1 Besluit
De uitkijk wees. 'Boot recht vooruit!'
Emus Trask, admiraal van de prinselijke vloot van de Koninkrijkse Marine, riep: 'Wat?'
De havenloods die naast de admiraal stond om de Koninklijke Draak, het vlaggeschip van de Prins van Krondor, naar de paleiskade te sturen, riep naar zijn assistent op de boeg: 'Stuur ze weg!'
'Ze voeren de koninklijke vlag!' riep de assistent-loods, een zuur kijkende jongeman, terug.
Zonder enige plichtplegingen duwde Emus Trask de loods opzij en beende naar de boeg met de zekere tred van iemand die het grootste deel van zijn meer dan zestig levensjaren op zee had doorgebracht. Al bijna twintig jaar zeilde hij met prins Arutha's vlaggeschip Krondor in en uit, en hij kon het schip geblinddoekt aan de wal brengen, maar de gewoonte gebood nu eenmaal dat er een loods aan boord was. De ondanks zijn gevorderde leeftijd nog forse, krachtige admiraal had er een hekel aan het bevel over zijn schip aan een ander over te dragen, zeker als die ander een bedillerig en niet al te vriendelijk staflid van de Koninklijke Havenmeester was. Emus had het vermoeden dat de tweede vereiste voor een positie in die staf een aanstootgevend karakter was. De eerste vereiste leek een huwelijk met een van de talrijke zusters of dochters van de havenmeester te zijn.
Bij de boegreling aangekomen keek Emus omlaag en kneep zijn donkere ogen tot nauwe spleetjes toen hij het tafereel beneden zich zag ontvouwen. Terwijl het schip naar de kade gleed, probeerde een klein zeilbootje van nog geen vijftien voet lengte voor de boeg langs in het gat te varen. Boven aan de mast was op provisorische wijze een vaandel vastgemaakt. Het was een kleine versie van de scheepsvlag van de Prins van Krondor. In het bootje waren twee jongemannen druk bezig met de zeilen en de helmstok, de een om de vaarlijn naar de kade zo recht mogelijk te houden en de ander om een fok op te doeken, beiden schaterlachend om de spontane, zij het onwaarschijnlijke wedren.
'Valentijn!' schreeuwde Emus, en de jongen die de fok liet zakken zwaaide naar hem. 'Idioot die je er bent! We snijden je de wind af! Draai om!' De jongen aan de helmstok keek over zijn schouder naar Emus en wierp hem een brutale grijns toe. 'Ik had het kunnen weten,' zei Emus tegen de assistent-loods. 'Han!' schreeuwde hij vervolgens naar de grijnzende jongen. 'Je bent gek, jij!' Achterom blikkend zag hij dat de laatste zeilen werden gestreken. 'We glijden verder naar de kade. We hebben de ruimte niet om te draaien, al zouden we het willen, en stoppen kunnen we zeker niet.'
Alle grote schepen die de havenstad Krondor aandeden, gingen midden in de haven voor anker om te wachten op de sloepen die ze naar de kade zouden slepen. Emus was de enige die de rang had om de havenloods zodanig te intimideren dat hij toestemming kreeg het schip op eigen kracht binnen te varen, de zeilen strijkend op het moment dat het schip nog net voldoende vaart had om de kade te bereiken. Hij was er trots op dat hij altijd op precies de goede plek kwam om de landvasten uit te gooien, zonder tegen de kade te slaan of gesleept te hoeven worden. In twintig jaar tijd had hij zo al honderd keer aangemeerd, maar nog nooit met een stel krankzinnige jongens die vlak voor de boeg een gevaarlijk spelletje aan het spelen waren. Kijkend naar het bootje, dat nu drastisch vaart minderde, vroeg Emus als terloops: 'Zeg eens, Lourens, hoe voelt het om de man op de boeg te zijn terwijl jullie de jongste zoon van de Prins van Krondor laten verdrinken?'
Alle kleur verdween uit het gezicht van de assistent-loods. Met geknepen stemgeluid krijste hij naar de jongens uit de weg te gaan.
Het tafereel beneden de rug toekerend schudde Emus zijn hoofd.
Leunend tegen de reling streek hij met een hand over zijn bijna kale kop. Het haar dat rondom nog groeide - eens krullend zwart - zat nu achter op zijn hoofd in een zeemansknot. Een tijdlang deed hij zijn best te negeren wat ze aan het doen waren, maar al spoedig gaf hij het op. Hij draaide zich weer om en boog zich over de reling zodat hij langs de boegspriet kon kijken. Beneden leunde Valentijn met zijn volle gewicht op een roeispaan die hij tegen de boeg van het schip had geplaatst, zich met één voet schrap zettend tegen de mast van zijn bootje. Hij keek doodsbenauwd en Emus hoorde hem roepen: 'Han! Draaien naar bakboord!'
Emus knikte met zwijgzame instemming, want als Han hard naar bakboord zwenkte, zou het zeilbootje bij het logge schip vandaan draaien, misschien nog een klap krijgen en zinken, maar dat hoefde de jongens het leven niet te kosten. Als ze onverwachts naar stuurboord zouden zwenken, zou de boot worden vermorzeld tussen de romp van het schip en het snel naderende paalwerk van de kade.
'De prins houdt ons op afstand,' zei Lourens, de assistent-loods.
'Ha!' Emus schudde zijn hoofd. 'Hij laat zich door ons tegen de kade duwen, bedoel je.' Hij zette zijn handen aan zijn mond en schreeuwde: 'Han! Hard bakboord!'
Ten antwoord brulde de jeugdige jonker een krankzinnige strijdkreet, worstelend met de helmstok om de boot recht voor de boeg van het schip te houden.
'Alsof je een bal op een zwaardpunt in evenwicht houdt,' mompelde Emus met een zucht. Aan de hand van de snelheid van het schip en de afstand tot de kade wist hij dat het tijd was om de meertouwen klaar te houden. Hij draaide de jongens weer de rug toe.
Van beneden klonk het opgewonden gejoel en geschreeuw van Han, die zich door het snel voortglijdende schip liet opduwen. 'De prins houdt de boot voorop,' zei Lourens. 'Het kost hem heel wat moeite, maar hij doet het.'
'Landvasten voor en achter klaar!' riep Emus.
De matrozen bij de boeg en op het achterdek pakten de meertouwen om ze uit te werpen naar de mannen die al stonden te wachten op de kade. 'Admiraal!' riep Lourens op zenuwachtige toon.
Emus deed zijn ogen dicht. 'Ik wil het niet weten.'
