10 Onthullingen
De zon kwam op.
Onder begeleiding van het snerpende gekrijs van de boven hun hoofd vliegende meeuwen liepen Markus, Caelis en Han naar de haven. Voor de jonge halfelf, die er ondanks zijn dertig jaren niet ouder uitzag dan Han, was Vrijpoort een bonte verzameling van nieuwe indrukken. Tot dusver had hij zich steeds stil gehouden en waar nodig het praten aan de anderen overgelaten, maar hij keek en luisterde schijnbaar gefascineerd naar ieder detail van de verscheidenheid aan mensen op het eiland. Han had de vorige avond aan Valentijn toevertrouwd dat hij soms compleet vergat dat de halfelf bestond, tot hij bewoog of sprak, zo stil kon hij zich houden.
Han wilde hem net iets vragen toen er van achter een omgekeerde boot een kleine gedaante schoot die met hen mee op begon te lopen. Caelis had zijn mes al in de aanslag voordat de anderen om konden kijken en Han maakte bijna een luchtsprong van schrik bij de plotselinge verschijning. 'Goden! Wat moet je?'
'Liever gezegd: wat moeten jullie?' vroeg een fluisterstem. De eigenaar was gekleed in een vormloze tuniek en broek. Onder de te lange pijpen piepten kleine groezelige tenen te voorschijn. De dunne armen die uit de rafelige mouwen staken waren net zo vies als de voeten en het gezicht was niet veel schoner. De smalle kin en kleine mond vielen welhaast in het niet bij de hoge jukbeenderen en de enorme blauwe ogen. Lange plukken roodbruin haar piekten alle kanten op.
'Ga weg, jochie,' zei Markus ongeduldig.
'Jochie?' zei het bedelaartje. Het meisje gaf een gemene schop tegen Markus' schenen en danste achteruit. 'Nou laat ik je twee keer zo veel betalen voor wat je weten wilt.'
Met een pijnlijk gezicht wreef Markus over zijn been en Han was met stomheid geslagen. 'Goed dan,' zei Caelis kalm, 'ga weg, meisje.'
Ze liepen verder, maar het meisje rende achteruit naast Markus mee. 'Ik weet een heleboel dingen. Vraag maar in Vrijpoort en ze zeggen allemaal: ''Wil je iets weten? Vraag het aan Brisa!'''
'En jij bent Brisa?' vroeg Han.
'Natuurlijk.'
Markus en Caelis bleven zwijgen, maar Han zei: 'Onze kapitein is op zoek naar een eiland om een huis op te bouwen.'
Meteen hield Brisa op met lopen en bleef recht voor Markus staan. 'Is dat zo?' vroeg ze spottend.
Markus moest blijven staan terwijl de anderen haar rechts voorbij liepen. Op haar neerkijkend zei Markus: 'Ja, dat is zo.' Hij deed een stap opzij om langs haar heen te lopen, maar ook het meisje stapte opzij, hem de weg blokkerend. 'Ik heb geen tijd voor stomme spelletjes,' zei hij en zette een stap de andere kant op.
Het meisje deed een stap terug, maar bleef met haar hiel haken achter een rol touw; Met een harde bons kwam ze op haar achterste terecht. Han begon te lachen en ook Markus moest erom glimlachen. Caelis bleef onbewogen.
'Ook goed!' snoof Brisa toen Markus langs haar heen liep. 'Als jullie klaar zijn met rondjes zeilen, kom je me maar opzoeken!'
Markus draaide zich naar haar om en met een opvallende blijk van humor salueerde hij naar haar. Zelfs Caelis moest erom glimlachen terwijl Han het uitschaterde.
Tegen de avond beklommen Han, Caelis en Markus een ladder vanaf de plek waar ze hun zeilboot hadden vastgelegd en zagen Brisa zitten op een baal stof, een appel etend. 'Klaar?' vroeg ze.
Ze keken elkaar aan en liepen langs haar heen, maar ze sprong op en liep met hen mee, de handen op de rug. Als een spelend kind zong ze: 'Ik weet wat jullie zoeken.'
'Dat hebben we je toch gezegd -' begon Markus.
'Dat zijn jullie helemaal niet,' zei ze op zangtoon.
'Wat niet?'
'Op zoek naar een eiland voor de kapitein.' Ze nam een laatste hap van de appel en smeet het klokhuis over haar schouder in zee. Schreeuwend doken de meeuwen erachteraan.
'Waar zijn we dan naar op zoek?' vroeg Han, die ongeduldig en kribbig was na een hele dag zeilen langs een handjevol verlaten eilanden.
Brisa sloeg haar armen over elkaar. 'Wat is het jullie waard om te vinden wat jullie zoeken?' vroeg ze.
Markus schudde zijn hoofd. 'Voor dat soort slimme spelletjes hebben we geen tijd, kind.'
In hoger tempo liepen ze verder, tot Brisa zei: 'Ik weet waar de Durbinese slavenhandelaars zijn geweest.'
Abrupt bleven ze staan. Ze keken elkaar aan en draaiden zich om. Caelis liep terug naar het meisje en greep haar stevig bij een arm.
'Wat weet je daarvan?' vroeg Markus.
'Au!' riep ze en probeerde zich los te wurmen, maar Caelis hield haar vast. 'Laat me los of ik zeg helemaal niks!' eiste ze.
Markus legde een hand op Caelis' arm. 'Laat haar los.'
Dat deed Caelis en het meisje deed snel een stap achteruit. Wrijvend over haar zere arm zei ze met een tuitmondje: 'Heeft je moeder je nooit verteld dat er betere manieren zijn om de aandacht van een meisje te krijgen?' Met een boze blik op Markus vervolgde ze: 'Jij ziet er lang niet slecht uit voor een sjofele bandiet, al zou je volgens mij een stuk knapper zijn zonder die baard. Ik was van plan aardig te doen, maar nu is de prijs gestegen.'
'Hoor eens,' zei Han, 'wat weet je ervan en wat wil je van ons?'
'Ik weet dat er een maand geleden een hoop vreemde mannen de stad in zijn gekomen. Op de eilanden in de buurt kwamen er nog veel meer en die deden hun best om niet te worden gezien door de mensen die hier in Vrijpoort wonen. Ze spraken voornamelijk Keshisch, maar met een vreemd accent dat ik nog nooit had gehoord. Soms kwamen ze naar de stad om voorraden te kopen. Niet allemaal tegelijk, maar wel zo veel dat ik nieuwsgierig werd. Er gebeurt hier nooit iets ongewoons zonder dat ik het merk. Dus toen besloot ik wat rond te snuffelen.' Ze glimlachte. 'Daar ben ik goed in.'
Als vanzelf glimlachte Han terug. 'Dat zal best.'
'Nou, doen we nog zaken?' vroeg ze.
'Wat vraag je ervoor?' was Markus' wedervraag.
'Vijftig gouden royalen.'
'Zo veel goud heb ik niet op zak,' zei Markus.
'Wat dacht je hiervan?' zei Han. Hij hield een ring omhoog, een geslepen robijn in een gouden zetting.
'Hoe kom je daaraan?' vroeg Markus meteen.
'Ben ik vergeten,' zei Han, zijn hoofd schuddend. 'Hij is twee keer zo veel waard.'
'Goed dan,' zei het meisje. 'Ik ben een van die groepjes gevolgd, heb goed gekeken waar ze heen gingen en ben na zonsondergang met een bootje erop uitgegaan. Toen heb ik ontdekt waar ze allemaal zaten. Daar lag het grootste schip voor anker dat ik ooit heb gezien. Het was helemaal zwart en zag eruit als een Quegs galeischip, met een hoog voor- en achterdek, enorme grootzeilen en een ontzettend breed ruim. Het lag erg hoog, dus zal het wel leeg zijn geweest, maar er roeiden de hele tijd mannen heen en weer vanaf dat eiland. Ze konden dat grote schip niet naar binnen varen, zodat ze dagen bezig waren om de mannen en voorraden met kleine bootjes aan boord te brengen. Naar wat ze op het strand hadden staan, hadden ze een lange reis voor de boeg, misschien wel helemaal naar de andere kant van Kesh. Ze hielden ook wachtrondes, zodat ik weer weg moest. Een paar weken later zag ik wat schepen varen, maar die kwamen niet naar Vrij poort.' Ze liet een brede grijns zien. 'Ik werd nieuwsgierig en ging terug naar dat eiland en zag dat de meeste mannen naar dat grote schip werden overgebracht. Maar met een stuk of tien kleinere bootjes brachten ze een heleboel gevangenen naar het eiland. En er waren zes Durbinese slavenhandelaars bij die de leiding hadden.'
