13 klim

 

Het vuur doofde.

Brisa sloeg haar armen om zich heen in een vergeefse poging naast de smeulende resten warm te blijven. De anderen zaten rondom twee andere vuurtjes of liepen op en neer langs het strand om warm te blijven. De vorige dag hadden ze de kustlijn in beide richtingen verkend en voorbij iedere bocht hadden ze niets anders aangetroffen dan rots en strand, en een schijnbaar eindeloze muur van steen in hun rug. Het beetje hout dat ze hadden gevonden was nu op en al was het overdag verzengend heet, de nachten waren bitter koud. Er was genoeg aan land gespoeld om van zeilen en kapotte ra's een afdak te bouwen, maar het hout dat van het schip aanspoelde, was zo nat dat het boven het vuur alleen maar smeulde. Het ingepekelde varkensvlees was door het water bedorven, maar de appels waren eetbaar. Ze hadden een redelijke watervoorraad en genoeg geborgen goed om een paar matrozen uit vissen te sturen. Soms vonden ze vissen in de getijdeplassen, maar zonder een pot om ze in te koken, vormden ze schamele kost. Zeevogels waren nergens te bekennen en als er af en toe toch eentje overvloog, leek die niet in de buurt zijn nest te hebben.

In de ochtend van de afgelopen dag was Anthonie bij bewustzijn gekomen, zonder dat hij zich veel kon herinneren van hetgeen er was gebeurd sinds zijn poging om de windstilte-bezwering te verbreken. Het was een hele schok voor hem te ontdekken dat het schip was vergaan en de paniek sloeg toe, tot hem duidelijk werd dat zijn vaardigheden als genezer gewenst waren.

De tweede ochtend brak aan en Emus ging naar Valentijn. 'We gaan hier dood,' zei hij vlak. 'Dit is het meest ontoegankelijke stuk kust dat ik van mijn leven heb gezien.'

'Wat kunnen we eraan doen?' vroeg Valentijn.

'We kunnen niet met achtenvijftig man in één sloep,' zei Emus. 'Dus we hebben twee keuzes. Of we kiezen een groep mannen uit die naar het zuiden roeit, om deze steile wand heen gaat naar wat er hier voor beschaving door mag gaan en terugkomt met hulp voor de anderen, of we proberen allemaal omhoog te klimmen. Of allebei, natuurlijk.'

'Nee,' zei Valentijn. 'We blijven bij elkaar.'

Emus scheen hem tegen te willen spreken, maar schudde toen zijn hoofd. 'Je hebt gelijk. Eén ding is zeker: hier blijven kunnen we niet. Dan gaan we dood van de honger.'

'Laten we dan maar gaan zoeken naar een weg naar boven,' zei Valentijn.

Emus knikte. 'Ik ben hier de oudste en de klim staat me niet direct aan, maar het is het klif of doodgaan.'

Valentijn zuchtte. 'Klimmen heb ik nooit zo veel gedaan. Mijn voet...' Hij draaide zich om naar Caelis en Markus. 'Zou een van jullie een pad omhoog langs het klif kunnen vinden als dat er is?'

Markus fronste zijn voorhoofd, maar Caelis knikte en stond op. 'Welke kant op?'

'Neem jij die kant,' zei Valentijn, wijzend naar het noorden. 'En ga jij de andere kant op,' zei hij tegen Markus. 'Ga niet verder dan een halve dag. Als de zon op zijn hoogste punt staat, kom je terug.'

Ze knikten en vertrokken, doelbewust maar niet te snel om hun energie niet te verspillen. Iedereen hield rekening met honger en Valentijn wist dat ze zonder een nieuwe voedselbron binnenkort allemaal zouden sterven. Minstens twaalf matrozen waren gewond of ziek aan land gekomen, hetzij met water in hun longen, hetzij met interne bloedingen. Nakur en Anthonie deden hun uiterste best om het hen zo gemakkelijk mogelijk te maken, maar zonder Anthonies tas met kruiden konden ze niet veel doen. Valentijn had medelijden met hen. Ook hij was bont en blauwen hij was een van degenen die er het minst erg aan toe was. Het verraste hem dat er niemand zwaarder gewond was, maar toen bedacht hij grimmig dat de zwaargewonden de schipbreuk niet hadden overleefd.

Terwijl Caelis en Markus op zoek gingen, maakten ze de balans op van de dingen die uit het wrak van het schip aan land was gespoeld. Alles bij elkaar hadden ze maar een paar wapens: Valentijn en Ghuda elk hun zwaard, Caelis zijn boog en verder de gebruikelijke verzameling dolken en ponjaards. Er was één zak met harde biscuits die het hadden overleefd in een kleine ton die ze op het strand hadden gevonden, als aanvulling op de gedroogde appels. Overal langs het strand lagen stukken touw, dus stuurde Valentijn de mannen erop af om ze te verzamelen, waarna de betrouwbare stukken werden gescheiden van de touwen die te ver heen waren om het klif mee te beklimmen.

Tot Valentijns ontsteltenis was het hele gezelschap in nog geen uur tijd klaar met inventariseren. Zijn honger negerend nam hij plaats bij het uitgedoofde vuur en wachtte af.

Even later kwam Brisa naast hem zitten, kijkend naar Nakur en Han, die lagen te slapen om zuinig te zijn met hun verminderende energie. Ze keek Valentijn aan. 'Kan ik je wat vragen?'

Hij knikte. 'Ga je gang.'

'Markus...' begon ze en viel stil.

'Wat is er met hem?'

'Jij kent hem goed -' begon ze weer.

Maar Valentijn onderbrak haar. 'Ik ken hem nauwelijks.'

'Ik dacht dat jullie broers van elkaar waren,' zei ze.

'Ik dacht dat jij het wist.'

'Wat?' vroeg ze.

'Wie Markus is.'

'De zoon van een of andere hertog, volgens Han tenminste. Ik wist alleen niet of ik hem wel moest geloven.'

Valentijn knikte. 'Hij is geen broer van me,' zei hij. 'Hij is een neef.'

'En je zei dat je hem nauwelijks kent.'

'Dat is ook zo. Ik kende hem nog maar een paar weken voordat we jou tegenkwamen. Ik woon niet aan de Verre Kust.'

'Waar woon je dan?'

'In Krondor,' antwoordde hij.

Ze knikte. 'Ik hoopte dat je me meer over hem kon vertellen.' Valentijn vond het jammer voor haar, nu hij besefte dat haar plagerijen aan Markus' adres aan een dieper gevoel ontsproten. 'Ik heb geen idee. We komen bijna allemaal uit Krondor. Misschien dat een van de soldaten...'