'Admiraal! Ze hebben het bootje niet meer in bedwang! Ze draaien naar stuurboord!'
'Ik zei dat ik het niet wilde weten!' zei Emus. Hij draaide zich om naar de assistent-loods, die hem in volslagen paniek aankeek terwijl de geluiden van het bootje dat tussen het schip en de kade werd verpletterd in hun oren knarste. Boven het kraken van hout en het breken van planken uit klonken de kreten van de mannen op de kade.
'Mijn schuld was het niet,' zei de assistent-loods.
In Emus' zilvergrijze baard verscheen een gemene grijns. 'Dat zal ik tegen de rechter zeggen als je voor moet komen. Laat nu de touwen maar vastleggen, want anders slaan we tegen de werf.' Toen hij zag dat zijn woorden niet tot de geschokte man doordrongen, riep Emus: 'Boeglijn vast!'
Een tel later gaf de loods op het achterschip het bevel om vast te leggen en de matrozen wierpen het meertouw naar de mannen beneden. Het schip was alle voorwaartse beweging bijna kwijt en bleef stilliggen toen de touwen strak kwamen te staan. 'Alle trossen vast!' riep Emus. 'Loopplank uitleggen!'
Zich omdraaiend naar de kade keek hij omlaag in het kolkende water tussen het schip en de kade. Toen hij luchtbellen tussen het ronddrijvende hout, touwen zeildoek zag, schreeuwde hij: 'Laat een lijntje zakken naar die twee idioten daar beneden voordat ze verzuipen!'
Tegen de tijd dat Emus van boord was, waren de twee druipende jongelingen al op de kade geklommen. Emus liep naar hen toe en nam het doorweekte tweetal in ogenschouw.
Valentijn, de jongste zoon van de Prins van Krondor, stond met zijn gewicht op zijn rechtervoet. De laars aan zijn linkervoet had een hoge hak ter compensatie voor de misvormde voet die hij sinds zijn geboorte al had. Voor de rest zag Valentijn eruit als een goedgebouwde, magere jongen van zeventien. Hij leek op zijn vader met zijn hoekige gelaatstrekken en donkere haar, maar hij miste prins Arutha's felheid, al kon hij diens snelheid evenaren. Van zijn moeder had hij zijn kalme aard en zachtmoedige karakter, waardoor zijn ogen er anders uitzagen dan die van zijn vader, ook al waren ze net zo donkerbruin. De schroom stond er nu overduidelijk in te lezen.
Zijn metgezel was een ander verhaal. Henri, die aan het hof bekend stond als Han omdat zijn vader, de graaf van Ludland, ook Henri heette, stond te grijnzen alsof hij zich nergens voor hoefde te schamen. Hij was net zo oud als Valentijn, maar een halve kop groter. Met zijn rode krullen en rossige gezicht werd hij door de jongere hofdames over het algemeen beschouwd als een knappe jongen. Het was een speelse knaap die zich vaak liet leiden door zijn avontuurlijke karakter. Van tijd tot tijd bracht zijn idee van leuke dingen doen hem buiten de grenzen van het oorbare en meestal ging hij op die uitstapjes vergezeld van Valentijn. Lachend haalde Han een hand door zijn natte haar.
'Wat is er zo lollig?' vroeg Emus.
'Het spijt me van de boot, admiraal,' antwoordde de jonker, 'maar als u de kop van die assistent-loods had gezien...'
Zijn voorhoofd fronsend keek Emus de jongens aan, maar toen kon hij zijn lachen niet meer houden. 'Heb ik gezien. Het was een schitterend gezicht.' Hij spreidde zijn armen en Valentijn gaf hem een onstuimige omhelzing.
'Blij dat je er weer bent, Emus. Jammer dat je het Midzomerfeest hebt gemist.'
'Bah!' zei Emus, met gespeelde afkeer de prins van zich afduwend. 'Je bent helemaal nat. Nou moet ik me omkleden voordat ik naar je vader kan.'
Gedrieën liepen ze in de richting van de werf naast het paleis.
'Is er nog nieuws?' vroeg Valentijn.
'Het is vrij rustig. Handelsschepen van de Verre Kust en uit Kesh en Queg, en het gebruikelijke verkeer uit de Vrij steden. Het is een vredig jaar geweest.'
'We hoopten al op een paar opwindende verhalen vol avontuur,' zei Han op licht spottende toon.
Emus gaf hem plagerig een mep achter op zijn hoofd. 'Ik zal jou eens een avontuur laten meemaken, maniak. Wat dacht je dat je aan het doen was?'
Wrijvend over zijn achterhoofd trok Han een gekrenkt gezicht. 'Wij hadden voorrang.'
'Voorrang?' zei Emus terwijl hij verbaasd bleef staan. 'In de buitenhaven misschien, met genoeg ruimte om te draaien, maar voorrang heb je niet van een driemaster die recht op je afkomt, geen ruimte heeft om te draaien en zeker niet kan stoppen.' Hoofdschuddend hervatte hij de wandeling naar het paleis. 'Voorrang. Hij wel.' Zijn blik ging naar Valentijn. 'En wat deed jij rond dit tijdstip op het water? Ik dacht dat jij moest studeren.'
'De prelaat zit in vergadering met vader,' antwoordde Valentijn. 'Dus toen zijn we gaan vissen.'
'Iets gevangen?'
'De grootste vis die je ooit hebt gezien, admiraal,' zei Han met een grijns.
'Nu hij weer in de baai ligt, zeker,' antwoordde Emus lachend.
'We hebben niets gevangen dat de moeite waard is,' zei Valentijn daarop.
'Nou,' zei Emus, 'ren maar vooruit en trek iets minder vochtigs aan. Als ik me heb omgekleed, ga ik naar je vader.'
'Eet je met ons mee?' vroeg de jonge prins.
'Ik verwacht van wel.'
'Mooi. Grootmoeder is in Krondor.'
Daar klaarde Emus zichtbaar van op. 'In dat geval eet ik naar alle waarschijnlijkheid mee.'
Met de halve grijns die hij van zijn vader had geërfd keek Valentijn hem aan. 'Zo toevallig zal het wel niet zijn dat ze moeder komt opzoeken vlak voordat jij weer terug bent.'
Emus glimlachte slechts. 'Dat is mijn grenzeloze charme.' Met een speelse uithaal naar de hoofden van beide jongens zei hij: 'Wegwezen, jullie! Ik moet me melden bij hertog Govert en daarna ga ik naar mijn kamer om iets passends aan te trekken voor het avondmaal met... je vader.' Hij knipoogde naar Valentijn en beende weg, een opgewekt deuntje fluitend.
