12 Schipbreuk
De uitkijk wees. 'Schip in zicht!' 'Richting?' wilde Emus weten. 'Recht vooruit, kapitein!'
Emus stond met de anderen op de boeg terwijl de zon achter hen schoorvoetend opkwam. Een dichte mist onttrok de westelijke horizon aan het zicht, maar een paar minuten nadat de uitkijk de aanwezigheid van het zwarte schip had gemeld, zei Caelis: 'Ik zie hem.'
'Jij hebt jongere ogen dan ik, elf,' zei Emus zacht brommend.
Caelis zei niets, maar op zijn gezicht verscheen een flauw glimlachje toen hij elf werd genoemd. Toen wees hij. 'Daar!'
In het blauwgrijze ochtendlicht was een enkel vlekje zichtbaar, een zwarte stip die alleen door iemand die al jaren op zee was geweest als een schip met zeilen kon worden herkend. 'Verdomme,' vloekte Emus. 'Zo veel lopen we niet in.'
'Hoe lang nog?' vroeg Markus.
Emus draaide zich om en liep naar de ladder van het hoofddek. 'Met deze snelheid duurt het nog zeker een week voordat we haar hebben ingehaald.' Hij wierp een blik omhoog. 'Drie streken stuurboord, meneer Rozemeyer!' schreeuwde hij, evenzeer uit frustratie als uit de noodzaak te worden gehoord. 'Zeilen brassen! Zet hem zo ruim voor de wind als je kunt op die koers!'
'Tot uw orders, kapitein!' riep de stuurman terug en zonder dat het hun hoefde te worden gezegd, sprongen de matrozen op om in het want te klimmen en de zeilen af te stellen terwijl aan dek aan de schoten werd getrokken om de ra's bij te draaien.
Op het hoofddek werd Emus ingehaald door Valentijn. 'Ik dacht dat we sneller waren, Emus.'
'Zijn we ook,' antwoordde hij, de ladder naar het halfdek beklimmend. 'Maar dit is een ander soort schip. Zij gaan plat voor de wind het snelst. Dwars op de wind zijn wij sneller, daarom gaan we nu ruim voor de wind, maar op dezelfde koers als zij gaan, zijn wij - wel, nog steeds sneller, maar niet veel.'
'En als we eerst dwars gaan, dan wenden en hun de pas afsnijden?'
Emus glimlachte. 'Dit is geen zeilwedstrijd in de haven, Valentijn. De oceaan is erg groot en tegen de tijd dat we terugkomen op het punt waar we hen verwachten, kan hun kapitein van koers zijn veranderd en mijlenver weg zijn. Nee, het wordt een hekjacht.'
'En een hekjacht is een lange jacht,' zei Valentijn, een oud zeemans-gezegde bezigend.
Emus begon te lachen. 'Waar heb je dat gehoord?'
'O,' zei Valentijn met een grijns, 'dat zeg jij altijd als je weer eens vertelt hoe je vader en moeder hebt helpen ontsnappen uit Krondor, toen Jocko Radbrand jullie probeerde in te halen.'
Emus grijnsde terug. 'Krijg nou wat! En daar heb je nog naar geluisterd ook.' Hij sloeg een arm rond Valentijns hals en gaf hem met zijn vrije hand een speelse stomp in zijn maag. 'Vanaf nu ben jij mijn favoriete toekomstige kleinkind.' Hem wegduwend vervolgde hij: 'En nu van mijn halfdek af en waag het niet hier terug te komen zonder mijn toestemming, Hoogheid'
'Tot uw orders, kapitein,' zei Valentijn lachend. Blij met de tijdelijke vermindering van de spanning verliet hij het halfdek en ging terug naar de boeg, waar de anderen nog steeds stonden te kijken naar het zwarte vlekje voor hen. Caelis en Markus stonden allebei stil als standbeelden en Han floot een onduidelijk deuntje. Brisa had een hand op Markus' schouder gelegd en die scheen daar niets van te merken. Ghuda had zijn zwaard getrokken en stond het te poetsen met de doek die hij altijd bij zich had. Nakur en Anthonie keken alleen maar.
Valentijn keek naar Anthonies gezicht, dat zeer gespannen stond, alsof hij in de verte iets probeerde te onderscheiden.
Margreet huiverde. Adelinde stond op van de divan en ging naast haar vriendin op een van de bedden zitten. 'Zijn ze...'
Margreet knikte. 'Anthonie,' fluisterde ze. Haar ogen begonnen te glanzen.
Adelinde pakte haar hand. 'Wat is er?'
Haar tranen terugdringend zei Margreet: 'Dat weet ik niet, maar het is een gevoel...' Glimlachend schudde ze haar hoofd. 'Ik kan het niet omschrijven. Het is gewoon de manier waarop Anthonie naar me zocht, meer niet.'
Aan Adelindes gezicht was te zien dat ze het niet begreep. Ze stond op, ging naar het raam en staarde uit over de oceaan. 'Daar zitten ze ergens.'
Margreet kwam naast haar staan. 'Ja.' Toen kneep ze haar ogen tot spleetjes. 'Daar!' zei ze, haar plotselinge opwinding beteugelend. 'Dat kleine zwarte stipje!'
Het duurde een hele tijd voordat Adelinde fluisterde: 'Ik zie hem. Dat zijn ze!'
Ze bleven kijken, zwijgend het achtervolgende schip tot grotere spoed manend. Een uur lang bleven ze zo staan om te proberen meer details te zien, een zeil of een vlag, toen ze buiten voetstappen hoorden naderen. Meteen deed Margreet het raam dicht en ze zaten keurig op hun bedden . toen de deur openging en Bhima binnenkwam met Sadji achter zich aan.
'Goedendag, dames,' zei Bhima koeltjes. Hij nam plaats op de divan en Sadji bleef staan. 'Nu dan, vrouwe Margreet,' zei Bhima, 'wat weet u van de stad Sethanon?'
Drie dagen lang hielden ze het schip in het oog. Iedere ochtend renden Valentijn en de anderen naar de boeg om te zien hoe ver ze waren ingelopen. Inmiddels konden ze duidelijk de vorm van de zeilen en romp zien. Het was een gigantisch schip, dat statig als een koning over de oceaan schreed, maar voor de opvarenden van de Roofvogel was er niets moois aan.
Halverwege de ochtend riep de uitkijk: 'Ze verandert van koers, kapitein!'
'Naar welke kant?' vroeg Emus.
'Ze gaan naar bakboord!'
'Een stukje naar bakboord, meneer Rozemeyer,' zei Emus.
'Wat gaan ze doen?' schreeuwde Valentijn vanaf de boeg.