Ze haalde haar schouders op. 'Maakt niet uit. Waarschijnlijk komen we hier toch niet meer vandaan.'

'Dat moet je niet zeggen!' viel Valentijn uit, op scherpe, bevelende toon.

Met grote ogen keek ze hem aan en Han kwam overeind en vroeg slaperig: 'Wat?'

Hij besefte dat hij erg hard had gesproken. 'Ik bedoel: zeg dat nou niet, ook al denk je het. Wanhoop is een pest. Als we het hier opgeven, gaan we eraan. We hebben maar één keus en dat is verdergaan.'

Brisa liet zich achterover zakken naast de snurkende Nakur. 'Weet ik.'

Het strand links en rechts afspeurend begreep Valentijn dat het nog veel te vroeg was om Markus of Caelis terug te verwachten. Voorlopig konden ze alleen maar wachten.

 

Tegen zonsondergang kwam Caelis in zicht en een paar minuten later naderde Markus vanuit de andere richting. 'Niets wat in de verste verte lijkt op een spoor of zelfs maar een minder lastige klim,' zei Caelis.

 

'Naar het zuiden toe evenmin,' was Markus' verslag.

 

'Dan klimmen we of hier, of verder naar het zuiden,' zei Valentijn.

'Waarom het zuiden?' vroeg de uitgeputte Markus. 'Ik zei toch dat er daar niets was?'

'Omdat we hoe dan ook naar het zuiden moeten. Als de keuze niet uitmaakt, kunnen we beter in de richting van ons uiteindelijke doel gaan.'

Emus knikte. 'Als we iets ondernemen, vind ik dat het beste plan. Laten we maar gaan slapen en vertrekken bij het eerste licht.'

'Goed,' zei Valentijn. 'Eet alles op wat we niet kunnen dragen, zodat we zo veel mogelijk op krachten zijn.'

In het afnemende licht kwamen Nakur en Anthonie aangelopen met wat hout. 'Dit hebben we op de rotsen laten drogen,' zei de kleine Isalani. 'Als we een klein vuurtje hebben, moet het kunnen branden,' voegde Anthonie eraan toe.

Caelis verzamelde de resten van het vuur van de afgelopen nacht, kleine stukjes hout die nog niet helemaal verbrand waren. De houtskool weghakkend maakte hij een klein stapeltje aanmaakhout. Daarop pakte hij zijn mes en een vuursteen die hij altijd bij zich had, en begon vonken te slaan. Al gauw had hij een klein vlammetje, dat hij voorzichtig voedde met grotere stukjes hout tot hij een redelijk vuurtje had gebouwd. Toen werd het hout van Anthonie en Nakur voorzichtig op de vlammen gelegd, en kort daarop hield een flink kampvuur de nachtelijke kou op afstand.

De matrozen kwamen eromheen zitten en met een brandende tak stak Anthonie een eindje verderop een tweede stapel aan, zodat er meer mensen van de warmte konden genieten. Nadat hij samen met Nakur de zieken dichter bij het vuur had gelegd, bereidden ze zich voor op een lange nacht.

Nakur nam plaats naast Valentijn. Niemand had veel zin om te praten en de meesten probeerden te slapen of aten wat ze konden van de harde biscuits, droge appels en half rauwe vis. Zonder enige inleiding zei Nakur: 'Water wordt een probleem.'

'Waarom?' vroeg Valentijn.

'We hebben nergens een drinkwater-bron gezien,' zei Nakur. 'De zakken die we van het schip hebben meegenomen zijn niet genoeg en de tonnen kunnen we niet erg ver meeslepen.'

'En al helemaal niet omhoog langs het klif,' zei Emus.

Valentijn zuchtte. 'Heb je een voorstel?'

Nakur haalde zijn schouders op. 'Laat iedereen zo veel drinken als hij kan voordat we gaan. Dat scheelt. Als we redelijk dicht bij de plek waar Markus is omgekeerd naar boven kunnen, sturen we een paar mannen terug om de zakken opnieuw te vullen. Als we veel verder langs de kust moeten, doen we het met wat we hebben.'

'En eten?' vroeg Valentijn.

'Dat is er morgen niet zo veel meer,' antwoordde Anthonie, plaatsnemend bij het vuur. De vermoeidheid stond op zijn gezicht gegrift. 'Een van de mannen is net gestorven.'

Emus vloekte. Hij riep een paar matrozen naar zich toe en zei: 'Ga wat zeildoek halen. We kunnen hem niet in een lijkwade naaien, maar wikkel hem in het zeil en bind er een touw omheen. Morgen brengen we hem naar de rotsen en begraven we hem op zee - zo ver we kunnen komen.'

De twee mannen knikten en vertrokken om zijn opdracht uit te voeren. Emus' stem klonk oud toen hij zei: 'Er volgen er meer.'

Daarna sprak niemand meer.

 

Anderhalve dag lang sjokten ze langs de kust. Regelmatig liet Valentijn halt houden, want het gebrek aan voedsel, het tekort aan water en de hitte eisten hun tol. Laat op de tweede dag zei Markus: 'Hier ben ik gestopt met zoeken.'

Valentijn voelde de wanhoop over zich neerdalen. Het had hen bijna twee dagen gekost om met de zieken en gewonden de afstand af te leggen waar Markus in zijn eentje een halve dag over had gedaan. Zijn somberheid van zich afschuddend zei hij: 'Ga samen met Caelis op verkenning.' In stilte bad hij dat ze snel een weg naar boven zouden vinden.

Op een sukkeldraf verlieten Markus en de halfelf de uitrustende matrozen. Emus wenkte Valentijn om even met hem mee te lopen en toen ze buiten gehoorsafstand van de anderen waren, zei hij: 'Morgen moeten we naar boven, wat er ook gebeurt.'

'Het duurt niet lang meer of we gaan verzwakken.'

'We zijn al aan het verzwakken,' zei Emus. 'Ook al vinden we een makkelijke weg naar boven, over een dag of twee, drie heeft de helft van de mannen de kracht niet meer om de klim te maken.' Hij balde zijn hand tot een vuist en ontspande hem weer, alsof de spieren stijf waren. 'En misschien ben ik er een van.' Rondkijkend zei hij: 'Mijn hand steekt. Het weer gaat omslaan.'

'Krijgen we storm?'

Emus knikte. 'Gewoonlijk wel. Soms is het gewoon een buitje.'