Met soppende sokken in hun laarzen repten Valentijn en Han zich naar hun verblijven. Hans kamer lag naast die van Valentijn, aangezien hij officieel diens jonker was.
Het prinselijk paleis van Krondor stond pal aan het water. In vroeger tijden was het het verdedigingsbolwerk van het Koninkrijk aan de Bitterzee geweest. De ligplaatsen van de schepen van het koningshuis waren van de rest van de haven gescheiden door een leeg stuk strand binnen de muren van het paleis. De open ruimte overstekend benaderden Valentijn en Han het paleis vanaf de waterkant.
Scherp afgetekend tegen de blote hemel verrees het paleis majesteitelijk vanaf de top van een heuvel, bestaande uit een reeks gebouwen en gangen rond de oorspronkelijke veste, die nog steeds dienst deed als hart van het complex. Ondanks de veel hogere torens en spitsen die in de laatste eeuwen aan het paleis waren toegevoegd, sprong de oude veste nog steeds in het oog, de toeschouwer op grimmige wijze herinnerend aan voorbije tijden, toen het er nog erg gewelddadig aan toe ging in de wereld.
Valentijn en Han duwden een oude metalen poort open die het keukenpersoneel toegang tot de haven bood. De scherpe geuren van vis, zilt water en teer uit de haven weken voor smakelijker aroma's toen ze bij de keuken kwamen. De jongens repten zich langs het washuis en het bakkershuis, door een kleine groentetuin en langs een stenen trappetje omhoog naar de bedienden-verblijven. Daar namen ze de ingang naar de woonvertrekken van de koninklijke familie om zo min mogelijk kans te lopen op een toevallige ontmoeting met een van de leden uit prins Arutha's staf - of liever gezegd: met de prins zelf.
Aangekomen bij de dienstingang die het dichtst bij hun kamers lag, deed Valentijn die open, precies op het moment dat er twee dienstmeisjes uit het paleis kwamen met bundels linnengoed voor het washuis achter het paleis. Uit respect voor hun zware last ging hij opzij, ondanks zijn rang als prins van het koninklijk huis. Han vergastte beide meisjes, die maar een paar jaar ouder waren dan hijzelf, op zijn versie van een charmante glimlach. Het ene meisje begon te giechelen en het andere keek hem aan met een blik alsof ze een knaagdier in de provisiekast aantrof.
Terwijl de meisjes snel doorliepen, zich scherp bewust van de uitwerking die ze op de twee jongemannen hadden, keek Han zijn metgezel grijnzend aan. 'Die ene heeft wel zin in mij.'
Valentijn gaf hem een flinke duw, zodat hij de deur door struikelde. 'Net zoals ik zin heb in buikgriep,' zei hij. 'Fantast.'
'Nee, echt,' zei Han, de trap naar de woonvertrekken opstormend. 'Ze probeert het geheim te houden, maar ik zie het.'
'Han de rokkenjager,' zei Valentijn. 'Krondor, pas op uw dochters.' Boven aan de trap hield hij de deur op een kier en loerde naar binnen. Toen hij niemand van enige rang bespeurde, rende hij de gang in, Han op zijn hielen. Halverwege de deur naar zijn kamer kwamen ze langs een spiegel en daar ving Valentijn een glimp op van zijn spiegelbeeld. 'Het is maar goed dat vader ons niet heeft gezien,' zei hij.
Valentijn betrad zijn verblijf, bestaande uit twee ruime kamers met enorme kasten en een eigen privaat, zodat hij zijn vertrekken niet hoefde te verlaten om zichzelf te ontlasten. Vlug trok hij zijn natte kleren uit en droogde zich af. Daarop bekeek hij zichzelf in een grote spiegel, een luxe van immense waarde, aangezien hij was gemaakt van verzilverd glas uit Kesh. Zijn spiegelbeeld - dat van een opgroeiende jongeman - toonde een breder wordende borstpartij en schouders. Zijn lichaam was behaard als dat van een man en ook moest hij zich al dagelijks scheren, maar zijn gezicht was nog jong, zonder de karaktertrekken die alleen de tijd erin kon etsen.
Nadat hij zich helemaal had afgedroogd, keek hij naar zijn linkervoet, zoals hij iedere dag van zijn leven had gedaan. Onder aan zijn verder goed gevormde been ontsproot een vleesklomp met kleine uitsteekseltjes in plaats van tenen. Al sinds zijn geboorte was die voet onderworpen geweest aan medicijnen en magie, doch alle genezingspogingen waren mislukt. Ondanks dat hij er net zo veel gevoel in had als in zijn rechtervoet, kon hij er niet mee doen wat hij wilde, omdat de spieren op verkeerde wijze waren vastgegroeid aan botten die de goede vorm niet hadden om hun natuurlijke taken te verrichten. Net zoals de meeste mensen met een levenslange aandoening had Valentijn ermee leren omgaan tot op het punt dat hij er zelden nog iets van merkte. Hij liep maar een klein beetje mank. Hij was een uitmuntend zwaardvechter, misschien zelfs net zo goed als zijn vader, die werd beschouwd als de beste van het Westelijke Rijk. De zwaardmeester van Krondor vond hem nu al een beter schermer dan zijn beide broers op deze leeftijd waren. Hij kon dansen, hetgeen werd verwacht van de zoon van de man die over het Westelijke Rijk regeerde. Het enige wat hij echter niet wist te verhelpen was dat verschrikkelijke gevoel dat hij tekortschoot.
Met zijn bespiegelende karakter en zijn zachte stem gaf hij de voorkeur aan de stille afzondering van zijn vaders bibliotheek boven de onstuimiger activiteiten van andere jongens van zijn leeftijd. Hij was een uitstekend zwemmer, een goed ruiter en een redelijk boogschutter naast zijn bekwaamheden met het zwaard, maar heel zijn leven had hij het gevoel gehad tekort te schieten. Soms bekroop hem onverwachts een vaag gevoel van mislukking of schuld en vaak gaf hij zich over aan somber gepeins. In gezelschap was hij meestal vrolijk en gaf hij blijk van een goed gevoel voor humor, maar als hij alleen was, maakte hij zich vaak zorgen. Dat was de reden geweest voor Hans komst naar Krondor.