Emus schudde zijn hoofd om aan te geven dat hij dat niet wist. Toen riep hij naar de man in het kraaiennest: 'Kijk uit voor riffen!' Tegen zijn eerste stuurman zei hij: 'Extra uitkijk in het want en op de boeg, meneer Rozemeyer.'
Korte tijd later stonden er matrozen op het voordek en in de ra's te turen naar het water, op zoek naar kleurveranderingen die op riffen wezen. 'Kijk of we terug op hun koers kunnen komen, meneer Rozemeyer. Als ze door ondiep water gaan, kunnen ze ons mooi de weg wijzen.'
'Het water verandert van kleur, kapitein!' riep een van de mannen op de boeg.
Emus rende naar hem toe en ging zo ver over de reling hangen dat Valentijn hem voor de zekerheid maar bij zijn broekriem pakte. 'Het wordt ondiep,' zei Emus, zich terug aan dek hijsend, 'maar niet zo erg.'
De anderen waren bij hem komen staan, en hij zei: 'Ik denk dat we straks land in zicht krijgen. Eilanden of misschien dat continent van op de kaart.' Hij draaide zich om naar de uitkijk in het kraaiennest. 'Hou je ogen op het hek van dat schip gericht. Als ze de zeilen brassen of van koers veranderen laat je het horen!'
'Tot uw orders, kapitein!'
Emus wenkte Valentijn en de anderen naar zich toe. 'Ghuda hier heeft de meeste ervaring als soldaat, dus ik raad jullie aan dicht bij hem te blijven.' Kijkend naar Valentijn, Markus en Han zei hij: 'Pas op dat je er in de opwinding niet in je eentje op uitgaat. Daar is dat schip veel te groot voor - er kunnen naast de normale bemanning wel honderd bewapende mannen op zitten.' Over zijn schouder kijkend naar zijn bemanning, die druk bezig was aan dek, voegde hij eraan toe: 'Mijn jongens zijn net zo taai als ze goed zijn, dus die zorgen wel voor zichzelf.' Hij wierp een blik op het schip in de verte. 'Dit soort dingen kunnen heel onverwachts veranderen. Als ze om een of andere reden moeten bijdraaien, kunnen we ineens vlak bij hen zijn, dus de strijd kan nu ieder moment losbarsten. Veel geluk.' Hij draaide zich om en verliet de boeg.
Valentijn keek naar Ghuda en de oude huurling zei: 'Ik heb al vaker op een schip gediend.' Over Hans schouder staarde hij naar het schip. 'Dat rotding is zo groot dat ze hoger op het water liggen dan wij. Dat is niet zo mooi. We kunnen ons ofwel vanuit het want naar beneden slingeren ofwel langs de touwen aan de enterhaken omhoog klimmen. Slingeren gaat sneller. Maar degenen die slingeren moeten de reling bezet houden, zodat de anderen naar boven kunnen klimmen zonder dat hun kop wordt gekliefd. Blijf bij elkaar en geef elkaar rugdekking, want er is geen front. De vent die achter je staat kan net zo goed een van hen zijn.' Tegen Nakur en Anthonie zei hij: 'Misschien is het beter dat jullie eerst hier blijven en later komen om de gewonden te verzorgen.'
'Ik ken wel een paar trucjes die kunnen helpen,' zei Nakur.
'Ongetwijfeld,' zei Anthonie droogjes, maar hij knikte om zijn instemming met Ghuda's voorstel te tonen.
Vervolgens keek Ghuda naar Caelis en Markus. 'Jullie tweeën kunnen het meeste doen door met je boog in het want te gaan zitten. Kies je doelen met zorg, want als ze bewakers aan boord hebben, zitten er beslist kruisboogschutters in het want.'
'Onze langbogen hebben een veel groter bereik dan een kruisboog,' zei Caelis.
Markus knikte. 'Als ze kruisboogschutters hebben, zijn die al dood voordat ze zelf kunnen schieten.'
'Mooi,' zei Ghuda. 'Ik weet dat het moeilijk is, maar probeer nu zo veel mogelijk te rusten. Als het vechten begint, moet je zo scherp zijn als je kunt en als je moe bent, bega je eerder een fout.' Na die woorden kroop hij met zijn rug tegen de reling, sloeg zijn mantel om zich heen en begon in te dommelen.
De anderen gingen een stukje verderop staan. 'Hoe krijgt hij dat voor elkaar?' vroeg Han zich af.
Waarderend knikte Markus met zijn hoofd. 'Hij heeft dit eerder meegemaakt, dus hij weet wat hem straks te wachten staat.'
'Dat kan wel zijn,' zei Han, 'maar ik denk niet dat ik ooit zomaar in slaap zou kunnen vallen.'
'Ik heb het je in Schreiborg zelf zien doen,' zei Valentijn.
Dat moest Han toegeven. Bij de herinnering aan de uitgeputte staat waaraan geen einde scheen te komen toen ze de overlevenden van de overval hadden verzorgd, raakten ze allen somber gestemd. Zelfs Brisa, die stilletjes vlak bij hen stond, staarde stil voor zich uit, zonder grap of commentaar. Kijkend naar het schip in de verte vroeg Valentijn zich af wat ze zouden aantreffen wanneer ze daar aan boord gingen. Toen zette hij de onaangename gedachten van zich af en ging naar zijn hut om wat te rusten.
Margreet deed het raam open. Vanuit haar ooghoek ving ze beweging op en voordat de bewoner van de aangrenzende hut haar kon zien, trok ze haar hoofd terug. Met een opgeheven vinger maande ze Adelinde tot stilte en luisterde.
De stem die ze hoorde was van Bhima, die sprak in dezelfde taal als het hagediswezen, vol keel- en sisklanken. Het vreemde wezen gaf hem antwoord en aan zijn stem was te horen dat hij niet bepaald blij was, voor zover Margreet dat tenminste kon beoordelen.
Adelinde kwam naast haar staan en keek uit het raam. Het achterliggende schip was nu duidelijk te zien en ondanks haar gebrekkige kennis van dat soort dingen, kon ze zien dat het een Koninkrijks schip was. 'Wanneer proberen we te ontsnappen?' vroeg ze fluisterend.
Margreet schudde haar hoofd en deed het raam dicht. 'Ik denk dat ze morgenvroeg dicht genoeg bij zijn,' fluisterde ze terug. 'Als ze met dezelfde snelheid op ons af komen, zitten ze dan nog geen mijl achter ons en kunnen we hen makkelijk tegemoet zwemmen.'
Aan Adelindes gezicht was te zien dat ze niet erg overtuigd was, maar ze knikte niettemin.