'Hoe wist jij dat we daarin geïnteresseerd waren?' vroeg Han, de ring nog steeds vasthoudend.
'Jullie zaten op een Koninkrijks schip en alle gevangenen spraken Koninkrijks. Na dertig jaar duikt er ineens een beroemde kapitein weer op - het is me allemaal een beetje te toevallig. Die kapitein van jullie is wel echt, maar de rest is veel te schoon en beleefd. Jullie zijn van de Koninkrijkse Marine. Jullie komen die gevangenen zoeken, hè?'
Han wierp de ring de lucht in en Brisa ving hem op. 'Waar hebben ze de gevangenen heen gebracht?' vroeg hij.
'Twee eilanden naar het westen, aan de lijzijde.' Ze rende weg en riep over haar schouder: 'En als je terug komt, heb ik nog meer te vertellen.'
'Waar kunnen we je vinden?' riep Han haar na.
'Vraag maar ergens naar Brisa!' klonk het antwoord terwijl het meisje tussen twee gebouwen verdween.
Die nacht hadden verscheidene leden van Emus' bemanning de getatoeëerde kapitein in de stad gezien en bericht doorgegeven, waarna Valentijn en Ghuda zich even kwamen laten zien in een herberg waar Rijter vaak verbleef.
Ze kozen een tafeltje vlakbij en meteen vielen Rijter en zijn mannen stil. Een ogenblik later zei Valentijn: 'Het is alleen een kwestie van tijd, nietwaar?' Hij sprak hard genoeg, opdat iedereen in de gelagkamer hem kon horen.
'Vroeg of laat,' zei Ghuda. Hij had geen flauw idee waar Valentijn het over had, maar hij speelde het spelletje mee.
'Een dezer dagen komt er een schip binnen uit een van de Vrijsteden met het bericht van de overvallen: jarenlang geen handel en plunderingen meer. Dan gaan de kooplieden vanzelf in groten getale naar het Gouverneurshuis om de kop van de schuldige op een staak te zetten.' Met een blik op Rijter, die hem woedend aanstaarde, zei Valentijn duidelijk: 'En die zal ik hun met plezier geven.'
Rijter fluisterde furieus tegen twee van de mannen die bij hem zaten, stond toen op en vertrok. De twee mannen hielden hun ogen gevestigd op Valentijn en Ghuda als om hen uit te dagen hun kapitein te volgen.
Valentijn liet zich achterover zakken in zijn stoel en wachtte af.
Bij het eerste licht van de volgende dag gingen Anthonie, Nakur en Emus met Markus mee om het eiland te zoeken. Na drie uur varen waren ze er. Het was eenzelfde eiland als de andere in het gebied, eeuwen geleden ontstaan door vulkanische activiteiten: een onherbergzaam stuk land, uitgesleten door wind, zee en regen, vol struikgewas en hoog gras, door zeevogels over het water heen meegevoerd, met aan de lijzijde een hoog klif zonder een strand. Nadat ze er een uur lang rond waren gevaren, kwamen ze bij een ondiepe baai aan de windzijde. Op het strand stond aan de hoogwaterlijn een enorm gebouw; omringd door hoge rotsen die het aan het zicht onttrokken van eenieder die niet direct de baai in kon kijken. Nergens waren tekenen van leven.
Ze brachten hun zeilboot aan land en keken rond. 'Er zijn hier kort geleden een hoop boten geweest,' zei Emus, wijzend naar sporen in het zand boven de vloedlijn. Een breed pad van voetsporen liep naar het grote gebouw. 'Na een leuk beetje wind of regen hadden we die niet meer kunnen zien. Ze moeten in de afgelopen paar dagen zijn gemaakt.'
Ze liepen het strand op naar het onafgewerkte gebouw, maakten de grote deuren open en gingen naar binnen. Daar hing de stank van verse menselijke uitwerpselen en nog iets veel kwalijkers. Bij hun binnenkomst rees er een wolk vliegen op en verspreid over de grond zagen ze waar de insecten zich aan te goed hadden gedaan.
Emus vloekte. Hij telde vlug en zei: 'Het zijn er zeker twintig.' Overal lagen lijken.
Zijn gal terugslikkend dwong Markus zich het dichtstbij liggende lijk te bekijken. Vlak bij de deur lag een jongen, die in het licht makkelijk te zien was. 'Hij is een pijnlijke dood gestorven,' zei Markus.
'Zo'n blik heb ik wel vaker gezien,' zei Emus hoofdschuddend.
Nakur bekeek een andere dode. 'Ze zijn al drie, misschien vier dagen dood. De huid is gezwollen en de vliegen hebben maden voortgebracht.'
Emus keek de ruimte door. 'Het is hier geen pretje, Markus,' zei hij. 'Als je buiten wilt wachten...'
Meteen begreep Markus dat Emus hem wilde besparen dat hij zijn zus of Adelinde tussen de doden zou aantreffen. 'Nee,' zei hij kortaf.
Voorzichtig zochten ze zich een weg door het gruwelijke tafereel en in het midden van de ruimte zag Emus iets wat hem deed vloeken. 'Banaths pukkels!' zei hij, de god der dieven en piraten aanroepend.
Op de grond lagen zes Durbinese slavenhandelaars, hun lijken vol met pijlen. Emus knielde neer om een van hen van dichtbij te bekijken. Toen hij het zwarte masker lostrok, zag hij het gildeteken op het gezicht getatoeëerd. 'Dit waren echte slavenhandelaars uit Durbin,' fluisterde hij vol ontzag. 'Wie waagt het de toorn van hun gilde over zich af te roepen?'
Maar dat wist hij best: dezelfde genadeloze vijand die de macht over het moordenaarsgilde in Krondor had overgenomen en het voor zijn eigen doeleinden had aangewend; dezelfde vijand die het grootste bedrog van de Midkemische geschiedenis had gepleegd door de standaard van de legendarische Murmandamus te hijsen om de naties van het noorden - de zwarte elfen oftewel moredhel, en de gnomen - het Koninkrijk te doen binnenvallen. Alleen die vijand doodde zes meesters van het Durbinese Gilde van Slavenhandelaars, en Emus begreep heel goed waarom. Geen levend mens wist waar de Pantathische serpentpriesters woonden, behalve dan dat het een ver land aan de andere kant van de oceaan was.
Anthonie liep heen en weer, zijn gezicht onbewogen, ondanks de slachting. De dode gevangenen waren te zwak geweest om de reis voort te zetten en hun kelen waren afgesneden.
'Er is maar één meisje bij,' zei Nakur, 'kijk, daar.'
Ze gingen snel kijken. 'Dat is Willa,' zei Anthonie. 'Zij deed dienst in de keuken.'
Nakur wees naar een ander lijk, een man die was gestorven met zijn broek op de enkels. 'Dat was een slecht mens. Hij probeerde dit zieke meisje te nemen voordat hij haar zou vermoorden,' zei hij, alsof hij het verleden kon lezen. 'En iemand anders heeft hem ervoor gestraft.' De kleine Isalani schudde zijn hoofd en keek de kamer rond. 'Kinderen hier naar binnen drijven alsof het vee is, is wreed. Hen hier dagen achtereen opsluiten met de doden en stervenden is onmenselijk.'
'Niemand zei dat degenen die hier achter zitten mensen waren, Isalani,' zei Emus zacht.
Nog steeds liep Anthonie rond, alsof hij ergens naar zocht. Net toen Emus het vertreksein wilde geven, vond Anthonie een paar repen stof die van een tuniek of jurk waren gescheurd. Hij raapte ze op en bekeek ze. Ineens werden zijn ogen groot en hij hield er een omhoog die, aan het bloed te zien, als verband was gebruikt. 'Margreet!' zei hij.
'Hoe weet je dat?' vroeg Emus.
'Dat weet ik gewoon,' zei de magiër. 'Zij heeft dit gedragen.'
'Is ze gewond?' vroeg Markus. 'Al dat bloed...'
Maar Anthonie schudde het hoofd. 'Ik denk... dat ze dit als verband voor iemand anders heeft gebruikt.'
'Hoe weet je dat dan?' vroeg haar broer.
'Dat... weet ik gewoon,' herhaalde hij.