Met een blik op de donker wordende oostelijke hemel zei Valentijn: 'Over een paar uur is het nacht. Laten we er voor vandaag maar mee ophouden, we zullen de rust hard nodig hebben.'

Emus knikte en ging terug naar de anderen, waar hij de karige rantsoenen liet uitdelen. Onderwijl ging Valentijn naar Han, die zijn zere voeten zat te masseren. Naast hem zat Brisa, haar knieën tot onder haar kin opgetrokken en haar armen om haar benen geslagen, alsof ze het nu al koud had.

'Hoe gaat het?' vroeg Valentijn.

'Mijn voeten doen pijn en ik heb honger,' zei Han. Toen grijnsde hij. 'Dan ben ik toch redelijk uniek in dit gezelschap, hè?'

Ondanks zichzelf glimlachte Valentijn terug. Han was de laatste die zijn goede humeur zou verliezen, wist hij. 'Morgen ben jij de hekkensluiter,' zei Valentijn. 'We moeten het klif op en ik heb in de achterhoede iemand nodig die ervoor kan zorgen dat niemand de moed verliest of opgeeft.'

Han knikte. 'Ik zal doen wat ik kan.'

'En hoe gaat het met jou?' vroeg Valentijn aan het meisje.

'Mijn voeten doen pijn en ik heb honger,' zei ze nors.

Valentijn schoot in de lach. 'Leuk stel zijn jullie.' Hij stond op en ging met een van de anderen praten.

Brisa keek hem na en bleef nog een poos naar hem staren voordat ze zei: 'Hij doet echt zijn best, hè?'

'Dat zit hem in het bloed, denk ik,' zei Han. 'Geboren om te dienen, verplichtingen van de adel en zo.'

'Hij?' zei ze, half spottend.

'Ik ben geen prins. Ik ben de tweede zoon van een lagere edelman, wat inhoudt dat ik nog minder vooruitzichten heb dan de gemiddelde bierbrouwer, tenzij ik mijn lot kan verbinden aan iemand van invloedrijken huize.'

'Hij dan?' zei Brisa, met haar kin wijzend naar Valentijn, haar stem vol ongeloof.

'Ja, spot er maar mee,' zei Han, 'maar Valentijn is een hoop meer dan je denkt. Op een dag is hij een zeer belangrijk en machtig man. Broer van de koning, weet je.'

'Ja, hoor,' zei Brisa.

'Nee, dat meen ik,' zei Han. 'Hij is de jongste zoon van prins Arutha. Echt waar. En Markus is de zoon van de hertog van Schreiborg.'

'Sjofel stelletje edellieden, als je het mij vraagt.'

'Geloof het dan niet. Maar op een dag is hij een belangrijk man.'

Brisa snoof. 'Vooropgesteld dat we zo lang leven.'

Daar had Han niets op te zeggen.

Plots leunde Brisa tegen hem aan. 'Maak je maar geen illusies,' zei ze. 'Ik probeer alleen warm te blijven.'

Gekwetstheid veinzend zei Han: 'O, ik dien ter vervanging van Markus, is dat het?'

'Nee,' zei Brisa met een zucht, 'ik heb er gewoon behoefte aan en bij jou is het veilig.'

'Dit doet pas echt pijn,' zei Han. 'Veilig?'

Brisa gaf hem een maagdelijk kusje op zijn wang. 'Jij hebt ook je charmes, jonker, op een onhandige, jongensachtige manier. Neem het niet te zwaar op. Je groeit er wel overheen.'

Ze nestelde zich in de holte van zijn arm en hij genoot van het gevoel, maar voelde zich toch gegriefd. 'Onhandig?'

 

Caelis en Markus kwamen die nacht niet terug.

Al voor zonsopgang had Valentijn hen allemaal op de been. Nadat ze een uur hadden gelopen, kwam Markus in zicht, wuivend met een hand boven zijn hoofd. Valentijn rende hem tegemoet. 'Hebben jullie iets gevonden?'

'Caelis staat ongeveer een halve mijl verderop. We denken dat daar een weg naar boven is.'

Op zachte toon, zodat de achter hem naderende mannen hem niet konden horen, zei Valentijn: 'We moeten het vandaag proberen. Een hoop mannen zullen het nu al niet meer halen. Langer kunnen we niet wachten.'

Markus keek naar de afgepeigerde groep zeelieden en knikte eenmaal met zijn hoofd.

Het duurde nog even voordat ze bij Caelis waren, aangezien de zieken en gewonden niet zo makkelijk over het strand konden lopen. Valentijn rende door het losse zand naar de halfelf, die wees naar een richel op ongeveer tien voet hoogte en toen een opstapje van zijn handen maakte. Met een duw van Caelis klom Valentijn op de richel en ontdekte een flinke rotspunt met een kleine grot die de klifwand in liep. Markus hielp Caelis omhoog en liggend op de richel stak de half elf zijn hand uit, die Markus met een sprong kon grijpen. Toen ze alle drie op de richel stonden, vroeg Valentijn: 'De grot?'

'Nee,' zei Markus. 'Die is ondiep en gaat nergens heen, maar het is een goede schuilplaats voor degenen die achterblijven.'

'Niemand blijft achter,' zei Valentijn. 'Als we iemand achterlaten, gaat hij dood.'

Markus' toon werd scherp, maar dat was van frustratie, niet van woede. 'Valentijn, sommige mannen kunnen amper lopen zonder hulp! Die kunnen daar niet naar boven!' Hij wees omhoog en Valentijn keek.

Vlak bij de ingang van de grot kwamen twee rotswanden samen in een “v”. Langs een van de wanden ging een smal pad omhoog, de wand volgend en met een zigzag-bocht terug lopend. Vanaf de plek waar ze stonden, kon Valentijn niet zien wat er verderop met de richel gebeurde. 'Zijn jullie daar naar boven geweest?'

'Ik wel,' zei Caelis. 'Hij gaat tot halverwege de klifwand omhoog, maar zo'n zes voet boven de plek waar de richel ophoudt, loopt er een schoorsteen door de rotswand omhoog.'

'Schoorsteen?' vroeg Valentijn.

'Dat is een brede nis in het gesteente,' legde Caelis uit. 'Voor zover ik het heb gezien, is hij tot bovenaan te beklimmen.'

'Hoe dan?' vroeg Valentijn.

'Dat is het zwaarste stuk. Maar als twee of drie van ons met blote handen boven kunnen komen, kunnen we vanaf de klifrand een touw naar beneden laten om de anderen omhoog te helpen.'