Terwijl hij zich aankleedde, schudde Valentijn glimlachend zijn hoofd. Zijn metgezel van het afgelopen jaar, jonker Han, had een abrupte verandering teweeggebracht in Valentijns teruggetrokken manier van doen, want altijd sleepte hij de prins mee voor een of andere absurde onderneming. Sinds de middelste zoon van de graaf van Ludland aan het Krondorische hof was verschenen, was het leven voor Valentijn een stuk opwindender geworden. Door zijn rang en de aanwezigheid van twee wedijverende broers was Han opgegroeid tot een strijdvaardig persoon die gehoorzaamheid verwachtte en nauwelijks acht sloeg op het verschil in rang tussen Valentijn en hemzelf. Alleen een nadrukkelijk bevel bracht Han in herinnering dat Valentijn geen jonger broertje was dat je kon rondcommanderen. Gezien Hans overheersende manier van doen was het prinselijk hof waarschijnlijk de enige plek waarheen zijn vader hem had kunnen sturen om zijn karakter wat te temperen voordat hij een regelrechte tiran zou worden.
Valentijn borstelde zijn natte haar, dat tot op zijn schouders hing in hetzelfde kapsel als dat van zijn vader. Het beurtelings drogend met de handdoek en weer borstelend wist hij er weer enig fatsoen in te krijgen. Hij was jaloers op Hans korte rode krullen. Even afdrogen en borstelen en weg kon hij weer.
Toen Valentijn zich zo toonbaar achtte als hij onder deze omstandigheden maar kon worden, verliet hij zijn kamer. In de gang ontdekte hij dat Han, reeds aangekleed en wel, een nieuw slachtoffer had gevonden. Het dienstmeisje dat hij nu stond op te houden was verscheidene jaren ouder dan hijzelf en duidelijk op weg om een of andere taak te vervullen. Han was gekleed in het groen-met-bruine kostuum van een paleisjonker, aangezien hij in principe deel uitmaakte van de koninklijke paleisstaf, maar binnen een paar weken na zijn komst was hij er al uitgepikt om Valentijns metgezel te worden. Valentijns oudere broers, de tweelingen Borric en Erland, waren vijf jaar geleden naar het koningshof te Rillanon gestuurd, ter voorbereiding op de dag dat Borric de kroon van de Eilanden zou erven. Koning Lyams enige zoon was tien jaar daarvoor verdronken en Arutha en de koning hadden besloten dat Borric de volgende monarch zou worden, ook wanneer Arutha zijn oudere broer zou overleven. Valentijns zuster, Elena, was sinds kort getrouwd met de oudste zoon van de hertog van Ran, waardoor het paleis vrijwel geheel ontdaan was van enig gezelschap van rang voor de jonge prins, tot Han door zijn vader in dienst was gestuurd.
Luidruchtig zijn keel schrapend wist Valentijn Hans aandacht lang genoeg te trekken om het dienstmeisje in de gelegenheid te stellen ervandoor te gaan. Na een hoffelijke buiging voor de prins, gepaard gaande met een dankbare glimlach, snelde ze heen.
Terwijl hij haar nakeek zei Valentijn: 'Han, je moet eens ophouden je rang te gebruiken om de dienstmeisjes te vervelen.'
'Ze vond het niet vervelend -' begon Han.
'Dat was niet zomaar een mening,' zei Valentijn streng.
Het was zelden dat Valentijn gebruik maakte van zijn rang om Han iets te bevelen, maar wanneer hij het deed, wist Han beter dan hem tegen te spreken - vooral wanneer de toon waarop hij sprak zo leek op die van prins Arutha, waaruit duidelijk bleek dat hij geen grapje maakte. De jonker haalde zijn schouders op. 'Nou, we hebben nog een uur voordat we aan tafel gaan. Wat zullen we doen?'
'Werken aan ons verhaal, zou ik denken.'
'Welk verhaal?' vroeg Han.
'Om mijn vader te verklaren waarom mijn boot nu over de helft van de haven verspreid drijft,' zei Valentijn.
Met een zelfverzekerde glimlach keek Han hem aan. 'Ik bedenk wel iets.'
'Je had hem niet gezien?' zei de Prins van Krondor, zijn blik gericht op zijn jongste zoon en de jonker uit Ludland. 'Hoe kan je het grootste oorlogsschip van de Krondorische vloot op nog geen honderd voet afstand nou niet zien?' Arutha, de broer van de koning en de op één na machtigste man van het Koninkrijk der Eilanden, keek door de spleetjes van zijn ogen naar de jongens met een blik die ze beiden goed hadden leren kennen. De magere prins was een kalm, maar krachtig leider die zelden zijn emoties toonde, maar voor zijn directe omgeving, zijn oude vrienden en familieleden, waren de subtiele veranderingen in zijn stemming makkelijk te zien. En op dit moment was hij geenszins geamuseerd.
'Goed verhaal, Han,' fluisterde Valentijn op droge toon tegen zijn broeder in de misdaad. 'Daar heb je duidelijk lang over nagedacht.'
Arutha wendde zich tot zijn vrouw, waarbij zijn afkeuring plaats maakte voor berusting. Prinses Anita keek haar zoon aan met een vermanende blik die echter was getemperd door pret. Ze was boos op de jongens vanwege hun onverantwoordelijke gedrag, maar ze vond de schaamteloos onschuldige houding van Han eigenlijk wel vermakelijk. Al was ze de veertig reeds gepasseerd, ze had nog steeds een meisjesachtige lach, die ze op dit moment met moeite in toom wist te houden. Haar rode haar werd al grijs en in haar sproetige gezicht zaten de rimpels van de jarenlange dienst aan haar land, maar de blik waarmee ze naar haar jongste telg keek was glashelder.
Het was een informele maaltijd, met maar weinig hoffunctionarissen aan tafel. Arutha hield de gebeurtenissen aan zijn hof bij voorkeur zo familiair mogelijk en onderging de verplichte pracht en praal alleen wanneer dat noodzakelijk was. Aan de lange tafel in het familieverblijf van het paleis was nog plaats genoeg voor zo'n zes mensen meer dan er nu zaten. In plaats van de krijgstrofeeën en staatsiebanieren van het Westelijke Rijk die in de grote zaal van Krondor de muren sierden, hingen er in de eetzaal van de familie portretten van vroegere heersers en landschappen van buitengewone schoonheid.
Arutha's plaats was aan het hoofd van de tafel, met Anita aan zijn rechterhand. Heer Govert, de Hertog van Krondor, hoofdbestuurslid van Arutha's regering, zat op zijn gebruikelijke stoel, links van Arutha. Govert was een stille, vriendelijke man, zeer geliefd bij de staf en een kundig staatsman. Voordat hij acht jaar geleden naar Krondor was gekomen, had hij al tien jaar aan het koningshof gediend.