Emus keek rond. 'Die overval is lang van te voren voorbereid en overal was rekening mee gehouden. De meeste overvallers kwamen misschien uit Kesh of ergens anders vandaan, maar er moeten er minstens honderd uit Vrijpoort hebben meegedaan.' Hij liep het gebouw uit en terwijl ze terug naar de boot gingen, zei hij: 'Het probleem is er eentje te vinden, die bovendien wil praten. Degenen die dit klusje op poten hebben gezet, zullen waarschijnlijk erg goed betaald hebben en snel met het uitdelen van straf zijn geweest. Het zullen er niet veel zijn die deze meesters willen verraden.' Tegen Markus zei hij: 'Je moet dat meisje zien terug te vinden en kijken wat ze nog meer weet.'
De terugweg naar de haven van Vrijpoort legden ze zwijgend af.
Tegen zonsondergang waren ze terug in herberg De Rode Dolfijn. In de gehuurde achterkamer bleek Han op hen te zitten wachten. 'Wat is er gebeurd?' vroeg Emus hem.
'Rijter heeft vandaag bijna Valentijn uitgedaagd,' zei Han grijnzend. 'Hij besloot vanmiddag in een andere taveerne te gaan eten. Een van onze mannen zag hem daar en kort daarop kwam Tijn en die ging vlak bij hem zitten. Kort daarop ging hij weg en vonden we hem in weer een andere taveerne en toen is Tijn daarheen gegaan. Rijter begon tegen hem te schreeuwen. Het gaat niet goed met hem. Onze mensen hebben een hoop gebabbeld over de overvallen en de stadsbewoners beginnen zich al af te vragen of er iets aan de hand is geweest. Er zijn hier genoeg mensen die de afgelopen maanden hebben gemerkt dat er iets gaande was, zodat ze nu steeds meer geneigd zijn ons te geloven en beginnen te twijfelen aan Rijter.' Han schudde zijn hoofd. 'Onder de juiste omstandigheden, laten we zeggen een opvallend warme zesdagavond, wanneer iemand een hoop rondjes geeft aan iedereen die maar wil luisteren hoe Rijter de zaken voor iedereen voor de komende vijf jaar heeft geruïneerd... Ik kan me zo voorstellen dat het dan tot zo'n rel komt dat ze Rijter naar buiten slepen en hem zonder vorm van proces opknopen.' Hans opgewekte gezicht werd ernstig. 'Volgens mij heeft Rijter genoeg van ons. Er wordt al gezegd dat hij morgen of overmorgen vertrekt voor een overval op de Keshische kust en dat hij naar extra bemanning zoekt.'
Emus krabde aan zijn bebaarde kin. 'Extra bemanning? Dan komt hij vannacht nog op Valentijn af als hij daar zin in heeft.' Hij dacht even na. 'Hij zou het op een paar manieren kunnen spelen. De slimme manier is vanavond laat wegzeilen en nooit meer in Vrijpoort terugkomen. Maar Rijter is nooit zo'n bijzonder slimme jongen geweest. Sluw en listig, dat wel, maar niet slim.' Weer dacht hij een tijdlang na en sprak toen verder. 'Hij zal waarschijnlijk proberen op weg naar buiten mijn schip in te pikken, als ik die kannibaal een beetje ken. Daar heeft hij die extra bemanning voor nodig.' Welhaast in zichzelf zei hij: 'Hij zal Tijn vermoorden, mij de schuld geven en eisen dat ik word opgehangen, zodat hij het beste oorlogsschip krijgt dat in de haven ligt, en dat allemaal in één nacht tijd.'
'Dus wat doen wij?' vroeg Markus.
'Wel, we laten het hem gewoon proberen,' zei Emus en hij wendde zich tot Han. 'Ga Ghuda, Tijn en zo veel mogelijk van de mannen halen en laat hen hierlangs komen.'
Han liep weg en Emus wees naar Anthonie. 'Jij gaat zoeken naar iemand die iets kan weten over dat gebouw waar de gevangenen hebben gezeten. Misschien hebben ze hun eigen timmerlui meegenomen van waar ze ook vandaan mogen komen, maar waarschijnlijk hebben ze niet al dat hout meegesleept. Maar zorg dat je je niet in de nesten werkt.'
Toen Anthonie samen met Markus was vertrokken, zei Emus: 'Ik vraag me af hoe die knul wist dat die reep stof van Margreet was geweest.'
'Hij is een magiër,' zei Nakur met een grijns. 'En trouwens, hij is verliefd op haar.'
'Echt?' zei Emus. 'Ik dacht dat hij van het koudbloedige type was.'
Nakur schudde zijn hoofd. 'Hij is erg verlegen. Maar hij houdt van haar. Daarom weet hij haar op het juiste moment te vinden.'
Door de spleetjes van zijn ogen keek Emus hem aan. 'Gaan we weer mysterieus doen, Isalani?'
Nakur haalde zijn schouders op. 'Ik ga een dutje doen. Het wordt hier straks erg lawaaierig.' Hij wipte op zijn stoel naar achteren tot hij tegen de muur leunde en deed zijn ogen dicht. Een ogenblik later zat hij zacht te snurken.
Met een verbaasde blik op het slapende mannetje zei Emus: 'Hoe doet hij dat toch?'
Het schip kreunde. 'Luister!' zei Margreet.
Nauwelijks geïnteresseerd keek Adelinde haar aan. 'Wat is er?'
'We zijn van koers veranderd,' zei Margreet. 'Voel je niet dat het schip nu anders beweegt?'
'Nee. Nou en?' zei Adelinde vlak. Ook al hadden ze nu vanwege hun rang een hut voor zichzelf en goed te eten, het meisje kon haar sombere buien niet afschudden. Nog steeds huilde ze soms onbedwingbaar.
'We gingen eerst in zuidelijke richting,' zei Margreet, 'en ik dacht dat we zo naar het oosten zouden draaien naar de Straat der Duisternis. Maar we draaien naar stuurboord.' Met een wezenloze blik keek Adelinde haar aan. 'Naar rechts!' zei Margreet. 'In zuidwestelijke richting!'
Verward schudde Adelinde haar hoofd. Toen verscheen er een vonk van interesse in haar ogen. 'Wat betekent dat?'
Met een angstig gevoel, zonder een zweem van hoop, fluisterde Margreet: 'We gaan niet naar Kesh.'
De hoeren lachten luid wanneer de mannen een groet of een vriendelijke belediging door de gelagkamer riepen. Valentijn leegde zijn zevende of achtste glas wijn. Aan de andere kant van de kamer zat Rijter met vijf van zijn mannen te fluisteren. Al bijna een uur zaten Valentijn en de piraten-kapitein woedende blikken uit te wisselen terwijl Ghuda en Han er herhaaldelijk bij Valentijn op hadden aangedrongen niet zo veel te drinken. Hij had er geen acht op geslagen. Een uur eerder was hij dreigementen gaan maken aan het adres van Rijter, eerst amper hoorbaar voor iemand die vlak naast hem stond, maar de afgelopen vijf minuten had iedereen bij hem in de buurt het duidelijk kunnen horen.
Ineens sprong Valentijn overeind en waggelde door de kamer naar Rijters tafeltje. Door hun trage reactie waren Ghuda en Han pas bij hem toen drie van de vijf mannen bij Rijter al rechtop stonden, met een hand op het zwaardgevest.
'Ik snij je hart uit je lijf, moorddadig zwijn dat je bent!' schreeuwde Valentijn en het werd doodstil in de taveerne. 'Bij de goden, ik zweer dat je zult boeten voor wat je hebt gedaan.'
Woest keek Rijter de jongeman aan terwijl Ghuda en Han hem achteruit trokken. Een van Rijters metgezellen riep hem na: 'Breng die dronkenlap weg voordat we hem uit zijn lijden verlossen.'
'Kan je proberen,' zei Ghuda vlak. 'Zou leuk kunnen worden.' Vanwege zijn kalme gezicht en de verzameling wapens die hij duidelijk zichtbaar op zijn lijf droeg, bleven verdere dreigementen achterwege.
Rijter stond op, wijzend met een beschuldigende vinger. 'Iedereen heeft het gehoord. Die man heeft me herhaaldelijk bedreigd. Als er herrie van komt, is hij begonnen en kapitein Schendert verantwoordelijk! Alle aanwezigen zijn getuige van mijn eed dat ik mijn hand uitsluitend zal opheffen uit zelfverdediging!'