'Maar de ernstig gewonden en de zieken redden het niet,' zei Markus. 'Het wordt hard werken in die koker en we kunnen geen vijftien man meer dan driehonderd voet naar boven hijsen. Dat houden die aan elkaar geknoopte touwen niet.'

De wanhoop daalde op Valentijn neer en kwaad schudde hij het gevoel van zich af. 'We doen wat we kunnen. Eerst moeten we iedereen deze richel op zien te krijgen.'

De stenen waarop ze stonden werden heet in de middagzon, dus liet de prins iedereen die dat kon, beschutting zoeken in de grot. Hij nam Emus apart en zei: 'Zodra de zon van de klifwand af is, gaan Caelis, Markus en ik naar boven.'

'Waarom jij?' vroeg Emus.

'Omdat wij drieën nu nog het sterkst zijn van allemaal, als ik me niet ernstig vergis.'

'Maar je hebt nog nooit iets gedaan wat er in de verste verte op lijkt.'

'Hoor eens, vroeg of laat moet iedereen het proberen als hij niet wil doodgaan op het strand. Als ik dan toch op de rotsen te pletter moet storten, doe ik dat liever tijdens het vervullen van mijn plicht dan wanneer iemand me ophijst aan een touw:'

Emus vloekte. 'Jij gaat met de dag meer op je vader lijken. Goed, maar zodra dat touw boven vastzit, gaat Ghuda naar boven.'

'Waarom?'

'Omdat we hem met zijn zwaard hier beneden in ieder geval niet nodig hebben, maar je weet nooit wat er daar boven allemaal zit!' zei hij ongeduldig.

'Goed dan. Maar jij volgt na hem.'

'Eerst mijn mannen,' zei Emus gedecideerd.

Valentijn legde een hand op Emus' schouder. 'Sommigen van hen gaan niet mee. Dat weet je.'

Emus wendde zijn blik af en staarde uit over de oceaan. 'Ik ben hun kapitein. Ik kom als laatste naar boven.'

Iets in Valentijn zei dat het beter was Emus nu niet tegen te spreken. 'Goed, maar je komt wél.'

Emus knikte en liep weg. Valentijn ging terug naar de ingang van de grot en ging daar zitten om te wachten tot de zon niet langer op de rotsen scheen.

 

Nakur kwam naast Valentijn zitten. De prins keek naar de schaduwrand die ongeveer een duim voor de rotswand op het strand viel. 'Ga je zo?' vroeg het mannetje.

Valentijn knikte. 'Nog een paar minuten, als de zon van alle rotsen af is. Het gesteente is nog steeds knap heet.'

'Hoe voel je je?'

Valentijn haalde zijn schouders op. 'Ik heb honger, ik ben moe en ik maak me zorgen.'

'Zorgen?'

Valentijn stond op en beduidde Nakur met hem mee naar buiten te gaan. Terwijl hij deed alsof hij de stand van de zon in ogenschouw nam, zei hij op zachte toon: 'Binnen zitten zeker zes mannen die de klim niet kunnen maken, Nakur, en waarschijnlijk meer.'

Nakur slaakte een zucht. 'Iedereen gaat een keer dood. Dat weten we allemaal. Maar als er iemand in onze nabijheid sterft, baart dat ons altijd zorgen, ook al is het iemand met wie we maar een paar woorden hebben gewisseld.'

Valentijn draaide zijn rug naar de grot en keek omlaag naar het strand en de oceaan erachter. De bries die in de loop van de middag was opgestoken, speelde met het haar dat tot op zijn schouders hing. 'Ik heb de laatste tijd erg veel mensen dood zien gaan. Ik weet niet of ik daar wel aan kan wennen.'

'Mooi zo,' zei Nakur met een grijns. 'Filosoferen is niet zo moeilijk in een luie stoel bij een knappend haardvuur met een glas goede wijn in de hand, maar in het vuur van het ogenblik, wanneer er levens op het spel staan, dan denk je niet na. Dan doe je gewoon.'

Valentijn knikte. 'Ik denk dat ik je wel begrijp.'

Nakur legde een hand op Valentijns arm. 'Weet je waarom sommigen van ons vandaag zullen sterven?'

'Nee,' antwoordde Valentijn bitter. 'Ik wou dat ik het wist.'

'Omdat sommige geesten van het leven houden en andere vermoeid raken.'

'Dat snap ik niet.'

Met zijn ene hand beschreef Nakur een alles omvattende cirkel. 'Leven is spul.'

'Spul?'

'Het spul waar alles van is gemaakt.' Hij keek uit over de oceaan. 'Je ziet het water en de wolken, je voelt de wind, maar er is ook spul dat je niet kunt zien. En sommige sukkels zoals Anthonie houden vol dat dat magie is. Maar al die dingen, van je laarzen tot aan de sterren aan de hemel, is allemaal gemaakt van hetzelfde.'

'Dat spul, zoals jij het noemt?'

Nakur grijnsde. 'Als ik er een elegantere naam voor kon bedenken, zou ik het wel anders noemen. Maar wat dat basisspul ook mag zijn, het is iets wat je niet kunt zien. Het is als lijm: het houdt alles bij elkaar. En één van de manieren waarop het zich manifesteert, noemen wij leven.' Hij keek Valentijn aan. jij hebt in korte tijd veel doorgemaakt en je bent niet dezelfde jongen die nog maar zo kort geleden uit Krondor is vertrokken. Maar je bent nog niet de man die je zult worden. Dus begrijp dit goed: soms komt de dood heel onverwachts en gaan degenen die door Lims-Kragma worden gehaald, onvrijwillig mee naar haar zalen. Dat is het lot. Maar als de geest een keus heeft, zoals de mannen hier hebben, dan moet je die keus accepteren.'

'Ik weet nog steeds niet wat je bedoelt,' zei Valentijn. Op zijn gezicht was te zien dat hij zijn best deed het te begrijpen.

Met zijn hoofd gebarend naar de grot zei Nakur: 'Van sommige mannen daarbinnen is de geest klaar om te sterven. Het is hun tijd om verder te gaan. Snap je?'

'Ik denk het wel,' zei Valentijn. 'Dat is de reden waarom de een die zwaarder gewond is dan de ander het wel haalt en de ander niet?'

'Juist. En daar moet jij je niet verantwoordelijk voor voelen. Het is een keus die iedereen maakt, al zal hij het zelf niet eens weten. Dat valt buiten het rijk van prinsen en priesters. Het is iets tussen geest en lot.'