Op dat moment ging de deur open en kwam Bhima binnen. 'Dames,' zei hij, met die vreemde buiging van hem, 'ongetwijfeld is het u niet ontgaan dat wij door een ander schip worden achtervolgd. Al voert dat schip niet de kleuren van uw Koninkrijk, toch denken wij dat het uit uw land afkomstig is. Waren we er zeker van dat het een marineschip van uw koning was, dan zouden we bij wijze van waarschuwing een gevangene overboord zetten.' Hij scheen het gebrek aan zekerheid te betreuren. 'Maar aangezien het ook een piraat uit Vrijpoort kan zijn, moeten we onze toevlucht nemen tot andere maatregelen. Al lijkt ontsnapping nu een mogelijkheid, ik verzeker u dat dat niet het geval is. Maar voor het geval u dwaasheden zou willen begaan, ben ik bang dat we maatregelen moeten treffen.' Hij gebaarde en er kwamen twee bemanningsleden de hut binnen. Zonder acht op de meisjes te slaan, haalden ze hamers uit hun riem en sloegen lange spijkers in het raamkozijn.
'Als we onze achtervolgers eenmaal kwijt zijn, zullen we u weer toestaan het raam te openen.' De matrozen verlieten de hut en Bhima trok de deur achter zich dicht, de meisjes alleen achterlatend.
'Wat doen we nu?' vroeg Adelinde.
Margreet bekeek de spijkers en probeerde er eentje los te trekken met haar vingers, maar kon geen grip op de grote spijkerkoppen krijgen. Ze vloekte van frustratie, keek toen de kamer door en ging het tafeltje onderzoeken. Het was een zwaar ding en om te voorkomen dat hij met ruw weer zou gaan schuiven, was hij aan het dek bevestigd, maar dat was slechts gedaan met een pen-en-gat-verbinding in de onderkant van de poten. Neerknielend op haar bed gebaarde Margreet naar Adelinde hetzelfde te doen en samen tilden ze het tafeltje op. Met tegenzin kwam het ding omhoog. 'Zet maar weer neer,' zei Margreet.
Toen de tafel weer op zijn plaats stond, zei ze: 'We gooien het raam in met het tafeltje.'
'Lukt dat?' vroeg Adelinde.
Margreet keek naar het raam. 'Als we eerst onze jurken uittrekken en dan de tafel door het raam gooien, moeten we genoeg glas en hout weg kunnen breken om naar buiten te kruipen. Misschien krijgen we wel wat sneeën en blauwe plekken, maar het moet lukken voordat ze binnen zijn om ons tegen te houden.'
Adelinde knikte, nog minder overtuigd dan de vorige keer.
'Nu is het wachten tot morgenochtend.' Margreet ging zitten piekeren. Steeds moest ze haar best doen om niet te denken aan de vinnen die achter het schip door het water kliefden.
Caelis stond op de bakboord-voorplecht in de verte te staren, zich vasthoudend aan een lijn die naar de boegspriet liep. De zon was nog onder de horizon achter het schip en voor hem maakte de nacht langzaam plaats voor donkere schemering. Hij had de scherpste ogen van allemaal en was steeds de eerste die op de boeg naar het zwarte schip zocht.
Valentijn kwam aan dek. 'Zijn ze er nog?' vroeg hij.
'Recht vooruit,' antwoordde de half elf. 'Ze hebben vannacht alle lichten gedoofd en de koers veranderd om ons af te schudden, maar Anthonie heeft de kapitein ieder uur correcties gegeven.'
Valentijn tuurde in de verte, maar kon niets zien. Minutenlang bleef hij kijken, tot hij plots merkte dat Markus naast hem stond. Iets verderop stond Han naast Brisa, die tegen de ochtendkou haar armen om zich heen had geslagen. Ineens leunde ze tegen Han aan, die met een blij verrast gezicht zijn arm om haar heen sloeg.
Naarmate ze verder zuidwaarts gingen, was het steeds warmer weer geworden. Volgens Emus waren ze inmiddels de evenaar gepasseerd, zodat het nu achter in de lente was. Valentijn had wel gehoord van de omgekeerde seizoenen in de verafgelegen staten van de Keshische Confederatie, maar was zelf nog nooit zo ver naar het zuiden geweest.
Toen de zon de oostelijke hemel verlichtte, wees Caelis. 'Daar!'
Valentijn tuurde in de aangegeven richting en toen zag hij het schip, zwart tegen donkergrijs, maar onmiskenbaar: een gigantisch ding met een hoog achterschip en een driehoekig zeil aan de achterste mast. Het schip voer met volle zeilen en helde over in de wind.
Emus kwam naar de boeg om te kijken. 'Wat slingert die schuit, hè?'
'Hoe lang nog?' vroeg Markus.
Emus schatte de afstand en de snelheid en zei:'Nog vóór het middaguur zitten we hen op de lip.'
'Land in zicht!' riep de uitkijk in het kraaiennest.
'Richting?' vroeg Emus.
'Recht vooruit!'
Terwijl ze allemaal in de verte staarden, begon de ondoordringbare duisternis achter het schip op te lossen. De ochtendnevelen slonken in de toenemende helderheid van de zon en met de minuut werd het zicht beter. Alsof er een sluier werd opgetrokken, klaarde de lucht op en konden ze vanaf de boeg van het schip zien wat de uitkijk al eerder had kunnen onderscheiden. Emus vloekte. 'Goden! Moet je zien.'
Boven een rotsachtig strand verhief zich een reusachtige steile wand, oprijzend als een muur, op het laagste punt zeker honderd voet hoog en op het hoogste waarschijnlijk driemaal zo veel, in de vroege zonneschijn roze en oranje oplichtend met een kam van goudglans.
Emus draaide zich om. 'Uitkijk in het want! We komen in ondiep water!' Ogenblikkelijk klauterden er een handvol matrozen omhoog om te zoeken naar tekenen van zandbanken en andere ondiep-water gevaren.
'Kijk!' zei Emus, wijzend naar rotsen rechts van het schip, op slechts honderd voet afstand. Vaag was het geluid van branding te horen. 'Verdomme. We hadden vannacht wel tien keer op een zandbank kunnen lopen. Ruthia houdt vast van ons.'
'Proberen ze ons aan de grond te laten lopen?' vroeg Valentijn.
'Misschien wel,' antwoordde Emus. 'Maar zij liggen veel dieper dan wij, dus moet daar een vaargeul zijn.' Hij deed zijn ogen dicht. 'Ik probeer me die kaart van je vader te herinneren. Als mijn oude geheugen me niet in de steek laat, kijken we hier naar het vasteland van Novindus en is dat de noordoostelijke kust.' Gebarend met zijn handen zei hij: 'Ergens ten zuiden van ons, nog een week of zo zeilen denk ik, ligt een schiereiland. Als je daaromheen bent, gaat het noordwaarts naar een of andere stad.'