Valentijn begon zich te verzetten om bij Rijter te komen, maar Ghuda en Han hielden hem tegen en sleurden hem mee de taveerne uit. Hun vriend half dragend door de straten kwamen ze bij de Rode Dolfijn. Binnen sleepten ze Valentijn de trap op naar het kamertje aan het einde van de gang. Daar ging Valentijn weer op zijn eigen benen staan.
'Hoe is het met je?' vroeg Han.
'Ik heb nog nooit zo veel water in zo'n korte tijd gedronken. Waar is de nachtspiegel?'
Han wees naar de pot en Valentijn maakte er dankbaar en opgelucht gebruik van. 'Denk je dat we de kroegbaas kunnen vertrouwen?'
'Nee,' zei Ghuda, 'maar ik heb hem genoeg goud betaald en voldoende bedreigd dat hij wel een dag of twee zijn mond houdt.'
'Dan is het nu afwachten,' zei Valentijn.
Laat die nacht sloop er een groep mannen de gelagkamer van de Rode Dolfijn binnen. De jongen die onder een van de tafels lag te slapen werd onmiddellijk wakker. Het was zijn taak de gelagkamer te bewaken en de herbergier te waarschuwen wanneer er in de loop van de nacht nog gasten arriveerden of bedelaars of dieven binnenkwamen.
Bij het zien van mannen met blanke zwaarden, dook de jongen terug onder de tafel en drukte zich tegen de muur. Met zo veel gewapende bruten vlakbij was hij geenszins van plan alarm te slaan.
Toen de indringers de trap hadden beklommen, vlogen alle deuren in de gang wijd open en sprongen er nog meer gewapende mannen te voorschijn. De geluiden van staal op staal galmden door de gang en de strijd brandde los.
Bij de deur aan het einde van de gang stonden Valentijn en Ghuda en twee van de aanvallers deden een halfslachtige poging bij hen te komen, doch de aanwezigheid van de gewapende mannen in de deuropeningen ertussen ontmoedigde hen. Toen klonk er aan het begin van de gang, bij de trap, een kreet die de geluiden van het gevecht overstemde. 'Halt! Uit naam van de drost, staakt het vechten!'
De mannen in de gang draaiden zich snel om en verscheidene probeerden zich een weg de trap af te vechten, maar al gauw werden ze overweldigd door twaalf mannen met knuppels en zwaarden, die twee van hen doodden en de rest overmanden. De mannen die in de gang waren gebleven, gingen bijeen staan en vanuit hun midden riep een stem: 'Wij plegen geen verzet!'
'Dat is Rijter,' zei Valentijn met een tevreden grijns tegen Ghuda.
Vanuit een andere deur kwamen Emus en Han, met Willem Zwaluw op hun hielen. Van ergens anders verschenen Anthonie, Markus en Nakur. Ze volgden Rijters mannen de trap af naar de gelagkamer, waar bijna twintig van Patric van Grauwburchts mannen stonden te wachten om hen in hechtenis te nemen.
Emus liep naar de jongen onder de tafel en gaf hem een goudstuk. 'Goed gedaan,' zei hij tegen hem. 'Zeg je meester dat ik hem bedank voor het gebruik van zijn herberg.'
De jongen vertrok en Emus duwde Rijter de kamer achter de gelagkamer binnen. Daar zaten vier Vrijpoortse kapiteins aan de tafel, kijkend naar Rijter die voor hen op zijn knieën viel.
Willem Zwaluw volgde Emus de kamer in. 'Het is waar wat Emus zei. Rijter en zijn mannen zijn met moordplannen naar boven gekomen.' Zijn plaats aan de tafel innemend zei Zwaluw: 'Je kent de wet, Rijter. Je schip is verbeurd en jij gaat het gat in.'
'Nee!' schreeuwde Rijter. 'Ik ben in de val gelokt!'
'Voordat je dat stuk vuil mee naar buiten neemt, wil ik hem een paar dingen vragen,' zei Emus. 'Misschien vinden jullie de antwoorden ook wel interessant.'
Zwaluw keek naar de andere kapiteins, allen aanwezig, behalve Peter Schrik. Ze knikten.
'Wie heeft jou betaald om de Verre Kust te overvallen?' vroeg Emus.
Rijter spoog naar Emus, die reageerde door hem een vuistslag in het gezicht te geven. Met een smak sloeg Rijter tegen de vloer en bleef daar met een bebloede kin liggen. Naast hem neerknielend zei Emus: 'Ik heb geen tijd om je vriendelijk aan te pakken, Rijter, en ik heb er nog veel minder zin in. Als we je de straat op smijten en overal bekend maken dat jij de handel langs de Verre Kust voor de komende vijf jaar hebt verwoest en dat je namens Durbinese slavenhandelaars hebt gewerkt en de andere kapiteins van hun aandeel in de buit hebt uitgesloten, hoe lang zou het dan duren voordat de bewoners van Vrijpoort je aan stukken scheuren?'
Rijters ogen werden groot, maar hij zei niets.
'Denk eens aan de hoeren die geen goud meer zien omdat er geen schepen uit Schreiborg, Cars en Tulan meer komen,' zei Emus. 'Denk eens aan de mannen van Vrijpoort die geen schepen meer hebben om op te azen. Denk eens aan de eerlijke kooplieden die geen markt meer dichterbij hebben dan Elarial of de Vrijsteden.'
'Emus, we hebben de geruchten vernomen,' zei Zwaluw; 'Is het allemaal echt waar?'
'Het is allemaal waar, Willem,' antwoordde Emus. 'Dit stuk schorem is vorige maand met meer dan duizend man naar de Verre Kust gegaan en heeft kasteel Schreiborg tot de grond toe afgebrand. Het fort in Barran is verwoest en ook Cars en Tulan zijn overvallen. Hoe slecht ze er daar aan toe zijn weten we niet, maar we vrezen het ergste. Er zal de komende jaren in het hertogdom weinig handel en niets te plunderen zijn.'
Met een wit gezicht van woede stond Willem Zwaluw op. 'Stomme idioot!' schreeuwde hij naar Rijter. 'Je hebt ons de Koninkrijkse oorlogsvloot op de nek gestuurd! En waarvoor?'
Rijter zweeg, maar Emus pakte hem bij een van zijn lange oorlellen en draaide aan de sieraden die erin hingen. Terwijl de man gilde van pijn, zei Emus: 'Ofwel voor meer goud dan hij van zijn leven eerlijk kon stelen - ik zou maar een paar mannen sturen om het ruim van zijn schip te inspecteren - of...' Hij greep de buidel aan Rijters riem en maakte hem open. Tussen de munten en edelstenen zat een ring. Emus pakte hem en reikte hem Willem Zwaluw aan. 'Heb je ooit zoiets gezien?'
Zwaluw nam de ring aan, bekeek hem aandachtig en gaf hem door aan de andere kapiteins. Allen zeiden dat ze nog nooit zo'n ring hadden gezien.
'Is hij een gehuurde dienaar of een bereidwillige pion?' vroeg Valentijn.
Emus greep Rijter bij een arm en trok hem overeind. 'Hij heeft de moed niet voor de overtuiging van een godsdienstfanaat. Hij is een gekochte hulp.'
'Emus, bedankt voor de waarschuwing,' zei Zwaluw: 'We moeten ons voorbereiden op de wraak van het Koninkrijk.' Wijzend naar Rijter zei hij: 'Jij wordt bij zonsopgang opgehangen! En al je bemanningsleden worden verkocht!'
'Doe wat je wilt met zijn mannen,' zei Emus, 'maar Rijter heb ik nodig.'
'Waarvoor?'
'Om degenen te vinden naar wier pijpen hij danst.'
'We kunnen hem niet laten gaan, Emus,' zei Zwaluw: 'Als we dat doen, wat is het kapiteins-convenant dan nog waard?'
Emus haalde zijn schouders op. 'Wat het altijd al waard is geweest: weinig. Het is een overeenkomst die voortkomt uit angst en altijd tegen hebzucht wordt afgewogen. Geen enkele kapitein had er ooit genoeg baat bij het convenant te breken, tot er iemand langskwam met meer goud dan Rijter gezond verstand had.' Hij keek de kamer rond. 'Over gebrek aan gezond verstand gesproken: waar is Peter Schrik?'
'Er is hem gezegd dat hij hier moest zijn,' zei Zwaluw:
Emus slaakte een zucht. 'Laat naar hem zoeken. Ik heb het vermoeden dat er twee idioten bij die overval betrokken waren. Was Schrik vorige maand tijdens de overval in de buurt?'