'Ik denk dat ik het nu wel begrijp,' zei Valentijn. 'Toen het schip de tweede keer onder water ging, kreeg ik zeewater in mijn longen. Ik kon geen lucht krijgen en werd steeds dieper onder water getrokken, en ik dacht dat mijn tijd gekomen was.'

'Hoe voelde je je toen?'

'Vreselijk bang, maar op het laatst, vlak voordat ik weer de lucht in werd geslingerd, werd ik heel kalm.'

Nakur knikte. 'Dat was een les. Maar je tijd was nog niet gekomen. Voor een paar van de mannen nu wel. Dat zul je moeten accepteren.'

'Maar ik hoef het niet leuk te vinden.'

Nakur grijnsde. 'Daarom word jij op een dag vast een goed heerser. Maar voorlopig moet je die klifwand op, nietwaar?'

In de glimlach die Valentijn hem schonk, was zowel zijn opluchting als vermoeidheid te zien. 'Ja. Als ik nu niet ga, ga ik nooit meer.'

'Heb je nog aan de amulet gedacht?' vroeg Nakur.

Valentijn knikte. 'Puc heeft hem aan Anthonie gegeven met de mededeling hem alleen in uiterste noodzaak te gebruiken.' Hij staarde de grot in, alsof hij Anthonie achterin kon zien zitten, bezig met het verzorgen van de gewonden en zieken. 'Dus ik vertrouw er maar op dat hij weet wat de uiterste noodzaak is. Voorlopig denk ik dat alles wat we zonder hulp kunnen overleven niet aan die beschrijving voldoet.'

'Je moet gaan.'

Valentijn keek omhoog en zag dat de zon nu volledig schuilging achter het klif. Hij knikte en liep naar de ingang van de grot. 'Markus, Caelis, het is tijd.'

Lichtvoetig sprong Caelis overeind, pakte een lang stuk touwen rolde het op. Daarna stak hij zijn hoofd en een arm door de lus. Markus en Valentijn deden hetzelfde. Als ze boven waren, zouden ze de drie stukken aan elkaar binden en het touw laten zakken om de weg naar boven te vergemakkelijken voor de anderen. Han kwam bij Valentijn staan en zei: 'Ik wou dat je mij in jouw plaats liet gaan.'

Valentijn grijnsde. 'Jou?' Hij legde een hand op de schouder van zijn vriend. 'Bedankt, maar ik ben niet degene die altijd met klamme handjes op de torentrans van het kasteel stond, weet je nog? Jij hebt nooit goed tegen grote hoogtes gekund.'

'Weet ik, maar als een van ons valt -'

'Er valt niemand.' Valentijn liep langs zijn vriend heen de grot in en zei tegen de groep matrozen: 'Voor zonsondergang zullen we wel boven zijn. Dan laten we het touw zakken en kunnen jullie beginnen met klimmen.' Tegen Emus zei hij: 'Jij bepaalt de volgorde waarin iedereen naar boven gaat en wie de minder gelukkigen helpt. Als we kunnen, wil ik iedereen tegen het vallen van de avond boven hebben.'

Emus knikte, maar ze wisten allebei dat dat onmogelijk was. Een van de matrozen strompelde naar voren, zijn ene been opgezwollen van een gebroken enkel. 's Mans gezicht was asgrauw, maar hij zei kranig: 'Ik zal ervoor zorgen dat er zo veel mogelijk boven komen, Hoogheid.'

Valentijn knikte en liep naar buiten. Over zijn schouder zag hij nog net dat Emus de man zijn eigen dolk gaf en vlug keek hij een andere kant op. Hij wist maar al te goed waarom de man om het wapen had gevraagd. Honger en dorst waren geen prettige doodsoorzaken.

Valentijn besteeg het smalle pad naar de voet van de schoorsteen, waar Caelis en Markus al stonden te wachten. Han kwam achter hem aan.

'Ik ga als eerste,' zei Caelis, 'aangezien ik de meeste ervaring heb. Markus, jij komt als tweede. Valentijn, let goed op waar we onze handen en voeten plaatsen. Sommige dingen die er stevig uitzien, zijn dat niet. In het gesteente zitten spleten waar zich water in verzamelt. Als dat bevriest, zet het uit en kunnen er grote stukken steen los komen te zitten, dus controleer eerst alle uitstekende delen voordat je je gewicht eraan toevertrouwt. Zorg dat je zo veel mogelijk op je voeten klimt, want die zijn gewend je gewicht te dragen. Kies een goed punt om je voeten neer te zetten en duw jezelf omhoog, alsof je trappen loopt. Gebruik je handen alleen om jezelf mee in evenwicht te houden. Trek je zo min mogelijk op aan je armen, want die worden het eerste moe. Als je moe wordt of in moeilijkheden raakt, zeg het dan. We hebben geen haast.'

Valentijn knikte, blij dat de half elf de leiding had genomen. Dit was geen moment om je rang te laten gelden. Zich omdraaiend naar Han zei hij: 'Zodra we het touw laten zakken, roep je de anderen hierheen.' Hij legde zijn hand op Hans schouder en fluisterde: 'En zorg dat Emus vóór jou gaat. Al moet je hem met een stuk steen bewusteloos slaan, laat hem niet bij de gewonden achterblijven.'

Han knikte.

Caelis zette zijn handen aan weerskanten van de schoorsteen, zocht een voetsteun voor zijn rechtervoet en stapte omhoog. Daarna zocht hij op de linkerwand een hogere steun voor zijn andere voet en duwde zich omhoog, zijn been strekkend.

Markus en Valentijn letten goed op en toen Caelis tien voet hoog in de schoorsteen stond, begon Markus aan de klim. Valentijn keek naar de vorderingen van zijn neef en toen deze hoog genoeg zat, zette de prins zijn voet op de plek waar hij de anderen had zien opstappen. Even voelde hij een golf van paniek, want met zijn handen had hij weinig grip. Na een korte aarzeling strekte hij zijn been en bracht zijn linkervoet naar de bult waar hij de anderen op had zien staan. Er schoot een doffe pijn door zijn voet en hij vloekte zachtjes. 'Niet nu, verdomme!'

Markus keek omlaag. 'Wat is er?'

'Niets,' antwoordde Valentijn. Zijn dwarse voet negerend keek hij omhoog, verrast om te zien hoe donker het was in de schoorsteen in vergelijking met de heldere hemel. Hij spande zijn ogen in en keek hoe Caelis en Markus verder klommen. Zoekend op de wanden aan weerskanten naar iets om zich aan vast te houden, herinnerde hij zich Caelis' raad en keek lager, zag een goede plek voor zijn volgende stap en duwde zichzelf omhoog.

