20 Plannen
Valentijn keek op.
Nakur kwam de herberg binnen, nog steeds druipend van zijn zwemtocht over de rivier. De kleine Isalani liep de drukke gelagkamer door en nam plaats aan de tafel met Valentijn, Emus, Han en Anthonie. Aan de tafel ernaast zaten Pradji, Vaja, Ghuda en Brisa. 'Is er iets warms te eten?' vroeg hij met een grijns.
Valentijn knikte. 'Han, wil jij voor Nakur wat te eten halen?'
Han stond op en Valentijn vroeg: 'Waar heb jij gezeten?'
'Hier en daar. Ik heb een hoop dingen gezien. Interessante dingen. Maar daar kunnen we hier niet over praten. Eerst eten.'
Valentijn knikte. Han kwam terug met een dampende maaltijd en een kroes bier en het hele gezelschap keek zwijgend toe hoe het mannetje zat te eten, zich geenszins storend aan al die starende blikken. Toen hij zijn bord leeg had, stond hij op en zei: 'Valentijn, we moeten praten.'
Ook Valentijn stond op. 'Emus?'
Emus knikte en ging met hen mee naar Valentijns kamer.
'Ik denk dat ik weet waar de gevangenen zijn,' zei Nakur toen ze binnen waren.
'Caelis heeft hen gevonden,' zei Valentijn en vertelde wat hij van Caelis had gehoord.
'Maar geen Margreet en Adelinde,' zei Emus.
Nakur knikte heftig, een brede grijns op zijn gezicht. 'Ik wist al dat Caelis daar geweest is. Ik heb zijn voetafdruk gezien. Hij is erg goed. Zelfs een goed spoorzoeker zou die prent niet hebben gezien, maar ik hield me verborgen en zat er met mijn neus bijna bovenop.' Hij grinnikte.
'Hoe ben je dat landgoed in gekomen?' vroeg Valentijn.
'Ik heb een geheime gang gevonden die er vanuit het paleis onder de rivier door naar toe loopt.'
Met open mond keken Emus en Valentijn elkaar aan. 'En hoe ben je dan in het paleis gekomen?' vroeg Emus.
Nakur vertelde hun van zijn bevindingen en van de dingen die hij had gezien. 'Die opperheer is maar een rare. Hij heeft het hartstikke druk met onzinnige dingen: ceremoniën en mooie meisjes.'
'Nou,' zei Emus grijnzend, 'voor de helft wil ik je gelijk geven: ceremoniën zijn onzinnig.'
'Volgens mij is hij een stroman,' vervolgde Nakur. 'Ik denk dat die Dahakon en die vriendin van hem de touwtjes in handen hebben. Die opperheer gedraagt zich als iemand aan wiens geest is geprutst. Hij speelt keurig zijn rol. Maar die vriendin van Dahakon, die is erg interessant.'
'Dat kan me niet schelen,' zei Valentijn. 'Ben je nog iets over Margreet en Adelinde te weten gekomen?'
Nakur haalde zijn schouders op. 'Ze moeten ergens in het grote huis zitten. Ik heb niet gekeken. Maar ik kan wel even teruggaan.'
Maar Valentijn schudde zijn hoofd. 'Wacht tot Caelis terug is. Ik wil niet dat jullie daar over elkaar struikelen.'
'Dat zou ook niet gebeuren,' zei Nakur met een grijns. 'Hij is heel bijzonder en ik weet hoe ik me verborgen moet houden.'
'Wacht toch maar tot morgen,' zei Valentijn. 'Als hij hen heeft gevonden, hoef je niet eens terug.'
Nakurs gezicht werd ernstig. 'Nee. Ik moet terug.'
'Waarom?' vroeg Emus.
'Omdat ik de enige ben die het tegen Dahakons vriendin op kan nemen zonder er het leven bij te laten.'
'Is het een heks?' vroeg Valentijn.
'Nee,' antwoordde Nakur. 'Hoe komen we weer thuis?'
Emus wreef over zijn kin. 'Er liggen twee schepen in de haven die allebei goed genoeg zijn. Het zijn kopieën van Koninkrijkse schepen.'
'Wat raar is dit allemaal,' zei Nakur. 'Dahakon maakt kopieën van mensen.'
'Kopieën?' vroeg Valentijn.
'Ja. Hij heeft een kopie van zichzelf gemaakt. Die heb ik gezien toen de opperheer zijn bruiloft met de ranjana aankondigde. Hij ziet er heel goed uit als je niet te dichtbij komt, maar hij kan niet eens praten, zodat zijn vriendin voor hem moest spreken. En hij ruikt afgrijselijk. Ik denk dat hij binnenkort een nieuwe moet maken.'
'Hoe doet hij dat dan?' vroeg Emus.
'Van dode mensen,' zei Nakur, denkend aan de kamer met de lijken. 'Het fijne wil je er niet van weten.'
'Maar de gevangenen zijn niet dood,' zei Valentijn.
Nakur knikte. 'Dat is het vreemde ervan. Andere trucjes. Dahakon is een dodenbezweerder. De trucjes die Caelis heeft gezien zijn niet met lijken gedaan maar' - hij haalde zijn schouders op - 'met iets anders. Dat zijn trucjes om levende wezens te manipuleren. Die kopieën kunnen wel praten en ruiken niet vies. Maar die zijn niet door Dahakon gemaakt.'