'We dachten dat hij op zoek was naar prooi op de Bitterzee,' antwoordde Marinus.
'Zorg dat je hem vindt voordat hij zijn meesters waarschuwt dat jullie hen in de gaten hebben,' drong Emus aan. 'Ik zal het met jullie op een akkoordje gooien.'
'Wat voor een akkoordje?' vroeg Zwaluw:
'Als jullie me laten uitzoeken wat ik van Rijter moet weten, beloof ik dat er geen vergelding vanuit het Koninkrijk komt.'
Zwaluws ogen vernauwden zich tot spleetjes. 'Hoe kan jij daar nou voor zorgen?'
'Omdat ik des konings admiraal van het Westelijke Rijk ben,' zei Emus.
De vijf kapiteins keken elkaar aan. 'Zo,' zei De Rooie, 'dus je was niet zomaar je gratie aan het verdienen toen je mij voor de kust van Queg achterna zat.'
Emus schudde zijn hoofd. 'Als ik jullie het hele verhaal heb verteld, mogen jullie beslissen. We hebben geen tijd en ook geen interesse om een einde aan jullie onderneming hier te maken. We zoeken de dochter van hertog Martin en de anderen die in Schreiborg gevangen zijn genomen. Iemand heeft Rijter en Schrik op die klus gezet en duizend plunderaars meegestuurd, waaronder Tsuranese huurmoordenaars en Durbinese slavendrijvers.' Hij vertelde hun alles wat hij van de overval wist en besloot met: 'Dus we hebben wel dringender zaken aan ons hoofd dan een einde aan jullie bestaansmiddelen te maken.'
Na een korte stilte vroeg Zwaluw: 'Wat houdt ons tegen om jullie als gijzelaars hier te houden, Emus?'
'Het feit dat er maar één manier is om Arutha ervan te weerhouden zijn vloot te sturen om jullie stad tot de grond toe te laten afbranden, en dat is zijn nichtje heelhuids terugbrengen naar het Koninkrijk, imbeciel!' bulderde Emus. 'Moet ik het soms voor je uittekenen?'
'En we kunnen het de moeite waard voor jullie maken,' zei Valentijn.
'Hoe dan?' vroeg Zwaluw:
'Handel is nooit een van mijn beste vakken geweest,' zei Valentijn, 'maar ik weet wel dat jullie winst kunnen maken omdat jullie in een behoefte voorzien.' Een voor een keek hij de vijf kapiteins aan. 'Jullie zijn een jaar lang vrij van vergelding. Over een jaar komt er een Koninkrijks schip. Iedereen die dan nog hier is, krijgt gratie voor zijn misdaden uit het verleden, zolang hij trouw zweert aan het Koninkrijk en de wet niet overtreedt. Iedereen die anders verkiest is in de tussentijd vrij om te gaan met de garantie van een vrije afvaart om ergens anders opnieuw te beginnen.'
'En wat houden wij daaraan over?' vroeg De Rooie op uitdagende toon.
'Gemoedsrust, bijvoorbeeld,' zei Markus.
'En bescherming tegen Kesh en Queg,' voegde Ghuda eraan toe, 'voor het geval ze gaan denken dat jullie er op de kaart eigenlijk wel mooi uit zouden zien als deel van hun rijk.'
'Kesh, Queg, het Koninkrijk,' zei Zwaluw, 'dat maakt niet zo veel uit. Gouverneurs, belastinginners, wetten en zo... dan is onze manier van leven om zeep.'
'Voor een deel,' zei Valentijn. 'Geplunderd wordt er niet meer.'
Emus begon te grijnzen. 'We worden allebei al een beetje te oud om achter handelsschepen aan te zitten alsof het meiden op een Midzomer-festival zijn, Willem.'
Zwaluw knikte. 'Dat is zo, maar waarom zouden we blijven? Als we gewoon een havenstad van het Koninkrijk worden...'
'En als Vrijpoort belastingvrij mag blijven opereren?' zei Valentijn. 'Als de koopman hier zijn lading legaal kan lossen zonder in- of uitvoerrechten aan het Koninkrijk te hoeven betalen?'
'Dan zou de handel in bepaalde ladingen met een hoge winstmarge gewoon doorgaan,' zei Zwaluw, 'ook al is het een hele omweg van Queg naar Krondor.'
'Dat laat de koning nooit over zijn kant gaan, Tijn,' zei Emus.
'Ik denk van wel,' zei Valentijn. 'Het gevaar dat Vrijpoort vormt is in de afgelopen weken maar al te duidelijk geweest. Het is best wat rijksinkomsten waard om de boel hier een beetje rustig te houden. Als Kesh de kapiteins van Durbin hun eigen gang laat gaan, waarom kan dan niet hetzelfde met het Koninkrijk en Vrijpoort?'
'Ja, waarom niet?' beaamde Emus.
'Maar kan jij de koning zover krijgen dat hij daarmee instemt, Emus?' vroeg Zwaluw;
'Ik niet, Willem,' antwoordde hij en legde een hand op Valentijns schouder. 'Maar zijn neefje waarschijnlijk wel.'
'Neefje?' vroeg De Rooie.
Emus keek hem aan. 'Jullie eed erop dat dit in deze kamer blijft en jullie mogen beslissen hoe je de bevolking vertelt wat er hier is besloten. Maar deze knul is Valentijn, de zoon van de Prins van Krondor en de neef van Margreet, het meisje dat is ontvoerd.'
'En ik ben haar broer Markus. Mijn vader is de Hertog van Schreiborg.' De gedachte aan zijn vader deed Markus' ogen iets vernauwen, maar verder bleef hij kalm.
'Hebben we dan een keus?' vroeg Zwaluw.
'Daar hebben jullie geen recht op,' gaf Emus toe, 'maar we zullen je er toch een geven. Je hebt een jaar de tijd om erover na te denken.'
'Geef me pen en papier,' zei Valentijn, 'en ik schrijf een brief aan mijn vader of wie er komend voorjaar ook hierheen komt zeilen als wij nog niet terug zijn. Volgend jaar rond deze tijd moeten jullie hebben besloten, voor het één of voor het ander.'
Zwaluw stemde in.
'Patric?' vroeg Valentijn.
'Eh... Hoogheid?' zei de drost.
'Alles blijft hier bij het oude, maar mochten de kapiteins ergens in het komende jaar de burgers ervan weten te overtuigen met onze voorwaarden in te stemmen, dan ben jij des konings drost van Vrijpoort. Mee eens?'
Patric knikte en deed een stap achteruit.
'De vijf kapiteins krijgen een commissiebrief als het westelijke eskader van de Krondorische vloot. Het ziet er wat overtuigender uit als jullie een Koninkrijkse vlag aan de mast hebben wapperen wanneer mijn vader hier volgend voorjaar komt. Jullie maken zelf maar uit wie welke rang krijgt.' Emus wendde zich tot Rijter. 'En nou ga jij ons vertellen wat we moeten weten, moordzuchtige hond. De enige vraag is: vertel je het ons goedschiks of kwaadschiks?'
Rijter spuwde naar Emus. 'Ik eis mijn rechten als kapitein onder het convenant! We maken nu nog geen deel uit van het Koninkrijk, Schendert! Jij hebt geen gezag over mij en ik eis mijn persoonlijke recht!' Emus keek naar de andere kapiteins. 'Jullie gaan hem toch niet-'
'We moeten wel, Emus,' onderbrak Zwaluw; 'We kunnen het convenant niet breken tot het volk de wetten van het Koninkrijk heeft geaccepteerd. Anders -'
'Je hebt gezegd dat we Rijter konden ondervragen als het Koninkrijk zijn handen thuis houdt!' brulde Emus.
'We hebben met ons bloed gezworen op het kapiteins-convenant!' riep Marinus en de anderen uitten luidkeels hun instemming. 'De enige eer die we aan deze kant van de hellenpoort nog hebben, is ons woord!'
'Jij bent lang genoeg bij de Broederschap geweest om dat te weten, Emus,' zei Zwaluw: 'Moordenaar, dief of godenlasteraar, allemaal geen probleem, maar met een eedbreker gaat niemand de zee op.'
Kijkend naar de gevangene zei Marinus: 'Met plezier zou ik je eigenhandig het hart van die verrader overhandigen, Schendert, maar ons woord is ons woord. Als we dat breken, zijn we geen haar beter dan hij.'