Ook Valentijn kon zich de kaart nog vaag voor de geest halen, doch wist zich niet zo veel details te herinneren als Emus.
'Ze draaien, kapitein,' zei Caelis.
Sinds ze het schip in zicht hadden gekregen, was Anthonie stil geweest, maar nu zei hij: 'En er is iets-'
Boven hen dreunde een explosie van energie. Een van de uitkijken viel schreeuwend uit de ra's en kwam naast het schip in het water terecht. Valentijn kreeg het gevoel alsof de bliksem dwars door zijn lichaam liep, als een ondefinieerbare kracht die van zijn hoofd naar zijn voeten stroomde en daardoorheen verder het schip in. Brisa's snerpende gil klonk boven het geschreeuw van de mannen uit, en toen Valentijn om zich heen keek, zag hij dat Ghuda zijn zwaard had getrokken en dat zelfs de normaal zo onverstoorbare Caelis rondkeek, zoekend naar een onvindbare vijand.
Toen veranderde het gevoel en Valentijns huid en haar begonnen te tintelen. Terwijl er blauwe bliksemflitsen knetterend langs de ra's liepen, gingen de haren van zijn metgezellen recht overeind staan, als een waaier rond hun hoofden uitgespreid.
Toen stilte.
Emus knipperde met zijn ogen. 'Wat...'
Langzaam begon het schip te schommelen. 'Wel verdomme!' riep Emus uit, rende naar de zijkant van het schip en wierp een blik over de reling. 'Er staat geen wind meer!'
'Hoe kan dat nou?' zei Valentijn. 'Kijk!'
Emus keek naar het zwarte schip, dat langzaam kleiner werd, op volle snelheid wegzeilend met bolle zeilen, naar bakboord overhellend. 'Daar snap ik niets van.'
'Magie,' zei Anthonie.
'Een trucje,' bromde Nakur. 'Ze hebben de wind uit de lucht om ons heen gezogen. Erg lelijk trucje.'
Emus had het idee dat zijn ogen hem bedrogen. In een straal van vijftig el rondom zijn schip was het water kalm terwijl daarbuiten de wind witte schuimkoppen op de golven joeg. Van frustratie sloeg hij met zijn hand op de reling. 'En we waren bijna bij hen.' Hij haalde diep adem en riep toen: 'Laat een sloep strijken, meneer Rozemeyer! Leg een sleepkabel klaar!'
'Gaat u ons deze magie uit slepen?' vroeg Markus.
'Ik heb wel vaker met windstilte te kampen gehad,' zei Emus. 'Soms is dat het enige wat je kunt doen.'
Valentijn draaide zich om en keek naar de anderen.
'Laten we maar wat gaan rusten,' zei Ghuda.
Maar Valentijn bleef waar hij was, kijkend naar het steeds kleiner wordende zwarte schip.
'Ze zijn gestopt,' zei Margreet.
'Wat?' vroeg Adelinde.
'Ze raken achterop.'
Adelinde keek door het kleine glasvenster. 'O, goden, nee!' Haar ogen liepen vol tranen, maar ze hield zich flink. 'Wat moeten we nu?'
'We gaan nu meteen!' zei Margreet en haastig begon ze haar jurk uit te trekken. Toen ze de veters aan de voorkant had losgemaakt en op het punt stond de jurk van haar schouders te laten vallen, ging de deur open en stapte Bhima de hut in.
'Dames, ik raad u aan uw kleren aan te houden. Het zou mijn mannen danig afleiden wanneer ze u naakt zouden zien.'
Op zijn gebaar kwamen er twee grote, in het zwart geklede matrozen binnen. 'Deze mannen komen u een tijdje in de gaten houden,' zei Bhima, 'tot zelfs iemand die zo onstuimig is als u, vrouwe Margreet, het risico niet meer neemt om zo'n afstand tussen de haaien door te zwemmen. Daarna halen ze de spijkers uit het raam, zodat u weer frisse lucht binnen kunt laten.' Hij glimlachte, draaide zich om en vertrok.
Adelinde ging zitten en keek haar vriendin aan. Glimlachend knikte Margreet naar haar, want ze wist dat het meisje zich groot hield en weigerde toe te geven aan de drang om in snikken uit te barsten. Langzaam knoopte Margreet het lijfje van haar japon weer dicht, onderwijl door het raam starend naar het snel verdwijnende schip.
Brisa kreunde van ergernis. 'Waarom noemen ze dit windstil!' Ze keek naar de anderen. 'Ik word gek van al dat lawaai!'
Valentijn wierp Han een blik van verstandhouding toe. Ze begrepen hoe het meisje zich voelde. Binnen enkele minuten nadat de magie hen van de wind had beroofd, waren ze zich allemaal bewust geworden van de honderden geluiden die ze nog nooit hadden opgemerkt. Met een frisse wind waren het klateren van boegwater, het zoemen van touwen en het geluid van de mannen die hun werk deden de enige hoorbare dingen.
Nu hingen de touwen los van de stengen en de zeilen slap aan de ra's. Traag schommelde het schip mee met het deinen van het water. De scheepsromp kreunde van het langzaam mee-buigende houtwerk. Tientallen blokken en katrollen die aan touwen bungelden, sloegen tegen elkaar of de mast, een ononderbroken geklepper veroorzakend. Planken kraakten, scharnieren piepten en altijd was er in de verte het geluid van de branding op de kust.
De roeiers hadden het schip bijna vijf mijl getrokken, doch zonder enig resultaat. Nakur was tot de slotsom gekomen dat de bezwering met het schip mee-bewoog en had geen flauw idee wat hij ertegen kon doen. 'Het is een erg goed trucje,' was alles wat hij erover te zeggen had.
De rest van de dag hadden ze vol frustratie het ontvluchtende zwarte schip nagekeken. Emus liet de bemanning van de sloep aflossen en nu dreef de Roofvogel mee op de stroming terwijl de mannen in de boot terug roeiden naar het schip om de riemen over te dragen aan de verse ploeg. Vloekend ijsbeerde Emus over het halfdek en liep uiteindelijk naar Valentijn en de anderen op de boeg. 'Kan je er helemaal niets aan doen?' vroeg hij Nakur.
Het mannetje haalde zijn schouders op. 'Misschien, als ik er lang genoeg over nadenk,' zei hij. 'Maar misschien ook niet. Het is moeilijk te zeggen.'