Als drie insecten op een muur klommen ze langzaam tegen de rotsen naar boven.

 

De tijd werd een waas, door Valentijn ervaren als een reeks pauzes om naar de anderen te kijken en stukje bij beetje omhoog te klauteren. Driemaal riep Caelis naar beneden om te waarschuwen voor een mogelijke zwakke plek in het gesteente en eenmaal gleed zijn voet uit, waardoor er een lawine van kleine steentjes op Markus en Valentijn neerdaalde. Verscheidene malen hield Valentijn halt om op adem te komen, maar al snel merkte hij dat de belasting op zijn armen en benen daar niet minder van werd. Hij was moe, maar hij richtte zich domweg op de taak om zich schrap te zetten met zijn handen, zijn ene voet hoger te plaatsen en zichzelf een stukje hoger te duwen.

Eenmaal keek hij omlaag, om tot zijn verbazing te ontdekken dat ze nog maar een derde van de afstand hadden afgelegd. Hij besloot dat niet meer te doen en zijn teleurstelling ging gepaard met een steek van pijn in zijn linkervoet.

Ondanks het feit dat hij zich in de schaduw bevond, liep het zweet hem over zijn gezicht, hem tijdelijk verblindend wanneer hij omhoog keek. De noodzaak ervan vervloekend veegde hij zijn ogen af aan zijn schouder.

De tijd verstreek en hij moest zijn best doen om Caelis en Markus bij te houden. Ieder uur bracht hen dichter bij de top, maar net toen hij optimistisch begon te worden, hoorde hij Caelis zeggen: 'We zitten met een probleem.'

Valentijn keek omhoog, maar kon de half elf niet duidelijk zien langs zijn neef heen. 'Wat dan?' riep hij.

'De schoorsteen wordt hier breder.'

'Wat doen we nu?' vroeg Valentijn.

'Het wordt lastig. Als je op dit punt komt, zie je de linkerkant smaller worden en weglopen. Het ziet eruit alsof je maar een klein stukje verder moet reiken, maar dat is gevaarlijk. Je kunt beter iets omlaag gaan, beide voeten aan één kant brengen en jezelf omhoogduwen met je rug tegen de rechterkant en je voeten tegen de linker. Snap je?'

'Ik denk van wel,' zei Valentijn, 'maar ik kijk wel naar Markus.' Geruime tijd bleef Markus roerloos staan en Valentijn voelde zijn armen en benen verkrampen in de positie waarin ze zich bevonden. Hij voelde een steek van paniek toen zijn linkerhand een stukje weggleed over de rotswand en greep zich steviger beet. Diep ademhalend om zichzelf te kalmeren, zei hij zachtjes: 'Laat je concentratie niet verslappen.'

De tijd kroop voort. Nog nooit had Valentijn zich zo moe gevoeld en hij kreeg overal kramp en pijn. Toen zei Markus eindelijk: 'Caelis is langs het brede stuk.'

Omhoog kijkend zag Valentijn zijn neef nog een voet of tien omhoog klimmen en toen zijn rechtervoet stevig tegen de linkerwand zetten, zijn rug tegen de rechter gedrukt. Zich schrap zettend met één been zette hij de andere voet iets hoger en duwde zich met zijn armen naar de nieuwe positie. Het ging erg langzaam, maar Valentijn vond het er niet moeilijk uitzien. Denk niet dat je er al bent, waarschuwde een klein stemmetje.

Toen hij op het punt kwam waar Markus was gedraaid, voelde hij ineens een vlammende steek in zijn linkervoet. 'Verdomme,' zei hij zachtjes en probeerde zijn gewicht erop over te brengen. Zijn linkerbeen trilde en hij moest zijn ogen dichtdoen om zich te concentreren op het aanbrengen van druk. Iedere vezel in zijn lichaam schreeuwde om de voet terug te trekken, maar hij dwong zichzelf door te gaan. Toen stond zijn rechtervoet stevig tegen dezelfde wand en haalde hij zijn gewicht van de linker. Een keer diep ademhalend keek hij naar boven.

Markus draaide net terug naar zijn oorspronkelijke positie toen plots zijn linkervoet uitgleed. Met een schreeuw tastte hij wild om zich heen en ineens hing hij met zijn handen aan een kleine rotsrichel, met zijn voeten schrapend over de gladde stenen wand op zoek naar steun.

Valentijn voelde een steek van paniek in zijn maag. 'Hou vast!' riep hij, dwong de zere spieren in zijn benen en rug in actie en werkte zichzelf door de schoorsteen omhoog.

'Ga terug!' riep Markus. 'Als... ik val... kom ik op jou... terecht.' Aan het gehijg tussen de woorden was te horen dat hij een heldhaftige strijd leverde om zichzelf vast te houden.

Zijn waarschuwing negerend perste Valentijn zich in een roekeloos tempo omhoog. Knipperend met zijn ogen tegen het zand en de steentjes die op hem neer regenden kwam hij steeds dichter bij Markus. Van Caelis kon hij niets zien. Toen hij vlak onder Markus' bungelende voeten kwam, riep hij: 'Blijf even stil hangen!'

Markus hield op met spartelen en Valentijn klauterde nog iets verder omhoog. Voorzichtig legde hij een hand op Markus' laars en zei: 'Niet schoppen, want dan vallen we allebei.' Uit alle macht bood hij weerstand aan de drang zich aan de laars vlak voor zijn gezicht vast te grijpen. Zo stevig als hij kon zette hij zich schrap en plaatste zijn hand onder Markus' rechtervoet. 'Zachtjes duwen!' riep hij.

Markus zette zijn gewicht op de hand van zijn neef. Valentijn vertrok zijn gezicht van inspanning en zijn schouders brandden onder de stof van zijn hemd die langs het gesteente schuurde. Zijn benen trilden en zijn linkervoet leek wel in brand te staan, maar hij hield vol terwijl Markus omlaag duwde.

Plots merkte Valentijn dat hij snel en oppervlakkig hijgde en hij dwong zichzelf diep door te ademen. De tranen liepen over zijn gezicht van de pijn in zijn rug en benen, maar hij hield zich gespannen als een boogpees, stijf als een ijzeren staaf, want als hij ook maar even verslapte, zou dat zowel Markus als hemzelf het leven kosten.