Emus knikte. 'Goed dan, Rijter,' zei hij terwijl hij zijn steek afzette en zijn jas begon uit te trekken, 'als jij je kapiteinsrecht wilt ... '
'Nee!' zei Rijter. 'Jij niet, Schendert. Hij daar!' Hij wees naar Valentijn.
'Die knul heeft hem beschuldigd,' zei Zwaluw, 'en het convenant verbiedt dat kapiteins tegen elkaar vechten.'
'Wat heeft dit te betekenen?' vroeg Valentijn.
Emus ging vlak bij hem staan en zei: 'Als kapitein heeft Rijter het recht zichzelf te verdedigen in een man-tot-mangevecht. Jij bent degene die hem moet doden.'
Valentijn keek hem geschrokken aan. 'Ik heb nog nooit iemand gedood, Emus,' fluisterde hij.
Met een blik op Rijter, die zijn jas en hemd uittrok, de purperen tatoeages op zijn borst en rug onthullend, zei Emus: 'Nou, ik kan me niemand anders voorstellen waar je gemakkelijker haat voor kunt opbrengen, jongen. Dat is de man die verantwoordelijk is voor de moord op je tante Briana en de ontvoering van je nichtje en dat kleine meisje waar je zo gek op bent.'
Aan Valentijns gezicht was te zien dat hij niet erg overtuigd was. 'Ik weet niet of ik hem... zomaar kan doodmaken.'
'Veel keus heb je anders niet, jongen,' zei Emus. 'Als je weigert, wandelt hij als vrij man naar buiten.'
'Ze kunnen toch niet -'
'Dat kunnen ze wel en dat doen ze ook. Dit is het Koninkrijk niet en je rang betekent hier niets.' Hij legde een hand op Valentijns schouder en vervolgde op zachtere toon: 'Hij zal zeker zijn best doen om jou te doden als je hem de kans geeft, dus doe dat niet. Als hij wint, wandelt hij zo naar buiten met het recht van vrije afvaart, zonder achtervolging. Zo luidt de wet van de kapiteins. Dus je moet hem doden.'
'En de meisjes dan? We weten niet eens -'
'Deze jongens hier,' zei Emus, wijzend naar de kapiteins, 'zijn meer geïnteresseerd in hun eigen hachje dan in het lot van de gevangenen. Geef hun de kans zich te bedenken en ze houden je alsnog vast als gijzelaar voor het geval je vader met mijn vloot aan komt zetten. Maak je maar zorgen over het verkrijgen van informatie als je jezelf in leven hebt weten te houden, Valentijn.' Er lag oprechte bezorgdheid in zijn stem en op zijn gezicht. 'Je moet dit doen.'
Valentijn knikte, deed zijn bandelier af en trok zijn jasje uit. Vlug werden de tafels en stoelen opzij gezet. Kapitein De Rooie tekende met kalk een grote cirkel op de vloer terwijl Zwaluw een man met een kruisboog positie liet innemen op de trap. Hij zei: 'De regels zijn simpel. Twee mannen stappen de cirkel in, eentje stapt er weer uit. Wie uit de cirkel vlucht, wordt schuldig geacht en doodgeschoten.'
De twee strijders stapten in de cirkel, die amper twintig voet breed was. 'Het is net als in de schermgalerij van het paleis,' fluisterde Han tegen Valentijn. 'Hou je aandacht bij het zwaard.'
Valentijn knikte. Een van de onderdelen van hun schermopleiding was het duelleren in een smalle gang, waar je niet snel vooruit kon bewegen, noch te ver opzij kon gaan zonder een wond te riskeren. Het voetenwerk speelde nauwelijks een rol in dit duel, maar beheersing van het zwaard des te meer.
Rijter trok een zware sabel, hield hem rechtop en toen schuin achter zijn hoofd. Valentijn stak zijn eigen sabel naar voren in de wetenschap dat zijn tegenstander het zwaard met een zwiepende slag naar voren kon brengen, hetzij om een aanval te blokkeren, hetzij om Valentijns hoofd af te hakken.
'Moge Banath, god der dieven en piraten, kracht geven aan degene die in zijn recht staat,' zei Zwaluw.
Valentijn stond paraat, maar voelde ineens een stekende pijn in zijn linkervoet. Toen suisde Rijters zwaard door de lucht en Valentijn had amper tijd om zelf zijn kling omhoog te brengen. Hij ving de klap op en voelde de schok tot helemaal boven in zijn arm. Op dat moment besefte Valentijn dat dit geen les in het paleis was, noch een oefenpartij met een beschaafd tegenstander. Hier stond iemand die hem probeerde te doden.
De schrik sloeg hem om het hart en bijna raakte hij in paniek, maar de uren van oefening sinds jaar en dag redden hem. Waar zijn hoofd het liet afweten, traden reflexen in werking en hij wist iedere slag goed af te weren. In nog geen minuut had Rijter al tien keer aangevallen, telkens afgeslagen door de prins. Maar steeds wanneer Valentijn zijn gewicht op zijn voet zette, ging er een steek doorheen en iedere steek deed meer pijn dan de vorige.
Zichzelf angstig verdedigend uit de drang tot overleven rook Valentijn het zuur van zijn eigen zweet. Nog steeds had hij geen tegenaanval gewaagd. Han riep hem bemoedigend toe, maar de anderen waren verontrustend stil.
Steeds opnieuw drong Rijter naar voren en telkens ving Valentijn hem op met een krachtige verdediging. Zijn voet deed zo'n pijn dat hij het liefste wilde schreeuwen, zich op de vloer laten vallen en zich oprollen tot een bal om te wachten tot het kloppende vuur in zijn voet verdween, maar als hij dat deed, was hij dood.
Weer haalde Rijter naar Valentijn uit en nu dwong hij zich onmiddellijk te riposteren. Zo onverwachts was zijn reactie dat de getatoeëerde kapitein een wankele stap achteruit deed. Valentijn sprong hem niet na, aangezien de pijn zo fel door zijn been omhoogschoot dat zijn linkerknie ervan begon te bibberen.
Valentijn deed een stap terug, keek Rijter aan en deed zijn best om langzaam door te ademen. 'Het gaat pijn doen,' waarschuwde hij zichzelf zachtjes, 'maar dat overleef je wel. Het is maar pijn en pijn kan je negeren.'
Rijter kwam weer naar voren, maar behoedzaam nu hij de snelheid van zijn tegenstander had gezien. Roerloos wachtte Valentijn af, zijn blik strak gevestigd op de naderende kapitein, zijn gewicht verdeeld over beide voeten, al brandde er een helse pijn in zijn linker. Toen was Rijter weer bij hem met een combinatie van aanvallen, hoog, laag en opnieuw hoog, de jongeman met iedere stap achteruit dwingend. Terwijl Valentijn de slagen opving, richtte hij zijn volledige aandacht op het zwaard van de ander. De stank van angst in zijn neus, de pijn in zijn voet, de omgeving - alles opzij zettend, liet hij zich opgaan in het ritme van de aanval.
Toen voerde Rijter zijn aanval te hoog uit en meteen sloeg Valentijn toe, de piraat treffend op de schouder met een diepe snee. Het bloed stroomde over de witte huid met de purperen tatoeages, maar Rijter sloeg nauwelijks acht op zijn verwonding.
Valentijn deed een stap vooruit en toen weer terug. Op dat moment verloor hij zijn concentratie en ineens schoot de pijn vanuit zijn voet omhoog, waardoor hij naar adem snakte. Wankel bleef hij staan en meteen ging Rijter over tot de aanval, aanvoelend dat de jongeman was afgeleid. Zijn zwiepende slag naar Valentijns hals werd ternauwernood opgevangen en Rijters zwaard schampte af op zijn elleboog. Bijna blind van de pijn riposteerde Valentijn en hij voelde zijn zwaard tegen Rijters ribben slaan. Zijn tegenstander hijgde van pijn en trok zich terug. Valentijn voelde zijn vingers gevoelloos worden. Snel bracht hij zijn sabel over naar zijn linkerhand en knipperde zijn blikveld helder.
Tegenover hem stond Rijter, met een hand tegen zijn ribben gedrukt, en plots hoorde hij Emus roepen: 'Zijn dekking is weg! Maak hem af!'
