover en op zachtere toon sprak Anthonie verder. 'Pradji maakte geen grap toen hij het had over het verbod op magie. Een van de dingen die de verkoper me zei is dat er een bezwering op de stad ligt waarmee die Dahakon wordt gewaarschuwd zodra iemand binnen de muren van de stad gebruik maakt van magie. Zo gaat het gerucht, tenminste. Hij zei namelijk dat een van de speciale eigenschappen van zijn snuisterijtjes het vermogen was om te werken zonder de grootvizier te waarschuwen.' Anthonie schudde zijn hoofd. 'Heeft iemand interesse?' Hij haalde een merkwaardig voorwerp uit zijn zak. Het was een poppetje met een reusachtige penis. 'Hiermee moet je onweerstaanbaar zijn voor vrouwen.' Hij bloosde toen Brisa in de lach schoot, haar mond verbergend achter een hand, en schertsend zei: 'Anthonie, neem me, alsjeblieft.'

Maar Valentijn kon er de humor niet van inzien. 'Doe dat eens weg. Dat van die magie betekent dat je je macht niet kunt gebruiken om de meisjes te vinden.'

'De meisjes?' vroeg Han.

'De gevangenen,' zei Anthonie. Hij bleef blozen. 'Ik heb Margreet en Adelinde kunnen vinden,' zei hij.

Valentijn begreep dat hij de waarheid een beetje ruim nam vanwege Hans interesse in Margreet, maar achtte het op dit moment nauwelijks van belang daar rekening mee te houden. 'Wat zijn jullie nog meer te weten gekomen?' vroeg hij.

'Er is hier een soort organisatie van dieven,' zei Brisa. 'Jij komt uit Krondor, dus je weet wie de Snaken zijn.'

Valentijn knikte.

'Het is net zoiets,' vervolgde Brisa, 'al wekken ze de indruk dat ze een stuk minder daadkracht hebben en waarschijnlijk ook minder macht.'

'Hoezo?' vroeg Valentijn.

'Ik heb van mijn leven nog nooit zo veel gewapende mannen op een vierkante mijl gezien, zelfs niet in Vrijpoort, en de helft daarvan hoort bij een of andere stam of is in dienst van de opperheer.'

'Dat klopt, Valentijn,' viel Han haar bij. 'Overal zijn soldaten en iedereen heeft een lijfwacht, bewakers rond zijn huis of huurlingen in dienst. Zoals Ghuda al zei: het is hier net een bewaakt kamp.'

Valentijn dacht na. Krondor telde ook een aantal lijfwachten en huurlingen die voor kooplieden en edelen werkten, maar de meeste burgers waren ongewapend, behalve 's nachts in het Armenkwartier of de haven, want de stadswacht en het garnizoen van de prins bewaarden de openbare orde en hielden de Snaken enigszins in de hand. Ook had hij van zijn vader geleerd dat het dievengilde van orde hield, want zodra de krijgswet werd uitgeroepen, tastte dat hun zaken ernstig aan.

'Hebben jullie nog iets ontdekt op de slavenmarkt?' vroeg Valentijn.

'Niets noemenswaardigs,' zei Han. 'Het was moeilijk. Als je niet kocht, werd je met argwaan bekeken. Eén ding: voor de muur achter de slavenmarkt loopt op tien el afstand een witte lijn. Heb je die gezien?'

'Nee,' zei Valentijn. 'Caelis en ik zijn er wel in de buurt geweest, maar een lijn heb ik niet gezien.'

'Het is een doods-streep,' zei Han.

Valentijn knikte. Kennelijk zaten er boogschutters op de muren of liepen er soldaten op de markt met het bevel iedereen die over die streep ging, ogenblikkelijk te doden. 'De opperheer heeft liever niet dat de veroordeelden worden bevrijd,' zei hij.

'Of hij heeft geen zin in onverwachts bezoek,' zei Brisa.

'Jij wel, als je de baas was van een stad vol halzensnijders?' vroeg Emus.

'Als ik hier de baas was, zou ik het heel anders aanpakken,' zei Valentijn meteen.

Emus begon te lachen. 'Je bent niet de eerste die er zo over denkt voordat hij zo'n klusje aanpakt. Vraag je vader maar eens naar de afspraken die hij in de begintijd van zijn regering met de Snaken heeft gemaakt.'

'Denk je dat je met die dievenorganisatie in contact kunt komen?' vroeg Valentijn aan Brisa.

'Dat kan een paar dagen duren,' antwoordde ze. 'De helft van de mensen hier ziet eruit als een opgejaagde hond.' Ze ging nog zachter praten. 'Volgens mij heb je nu al minstens vijf informanten en spionnen in de kamer zitten. Van vertrouwen hebben ze in deze stad nog nooit gehoord.'

'Nou,' zei Valentijn, 'laten we er dan nog maar even van genieten.' Op zachte toon voegde hij eraan toe: 'Zolang het nog kan.'

 

Margreet schrok wakker met bonzend hart. Iets deed haar langzaam in de richting van het andere bed kijken. In het donker boog zich een gedaante over Adelinde heen. Knipperend met haar ogen spande ze zich in om te zien wie het was.

Toen ze rechtop ging zitten, schrok de gedaante van haar plotselinge beweging en deinsde terug. Margreet stak haar hand uit naar een afgedekte lamp, die 's nachts op een laag pitje brandde, en deed de klep open. Naast het bed zat een van de twee hagediswezens op de vloer, zijn zwarte ogen beschermend tegen het licht en achterwaarts wegschuifelend, onderwijl zachte geluiden makend.

Margreet verstijfde met open mond, snakkend naar adem. Het wezen had een woord gezegd, heel zacht. Het had 'nee' gezegd. Maar waar ze zo van was geschrokken was het geluid van de stem: die was niet gorgelend, sissend of anderszins onmenselijk. Het was de stem van een mens, van een vrouw. De stem had geklonken als die van haarzelf.