'Nou,' zei Emus, 'één ding is duidelijk.'
'Voor mij is niets meer duidelijk,' zei Valentijn. 'Wat dan?'
'Ze brengen hen terug naar huis.'
'De gevangenen?' vroeg Valentijn.
'Nee,' zei Nakur, 'de kopieën.'
Emus wreef over zijn kin. 'Maar waarom weten we niet.'
'Spionnen?' opperde Valentijn.
'Erg veel moeite om zoiets voor elkaar te krijgen,' zei Emus. 'Als de Koninklijke Zeemeeuw een willekeurige Koninkrijkse haven in komt zeilen, worden er hoe dan ook een hoop vragen gesteld en aan een uitgebreid onderzoek ontkomen die kopieën niet. Het is veel makkelijker om gewoon wat mensen Krondor of Schreiborg of welke stad dan ook binnen te smokkelen, zoals die Quegse koopman die vóór de overval naar Schreiborg kwam. Nee, het moet iets anders zijn.'
'Maar daar kunnen we wel achter komen,' zei Nakur. 'Dat kost alleen wat tijd.'
'Volgens mij hebben we al bijna geen tijd meer,' zei Valentijn daarop.
'Waarom denk je dat?' vroeg Emus.
'Zo'n gevoel heb ik. Caelis zei dat er al veel gevangenen zijn gestorven. We weten niet of dat door die kopieën komt of door iets anders, maar als we hen willen redden, moeten we dat zeer binnenkort gaan doen.'
Emus haalde zijn schouders op. 'Naar wat ik van Caelis heb gehoord, zullen ze niet direct in staat zijn om hard te lopen.'
'Nakur, hoe ver is het van de plek waar de gevangenen zitten naar die tunnel?' vroeg Valentijn.
'Niet zo ver,' antwoordde hij. 'Maar het zou wel moeilijk zijn. De gevangenen moeten dan langs de keuken het grote huis in en de ingang ligt vlak bij Dahakons kamer.'
'Hoeveel bedienden en bewakers ben je tegengekomen?' vroeg de puns.
'Weinig, maar er kunnen er meer in de buurt zijn.'
'Caelis zegt van niet,' zei Valentijn. 'De macht van de opperheer en zijn vizier schijnt te zijn gebaseerd op hun reputatie en niet op honderden gewapende mannen.'
'Misschien willen ze zo min mogelijk getuigen en hebben ze niet zo veel mensen die ze kunnen vertrouwen,' opperde Emus.
'Zodra Caelis de meisjes heeft gevonden, denk ik dat het tijd wordt de stad te verlaten,' zei Valentijn. 'Als we de gevangenen naar die afgebrande boerderij kunnen krijgen en daar een paar boten klaar hebben liggen, kunnen we hen stroomafwaarts naar zee en aan boord brengen.'
'Wat inhoudt dat we een van die schepen moeten pikken,' zei Emus.
'Kan je dat?'
Emus keek grimmig. 'We hebben niet genoeg mannen. Met vijfendertig man... Ik heb er minstens vierentwintig nodig om dat schip de haven uit te varen, als er tenminste alleen maar een wacht aan boord is en de rest van de bemanning de stad in is. Als ze al twaalf man aan boord hebben, wordt het een zware strijd en hou ik misschien niet genoeg mensen over om weg te varen voordat de anderen aan boord komen.'
'Dan ben ik dus met elf man om de gevangenen te bevrijden,' zei Valentijn.
'Je kunt om hulp vragen,' zei Nakur.
'Misschien wil Vaslav helpen,' peinsde Valentijn.
'Nou,' bromde Emus, 'die mannen van hem zijn waarschijnlijk fantastische krijgers wanneer het erom gaat om op paarden rond te rijden en een heleboel kabaal te maken, maar wij hebben een stel ervaren sluipers nodig om dat landgoed in en uit te komen.'
'Misschien kan Brisa met de dieven gaan praten,' opperde Valentijn.
Emus wreef met een hand over zijn gezicht. 'Misschien, maar volgens haar eigen verhaal zijn dat maar knap schuwe en armzalige donders die nog niet in de schaduw van onze Snaken kunnen staan. Maar misschien kunnen Pradji en Vaja een handjevol betrouwbare jongens voor ons vinden die voor het juiste bedrag hun moed wel willen tonen.'
'Jullie vinden wel iemand,' zei Nakur. 'Het lukt wel.' Hij ging naar de deur.
'Waar ga jij heen?' vroeg Valentijn.
'Slapen,' antwoordde hij met een grijns. 'Het wordt straks erg druk en lawaaierig, met een hoop rondrennende mensen.' Hij vertrok.
Emus schudde zijn hoofd. 'Dat is de vreemdste snuiter die ik ooit heb ontmoet, en ik heb in mijn leven wat rare jongens meegemaakt.' Valentijn schoot in de lach. 'Maar hij heeft ons goed geholpen.' Emus dacht aan Arutha's waarschuwing naar N akur te luisteren en zijn eigen glimlach verdween. Er braken zware tijden aan en snel ook, en de vorige keren dat Emus dat gevoel had gehad, waren er veel goede mannen gestorven.
Zonder nog iets te zeggen, gingen ze terug naar de gelagkamer.
'Valentijn, kan ik je even spreken?' vroeg Anthonie.