'Ik ken wel een bezwering die ik heb geleerd, maar nog nooit heb uitgevoerd,' zei Anthonie. 'Het is een weerbeheersings-spreuk, maar het kan zijn dat hij niet werkt.'
Met onheilspellende blik keek Emus hem aan. 'En verder?'
'Het is gevaarlijk.'
'Een trucje doen dat je niet kent is altijd gevaarlijk,' zei Nakur.
Emus krabde in zijn baard. 'Wat denk jij van die bezwering waar we in vast zitten?'
'Die is van dezelfde soort magie -' begon Anthonie.
'Trucje,' onderbrak Nakur.
'- als de bezwering waar ik het over heb. Als we niets doen, duurt het minstens nog een dag, misschien langer. Als hij door een bijzonder begaafd of geleerd magiër is gedaan, zelfs een week.'
Emus vloekte. 'Wat hebben we voor keus?'
'Als we bij dat schip kunnen komen voordat ze de haven binnenlopen of niet lang daarna,' zei Valentijn, 'hebben we nog een kans de gevangenen te vinden. Maar als ze hen meer dan een paar dagen voor onze aankomst ontschepen, is het misschien niet meer mogelijk hen te vinden.'
Emus keek niet blij, maar gaf met een hoofdknik toch zijn instemming. 'Heb je nog iets speciaals nodig?' vroeg hij aan Anthonie.
'Al het geluk dat we hebben,' zei de magiër.
'Alle hens aan dek, meneer Rozemeyer!' riep Emus.
Toen de bemanning bijeen was, sprak Emus iedereen toe vanaf het voordek. 'Mannen, we gaan proberen de bezwering die ons de wind heeft gekost, te breken. We hebben geen flauw idee wat ervan komt, dus ik wil iedereen op zijn post, klaar om meteen te doen wat er gedaan moet worden.' Rozemeyer gaf de mannen het bevel het schip klaar te maken voor zwaar weer. Verscheidene matrozen bleven even stilstaan om een schietgebedje tot deze of gene godheid te richten, maar iedereen was paraat toen Emus knikte naar Anthonie.
'Nakur,' zei de jonge magiër, 'als je me ergens mee kunt helpen, dan is dit het moment.'
Nakur haalde zijn schouders op. 'Ik ken dat trucje niet, dus ik zou niet weten of je het goed doet of niet. Begin nou maar gewoon en hoop dat de goden ons vandaag niet al te onwelwillend zijn.'
Anthonie deed zijn ogen dicht en zei: 'In gedachten zie ik de matrix en in de matrix bevindt zich de macht. De greep op de matrix is mijn wil en in de matrix wordt mijn wil de macht.' Naarmate hij de spreuk vaker herhaalde, werd zijn stem steeds zachter, tot Valentijn en de anderen hem niet langer konden horen. Maar zijn lippen bleven bewegen en hij wiegde ritmisch heen en weer.
Valentijn voelde een zuchtje wind op zijn wang en keek naar de anderen. Markus en Brisa staarden allebei naar de mast boven hen. Toen Valentijn hun blik volgde, zag hij het zeil in beweging komen. Met wat klonk als een zucht van opluchting wakkerde de wind aan en terwijl de zeilen opbolden, begon het schip te draaien.
'Zeilen. brassen, meneer Rozemeyer, en zet koers achter het zwarte schip aan!'
De uitkijk meldde dat hij het grote schip in het zuiden nog net aan de horizon kon zien en gaf de positie door. 'Alle uitkijken in het want!' bulderde Emus. 'Opgepast voor riffen!'
Nog steeds mompelde Anthonie verder en Valentijn keek Nakur aan. Het mannetje schokschouderde.
'Ik zei toch dat ik dit trucje niet ken.' De wind zwol aan en Emus riep: 'Hou het weer in de gaten, meneer Rozemeyer!'
Valentijn wierp een blik op het achterschip. 'Kijk nou!' riep hij uit.
In het noordoosten vormde zich een grote kolkende massa van donkere wolken aan een verder smetteloos blauwe hemel. Alsof ze uit een kom werden gegoten, stroomden de wolken omlaag, zich verspreidend achter het schip tot een duister en razend front in de lucht.
Er viel een druppel op Valentijns gezicht en hij zag regen neerdalen uit de wolken die door de aanzwellende wind naar hen toe werden gedreven. Emus liet de zeilen bijstellen voor zwaar weer en de mannen vlogen door het want om de grote zeilen te reven en de andere te brassen.
Een paar mannen repten zich naar beneden en kwamen terug met stormlijnen, die ze over het dek spanden. Anderen deelden jassen van oliedoek uit. Geleidelijk aan werd de lucht steeds donkerder en er kwamen nog steeds zwarte wolken bij, en al die tijd stond Anthonie roerloos, zijn ogen gesloten, zijn lippen bewegend.
'Nakur!' schreeuwde Valentijn boven het geluid van de opstekende storm uit. 'Moeten we hem niet tegenhouden?'
'Hoe dan?' riep het mannetje terug. 'Ik weet niet wat hij aan het doen is!'
'Soms is de directe benadering de beste,' zei Ghuda. Hij greep Anthonie bij de schouder en riep zijn naam. De magiër reageerde niet. Ghuda schudde hem door elkaar en nog steeds kreeg hij geen respons van de blonde jongeman, die inmiddels geen droge draad meer aan zijn lijf had. 'Als dit noodweer hem niet uit zijn concentratie haalt, kan ik schreeuwen wat ik wil.'
'Doe dan iets anders!' riep Brisa, doodsbang kijkend. Nog steeds nam de storm in hevigheid toe en de grote golven tilden de Roofvogel even gemakkelijk op als een kind met speelgoed speelt, en het rollen van het dek dat steeds onder haar voeten vandaan leek te vallen, was haar duidelijk te veel. 'Wat dan ook!'
De matrozen in het want deden verwoede pogingen de zeilen te reven, want die waren veel te groot voor de wind die met de seconde harder loeide. De stengen en ra's kreunden van protest tegen de spanning en de wind gierde door de tuigage.
Valentijn ging Ghuda helpen, Anthonie door elkaar schuddend en zijn naam roepend. Een kreet vanaf het achterschip deed hen allen omzien en Emus' stem sneed als een mes door de furie van de wind. 'Banath, bewaar ons!'
In het noordoosten verscheen de grootste golf tot dusver. 'Hard bakboord, meneer Rozemeyer! Zet hem recht in de wind!' Tegen de anderen om hem heen schreeuwde hij: 'Pak iets beet en hou je vast! Als die golf ons van opzij treft, raken we minstens een mast kwijt!'