Naast hem was de zitplaats van de prelaat, bisschop Gregorius van de Orde van Dala, het Schild der Zwakken. De hoofdadviseur van de prins was een vriendelijk doch doortastend leraar die ervoor zorgde dat Valentijn, evenals zijn broers voor hem, een brede opleiding genoot en evenveel verstand kreeg van kunst, literatuur, muziek en toneel als van economie, geschiedenis en krijgskunde. Aan zijn gezicht was te zien dat hij in het geheel niet blij was met het uitstapje van de twee jongelieden die aan zijn andere zijde gezeten waren. In de tijd dat hij in overleg met de prins zat, waren de jongens dan wel vrijgesteld van zijn lessen, maar hoorden ze wel te studeren en niet hun zeilboot te pletter te varen tegen de schepen in de haven.
Tegenover de jongens zaten Anita's moeder en Emus Trask. De admiraal en prinses Alicia hadden al jaren een schalkse omgang met elkaar, al werd er aan het hof driftig gefluisterd dat hun relatie veel intiemer was dan ze met hun flirtgedrag wilden doen voorkomen. Alicia was nog steeds een knappe vrouw, van ongeveer dezelfde leeftijd als Emus, en ze straalde werkelijk in zijn aanwezigheid. Anita was duidelijk een kind van haar moeder, al was Alicia's eens rode haar nu grijs. Op haar gezicht was het voorbijgaan van de jaren goed te zien, maar wanneer Emus haar een grapje toefluisterde om haar aan het blozen te maken, kreeg ze met haar fonkelende ogen en verlegen lachje toch een zeer jeugdig voorkomen.
Emus kneep in Alicia's hand en fluisterde iets tegen haar en de douairière lachte zachtjes achter haar servet. Anita glimlachte toen ze het zag, want ze wist nog goed hoe vreselijk eenzaam haar moeder na de dood van Anita's vader was geweest en hoe blij verrast ze na de Oorlog van de Grote Scheuring met de komst van Emus aan Arutha's hof was geweest. Het deed Anita altijd weer plezier om haar moeder te zien lachen en niemand kon haar zo aan het lachen maken als Emus.
Links van de admiraal zat Arutha's militaire leider Wiliam, Ridder-Maarschalk van Krondor, een neef van de koninklijke familie. Neef Wil, zoals iedereen in de familie hem noemde, knipoogde naar de twee jongens. Al twintig jaar deed hij dienst in het paleis en in die tijd had hij meegemaakt hoe Valentijns oudere broers, Borric en Erland, zich op de meest uiteenlopende wijzen de woede van hun vader op de hals haalden. Valentijn daarentegen had zijn vaders boosheid nog nooit weten te wekken. 'Briljante strategie, jonker,' zei Wiliam, reikend naar een snee brood. 'Geen onnodige details te onthouden.'
Falend in zijn poging schuldbewust te kijken sneed Valentijn vlug een stuk lamsvlees af en stak het in zijn mond om niet te hoeven lachen. Even wierp hij een blik op Han, die zijn pret verborg achter een kroes wijn.
'We zullen een geschikte straf voor jullie moeten bedenken,' zei Arutha. 'Iets om de waarde van zowel de boot als jullie eigen huid tot jullie door te laten dringen.'
Vanachter de wijnkroes grijnsde Han even naar Valentijn. De kans was groot dat Arutha door de drukke bezigheden aan het hof het hele voorval zou vergeten. Aan het prinselijk hof was het bijna net zo druk als aan het hof van de koning in Rillanon. Het Westelijke Rijk was eigenlijk een aparte staat, geregeerd vanuit Krondor, met niet meer dan een breed beleid afkomstig van koning Lyams hof. Op een enkele dag kreeg Arutha soms wel twintig tot vijfentwintig vooraanstaande edelen, kooplieden en afgezanten te spreken en vijf tot tien belangrijke documenten te lezen, en daarnaast moest hij zijn goedkeuring verlenen aan alle regionale besluiten die er met betrekking tot het Vorstendom werden genomen. In al die bedrijvigheid was het bestraffen van twee vrijpostige jongens al gauw van ondergeschikt belang en als zodanig naar de achtergrond verdwenen.
De deur van de eetzaal ging open en een jongen in het purper-met -gele livrei van een hofjonker liep naar de Koninklijke Ceremoniemeester, baron Jeroen, om hem iets in het oor te fluisteren. De baron kwam naar Arutha. 'Sire, er zijn twee mannen bij de hoofdingang van het paleis die u willen spreken.'
Arutha wist dat het iets bijzonders moest zijn, aangezien de sergeant van de wacht hen had doorverwezen naar de koninklijke hofmeester, die op zijn beurt had besloten de prins te storen. 'Wie zijn het?' vroeg Arutha.
'Ze zeggen vrienden van prins Borric te zijn.'
Arutha's wenkbrauwen gingen een klein stukje omhoog. 'Vrienden van Borric?' Hij keek even zijn vrouw aan en vroeg toen: 'Hebben ze ook namen?'
'Ze zeiden Ghuda Bulé en Nakur de Isalani,' zei de ceremoniemeester, een bedillerig man voor wie waardigheid en uiterlijk vertoon belangrijker waren dan water en lucht. Op afkeurende toon voegde hij eraan toe: 'Het zijn Keshiërs, sire.'
Terwijl Arutha nog bezig was de boodschap in een bekend kader te passen, zei Valentijn ineens: 'Vader! Dat zijn die twee die Borric hebben geholpen toen hij in Kesh door slavenhandelaars gevangen was genomen! U weet toch nog wel dat hij over hen heeft verteld?'
Arutha knipperde even met zijn ogen, toen wist hij het weer. 'Natuurlijk. Laat hen ogenblikkelijk binnen,' zei hij tegen Jeroen.
De ceremoniemeester gebaarde naar de hofjonker, die meteen vertrok naar de ingang van het paleis.
'Slavenhandelaars?' vroeg Han aan Valentijn.
'Dat is een lang verhaal, maar toen mijn broer negen jaar geleden als afgezant naar Kesh ging, werd hij gevangengenomen door een stel bandieten die niet wisten dat hij van het Koninkrijkse vorstenhuis was. Hij ontsnapte, wist het Keshische hof te bereiken en redde de keizerin het leven. Die twee mannen hebben hem onderweg geholpen.'