Valentijn, die net op weg was naar zijn kamer, knikte en beduidde de jonge magiër met hem mee te lopen. Anthonie deed de deur van zijn kamer dicht, stak de gang over en kwam achter Valentijn binnen.
'Wat is er?' vroeg Valentijn, een geeuw onderdrukkend. De spanning van het wachten tot Caelis terugkwam maakte hem doodmoe. Hij nam plaats op het bed en gaf Anthonie een teken te gaan zitten op de stoel naast het tafeltje dat hij van de herbergier in gebruik had gekregen.
Anthonie scheen moeite met zijn woorden te hebben en Valentijn deed zijn best geduldig te zijn. Hij trok zijn laarzen uit en spande en ontspande de spieren van zijn linkerbeen.
'Doet je voet pijn?' vroeg Anthonie.
De tenen van zijn linkervoet bewegend zei Valentijn: 'Nee. Ja. Ik bedoel: nee, niet echt. Hij is... een beetje stijf, meer niet. Het is geen pijn, alleen... Ik weet nog hoe zeer hij deed wanneer ik oververmoeid raakte. Het is eerder de verwachting van pijn dan dat ik er echt last van heb, als je dat kunt begrijpen.'
Anthonie knikte. 'Dat klinkt wel logisch. Oude gewoontes zijn moeilijk af te leren en een oude angst is net zo goed een gewoonte.'
Niet in de stemming om over zijn eigen zorgen te praten, vroeg Valentijn: 'Waar wilde je me over spreken?'
'Ik voel me nutteloos.'
'Zo voelen we ons allemaal,' zei Valentijn, 'nu we zitten te wachten-'
'Nee, ik bedoel ook als we ergens mee bezig zijn heb ik het gevoel dat ik niet van veel nut ben.'
'Mag ik je er even aan helpen herinneren dat we nog steeds op zee zouden zitten, zonder water of iets te eten, als jij Margreets spoor niet had kunnen volgen?'
Anthonie zuchtte. 'Sindsdien.'
'Je hebt voor zover ik zeker weet minstens drie man van de dood gered. Is dat niet genoeg?'
Weer slaakte Anthonie een zucht. 'Misschien heb je gelijk.' Hij stak een hand in zijn tuniek en haalde de talisman te voorschijn die Puc eerst aan Valentijn had gegeven. 'Soms vraag ik me af of het niet tijd is hem te gebruiken. Puc zei dat ik het zou weten.'
'Als je het niet zeker weet, gebruik hem dan niet,' antwoordde Valentijn. 'Volgens Nakur zei hij dat je hem alleen moest gebruiken wanneer er geen andere keus was.'
Anthonie knikte. 'Dat heeft hij gezegd, ja. Maar we hebben Margreet en Adelinde nog steeds niet gevonden.'
Valentijn boog zich voorover en legde een hand op Anthonies schouder. 'We hebben allemaal veel doorgemaakt om de gevangenen te vinden, Anthonie. Ik weet wat je voelt voor mijn nicht.'
Van diepe verlegenheid sloeg Anthonie zijn ogen neer. 'Ik probeer er niets van te laten merken.'
'Meestal lukt dat je aardig.' Valentijn ging weer rechtop zitten. 'Ik voel ook iets voor Adelinde, al heb ik de laatste tijd meer het gevoel dat het een kinderlijke vorm van genegenheid is.' Hij keek Anthonie aan. 'Maar jouw gevoelens gaan veel dieper. Heb je het ooit tegen haar gezegd?'
'Dat durfde ik niet,' zei Anthonie, bijna fluisterend. 'Ze is de dochter van de hertog.'
'Nou en?' zei Valentijn glimlachend. 'We hebben al eerder een magiër in de familie gehad en Margreet is nou niet direct de gemiddelde dame-aan-het-hof.'
'Ik heb het verschrikkelijke gevoel dat ik nooit meer iets tegen haar zal kunnen zeggen,' zei Anthonie.
Valentijn knikte. 'Dat begrijp ik. Maar toch, als we minstens één van die arme drommels terug naar de Verre Kust kunnen brengen, hebben we er goed aan gedaan voor de mensen die voor hun bescherming rekenen op de kroon.' Grimmig voegde hij eraan toe: 'Ook al is het te laat voor Adelinde en Margreet.'
'Heb je een plan?'
Valentijn zuchtte. 'Ik heb niets anders gedaan dan plannen zitten maken. Maar volgens mij komen we in tijdnood. Waarom kan ik je niet zeggen, maar dat gevoel heb ik.'
'Iets intuïtiefs?'
'Misschien. Ik zeg niet dat ik over magische krachten beschik, maar ik weet gewoon dat het te laat is als we niet snel iets doen.'
'Wanneer wil je in actie komen?'
'Morgenvroeg ga ik eerst praten met Pradji en Vaja,' zei Valentijn. 'Ik wil niet dat we nog lang wachten na het rekruteren van extra zwaarden - voordat de "Zwarte Roos" van de opperheer erachter komt wat wij hier komen doen, wil ik al weg zijn. Als we twintig betrouwbare mannen kunnen krijgen, gaan we morgen na het vallen van de avond naar het schip en nog voordat het weer licht wordt de gevangenen halen. Als we er geen twintig kunnen krijgen, vertrekken we de daarop volgende avond met wat we hebben.'
'Ik zal blij zijn als we weer wat gaan doen.'