Valentijn hield de sabel ongemakkelijk in zijn linkerhand. Ineens leek Rijter weer bij zijn positieven te komen. Ondanks het bloed dat uit zijn schouder en uit de wond in zijn zij stroomde, grijnsde hij. Valentijn deed een stap naar voren en de pijn vlamde weer door zijn linkervoet, die nu voor stond. Hij trok zich terug en Rijter sprong op hem af
Valentijn zette zich schrap voor de aanval, zwiepte Rijters zwaard opzij en riposteerde. De punt van zijn wapen trof de getatoeëerde man diep in de maagkuil. Rijters ogen werden groot van ongeloof en het bloed gutste uit zijn mond en neus. Even keek hij de prins recht aan en in plaats van haat of angst lag er een vragende blik in, alsof hij Valentijn vroeg: 'Waarom?' Toen zeeg hij ineen.
De mannen kwamen rond Valentijn staan en Emus vroeg hem: 'Wat was er nou?'
Het duurde een hele tijd voordat Valentijn de vraag begreep. Zijn been begon steeds heviger te trillen en ineens zakte hij door zijn knie. Han en Markus vingen hem net op tijd op. 'Mijn voet...' zei hij zacht.
Hij werd naar een stoel gedragen en ging zitten. Han trok hem zijn laars uit en toen Valentijn zijn voet zag, kromp hij ineen. Hij was helemaal verkleurd, paars en zwart.
'Goden,' zei Han. 'Het lijkt wel of er een paard op heeft gestaan.'
'Wat mankeer je?' vroeg Emus.
Nakur schudde zijn hoofd en zei niets.
Een paar tellen later werd de pijn minder en voor hun ogen begon ook de verkleuring te vervagen. Toen Valentijn uiteindelijk weer helder kon zien, vroeg hij: 'Wat zei je, Emus?'
'Ik zei: wat mankeer je?'
'O, mijn arm?' zei Valentijn. Hij keek naar zijn arm, maar zag geen bloed. Toen hij zijn mouw optrok, zag hij een rode striem op de elleboog die snel donkerder werd, maar geen spoor van een snee of breuk.
'Ik heb je urenlang linkshandig zien oefenen,' zei Han. 'Waarom had je er zo veel moeite mee?'
'Weet ik niet,' antwoordde Valentijn. 'Mijn voet...'
Emus en de anderen uit Schreiborg keken omlaag en zagen niets noemenswaardigs aan Valentijns beide voeten. 'Hij is veranderd!' riep Ghuda uit.
Valentijn schudde zijn hoofd. Zijn voet zag er weer normaal uit. 'Hij deed pijn. Een scherpe steek als ik erop ging staan en het werd steeds erger naarmate het gevecht vorderde.'
'Doet hij nu pijn?' vroeg Nakur.
Valentijn stond op en bracht zijn gewicht over op zijn linkervoet. 'Een beetje maar ... Nee, niet meer.'
Nakur knikte, maar zei verder niets.
Emus draaide zich om naar de andere kapiteins. 'Nou, jullie hebben je recht,' zei hij en wendde zich tot Markus en Han. 'Ga met een paar van onze jongens mee met de drost.' Aan Patric vroeg hij: 'Als je het goed vindt?'
'Geen bezwaar,' zei Patric.
'Als jullie Rijters bemanning hebben ingerekend,' zei Emus daarop tegen Markus, 'zeg die jongens dan dat ik iedereen vrij koop die ons kan vertellen wie de meisjes van dat eiland hebben gehaald en waarheen ze op weg zijn. Ondervraag hen één voor één, want al die moederloze honden liegen dat ze barsten.'
Markus knikte en vertrok samen met Han.
Toen Emus zich weer omdraaide, zag hij Valentijn staan staren naar het levenloze lichaam van Rijter. Zijn gezicht was asgrauw en hij zag eruit alsof hij ging overgeven. Emus gaf Valentijn een klap op de schouder. 'Maak je geen zorgen, jongen. Je went er wel aan.'
Valentijns ogen begonnen te tranen. 'Ik hoop van niet,' zei hij en de starende blikken van de mensen om hem heen negerend pakte hij zijn jasje op en liep langzaam de trap op naar boven.
De volgende dag sliep Valentijn tot laat in de ochtend door. Het gevangen nemen van Rijters bemanning was makkelijker geweest dan ze hadden verwacht. Alle mannen zaten aan boord van zijn schip, de Vrouwe der Duisternis, te wachten op het bevel om naar de Roofvogel te roeien en het schip te enteren. Een paar dreigementen vanuit de omringende twaalf sloepen en de belofte het schip tot aan de waterlijn af te laten branden als ze hun wapens niet lieten vallen, en het was gebeurd. Emus had opgemerkt dat ze lang niet zo vastberaden als Koninkrijkse matrozen waren omdat ze voeren op buit. Maar toen ze klaar waren, was het nog maar vijf uur tot zonsopgang en Valentijn was uitgeput van het duel en de gevangenname.
Toen Valentijn de deur van zijn kamer opendeed, kwam het geluid van voetstappen op de traptreden hem tegemoet. Buiten adem verscheen Han boven aan de trap.
'Wat is er?' vroeg Valentijn zijn vriend.
'Kom maar even mee.' Hij rende terug de trap af, met Valentijn achter hem aan.
In de grote kamer die Emus als hoofdkwartier gebruikte, troffen ze hem in gesprek met Willem Zwaluwen Patric van Grauwburcht. Emus keek op en zei: 'Ze zijn dood.'
'Wie?' vroeg Valentijn, bang dat het om Margreet en Adelinde ging.
'Rijters bemanning. Tot de laatste man.'
Met grote ogen probeerde Valentijn het nieuws tot zich door te laten dringen. 'Allemaal?'
'Ja,' zei Patric, zijn gezicht een masker van amper beheerste woede. 'En zes van mijn mannen ook. Iemand heeft het drinkwater in de gevangenis vergiftigd en iedereen is vannacht gestorven. Ik ben vijf bewakers en een kok kwijt.'
'Heeft niemand het overleefd?'
'Ze zijn akelig grondig te werk gegaan. Iemand had te veel zout in het eten gedaan, dus ze vroegen allemaal om water. We zijn geen wreedaards, dus dat hebben we hun gegeven. De cipiers aten hetzelfde als de gevangenen en ze zijn allemaal dood.'
'En dat is nog niet alles,' zei Emus.
'Verspreid door de stad zijn er twaalf lijken aangetroffen,' zei Zwaluw.
'Waarschijnlijk mannen die met de overval hebben meegedaan,' was Emus' commentaar. 'Ik durf te wedden dat we Peter Schrik en zijn bemanning op de bodem van de oceaan kunnen vinden, als we zouden gaan zoeken. En die zes Tsuranese huurmoordenaars zullen er ook wel bij liggen. Iemand is alle sporen aan het uitwissen.'
'Zijn ze allemaal dood?' vroeg Valentijn nogmaals.
Emus knikte. 'Makkelijk genoeg met een stelletje godsdienstfanaten die bereid zijn te sterven. Het water vergiftigen is op een schip veel gemakkelijker dan in een gevangenis. En ik wed dat we voor het vallen van de avond nog eens tientallen lijken tegenkomen. Niet dat ik het lot van die honden die de Verre Kust hebben overvallen betreur, maar ik had zo graag wat informatie uit een paar van die jongens willen persen.'
'Ik zal het bericht laten rondgaan dat iedereen die met Rijter en Schrik heeft meegedaan een grotere kans heeft het te overleven als hij zich aangeeft,' zei Patric.
'Denk maar niet dat dat iets uithaalt,' zei Emus. Hij stond op, krabbend op zijn hoofd. 'Je hebt een hele gevangenis vol dooie mensen om die belofte te logenstraffen.'
'Verdomme, Emus,' zei Patric, 'ik zal ervoor zorgen dat er niemand in de buurt komt van de mensen die zichzelf aan komen geven.'
Emus schudde zijn hoofd. 'En jij zegt van mij dat ik te lang van het lepe pad ben geweest, Patric. Wat zou jij doen als je met die overval had meegedaan? Hetzelfde als ik. De heuvels in trekken en je zo lang mogelijk met fruit en zeevogel-eieren in leven houden tot dat wat jou dood wil hebben het eiland heeft verlaten.'
Zwaluw kneep zijn ogen tot spleetjes. 'Dat wat?' Zijn stem werd zachter. 'Bedoel je niet degene die, Emus?'
'Dat wil je niet weten, Willem,' zei Emus. Hij keek naar Markus en Han. 'Jullie weten wat je te doen staat?'