Iedereen staarde verwachtingsvol naar de deur toen de hofjonker binnenkwam, gevolgd door een tweetal vermoeide reizigers met vuile kleren. De langste was duidelijk een strijder met zijn oude, verweerde lederen wapenrusting en gedeukte helm. Schuin over zijn rug hing een bastaardzwaard en aan weerszijden van zijn lichaam droeg hij een lange ponjaard 'aan zijn gordel. Zijn metgezel was een klein kereltje met o-benen en een verrassend kinderlijk gezicht, maar moeders mooiste was het beslist niet. Met een sympathieke grijns keek het mannetje verrukt de eetzaal rond. Ze liepen naar het hoofd van de tafel en maakten allebei een buiging, de krijger stijfjes en onbehaaglijk, het mannetje slordig en afwezig.
Arutha stond op. 'Welkom,' zei hij.
In gedachten verzonken bleef Nakur maar rondkijken en na een lang moment van stilte zei Ghuda: 'Neemt u ons niet kwalijk dat we u komen storen, Hoogheid,' - met zijn duim wees hij naar Nakur - 'maar hij stond erop.' Hij sprak langzaam en met een accent.
'Het hindert niets,' zei Arutha.
Uiteindelijk richtte Nakur zijn blik op Arutha, keek hem een ogenblik onderzoekend aan en zei: 'Uw zoon Borric lijkt niet op u.'
Arutha's ogen werden groot van verbazing toen hij zo direct en zonder beleefdheidstitel werd aangesproken, maar hij zei er niets van en knikte slechts. Toen keek de Isalani naar de prinses en weer grijnsde hij een brede reeks scheve tanden bloot, waardoor hij er nog komischer uitzag. 'Maar u bent zijn moeder. Hij lijkt op u. U bent erg knap, prinses.'
Anita schoot in de lach, wierp even een blik op haar man en zei: 'Dank u, meneer.'
Wuivend met zijn hand zei hij: 'Noem me toch Nakur. Eens was ik Nakur de Blauwe Ruiter, maar mijn paard is doodgegaan.' Zijn blik ging weer de kamer door en bleef rusten op Valentijn. Zijn grijns verdween en onderzoekend staarde hij de jongen aan, tot die er haast ongemakkelijk van werd. Toen grijnsde hij weer. 'Hij lijkt wél op u!'
Al die tijd was Arutha als met stomheid geslagen blijven staan. 'Mag ik u vragen wat u hier brengt?' wist hij uiteindelijk te zeggen. 'U bent welkom, want u hebt mijn zoon en het Koninkrijk een grote dienst bewezen, maar... dat was nu negen jaar geleden.'
'Ik wou dat ik het u kon zeggen, sire,' zei Ghuda. 'Ik ben nu al een maand met deze zwakzinnige op reis, maar het enige wat ik uit hem krijg is dat we hiernaar toe moesten om u te spreken en dan weer op reis te gaan.' Nakur had zich weer opgesloten in zijn eigen wereld, schijnbaar gehypnotiseerd door de dansende lichtjes die door de fonkelende kroonluchters op het grote glazen venster achter Arutha's stoel werden geworpen. Na de pijnlijke stilte weer een tijdlang te hebben verdragen, zei Ghuda: 'Het spijt me, Hoogheid. We hadden u niet moeten lastig vallen.'
Arutha zag dat de oude krijger zich geen raad wist met de situatie. Met een blik op diens vervuilde reiskleding zei hij: 'Nee, ik ben het die zich moet verontschuldigen. Alstublieft. U moet uitrusten. Ik zal een paar kamers in gereedheid laten brengen, dan kunt u een bad nemen en genieten van een goede nachtrust. Ik zal voor schone kleren laten zorgen. Morgenvroeg kan ik u misschien helpen met de missie waarop u zich dan begeeft.'
Ghuda wist niet goed hoe hij moest reageren en salueerde maar, zij het wat onbeholpen.
'Hebt u al gegeten?' vroeg Arutha en Ghuda wierp een blik op de vorstelijk gedekte tafel. 'Neemt u plaats, daar op die stoel,' zei Arutha, gebarend naar de lege plaatsen naast Ridder-Maarschalk Wiliam.
Zodra het over eten ging, ontwaakte Nakur abrupt uit zijn mijmerij en haastte zich zonder plichtplegingen naar de aangewezen stoel. Hij wachtte tot de bedienden hem van wijn en voedsel hadden voorzien en viel aan alsof hij was uitgehongerd. Ghuda deed zijn uiterste best om blijk te geven van goede manieren, maar voelde zich duidelijk niet op zijn gemak in het bijzijn van vorsten.
Emus zei iets in een vreemde taal en de Isalani begon te lachen. 'Uw accent is verschrikkelijk,' zei hij in het Koninkrijks, 'maar de grap is goed.'
Daarop schoot Emus in de lach. 'Ik dacht dat ik de taal van Isalan wel aardig sprak,' zei hij tegen de anderen en haalde zijn schouders op. 'Het is alweer bijna dertig jaar geleden dat ik voor het laatst in Shing Lai was. Ik zal de kunst wel verleerd zijn.' Toen richtte hij zijn aandacht weer op de moeder van de prinses.
In gepeins verzonken ging Arutha weer zitten. Op een of andere wijze bezorgden deze twee mannen, de oude krijger en de komische figuur waarover zijn zonen hem hadden verteld, hem een onbehaaglijk gevoel, alsof het ineens kouder in de kamer was geworden. Een voorgevoel? Hij probeerde het van zich af te schudden, maar dat lukte hem niet. Hij gebaarde naar de bedienden om zijn bord weg te halen, want het eten smaakte hem niet meer.
Na de maaltijd ging Arutha naar het balkon dat uitzicht bood op de haven. Achter de dichte deuren waren de bedienden druk bezig om de kamers van de familie in gereedheid te brengen. Emus Trask kwam naar buiten en liep naar de prins, die stond te staren naar de lichtjes rond de haven.
'Je wilde me spreken, Arutha?'
'Ja,' zei Arutha en draaide zich om. 'Ik wilde je om raad vragen.'
'Vraag maar.'
'Wat is er mis met Valentijn?'.
Aan Emus' gezicht was te zien dat hij de vraag niet begreep. 'Waar doel je op?'
'Hij is anders dan de andere jongens van zijn leeftijd.'
'Zijn voet?'
'Dat denk ik niet. Hij is altijd zo...'
'Voorzichtig,' maakte Emus de zin af.
'Ja. Daarom heb ik eigenlijk geen zin om hem en Han te straffen voor die streek van vandaag. Het is een van de weinige keren dat ik van Valentijn hoor of zie dat hij een risico neemt.'
Met een zucht leunde Emus tegen de stenen van de balustrade. 'Ik heb daar nooit veel over nagedacht, Arutha. Valentijn is een goeie jongen - geen schelm of herrieschopper zoals zijn broers dat waren.'