Valentijn knikte. Anthonie stond op en liet zichzelf uit en toen hij de deur achter zich had dichtgetrokken, ging Valentijn op zijn bed liggen, starend naar het houten plafond om na te denken. Was het werkelijk uit intuïtie dat hij op weg naar huis wilde zijn voordat er nog meer rampen plaatsvonden? Of bracht zijn ongeduld hen in een nieuwe tragedie? Als hij bij Emus en Ghuda zat en met de anderen praatte, voelde hij zich zeer besluitvaardig. Hij wist dat zijn opvoeding erop was gericht hem de beste middelen te verschaffen om moeilijke beslissingen te nemen, maar als hij alleen was, sloeg de twijfel weer toe en daarmee zijn angst. 's Nachts, voordat hij in slaap viel, klopte zijn voet altijd en hij wist dat het niet genoeg was om te wachten tot het ophield. Zijn beslissingen moesten de juiste zijn. Daar hing het leven van velen van af. Hij had het gevoel alsof hij moest huilen, maar daar was hij veel te moe voor.
Caelis wachtte en luisterde. Beneden hem liepen twee mannen zachtjes te praten, onwetend van zijn aanwezigheid boven hen in de schaduwen van een boom. In het donker was hij tussen het dichte gebladerte onzichtbaar. Hij wachtte tot ze om de hoek van een muur waren verdwenen, liet zich toen zakken aan de kant van de binnenhof en bleef staan luisteren. Hij was dan wel aan de andere kant van de muur, maar dat betekende nog niet dat de twee mannen hem niet hadden gehoord.
Zijn voorzichtigheid was overdreven: geen mens kon hem hebben gehoord, zo zacht als hij had gedaan. Er werd dan ook geen alarm geslagen. Hij keek de tuin rond. Die was niet groot en in het midden lag een poel, bedoeld om in te baden. Erboven was gaasdoek gespannen om op het heetst van de dag de meedogenloze zonneschijn te temperen zonder de tuin te verduisteren. Er kwamen grote deuren en ramen uit op de kleine ommuurde hof. Caelis had al twee gelijksoortige tuinen aan een onderzoek onderworpen, beide verlaten en overwoekerd, de poelen vol troebel water. Deze was helder en schoon. Vlug stak Caelis de relatief open ruimte over en gluurde door een raam. Er zaten luiken voor, maar door de spleten van de schuinstaande latten zag hij iemand op een bed liggen. Het was een vrouw met lichtblond haar, maar Caelis herkende haar gezicht niet. Waarschijnlijk was het Adelinde, afgaande op de beschrijving die hij verscheidene malen had gehoord. Margreet kende hij van gezicht, maar Adelinde was pas naar Schreiborg gekomen na zijn laatste bezoek vóór de overval. Iemand die wat minder voorzichtig was, had het er misschien op gewaagd dat het een van hen was die hij zocht, maar Caelis had het geduld van een ras dat een leven telde in eeuwen.
Hij verliet het raam en bekeek de deur. Die was van hout, met een enkele klink en geen zichtbare afsluiting. Verscheidene minuten bleef hij staan luisteren, maar nergens hoorde hij iets bewegen. Zijn hand ging naar de klink, maar hij hield zich in, ging terug naar het raam en keek weer naar binnen. Hij had iets gehoord, al was hij zich er niet van bewust geweest. Nu zag hij wat het geweest moest zijn. Er zat een ander meisje bij het eerste op het bed en Caelis' ogen werden groot. Ze waren identiek.
Caelis deed een stap achteruit, bij het luik voor het raam vandaan. Hij herinnerde zich het gruwelijke beeld van de grote ommuurde hof, waaruit hij had opgemaakt dat de vreemde wezens door geheimzinnige duistere krachten werden veranderd in evenbeelden van de ontvoerde mensen. Hetzelfde was dus gedaan bij Adelinde.
Toen liep Margreet in zicht. Maar ogenblikkelijk zeiden zijn zintuigen, scherper dan die van een mens, dat dit niet de dochter van hertog Martin was. Haar bewegingen klopten niet, haar houding had iets vreemds en haar gezicht was niet dat van een mens.
Hij had geen flauw idee wat hij moest doen, dus bleef hij staan wachten. Dat was tenminste iets wat hem makkelijk afging.
Valentijn stapte uit bed. Het was nog een uur voor zonsopgang, maar hij kon niet slapen. Hij ging naar de grote slaapzaal met de bedden aan weerszijden tegen de muren en liep naar het bed waarin Pradji lag. Tegenover hem, aan de andere kant van het gangpad, lag Vaja. Valentijn schudde zachtjes aan Pradji's schouder en meteen werd de huurling wakker.
Met een gebaar gaf Valentijn hem te kennen mee te gaan en Pradji stond op en liep achter hem aan. Hij nam de moeite niet zijn laarzen of een mantel aan te trekken, aangezien ook Valentijn blootsvoets liep en geen warme bovenkleding droeg. In de verlaten gelagkamer draaide Valentijn zich naar hem om. 'We zullen een paar beslissingen moeten nemen, jij en ik.'
'Ga je me de waarheid vertellen?' vroeg Pradji.
'Het is een lang verhaal,' zei Valentijn. 'Ga zitten.'