Valentijn greep zich vast aan de reling en zag vervuld van schrik en fascinatie het water steeds hoger oprijzend op hen afkomen. Als een zwarte muur rukte het water op terwijl de bemanning zwoegde om het schip er met de boeg naar toe te draaien.
Vlak voordat de Roofvogel zijn halve slag had voltooid, sloeg het water toe. Het schip leek uit het water op te stijgen, zo hoog rees de boeg de lucht in, naar stuurboord overhellend. Gillend klampte Brisa zich wanhopig vast aan een touw dat van een laadboom was losgeraakt. Markus greep haar beet rond haar middel en trok haar naar zich toe, zich vasthoudend aan een deklijn.
Steeds hoger klom het schip en Valentijn zag vol verbazing dat de wereld scheef stond. Hij lag bijna plat op zijn rug - zo voelde het tenminste toen het schip nog hoger tegen de golf opklom. Toen duikelde alles ineens voorover.
Schreeuwend vlogen de mannen uit het want terwijl anderen zich vastklampten aan alles wat maar binnen handbereik was. Nu zag Valentijn het schip omlaag in de trog storten, langs net zo'n steile helling die ze hadden beklommen, en hij begreep dat de wetten van de zee door de magie waren veranderd: deze golf was achter de kam bijna net zo steil als ervoor. Toen zag hij de boeg in het water verdwijnen.
Omlaag in zee dook het schip en Valentijn was ervan overtuigd dat ze ten dode waren opgeschreven. Hij deed zijn ogen dicht en het water spoelde over hem heen, hem treffend als een massieve muur. Bijna dacht hij dat zijn armen van zijn schouders werden gerukt, maar hij bleef zich vasthouden aan de reling. Toen voelde hij zich ineens zwaar worden en kwam het dek onder hem omhoog.
Hij gleed uit en viel, maar bleef zich vastklampen aan de reling, onder water spartelend, tot hij plots weer in de open lucht was. In alle richtingen stroomde het water weg toen de boeg van het schip omhoog uit het zilte nat schoot. Snakkend naar adem knipperde Valentijn zout water uit zijn ogen en keek rond. Iedereen was er nog steeds, zich vastklampend aan alles wat houvast bood. Ghuda stond stil als een rots in de branding, zijn ene arm rond Anthonie geslagen en zich met zijn andere hand vasthoudend aan een lijn. Het schip rolde verder naar stuurboord en toen hij bijna om dreigde te slaan, schommelde hij terug naar bakboord. Uit alle macht hielden ze zich vast. Toen rechtte het schip zich en even leek hij zo te blijven liggen.
'Kijk daar!' schreeuwde een van de matrozen.
Valentijn keek om en zag weer een golf op hen afkomen, groter nog dan de vorige. 'Doe iets!' schreeuwde hij naar Ghuda terwijl de boeg alweer opwaarts ging.
Ghuda knikte en liet Anthonie los. Voordat de magiër bij hem vandaan kon geraken, gaf de grote huurling hem met gebalde vuist een harde klap tegen de onderkaak. Bewusteloos zakte Anthonie in elkaar op het dek.
Ogenblikkelijk was de hemel weer helder, maar tot Valentijns afgrijzen kwam de muur van water nog steeds op hen af en bleef de boeg van de Roofvogel omhoog gaan. 'Hou vast!' was alles wat hij wist uit te brengen toen het schip opnieuw begon aan een onmogelijke klim.
Overal werd gegild en geschreeuwd en weer werden er mannen van hun posten geslingerd. Met luid geraas braken de aan dek vastgesjorde spullen los en sloegen tegen de mast of het halfdek.
Hoger en hoger klom het schip en ditmaal was Valentijn nog veel banger, want nu de regen hem niet meer verblindde, kon hij alles duidelijk zien. Vaag was hij zich ervan bewust dat Brisa gilde en Han vloekte en plots besefte hij dat hij tijdens de vorige golf Caelis uit het oog was verloren.
Nog hoger klom het schip en toen het leek alsof hij als een schildpad op zijn rug zou worden gekanteld, bereikten ze de top. Aan de andere kant doken ze omlaag en samen met de anderen gaf Valentijn luidkeels uiting aan zijn doodsangst. De afwezigheid van magie had de zee van een drijvende kracht beroofd en in plaats van de volgende hoog oprijzende golf, lag de zee op haar normale niveau. Tegen alle redelijke verwachtingen in viel het water abrupt terug naar zijn voormalige kalme staat in plaats van zijn angstwekkende aanval door te zetten, en die neerwaartse beweging versnelde de vaart waarmee het schip naar beneden dook. Alsof hij staarde door groen glas zag Valentijn beneden de zandbanken en riffen door het oceaanwater heen en met absolute zekerheid wist hij dat ze deze duik niet zouden overleven, want er was niet genoeg water om de klap van het schip op te vangen.
De bodem van de oceaan stormde omhoog en Valentijn voelde het water als een reuzenhand tegen zich aan slaan. Het schip viel weg onder zijn voeten en de zee eiste hem op. Krakend sloeg het schip tegen de rotsen, waar het met een verschrikkelijk gekrijs van splijtend hout en ijzer werd vermorzeld.
Vechtend om zijn adem in te houden, voelde hij dat hij dieper onder water werd gesleurd. Blind van het water in zijn gezicht werd hij omlaag getrokken door een kracht die hij nog nooit had ervaren, neerstortend in een wereld van geluiden en trillingen, zo heftig rondslingerend dat alle gevoel voor richting hem werd ontnomen. Zo hard hij kon trapte hij tegen de zuigende werking van het schip, dat een vacuüm trok waarin alles werd meegesleurd.
Toen sloegen zijn voeten ineens tegen een houten ondergrond, alsof hij hard terechtkwam op de vloer van zijn hut. Er ging een steek van pijn door zijn linkervoet en hij snakte naar adem. Meteen liepen zijn mond en neus vol water en zijn longen begonnen te branden terwijl het zeewater hem verstikte. Wild maaide hij om zich heen door het kolkende water dat hem op de knieën tegen het dek dwong en zich dieper in zijn longen boorde. Eén kort ogenblik van schokkende helderheid wist hij dat hij ging sterven en met dat besef daalde er een afstandelijk gevoel van vrede op hem neer. Het dreunen van zijn bloed in zijn hoofd en borst was niet langer iets van hemzelf en het branden in zijn longen slechts een vage nagalm van de pijn die hij daarvoor nog had ervaren.