'Borric en Erland waren zulke boeven dat ik blij was met Valentijns teruggetrokkenheid. Maar nu neigt hij steeds meer naar besluiteloosheid en over-voorzichtigheid. En dat zijn gevaarlijke eigenschappen voor een vorst.'
'Jij en ik hebben een hoop doorgemaakt, Arutha,' zei Emus. 'Ik ken je al - hoe lang, vijfentwintig jaar? Jij maakt je altijd de meeste zorgen over de mensen van wie je houdt. Tijn is een goeie jongen en hij wordt een goed man.'
'Dat weet ik niet,' was het verrassende antwoord. 'Ik weet wel dat er geen enkel kwaad in hem schuilt, maar behalve te onbesuisd kan iemand ook te voorzichtig zijn en Valentijn is altijd voorzichtig. En hij wordt nog erg belangrijk voor ons.'
'Een huwelijk?'
Arutha knikte. 'Dit blijft tussen ons, Emus. Keizer Diigaí heeft laten weten dat er nadere betrekkingen met het Koninkrijk mogelijk zijn. Borrics huwelijk met prinses Jasmine was al een stap in die richting, maar het woestijnvolk is een ondergeschikt ras in Kesh. Diigaí denkt dat het tijd is voor een huwelijk met een rasbloed-prinses.'
Emus schudde zijn hoofd. 'Zo'n staatshuwelijk is toch altijd maar een nare zaak.'
'Kesh is altijd al de grootste bedreiging voor het Koninkrijk geweest - behalve dan in de Oorlog van de Grote Scheuring - en we zullen de Keshiërs vriendelijk moeten behandelen,' zei Arutha. 'Als de keizer van Kesh een neef of nicht van Keshischen bloede wil laten trouwen met de broer van de toekomstige koning der Eilanden, kunnen we maar beter erg zeker van onze grensposten zijn voordat we nee zeggen.'
'Valentijn is toch niet de enige kandidaat?'
'Nee, Carlina heeft ook nog twee zoons, maar Valentijn is misschien wel de beste kandidaat - als ik hem tenminste geschikt zou vinden.'
Een tijdlang was Emus stil. 'Hij is nog erg jong.'
Arutha knikte. 'Jonger dan zijn leeftijd. Ik neem het mezelf kwalijk-'
'Dat doe je altijd,' onderbrak Emus met een blaffende lach.
'- dat ik hem te veel heb beschermd. Die misvormde voet... zijn zachtaardige karakter...'
Emus knikte en viel weer stil. 'Hard hem dan,' zei hij toen.
'Hoe?' vroeg Arutha. 'Door hem naar de grensbaronnen te sturen, zoals ik met zijn broers deed?'
'Dat is een beetje te veel van het goede, denk ik,' zei Emus, zijn baard strelend. 'Nee, ik dacht dat je er misschien wel goed aan zou doen om hem voor een poosje naar Martins hof te sturen.'
Arutha zei niets, maar aan zijn gezicht zag Emus dat het idee hem wel aansprak. 'Schreiborg,' zei Arutha zacht. 'Dat zou iets heel anders voor hem zijn.'
'Het heeft Lyam en jou nooit kwaad gedaan en Martin zal er wel voor zorgen dat er niets met hem gebeurt zonder hem te vertroetelen. Hier durft niemand zelfs maar zijn stem te verheffen tegen de "kreupele zoon van de prins".' Arutha's ogen fonkelden bij het horen van die uitdrukking, maar hij zei niets. 'Stuur Martin instructies dat Valentijn zijn slechte voet niet als excuus mag gebruiken. Prins Markus is van ongeveer dezelfde leeftijd als hij en Han, dus als je die onruststoker mee stuurt, heeft Valentijn twee kameraadjes van adel die een tikje ruwer zijn dan hij gewend is. Ze mogen dan misschien doen wat hij zegt, maar erg diep onder de indruk van zijn rang zullen ze niet zijn. De Verre Kust is niets vergeleken bij Hoogstein of IJzerpas, maar nog lang niet zo beschaafd dat Valentijn er niet wat gehard kan raken.'
'Ik zal eerst Anita moeten zien te overtuigen,' zei Arutha.
'Die begrijpt het wel,' zei Emus grinnikend. 'Volgens mij hoef je daar niet eens je best voor te doen. Hoezeer ze die jongen ook wil beschermen, ze zal er de noodzaak van inzien.'
'Die jongen. Weet je wel dat ik maar drie jaar ouder was dan Valentijn toen ik het bevel kreeg over mijn vaders garnizoen?'
'Ik was erbij, ik weet het nog goed,' zei Emus en hij legde een hand op Arutha's schouder. 'Maar jong ben jij nooit geweest, Arutha.'
Daar moest Arutha om lachen. 'Je hebt gelijk. Ik was zo serieus.'
'Dat ben je nog.'
Emus wilde net weglopen, toen Arutha vroeg: 'Ga je met Anita's moeder trouwen?'
Verrast draaide Emus zich weer om. Grijnzend zette hij zijn vuisten in zijn zij. 'Met wie heb jij zitten praten?'
'Met Anita,' zei de prins, 'en zij met Alicia. Er wordt in het paleis al jaren druk geroddeld over jullie twee: de admiraal en de douairière. Je hebt de rang en de staat van dienst. Als je nog een titel nodig hebt, kan ik dat regelen bij Lyam.'
Emus stak zijn handen op. 'Nee, rang heeft er niets mee te maken,' zei hij en vervolgde met gedempte stem: 'Ik heb een leven vol gevaren geleid, Arutha. En telkens wanneer ik aan boord van een schip ga, kan ik niet garanderen dat ik terugkom. Ik kan een kwaaie zijn, en zeker wanneer ik op zee ben. Er is altijd een kans dat ik het niet overleef.'
'Denk je erover om met pensioen te gaan?'
Emus knikte. 'Ik zit al sinds ongeveer mijn twaalfde op zee, behalve dan dat beetje gestoei dat ik met jou en Gys van Bas-Tyra tijdens de Oorlog van de Grote Scheuring heb gedaan. Maar als ik ga trouwen, blijf ik thuis bij mijn vrouw;'
'Wanneer?'
'Weet ik niet,' zei Emus. 'Het is een moeilijke keus. Je hebt zelf ook gezien wat de zee kan doen.' Beiden dachten terug aan hun eerste zeereis samen, toen ze jaren geleden de Straat der Duisternis in de winter trotseerden. Die reis had Arutha veranderd, niet alleen omdat hij op zee de dood in de ogen had gezien, maar ook omdat hij op zijn eerste bezoek aan K:rondor zijn geliefde Anita had ontmoet. 'Het is moeilijk om afscheid van de zee te nemen,' vervolgde Emus. 'Misschien nog één laatste reis.'