Pradji pakte een stoel. Geeuwend rekte hij zich uit en liet zich met een zware plof op de stoel zakken. 'Zorg dat het een interessant verhaal is, kapitein,' zei hij. 'Ik hou er niet van vroeg wakker gemaakt te worden. Meestal houdt dat in dat er iemand onverwachts een kopje kleiner moet worden gemaakt.' Zijn grijns was geen prettig gezicht in de ochtendschemering.
Valentijn vertelde hem alles, behalve het gedeelte over de Levenssteen en het Orakel van Aä1, die er de wacht bij hield, diep onder de ruïnes van de stad Sethanon. Maar wel vertelde hij over zijn vader, en het Koninkrijk en de overval op Schreiborg. Toen hij was uitgesproken, was de dag al aangebroken en Kukel in de gelagkamer verschenen om zijn zaak voor die dag in gereedheid te brengen. Er werd brood gebracht van de bakker, twee deuren verderop, en kort daarop ook fruit en kaas. Zonder hen te storen bracht hij Valentijn en Pradji een ontbijt en ging vlot weer aan zijn bezigheden om niet de indruk te wekken dat hij hun op zachte toon gevoerde gesprek probeerde af te luisteren. Kukel had genoeg ervaring met huurlingen-korpsen om te weten dat hij door zo min mogelijk te weten de meeste kans had om zijn zaak - en zijn leven - te behouden.
'Ik heb twaalf man nodig,' zei Valentijn toen hij alles had verteld. 'Twintig zou beter zijn, maar ik moet hen kunnen vertrouwen. Ik zal ervoor zorgen dat ze het de moeite waard vinden. Ze zullen bereid moeten zijn met ons mee te zeilen en voor de kust te worden afgezet, dus ze zullen taai genoeg moeten zijn om op eigen houtje terug te komen. Lukt je dat?'
'Lukken is de vraag niet, zin hebben wel. Hoeveel is de moeite waard?'
'Wat zou jij het waard vinden om iets van de opperheer en zijn tovenaar te jatten waar ze erg gesteld op zijn?'
Pradji grijnsde. 'Voor mij zou dat op zich al een genoegen zijn. Die rotzak staat nog steeds op mijn lijstje en als ik hem niet persoonlijk te grazen kan nemen, zit ik hem wel dwars waar ik kan. Maar om jongens tegen zijn soldaten op pad te sturen, vooral als het die Rode Slachters van hem zijn, nou, dat is vrij kostbaar.'
'Hoe kostbaar?'
'Een jaarwedde voor een karavaanwacht, zou ik denken. Zeg honderd gouden draks - beter nog iets meer.'
Valentijn rekende uit hoeveel gewicht in goud dat was en woog dat in gedachten af tegen de hoeveelheid die hij van Shingazi's Steiger had meegenomen. 'Als jij voor hen kunt instaan, maak ik er tweehonderd draks per man van, met nog eens honderd extra voor Vaja en jou om er zeker van te zijn dat ze te vertrouwen zijn en bevelen opvolgen. Er mogen geen spionnen van de Zwarte Roos tussen zitten.'
Pradji knikte. 'Ik ken tweemaal dat aantal ruwe bonken uit voorgaande jaren. Geen van hen zal een spion zijn. Het kan de hele dag duren om ze allemaal op te sporen en ik zal moeten liegen tegen degenen die ik er niet bij wil hebben.'
Valentijn knikte. 'Vertel hun maar dat we het vervoer gaan regelen om een rijke koopman met zijn gezin stroomopwaarts te brengen. Tien boten voor familie en bedienden. Zeg maar dat de koopman erg pietluttig is en jouw persoonlijke garantie eist, zodat je niemand in kunt huren die je niet goed genoeg kent.' Even was hij stil. 'Hoe zou je het vinden om kapitein te worden?'
'Mijn eigen korps?' Hij krabde in zijn baard. 'Zou mijn status lang geen kwaad doen.'
'Mooi, zeg dan maar dat de koopman je genoeg betaalt om je eigen korps te vormen en dat je alleen de mannen aanneemt die je goed kent.' Pradji knikte glimlachend. 'Wat een sluwe vos ben jij, kapitein. Maar weinig mannen willen bij een korps dat net is opgericht, tenzij het oude vrienden zijn. Goed, waar wil je dat ik de jongens verzamel?'
'Zeg hun in de buurt te blijven. Laat hen in groepjes van twee of drie naar de herbergen in de buurt gaan en zorg dat ze klaar zijn om in actie te komen zodra ik het sein geef'
'Nou, dan ga ik Vaja maar wakker maken, zodat hij wat kan eten. Het is een chagrijnig oud wijf als hij 's morgens niet kan ontbijten. Die vent is een ramp tijdens een beleg, zal ik je vertellen.'
'En laat Tuka even komen,' zei Valentijn.
Pradji knikte en vertrok. Met het krieken van de dag begonnen ook de anderen de gelagkamer binnen te druppelen en tegen de tijd dat Tuka zich liet zien, slaperig krabbend aan zijn hoofd, zaten Emus en Han al bij Valentijn aan tafel te eten.
'Ik heb vandaag jouw talenten nodig,' zei Valentijn.
'Wat moet ikke doen, encosi?' vroeg Tuka.
'Is het moeilijk om tien rivierboten te krijgen voor een reis naar het noorden?'
'Geen probleem, encosi.'
'Hoe lang gaat dat duren?'
'Tegen het middaguur kan ikke de boten voor u hebben. Ervoor zorgen dat ze goed genoeg zijn voor de reis zal de rest van de dag in beslag nemen.'