Markus knikte. 'We moeten dat meisje zien te vinden.'
Markus werd wakker met het gevoel dat hij niet alleen was. Gebarend om stilte reikte Ghuda naar zijn zwaard.
Toen zei een stem: 'Ik heb toch gezegd dat je alleen maar hoefde te vragen en dat ik jullie wel zou vinden?'
Op het voeteneind van Markus' bed zat Brisa en ineens voelde hij zich slecht op zijn gemak. Vlug pakte hij zijn tuniek en broek. 'Weet je waar de gevangenen naar toe zijn gebracht?'
Terwijl hij zijn best deed zich liggend in bed aan te kleden, keek Brisa hem onderzoekend aan. Jij hebt een prettig lichaam, nors kijkende knul van me,' zei ze met een scheve grijns. 'Hoe heette je ook al weer?'
'Markus,' antwoordde hij kortaf.
Nog steeds grijnzend zei ze: 'Je ziet er best leuk uit als je boos bent, wist je dat?'
Even bleef Markus stil zitten, toen ging hij verder met zich aankleden onder de dekens. Zonder op haar plagende opmerkingen te reageren, sloeg hij de dekens terug en trok zijn laarzen aan. 'Wat ben je te weten gekomen?'
'De prijs?'
'Wat wil je?' vroeg hij korzelig.
Een tuitmondje makend zei Brisa: 'Ik dacht dat je me leuk vond.' Markus' geduld was op. Met een plotselinge beweging greep hij het meisje bij haar arm. 'Denk jij maar niet -' Abrupt zweeg hij toen hij een dolk onder zijn kin zag. Hij liet haar los.
'Dat is al beter,' zei het meisje. 'Ik hou er niet van zo beetgepakt te worden. Als je me de kans had gegeven, zou ik je misschien hebben laten zien hoe ik wel beetgepakt wil worden, maar nu je mijn humeur hebt verpest, gaat het je goud kosten.'
Toen sloot zich een vuist als een bankschroef rond Brisa's arm en trok Ghuda de punt van de dolk bij Markus' keel vandaan. 'En nou is het afgelopen met die spelletjes, meisje,' zei de oude huurling. 'En waag het niet die andere dolk uit je laars te trekken, want voor die tijd heb ik je arm al gebroken.' Hij wachtte even en liet haar toen los.
Kwaad kijkend zei het meisje: 'Goed dan. Voor duizend gouden royalen vertel ik wat jullie willen weten.'
'Hoe kom jij aan het idee dat wij dat willen betalen?' vroeg Markus.
Ze wierp hem een vuile blik toe. 'Omdat jullie het willen weten.'
Even aarzelde Markus. 'Blijf hier,' zei hij toen en vertrok, om een paar minuten later terug te komen met Valentijn en Emus. 'Dit meisje zegt dat ze weet wat er is gebeurd toen de gevangenen van het eiland werden gehaald. Voor duizend gouden royalen wil ze het ons vertellen.'
Emus knikte meteen. 'Die krijg je. Waar zijn ze?'
'Eerst het goud.'
De vonken schoten uit Emus' ogen, maar hij zei: 'Goed.' Tegen de anderen voegde hij eraan toe: We gaan.'
'Waarheen?' vroeg Valentijn.
'Naar het schip.' Hij knikte en Ghuda greep het meisje weer stevig vast. 'Hé!' protesteerde ze.
'Ik heb geen duizend gouden royalen in mijn zak zitten, meisje. Die liggen in mijn hut. En ik zal je niks doen, daar geef ik je mijn woord op. Maar als je liegt, smijten we je over de reling en kan je naar huis terug zwemmen.'
Mopperend, maar zonder verzet ging Brisa mee. Vlug riep Emus de rest van zijn bemanning bijeen en in een grote groep vertrokken ze naar de haven.
Aan boord ging Emus meteen naar Rozemeyer, zijn eerste stuurman, en wisselde een paar woorden met hem. Toen nam hij het meisje en Valentijn mee naar zijn hut. Markus en de anderen bleven wachten aan dek.
In de hut beduidde Emus het meisje te gaan zitten en gaf Valentijn met een handgebaar te kennen dat hij voor de deur moest blijven staan. 'Nu dan, meisje,' zei hij. 'Waar zijn de gevangenen?'
'Mijn goud,' zei Brisa.
Emus ging naar een schrijftafel, waarachter een luik in de vloer zat. Hij maakte het open en haalde er een zak uit, die hij met het rinkelende geluid van munten op de tafel zette. Plaatsnemend, maakte hij het leren koord rond de opening los, haalde er een handvol goud uit en liet de munten aan het meisje zien. 'Hier heb je het goud. Zeg ons wat je weet.'
'Geef het aan mij,' eiste het meisje.
'Je krijgt het als je ons hebt verteld waar de gevangenen zijn.'
Brisa aarzelde en even dacht Valentijn dat ze het op een impasse aan zou laten komen, maar uiteindelijk gaf ze toe. 'Goed dan. Toen ik jullie vriend zei dat ik een paar van die valsaards had gevolgd naar de plek waar jullie vrienden gevangen werden gehouden, heb ik hem niet alles verteld.'
Ze zweeg en Emus gebood: 'Ga door.'
'Ver voor de kust van het eiland lag er een schip voor anker. Een schip zoals ik er nog nooit een heb gezien, en in mijn tijd heb ik toch een hoop schepen in Vrijpoort gezien.' Ze beschreef het schip voor Emus. 'Met meer dan twintig boten brachten ze mensen van het eiland naar het schip. Ik kon niet te dichtbij komen, maar ik weet wel dat ze iedereen van het eiland hebben gehaald.'
'Waar zijn ze naar toe gegaan?'
'Zo lang ben ik niet gebleven dat ik dat kon zien, maar ze hadden daarvandaan maar één bruikbare vaargeul, dus ze moeten naar het zuiden zijn gezeild tot ze een paar dagen hiervandaan waren. Dat schip lag veel dieper dan dit, dus dan weet je wel waar ik het over heb.'
Emus knikte. 'Als hij zo'n diepgang heeft, zullen ze waarschijnlijk een week lang zuidwaarts zijn gevaren om de riffen tussen de eilanden achter zich te laten.'
'Maar je hebt dus niet gezien waarheen ze gingen,' zei Valentijn. 'Waarom zouden we je dan betalen?'
'Omdat er twee dagen geleden een Keshische handelaar uit Taroum is binnengelopen. Zijn schip is een week lang door een storm in westelijke richting geblazen en uiteindelijk is hij naar het noordoosten afgebogen om terug naar Vrijpoort te gaan. Een van de matrozen die van dat schip kwamen heeft me verteld dat hij een paar dagen voordat ze de haven binnenliepen in het kraaiennest had gestaan en het grootste schip dat hij ooit had gezien, helemaal zwart, in de richting van de ondergaande zon had zien varen.'
'De ondergaande zon!' zei Emus. 'Dat is in deze tijd van het jaar het zuidwesten.'
'Maar Kesh ligt in het oosten,' was Valentijns commentaar.
'En deze eilanden lopen in westelijke richting,' voegde Brisa eraan toe.
'Maar er is daar helemaal niets,' zei Valentijn. 'Dat is de Eindeloze Zee.'
'Jouw vader heeft me eens een paar kaarten laten zien... ' peinsde Emus.
'Van Macros de Zwarte!' riep Valentijn uit. 'Die kaarten met die andere continenten!'
Emus was een tijdlang stil, toen knikte hij. 'Doe de deur open.'
Valentijn gehoorzaamde. Aan de andere kant van de deur stond de eerste stuurman. 'Meneer Rozemeyer,' zei Emus, 'stuur bericht naar de wal dat ik de bemanning zo snel mogelijk aan boord wil hebben. We vertrekken op het avondtij.'
'Tot uw orders, kapitein,' antwoordde hij.
Het meisje stond op van haar stoel. 'Mijn goud!' zei ze.
'Dat krijg je,' antwoordde Emus. 'Als we terug zijn.'
'Terug zijn?' brieste ze als een woedende kat. 'Wie zei dat ik met jullie naar het einde van de wereld wil varen?'
Emus keek haar aan met de gemeenste grijns die Valentijn ooit op zijn gezicht had gezien. 'Ik, meisje. En als ik merk dat je ons achter een schim aan stuurt, kan je nog veel verder naar huis toe zwemmen.'