Met verbluffende snelheid schoot hij toen plotseling omhoog, alsof hij door een reuzenhand werd opgetild. Het schip was tegen de zeebodem gekaatst en rees weer op door de lucht die in de scheepsromp gevangen zat. Opwaarts verend doorkliefde het schip de vijftig voet tussen de zeebodem en het wateroppervlak.
Toen het schip boven kwam, werd Valentijn de lucht in geslingerd. Hij snakte naar adem, zout water uit zijn longen spuwend en maaiend met zijn armen alsof hij probeerde te vliegen. Toen dook het schip terug de golven in, en terwijl het zich onder hem rechtte, waadde hij naar de reling, waar hij zich wanhopig aan vastklampte. Als een gewond dier helde de Roofvogel over naar bakboord, door het water in het ruim uit evenwicht gebracht.
Valentijn spuwde en hoestte, haalde met brandende longen diep adem en hoestte opnieuw; het laatste water uitrochelend. Hij blies het zilte water uit zijn neus, veegde met één hand zijn gezicht af en keek rond. Alle drie de masten waren verbrijzeld. De fokkemast was boven de grote ra afgebroken en de andere eronder. Het dek lag vol brokstukken, lijken en zeewier. Het kostte hem bijna een volle minuut voordat zijn omgeving tot hem doordrong.
Markus en Caelis hielden zich allebei vast aan wat over was van een lijn van de voorplecht en Brisa omklemde Markus met beide armen rond zijn middel. Ghuda hield nog steeds met zijn ene arm Anthonie beet en had de andere rond een lier geslagen. Vanuit een lelijke hoofdwond liep het bloed over zijn gezicht. Nakur zat verstrikt in de restanten van het want en riep om te worden losgesneden.
Met een schok besefte Valentijn wie hij miste. 'Han!' schreeuwde hij. Ineens begon zijn maag te verkrampen en hij braakte zeewater.
Terwijl het schip kreunend rolde, hees Emus zich overeind vanonder een afgebroken steng en keek rond. Nadat hij de schade in ogenschouw had genomen, kwam hij naar Valentijn en hielp hem overeind. 'Wat een rotzooi,' zei hij en draaide zich om naar het achterschip. 'Meneer Rozemeyer!'
Er kwam geen antwoord. Emus ging zijn schip inspecteren en was al snel weer terug bij Valentijn. 'Verzamel iedereen op het hoofddek en red wat er te redden valt. Neem zo veel mogelijk drinkwater mee naar de sloepen en al het eten dat je kunt vinden. We zinken.'
'Kunnen we verder niet iets doen?' vroeg Valentijn.
Emus schudde zijn hoofd en wendde zich af. Valentijn ging naar Caelis, die Nakur uit de weeflijnen van het want aan het bevrijden was, en zei: 'Iedereen naar het hoofddek. We verlaten het schip.'
Vlug werd het bericht doorgegeven en Markus en Valentijn repten zich naar hun hutten, waar het water al door de dekplanken omhoog kwam. Daar grepen ze uit de puinhoop wat ze konden en renden toen terug naar boven. Caelis had zijn boog met pijlen teruggevonden, keurig beschermd door de hoes van wasdoek, maar Markus' boog was verloren gegaan. In de wetenschap dat ze straks aan land gingen op een vijandige kust, zocht Valentijn zich een weg langs een wirwar van brokstukken en lijken naar Emus' hut. Binnen deed hij het luikje in de vloer open en pakte de buidel met goud die Emus hem had laten zien toen Brisa aan boord was gebracht. Vlug ging hij terug naar de deur, herinnerde zich toen iets en plaste door het stijgende water naar Emus' schrijftafel. In een van de laden vond hij een rood leren logboek. Met de zak goud in zijn hemd en het logboek onder zijn arm verliet hij de hut en zag water stromen. Het schip zonk snel.
Toen hij de ladder naar het hoofddek op stormde, voelde Valentijn weer een steek van pijn in zijn voet en liet hij bijna het logboek vallen. Hij kwam net op tijd aan dek om een paar matrozen vanaf de reling het water in te zien springen. Emus stond vlakbij en wenkte hem.
Bij Emus aangekomen, gaf Valentijn hem het logboek. 'Ik heb het goud uit je hut ook. Dat zullen we vast nodig hebben.'
'Ik dank de goden dat je je hoofd koel hebt gehouden, jongen.' Hij drukte het boek aan zijn borst. 'Hiermee kunnen we op een dag terug naar huis.'
Valentijn klom over de reling en zag slechts vijf voet lager een sloep liggen. 'Emus?' zei hij, omkijkend.
'Ik kom eraan, Tijn.' Hij keek nog eenmaal het dek rond. 'Ik kom eraan.'
Zodra ze in de sloep zaten trokken Ghuda en een van de matrozen zo hard ze konden aan de riemen om de afstand tussen hen en het zinkende schip zo groot mogelijk te maken.
Toen ze nog geen kwart mijl hadden afgelegd, zagen ze de Roofvogel, voorheen de Koninklijke Adelaar, de trots van de Krondorische vloot, op zijn zijkant rollen.
'Verdomme,' zei Emus bitter. 'Het is altijd zo erg om een schip kwijt te raken.'
Waarom wist Valentijn niet, maar hij vond die opmerking ontzettend grappig en hoe hij zijn best ook deed, hij kon zijn lachen niet inhouden. Hij probeerde het uit alle macht, maar korte tijd later rolde hij bijna om van de pret. Emus brieste, maar Brisa en Ghuda deden allebei mee en zelfs Markus kon zich niet beheersen. Nakur zat nooit verlegen om een reden tot lachen, dus hij deed geen enkele poging zijn pret te verbergen, en even later waren de bewusteloze Anthonie en een snuivende Emus de enigen die niet lachten.
'Wat is er verdomme zo grappig?' wilde Emus weten.
'Hoeveel schepen bent u dan al kwijtgeraakt?' vroeg Ghuda. Zijn gezicht zat onder het bloed, maar verder zag hij er prima uit.
'Drie,' antwoordde Emus en toen verscheen er ineens een grijns in zijn baard en raakte ook hij aangestoken door de anderen die bijna door de sloep heen rolden van het lachen.
Van buiten de boot klonk een schorre stem: 'Als jullie klaar zijn met feestvieren daar, kan iemand me dan even een handje helpen?'
Valentijn wierp een blik over het dolboord van de sloep en zag in het water een bekende gedaante die zich vasthield aan een afgebroken ra. 'Han!' riep hij en leunde overboord om zijn vriend in de al volgepakte sloep te helpen.
'Ik dacht dat je was verdronken,' zei Valentijn.