'Doe het in de helft van de tijd. Tegen zonsondergang wil ik dat ze met proviand en al aan de riviersteigers liggen.'
Emus zette zijn elleboog op tafel, met zijn kin leunend op zijn hand. 'Gaan we weg?'
'Binnenkort,' zei Valentijn. 'Jij moet een lijst maken voor Han en Brisa.' Tegen Han zei hij: 'Ga Brisa wakker maken. Jullie gaan met Tuka mee om samen met hem de boten te inspecteren. Daarna gaan jullie met zijn tweeën proviand inslaan. Zorg dat alles wat je kunt krijgen vanmiddag wordt afgeleverd bij de kade aan de rivier en dat het voor zonsondergang op de boten is geladen. Ik zal wat soldaten sturen om ze de hele nacht te bewaken. Ik wil in een uur tijd kunnen vertrekken.'
Han knikte. Met zijn vaardigheden in het scharrelen en pingelen en Brisa's gewiekstheid moesten ze vrij vlot kunnen krijgen wat ze nodig hadden zonder al te veel aandacht op zich te vestigen. Er waren in de Stad aan de Serpentrivier zo veel vreemdelingen met een raar accent inkopen aan het doen dat ze met een beetje omzichtigheid vrijwel onopgemerkt hun boodschappen konden doen.
'Zodra Markus en Caelis terug zijn, ga jij met Markus vissen,' zei Valentijn tegen Emus.
Met een zucht hees Emus zich overeind van tafel. 'Dan moeten we zeker gaan kijken hoe ze bijten in de buurt van die twee oorlogsschepen.'
'Precies. Als we niet een van die twee schepen hebben om in de riviermonding de gevangenen op te pikken, schieten we nog niets op.'
'Heb je de mannen?'
'Pradji heeft er voor zonsondergang nog eens twintig voor ons.'
'Dat is nog steeds een beetje aan de krappe kant,' zei Emus. 'Ik heb bijna al de mannen uit Schreiborg nodig om dat schip in te nemen. Ik kan me niet verlaten op ingehuurde zwaarden en de vraag is of iemand van hen ervaring heeft met het enteren van een schip.'
Valentijn knikte. 'Ik neem Ghuda, Markus en Caelis mee, maar jij krijgt zo veel van de anderen als je nodig hebt. Ik geef Han de leiding over de rivierboten.'
Emus keek rond naar de ontbijtende soldaten en matrozen. 'Nou, de meesten zullen blij zijn om eindelijk iets te gaan doen. Al dat wachten begon hen toch al op de zenuwen te werken. Er is nog niet gevochten, maar er zijn wel wat wrevelige opmerkingen gevallen.'
'Ik denk dat ze binnen de kortste keren meer dan genoeg aan hun hoofd zullen hebben,' zei Valentijn.
Een uur later kwamen Markus en Caelis de herberg binnen. 'We hebben hen gevonden,' zei Caelis.
Valentijn gaf Emus en Ghuda een teken mee te komen en liep naar zijn kamer. 'Waar zitten ze?' vroeg hij zodra ze binnen waren.
Op dat moment ging de deur open en toen Valentijn zijn zwaard al half uit de schede had, wandelde een slaperige Nakur naar binnen. 'Ik hoorde jullie hiernaast.' Hij gaapte. 'Waar zijn de meisjes?'
'In de zuidoostelijke hoek van het landgoed staat een klein woongebouw van twee kamers en een kleine tuin. Een van de kamers is leeg, maar in de andere zitten Margreet en Adelinde.'
'Is alles goed met hen?' vroeg Valentijn.
'Dat is moeilijk te zeggen. Ik heb twee Adelindes gezien.'
'Ze maken kopieën,' zei Nakur. 'Waarom zijn ze niet bij de anderen?' Toen Caelis zijn schouders ophaalde, opperde hij zelf: 'Misschien hebben ze hen voor iets anders nodig.'
'Bedoel je dan de meisjes of de kopieën?' vroeg Markus.
'Allebei.' Nakur schokschouderde. 'Ik verzin maar wat. Maar zij zijn de enigen van adel onder de gevangenen, toch?' De anderen beaamden dat. 'Dus zullen zij een grondiger onderzoek moeten kunnen doorstaan?'
'Dat zal het zijn,' zei Valentijn. 'Maar hoe dachten ze al die dubbelgangers het Koninkrijk in te kunnen krijgen?'
'Ze hebben twee kopieën van Koninkrijkse oorlogsschepen,' bromde Emus. 'Het is me inmiddels duidelijk dat ze van plan waren de Koninklijke Adelaar in Barran buit te nemen, mee te nemen naar een plek in de buurt van Vrijpoort en daar tot zinken te brengen.'
'Wacht even,' zei Markus. 'Waarom zouden ze niet gewoon dat schip hierheen varen? Waarom zouden ze al die moeite doen om een kopie te maken?'