'Martin heeft verzocht om hulp bij de voorbereidingen van het nieuwe garnizoen in Barran, ten noorden van Schreiborg,' zei Arutha. 'In de haven ligt de Koninklijke Adelaar, klaar om te vertrekken met wapens en voorraden genoeg om tweehonderd mannen en paarden een jaar lang in alles te voorzien. Waarom ga jij niet? Dan kan je Valentijn naar Schreiborg brengen, verder langs de kust naar Barran varen en een poosje bij Martin en Briana op bezoek gaan voordat je aan de terugreis begint.'
'Een laatste reis,' zei Emus glimlachend, 'terug naar de plek waar mijn geluk me in de steek liet.'
'In de steek?' vroeg Arutha.
'Daar heb ik jou ontmoet, Arutha, en sindsdien bederf je de lol voor mij waar en wanneer je maar kunt.' Het was een oud grapje tussen hen beiden.
'Voor een onverbeterlijke piraat heb je het anders niet slecht gedaan.'
'Och, meer dan je best kun je niet doen,' zei Emus schokschouderend.
'Ga jij je dame maar het hof maken,' zei Arutha. 'Ik zoek de mijne straks ook op.'
Emus gaf Arutha een klap op de schouder en vertrok. Toen hij weer alleen was, richtte Arutha zijn blik andermaal op de lichtjes van de haven, verloren in gedachten en herinneringen. Zijn mijmeringen werden echter al spoedig onderbroken toen hij onverwachts iemands aanwezigheid bespeurde. Hij keek om en zag de rare kleine Isalani naast hem staan, kijkend naar de stad beneden hen.
'Ik moest even met u praten,' zei Nakur.
'Hoe bent u langs de bewakers in de gang gekomen?' vroeg Arutha.
Nakur haalde zijn schouders op. 'Niet zo moeilijk,' was alles wat hij zei. Toen staarde hij voor zich uit, alsof hij in de verte boven het water iets zag. 'U stuurt uw zoon op reis.'
Arutha draaide zich naar hem toe, zijn blik gevestigd op de Isalani. 'Bent u een ziener, een profeet of een magiër?'
Weer haalde Nakur zijn schouders op. 'Ik ben een gokker.' Schijnbaar vanuit het niets toverde hij een spel kaarten te voorschijn. 'Zo kom ik meestal aan mijn geld.' Met een polsbeweging waren de kaarten weer verdwenen. 'Maar soms zie ik dingen.' Een tijdlang was hij stil, tot hij zei: 'Jaren geleden, toen ik Borric ontmoette, voelde ik me tot hem aangetrokken, zodat ik bij hem bleef nadat hij me had geholpen.' Weer zweeg hij even en zonder het te vragen sprong hij toen boven op de stenen balustrade en vouwde zijn benen onder zich. Neerkijkend op de prins zei hij: 'Een hoop dingen kan ik niet uitleggen, prins. Waarom ik bepaalde dingen weet of kan doen - mijn trucjes. Maar ik vertrouw op mijn gaven. Ik ben hierheen gekomen om uw zoon in leven te houden.'
Arutha schudde even zijn hoofd, alsof hij iets wilde ontkennen. 'In leven te houden?'
'Zijn reis voert hem naar grote gevaren.'
'Wat voor gevaren?'
'Weet ik niet,' antwoordde Nakur, de schouders ophalend.
'En als ik hem hier hou?' vroeg Arutha.
'Dat kunt u niet doen.' Nakur schudde zijn hoofd. 'Nee, zo zeg ik het niet goed. Dat moet u niet doen.'
'Waarom niet?'
Nakur zuchtte en zijn glimlach verdween. 'Lange tijd geleden heb ik uw vriend Robert ontmoet. Hij vertelde me over u en over uw leven en wat hij gedaan had om bij u in de gunst te komen. Hij sprak van een man die veel had gezien.'
Arutha's zucht weerspiegelde die van Nakur. 'Ik heb lijken zien opstaan om te moorden en de uitwerking van vreemde magie gezien. Ik heb mensen gekend die op andere werelden zijn geboren. Ik heb met draken gesproken en onmogelijke visioenen bewaarheid zien worden.'
'Vertrouwt u me dan,' zei Nakur. 'U hebt een keus gemaakt. Houd u daaraan. Maar laat Ghuda en mij met uw zoon meegaan.'
'Waarom Ghuda?'
'Om mij in leven te houden,' zei Nakur en zijn grijns keerde terug.
'Borric zei dat u een tovenaar was.'
Nakur trok even zijn schouders op. 'Soms komt het me goed van pas om anderen dat te laten denken. Uw vriend Puc weet dat magie niet bestaat.'
'Kent u Puc?'
'Nee. Maar hij was al beroemd voordat ik Borric ontmoette. Hij heeft een hoop wonderbaarlijke dingen gedaan. En ik heb een tijdje op Sterrewerf gewoond.'
Arutha vernauwde zijn ogen tot spleetjes. 'Ik heb hem al in geen tien jaar gezien. We kregen bericht dat hij was verhuisd naar het Tovenaarseiland en dat hij geen contact met zijn oude vrienden wilde. Ik heb dat verzoek altijd gerespecteerd.'
Nakur sprong van de balustrade. 'Tijd om het naast u neer te leggen. We zullen hem moeten spreken. Zeg uw kapitein dat we op weg naar het westen even bij hem aan moeten.'
'U weet waar ik Valentijn heen stuur?'
Nakur schudde zijn hoofd. 'Toen ik Ghuda na al die jaren weer zag, zat hij te kijken hoe de zon onderging. Op dat moment wist ik dat we uiteindelijk naar het westen zouden gaan, in de richting van het avondrood.' Hij geeuwde. 'Ik ga nu naar bed, prins.'
Arutha knikte slechts en het vreemde mannetje vertrok via de gang die naar het balkon leidde. De Prins van Krondor bleef nog lange tijd zwijgend staan, leunend tegen de balustrade, peinzend over hetgeen was gezegd. Terwijl Nakurs woorden nog nagalmden in zijn hoofd probeerde hij wijs uit het gesprek te worden.
Eén ding wist hij zeker: van iedereen die hem na aan het hart lag, was Valentijn degene die het slechtst voor zichzelf kon zorgen als hij in gevaar kwam.
Het duurde nog vele uren voordat Arutha tenslotte naar bed ging.