Toen was het gewicht ineens verdwenen en klom Markus verder omhoog. Valentijn smeekte de goden dat hij zich kon ontspannen, maar begreep dat hij zich nu in het gevaarlijkste stuk van de hele klim bevond. Hij moest zich eerst een stukje laten zakken en dan weer naar boven gaan.

Met brandende schouders en benen liet Valentijn zich een paar duim naar beneden glijden en merkte plots dat hij klem zat. 'Eh... Caelis!' riep hij.

'Ja?' kwam de vraag van boven.

'Ik heb een probleempje.'

'Wat is er?' vroeg Markus, omlaag kijkend.

'Mijn voeten staan hoger dan mijn schouders. Ik kan ze niet omlaag doen en ik kan niet hard genoeg duwen om mijn schouders hoger te krijgen.'

'Blijf hangen!' riep de half elf 'Ik ben bijna boven!'

Als Caelis eenmaal boven was, kon hij het touw laten zakken en hem omhoogtrekken, wist Valentijn. Hij hoefde alleen vol te houden.

Traag kropen de seconden voorbij, voor zijn geestesoog als slakken over het tuinpad. Hij hield zijn blik gericht op de rotswand vlak voor zich, want als hij het waagde naar beneden te kijken, kon hij vallen.

De paniek welde weer in hem op en zijn linkervoet deed nu net zo'n pijn als toen hij in Schreiborg geblesseerd was geraakt. Hij wilde zijn kuit ontspannen om zijn ongemak wat te verlichten, maar kon dat niet zonder weg te glijden. Uit wanhoop deed hij zijn ogen dicht en dacht aan Adelinde.

Hij herinnerde zich die laatste avond dat hij met haar in de tuin zat, en dacht aan de ronding van haar boezem tegen de stof van haar japon, de krulletjes in haar haren, goud in het licht van de fakkels. Ze rook naar zomerbloesem en milde kruiden, en haar ogen waren enorme blauwe vijvers. Hij herleefde het ogenblik van hun eerste zoen en voelde haar volle lippen op de zijne. Hij moest naar de top van het klif, hield hij zichzelf voor. Als hij haar ooit terug wilde zien, mocht hij niet vallen.

Plots voelde hij iets in zijn gezicht slaan en hoorde een stem roepen: 'Bind jezelf vast onder je schouders!'

Valentijn deed zijn ogen open en zag vlak voor zich een touw bungelen. Met zijn linkerhand pakte hij het beet en trok. Het touw werd gevierd en hij sloeg het rond zijn middel. De pijn van afgeschaafde huid en brandende spieren negerend drukte hij zijn schouders zo hard mogelijk tegen de rotsen en tastte met zijn rechterhand onder zich naar het touw; trok het toen op en probeerde het zo hoog mogelijk langs zijn rug op te trekken, waarna hij het vastbond. 'Ik weet niet of het houdt.'

'Het is niet ver. Pak het maar met beide handen beet.'

Hij greep het touw met zijn rechterhand en riep: 'Klaar?'

'Klaar,' klonk het antwoord.

Hij liet los met zijn linkerhand en greep naar het touw terwijl zijn voeten van de tegenoverliggende muur gleden. Toen hing hij bungelend aan het touw; dat zich strak trok onder zijn schouders. Met een zwaai belandde hij tegen de rotsen, zijn gezicht stotend. Het touw hield het en hij riep: 'Trekken!'

Sneller dan hij voor mogelijk had gehouden steeg hij op, met ieder bloot stukje huid schrapend langs onverbiddelijk steen. Plotseling was hij boven aan het klif en keek hij recht in twee grote bruine ogen. Geschrokken blatend holde de geit weg terwijl Valentijn over de rand werd getrokken. Hij liet zich wegslepen van de afgrond en bleef liggen op zijn rug, starend naar de blauwe hemel. Even later kwam hij overeind. Op slag verkrampten alle spieren in zijn buik en rug en hij schreeuwde het uit van de pijn.

'Niet bewegen,' waarschuwde Markus. 'Gewoon blijven liggen en uitrusten.'

Valentijn draaide zijn hoofd en zag Caelis een stukje verderop het touw neerleggen. 'Heeft hij me in zijn eentje omhooggetrokken?'

Markus knikte. 'Hij is een stuk sterker dan ik dacht.'

'Ik heb bijzondere ouders,' zei Caelis en zonder nader commentaar pakte hij Markus' touwen maakte dat met een stevige knoop aan het zijne vast. Daarop liet hij het hele stuk door zijn handen gaan, tot hij het helemaal had gecontroleerd op rafels en zwakke plekken en het geschikt achtte voor zijn taak. 'Ik heb het andere stuk ook nodig,' zei hij.

Markus hield Valentijn overeind en al schreeuwde iedere spier in zijn lijf het uit, hij kon zich bewegen. Terwijl Markus het touw van zijn schouder haalde, keek hij rond. Hij lag op een kleine open plek in hoog gras onder een groepje vreemdsoortige bomen met een bast als van dikke bladeren met een omhoog wijzende punt. Zo'n twintig voet boven zijn hoofd groeiden groene bladeren als enorme waaiers in wier schaduw hij lag. Het zachte gemurmel van water verried de aanwezigheid van een vennetje en aan de rand van de open plek stond een groepje geiten, waaronder het beestje dat hem bij zijn komst had begroet.

Met het touw in zijn handen liep Caelis naar de rand. 'Kunnen jullie me horen?' riep hij naar beneden.

Heel vaag hoorde Valentijn een antwoord, al kon hij de woorden niet verstaan. Hij beduidde Markus hem overeind te helpen en zei toen hij stond: 'Ik ben blij dat we dat achter de rug hebben.'

Markus glimlachte, het eerste openlijke blijk van sympathie dat Valentijn ooit van hem had gezien. 'Ik ben blij dat je onder me zat,' zei hij, zijn hand uitstekend.

Valentijn drukte die. 'Graag gedaan, zou ik bijna zeggen, maar dan zou ik liegen.' Hij rolde even met zijn schouders. 'Ik geloof dat er geen plek op mijn lijf is die niet zeer doet.'

Markus knikte. 'Ik weet het.'

'Hoe hoog zijn we geklommen?' 'Nog geen driehonderd voet, denk ik.'

'Ik dacht een paar mijl.'

'Zo voel ik me ook,' zei Markus.

Caelis had beide benen stevig op de grond geplant en riep achterom: 'Ik kan wel wat hulp gebruiken.'

'Jij rust uit,' zei Markus tegen Valentijn en ging Caelis helpen met het touw vasthouden.