'Misschien hadden ze niet genoeg manschappen,' zei Emus. 'Ze hebben een hoop buitenlanders ingehuurd, waaronder Durbinese slavenhandelaars en Tsuranese huurmoordenaars. Het waren mannen uit Kesh en vogelvrij en uit Vrijpoort. Hun eigen mannen hadden ze nodig op het zwarte schip en ze wilden vast geen getuigen uit ons deel van de wereld mee terug nemen.' Hij krabde over zijn kin. 'Het is al sinds afgelopen winter bekend dat je vader van plan was in Barran een garnizoen te vestigen, Markus. En gelet op de normale patrouilles die ik altijd maakte en het feit dat de nieuwere Draak het nieuwe vlaggeschip van de vloot was, zou het vrijwel zeker de Adelaar zijn die naar de Verre Kust werd gestuurd.' Hoofdschuddend vervolgde hij: 'Dit is al heel lang van te voren voorbereid, Valentijn. Als de Zeemeeuw of de Adelaar Krondor binnen kwam zeilen - met een matroos aan het roer die beweert dat alle officieren dood zijn - zouden de mensen op het schip heel goed in staat zijn jouw vader ervan te overtuigen dat ze naar Kesh waren gebracht en dat de overlevenden gezamenlijk hebben weten te ontsnappen of zoiets. Vooral als ze allemaal keurig hetzelfde verhaal vertellen. Dan zou Arutha geen enkele reden hebben om hen niet te geloven en aangezien de meesten afkomstig waren van de Verre Kust, wie zou hun gedrag dan als vreemd kunnen bestempelen?'
'Maar vroeg of laat zou er iemand uit Cars of Schreiborg komen kijken naar Adelinde of Margreet,' zei Valentijn. Hij noemde Martin niet met name, aangezien Markus en hij allebei wisten dat hij misschien dood was.
'Als je door slavenhandelaars bent ontvoerd, gaat dat niet in je kouwe kleren zitten,' zei Ghuda, 'dus vreemd gedrag zou hoe dan ook weinig argwaan wekken. Ik heb mensen gezien die hun eigen familieleden niet eens meer herkenden nadat ze een overval hadden overleefd.'
'Maar alleen voor een bepaalde tijd,' bracht Markus naar voren. Bedachtzaam zei hij: 'Vroeg of laat zou iemand een fout maken en de list prijsgeven - wat betekent dat ze de dubbelgangers niet langer nodig denken te hebben dan een paar weken, hooguit een paar maanden.'
'En dan zijn we weer terug bij de vraag waarom ze dit nou eigenlijk allemaal aan het doen zijn.' Valentijn spreidde zijn handen. 'Maar als ze onderbemand zijn, is het meteen duidelijk waarom ze het al twintig jaar lang zo laten rommelen in deze stad en dit gebied.'
'Je bedoelt in het geheim de stammen tegen elkaar opzetten en onderwijl doen of je de bemiddelaar bent?' zei Markus.
Valentijn knikte. 'Lijkt me logisch. Als die opperheer er een dubbele agenda op nahoudt, is het niet vreemd dat hij zichzelf problemen bezorgt met zoiets als dit verraad van een bondgenootschap. Dan is hij net zozeer het slachtoffer van een snood plan als de stammen. Als alles volgens plan was gegaan, zou hij een hoop jonge stamlieden, een paar huurlingen en de ranjana met haar dienstmeisjes hebben vermoord, waarbij hij zelf maar een paar man op het spel zette.' Hij schudde zijn hoofd. 'En de stammen zouden hem ervan hebben moeten overtuigen dat zij het niet hadden gedaan!'
'Natuurlijk,' zei Emus. 'Als de stammen denken dat hij de totale macht over de stad wil hebben en van plan is hen af te zetten, zouden ze blij zijn met iedere tegenslag die hij te lijden had. Maar als ze denken dat iemand anders de problemen veroorzaakt, zouden ze hem te vriend willen houden. En al die tijd maakt het hem geen donder uit of hij zijn greep wel of niet kan verstevigen.' Zijn gezicht klaarde op. 'De schijn van macht is net zo goed als werkelijke macht.'
'Er zijn niet veel soldaten in het paleis,' zei Nakur. 'Ik heb er wel wat buiten in de kazerne gezien, maar binnen stonden er alleen wat in de grote zaal en verder nergens. En er wonen maar weinig mensen daar, bijna geen bedienden of bewakers. Het paleis is bijna leeg. Evenals Dahakons landgoed.'
'Dat was mijn ervaring ook,' zei Caelis. 'Ik heb maar een paar mensen gezien, allen ongewapend, en de meeste gebouwen werden niet gebruikt.'
'Als ik niet echt tegen iemand hoefde te vechten,' zei Ghuda, 'zou ik het met maar honderd man hier in de buurt behoorlijk levendig kunnen houden, vooral als ik hen van tijd tot tijd in een ander uniform naar buiten kon sturen en sommigen zich liet verkleden als Rode Slachters.'
'Wat zijn ze toch aan het doen?' vroeg Valentijn zich af. 'Waarom die kopieën van onze mensen?'
'Daar kunnen we ons later het hoofd over breken,' zei Emus. 'Voorlopig moeten we eerst maar eens zien of we een van die schepen kunnen veroveren.'
Valentijn knikte. 'Markus, ik weet dat je moe bent, maar jij gaat samen met Emus kijken. En neem Ghuda mee.'
Ze vertrokken en Valentijn wendde zich tot Caelis. 'Neem jij even de tijd om uit te rusten. Daarna maken Nakur, jij en ik een plan om het landgoed in te komen en de gevangenen te bevrijden.'
'Goed,' zei Caelis en vertrok eveneens.
'Ik ben al uitgerust,' zei Nakur. 'Ik ga wat inkopen doen.'
'Wat dan?'