Zijn gezicht vertrekkend vanwege een pijnlijke plek ergens op zijn lichaam zei Han: 'Ik zie dat jullie daar helemaal kapot van waren.' Valentijns gezicht werd somber. 'We waren alleen een beetje licht in ons hoofd na de ramp,' zei hij.
Han knikte. 'Ik werd overboord gesmeten. Ik zag de boeg tegen de bodem slaan en dacht dat jullie allemaal dood waren.'
'Het verbaast me dat we nog met zo velen zijn,' zei Emus. 'Kijk.' Hij wees naar een paar andere sloepen die naar hen toe kwamen. Toen ze binnen gehoorsafstand waren, riep Emus: 'Is meneer Rozemeyer bij jullie?'
Een van de matrozen antwoordde: 'Ik heb gezien dat hij door een ra is onthoofd, kapitein, dus hij is vast en zeker dood.'
'Met hoeveel zijn jullie?'
'Zevenentwintig in deze boot en negentien in de andere, kapitein.'
'Proviand?'
'Geen, kapitein, niets in deze boot.'
Vanuit de andere sloep riep iemand: 'Wij hebben hier een vat varkensvlees en een vat gedroogde appels, kapitein.'
Emus keek rond. 'Nou, we moeten naar de kust. Over een paar uur wordt het donker en ik heb geen zin om hier doelloos rond te dobberen.' De andere boten in positie gebarend zei hij: 'Volg onze koers.'
Ghuda en de matroos begonnen te roeien en Emus zei: 'Caelis, kijk uit naar rotsen voor de boeg. Let op de golven en als het water twee kanten op rolt, zijn daar rotsen onder het oppervlak.'
Kijkend in de richting van de imposante kliffen zei Valentijn: 'Ik vraag me af wat we daarboven zullen aantreffen.'
'Bossen of struikgewas misschien, of een vlakte,' zei Caelis. 'Ergens waar ik op jacht kan gaan.'
'Of misschien ligt er een stad,' opperde Han, die er nog steeds uitzag als een verzopen kat.
'Ergens waar ik een schoon hemd kan krijgen,' zei Brisa.
'En iets te eten,' wierp Nakur op met een halfslachtige grijns.
Ze roeiden langs wat rotsen naar een plek waar het water sneller stroomde en volgden die geul naar de branding, waar ze zich door de golven naar het strand lieten duwen.
'Rotsen!' riep Caelis plotseling. 'Naar rechts!'
Ghuda, die links zat, begon verwoed achteruit te roeien. Ze hoorden een krakend geluid en de boot sloeg vast alsof ze tegen een muur waren gevaren. Caelis en Markus tuimelden over de boeg en Brisa gilde.
Voor in de boot stak een rotspiek niet meer dan een duim naar binnen, maar eromheen stroomde het water naar binnen. 'We zijn lek,' schreeuwde Emus. 'Grijp wat je kunt, eruit en zwemmen!' Hij draaide zich om naar de andere boten. 'We zijn op rotsen gelopen! Uit de buurt blijven!'
De matroos op de boeg van de tweede sloep zwaaide om te laten merken dat hij het had begrepen en met een grote boog gingen ze links om Emus' boot heen.
Valentijn greep een paar waterzakken en sprong overboord. Zonder enige moeite zwom hij naar een punt waar hij kon staan en liep naar de kust. Ook de anderen kwamen probleemloos op het droge.
De tweede boot gleed zijdelings over een onder water liggende rotsrichel en vloekend zagen de matrozen zich gedwongen hun sloep te verlaten. De derde boot werd op tijd gewaarschuwd en kwam zonder schade aan op het strand.
Emus gaf een paar matrozen de opdracht terug te zwemmen om te zien of ze de tweede sloep van de rots richel konden trekken. 'Anders slaat hij in de golven stuk op het steen,' zei hij.
Zo'n vijftien man gingen, uitgeput als ze waren, terug het water in en zwommen naar de boot. Ze trokken en duwden om de Zware sloep van de richel te halen, maar het lukte niet.
Uiteindelijk gebaarde Emus dat ze terug moesten komen. Weer op het strand zei de matroos die vanaf de boeg van die boot met Emus had gesproken: 'Hij heeft water gemaakt, kapitein, en hij zit net zo vast op die richel als een gier op een dooie hond.'
'Verdomme.' Emus draaide zich om en bekeek hun huidige situatie. De schaduw van het hoge klif viel tot in het water en de wind was al koud. 'Ga kijken of je iets kunt vinden voor een flink vuur,' zei hij tegen Valentijn en de anderen. 'Het wordt straks koud en we hebben niet één deken.' Vlug telde hij de overlevenden. Negenenveertig soldaten en matrozen en het groepje van Valentijn: achtenvijftig uit een gezelschap van meer dan tweehonderd. Even deed hij een gebed tot Kilian, de godin der zeelieden, haar vragend om genade voor de omgekomenen. Met een zucht van berusting zei hij toen tegen zijn bemanning: 'Verspreiden over het strand en kijk of er iets nuttigs aanspoelt.' Hij keek even rond. 'Het blijft nog een paar uur licht, dus laten we maar eens onderzoeken waar we zijn.'
De mannen liepen weg over het strand, sommige in noordwestelijke richting, andere naar het zuidoosten langs de rotsen. Een paar gewonden lieten zich zwijgend zakken op het zand en bleven nat en ellendig zitten.
Emus zei tegen Nakur en Ghuda, die de bewusteloze Anthonie nog steeds vasthield: 'Breng hem bij als je kunt, maar help ook zoeken. Ik heb het gevoel dat we alles wat ons van nut kan zijn hard nodig zullen hebben als we het willen overleven.'
Ghuda legde de bewusteloze Anthonie neer en schudde hem heen en weer aan zijn schouder, maar hij verroerde zich niet. Even later stond Ghuda op en liet hem liggen om met de anderen te gaan zoeken naar alles wat op het strand aanspoelde.
'Het spijt me van uw schip,' zei Nakur tegen Emus.
Emus knikte. 'Mij ook.'
Nakur stak een hand in zijn rugzak en trok hem terug alsof hij werd gestoken. 'O, dat is erg,' zei hij.
'Wat?' vroeg Emus.
'Er is een koopman in Ashunta die erg teleurgesteld zal zijn wanneer hij ontdekt dat zijn fruit door zeewater is bedorven.' Droef zijn hoofd schuddend liep het mannetje op zijn o-benen bij de kapitein vandaan en begon tussen de rotsen te zoeken.
Alleen achtergebleven keek Emus naar zijn schip, dat op zijn kant in het water lag, langzaam ondergaand achter de branding. Droeviger dan hij zich in tijden had gevoeld, bleef hij kijken tot het schip onder de golven was verdwenen.