Nog geen vijf minuten later verscheen Brisa's hoofd boven de rand. Boven aangekomen stond ze op, klopte het stof van haar kleren en keek Markus glimlachend aan. 'Ik heb in mijn tijd al een hoop geklommen, dus het leek me logisch dat ik als eerste ging. Ghuda is de volgende.'

Valentijn strompelde naar hen toe, ging naast Markus staan en pakte het touw beet. Ook al waren er nog drie anderen, het beetje kracht dat hij nog had om hen bij te staan deed zijn schouders en benen verkrampen, maar hij was vastbesloten te helpen. Een paar minuten later verscheen Ghuda. De grote huurling trok zichzelf over de rand en stond meteen op. 'Ik los jou wel af,' zei hij tegen Caelis. Hij nam diens plaats in aan de kop van het touwen zette zich schrap. 'Als we nog honderd voet touw hadden, konden we het mooi aan die dadelpalm binden.'

'O, is dat het?' zei Valentijn, kreunend van uitputting.

'Ja. Als je wilt zal ik je laten zien hoe je erin kunt klimmen. Er moeten daar dadels zijn. Het mag thuis dan herfst zijn, maar hier is het lente.'

'Ik denk dat ik vandaag wel genoeg heb geklommen,' antwoordde Valentijn.

Er klauterde een matroos over de rand. Toen de zeeman overeind kwam, zei Caelis tegen hem: 'Los Valentijn af.'

Zonder een woord ging de man naar Valentijn en nam diens plaats aan het touw in. Valentijn strompelde naar de rand van het meertje en knielde neer. Zijn hele lichaam protesteerde. Nadat hij een paar flinke teugen had gedronken, hees hij zich overeind, haalde een keer diep adem en keek op. Ineens begon de hemel boven hem te draaien en viel hij in een zwarte put.

 

Valentijn kwam bij in het donker. Boven hem zag hij Hans gezicht, verlicht door vuur. 'Hoe lang?' vroeg hij.

'Een paar uur geleden ben je flauwgevallen. Ghuda zei dat we je maar moesten laten liggen.'

Valentijn kwam overeind in een zittende positie, nog steeds licht in zijn hoofd en van top tot teen gekneusd, maar de gruwelijke krampen die hij had gekregen nadat hij het touw had losgelaten waren verdwenen.

Han hielp hem met opstaan. Valentijn keek rond en zag dat er in het midden van de open plek een vuurtje was gebouwd, waar de mannen rondom zaten te eten. 'Is iedereen boven?' vroeg Valentijn.

Emus kwam naar hem toe. 'Iedereen die meegaat,' zei hij.

Valentijn telde en trof slechts zesenveertig mensen op de open plek. 'Elf man?'

'Zes waren er te ziek om te klimmen,' zei Emus bitter. 'En het touw brak toen de andere vijf eraan hingen. Het werd nacht en ze raakten in paniek en wilden niet meer wachten tot de mannen voor hen boven waren. Drie kon het touw nog wel hebben, maar geen vijf.'

'Caelis en Ghuda hebben het touw zo ver mogelijk laten zakken,' zei Han, 'en ik ben met het afgebroken stuk naar boven geklommen. Ik heb het goed vastgeknoopt en ben toen verder geklommen. Ik ben de laatste die boven kwam.'

'Misschien kunnen we wat eten laten zakken,' zei Valentijn.

'Kom eens even mee,' zei Ghuda tegen hem.

Valentijn keek naar Emus, die knikte. Caelis kwam naar hen toe en met zijn drieën liepen ze door een scherm van hoog gras naar een andere open plek. Met een schok bleef Valentijn staan.

Het grasland liep nog een klein stukje door, maar daarachter lag niets dan zand. Zo ver het oog reikte, scheen het maanlicht op zand. 'De mannen beneden zijn dood,' zei Caelis. 'Dat zul je moeten accepteren. We hebben al het voedsel en water nodig dat we kunnen dragen.'

'Hoe ver?' vroeg Valentijn.

'Weet ik niet,' antwoordde Ghuda. 'Ik zag het pas na zonsondergang, voordat het echt donker werd, maar volgens mij is het een oversteek van drie of vier dagen. Misschien komen we onderweg nog een oase tegen.'

'En dan is er nog iets,' zei Caelis.

'Wat dan?'

Ghuda gaf antwoord. 'Die geiten. Die zijn hier door iemand achtergelaten. De oudere dieren hadden een merkteken in hun oor. De jongen niet.' Hij wreef over zijn grijze baard. 'Ik ben in de Jal-Pur geweest. Als de woestijnbewoners dieren bij een oase achterlaten, is dat omdat dat water het eigendom van een bepaalde stam is. Andere stammen laten die plek dan met rust. Het kan een bloedvete veroorzaken als je zonder toestemming aan het water van een andere stam komt.'

'Denk je dat er iemand hier naar toe komt?' vroeg Valentijn.

'Vroeg of laat,' zei de huurling. 'Ik weet alleen niet of het smokkelaars zijn die van de kliffen gebruik maken of gewoon nomaden die niet van vreemdelingen houden, en ook niet waarom ze hier aan de rand van de wereld een kudde geiten houden, maar ik kan je wel beloven dat ze niet blij zullen zijn te merken dat we hun hele kudde hebben geslacht. En erg lang zullen ze die beesten hier niet onverzorgd achterlaten, want zo'n groep geiten kan deze oase in nog geen jaar tijd helemaal kaal vreten. Die kleine kudde was iemands voedselreserve en ze zullen er niet gelukkig mee zijn dat wij hun voorraden hebben opgegeten.'

'En we hebben met zesenveertig man de beschikking over twee zwaarden, een pijl en boog en vijfentwintig dolken en ponjaards,' maakte Caelis duidelijk.

'Als legermacht stellen we niet veel voor,' gaf Valentijn toe. 'Hoe staat het met voedsel en water?'

'We hebben genoeg dadels, geitenvlees en water voor vijf dagen als we kalm aan doen,' zei Ghuda.

Zich een woestijnwet herinnerend waar hij als kind eens van had gehoord, zei Valentijn: 'Reizen we 's nachts?'

'Gezien onze gezondheid is dat het beste,' antwoordde Ghuda. 'Ik zal iedereen laten zien hoe je overdag moet slapen, dan lopen we 's nachts.'

Valentijn knikte. 'Dan blijven we vannacht en morgen nog hier om op krachten te komen. Morgen bij zonsondergang vertrekken we.'