'Een paar dingen die ik nodig heb. Dahakon wordt zoet gehouden door Puc. Maar die vriendin van hem, die vrouwe Anaïs, die gaat het ons nog moeilijk maken.'
'Hoezo?'
'Weet je nog dat Pradji over haar zei dat ze een zielendrinker was?'
Valentijn knikte, zijn gezicht bezorgd. 'Is ze dat?'
'Nee, nee,' zei Nakur, krachtig zijn hoofd schuddend. 'Dat is maar een verhaaltje om de mensen bang te maken.'
'Dat is een hele opluchting,' zei Valentijn.
'Maar ze is iets anders.'
'Wat dan?'
'Weet ik niet. Maar ik heb een idee. Ik kan er alleen pas zeker van zijn als ik met haar heb gepraat.'
'Ga je met haar praten?' vroeg Valentijn stomverbaasd.
Nakur grijnsde. 'Misschien. Liever niet, maar je weet het nooit - misschien heb ik geen keus. Ik weet alleen wel dat ze levensgevaarlijk is.'
'Waarom?'
'Omdat zij degene is die de touwtjes in handen heeft.'
'Van de overval?'
Nakur schudde zijn hoofd. 'Van alles. Zij is de sturende kracht achter Dahakon en de opperheer. Zij is de ware macht achter al die rare dingen die er in deze stad aan de hand zijn. Zij is hier het echte gevaar. En het is zeer waarschijnlijk dat ze in contact staat met de Pantathiërs.'
'Kan je het tegen haar opnemen?' vroeg Valentijn.
Nakur begon te lachen. 'Het tegen haar opnemen is niet zo moeilijk. In leven zien te blijven, dat is pas lastig.'
Ondanks zichzelf moest Valentijn erom lachen. 'Wat heb je nodig?'
'O, een paar dingen. En Anthonie moet met me mee.'
'Vraag hem maar. Ik denk dat hij wel wil.'
'Waarschijnlijk wel,' zei Nakur. 'Zo is hij. Ik ben vóór het donker weer terug.'
Hij verliet de kamer en Valentijn ging zitten om na te denken over de tijdstippen van de verschillende elementen van het plan. Het schip moest worden veroverd en door de buitenhaven naar de riviermonding worden gezeild, waar het zou wachten op de boten om lading en gevangenen aan boord te nemen. De boten moesten van de kade worden gebracht naar een strand vlak bij de afgebrande boerderij om de gevangenen op te halen en hen stroomafwaarts naar het schip te varen. De gevangenen moesten uit het landgoed worden bevrijd, naar de boerderij worden gebracht en daar verdedigd tot de boten er waren.
Hij liet zich op zijn bed vallen en sloeg een arm voor zijn gezicht. Zijn linkervoet begon te kloppen. 'Het lukt nooit,' kreunde hij.
Ghuda stond op het dak van de herberg, waar eens een uitkijk-platform was gebouwd om de mensen binnen te waarschuwen voor naderend gevaar. Pradji en Nakur beklommen de smalle ladder die er vanuit het gebouw naar toe liep.
'Wat doe jij nou hierboven?' vroeg Pradji. 'Valentijn wil dat we plannen komen maken.'
Ghuda hief zijn hand op. 'Nog even.'
'O,' zei Nakur.
Ghuda wees naar de zonsondergang. Jij hebt een keer gezegd: ''Er zijn ook zonsondergangen boven andere oceanen, Ghuda. De wonderlijkste bezienswaardigheden en vergezichten." Weet je nog?'
Nakur grijnsde. 'Om je mee te krijgen.'
Ghuda glimlachte. 'Ik heb de tijd niet meer genomen om ernaar te kijken. En dit is misschien mijn laatste kans om er eentje te zien.'
'Macabere praat,' zei Pradji.
Ghuda schokschouderde. 'Ik ben er de man niet naar om me te laten leiden door een voorgevoel of te berusten in de dood, maar met een beroep als het onze...'
Pradji knikte en zei niets.
De zon zakte boven de stad. Vanuit hun uitzichtspunt aan de zuidkant van de bazaar strekte zich een zee van daken in alle richtingen uit. De stad liep aan de ene kant langs de baai en aan de andere kant langs de riviermond, zodat in het westen achter de gebouwen de oceaan was te zien, als een dun lint van blauw water langs de horizon.
De zon zonk lager, een oranje bol, gedeeltelijk versluierd door de avondnevel die van het water opsteeg. Laaghangende wolken toonden een zwart oppervlak met zilveren, gouden, roze en oranje randen en door de hemel liepen rode en gouden strepen.
Steeds lager zakte de zon, tot hij verdween, en op dat laatste moment zagen ze een groene flits. Ghuda glimlachte. 'Dat had ik nog nooit gezien.'
'Dat geldt voor de meeste mensen,' zei Nakur. 'Je zult een hoop zonsondergangen boven water moeten meemaken om het te kunnen zien. De wolken moeten op de goede plaats aan de hemel staan en het weer moet precies goed zijn, en zelfs dan kan je het nog missen. Ik had het nog maar één keer in mijn leven gezien.'
'Het bekijken waard,' zei Pradji en begon te lachen. 'Kom op. Voorlopig is dit ons laatste lolletje geweest.'
Nog even bleef Ghuda staan. 'De wonderlijkste vergezichten,' zei hij. Toen draaide hij zich om en volgde de anderen naar beneden.