7 Keuzes
Het regende.
Valentijn werd gewekt door de druppels op zijn gezicht. Hij had diep en droomloos liggen slapen en werd verstijfd wakker, nog steeds uitgeput. Even was hij gedesoriënteerd, toen wist hij ineens weer maar al te goed waar hij zich bevond en wat er was gebeurd.
De wanhoop sloeg toe toen de regen met bakken door de opening boven de gelagkamer kwam. Iedereen die langs de muur of onder de blote hemel had liggen slapen, zocht vlug beschutting bij de anderen die onder de vloer van de bovenverdieping zaten. Het kille gevoel van de regen ging gepaard met een diepgaandere kilte toen de herinneringen aan de gruwelen van de vorige dag terugkeerden.
Ondanks de zware bewolking werd het licht, dus moest de zon al op zijn. Voorzichtig lopend tussen de mensen die droog probeerden te blijven, kwam Han naar hem toe, zijn haar tegen zijn hoofd geplakt. 'Kom, we hebben een hoop te doen.'
Valentijn knikte en stond moeizaam op. Zijn voet deed pijn en hinkend dwong hij zichzelf de stromende regen in te lopen. Binnen een paar tellen had hij geen droge draad meer aan zijn lijf. Het enige voordeel van het noodweer was dat de brandlucht van de vorige avond minder werd.
Door de open deur van de herberg naar buiten lopend, troffen ze Martin, die als enige bescherming tegen de regen een hoes van wasdoek om zijn langboog en zijn koker met pijlen had gedaan. We moeten zo veel bruikbaar hout hebben als we kunnen vinden, jonker,' zei hij tegen Valentijn.
Valentijn knikte en liep naar een drietal mannen, ineengedoken onder een smal afdak dat nauwelijks bescherming tegen de regen bood. 'Jullie drieën,' riep Valentijn boven het geluid van de trommelende regen uit, 'zijn jullie gewond?'
De drie mannen schudden het hoofd. 'Maar we zijn nat van de regen, jonker,' zei een van hen.
'Van werken word je niet natter dan je al bent,' zei Valentijn, hen wenkend mee te gaan. 'Ik heb jullie hulp nodig.'
Een van de mannen wierp een blik op Martin, die eenmaal knikte, waarop het drietal overeind kwam en achter Valentijn aanliep.
De rest van de dag zwierven ze door de ruïnes van Schreiborg, zoekend naar planken en balken die ze konden tillen om naar de herberg te brengen, onderwijl uitkijkend naar grotere balken die ze later konden gebruiken.
Tegen de middag nam het noodweer af. Valentijn en zijn drie metgezellen - een boer wiens huis aan de andere kant van de stad was afgebrand en twee broers die in de molen hadden gewerkt - hadden ook een paar vaten met spijkers en wat onbeschadigd timmermans-gereedschap gevonden, en inmiddels was er genoeg hout om een stok of tien primitieve hutten te bouwen. Een van de twee timmerlieden die de overval hadden overleefd, had het gereedschap bekeken en gezegd dat hij met de hulp van drie gezonde mannen binnen een week tijd het dak van de herberg kon afmaken, vooropgesteld dat er voldoende hout kon worden gekapt. Martin had beloofd dat ze zouden kijken of er nog genoeg bijlen waren om de benodigde bomen te vellen.
Eén feit werd Valentijn die dag overduidelijk: de oude traditie om de jongens van de veste bekend te maken met een veelheid aan ambachten alvorens hen bij het Kiezen aan een meester toe te wijzen, bleek nu een zegen. Al waren de mannen geen timmerlui of metselaars, van de basisprincipes van die stielen waren ze goed op de hoogte en ze bleken zich de dingen die hun als kinderen was geleerd verrassend goed te herinneren.
Tegen het vallen van de avond rolde Valentijn bijna om van vermoeidheid en honger. Voedsel zou binnenkort een probleem gaan vormen, maar voorlopig had iedereen dankzij de mensen van het vissersdorp ook de tweede avond genoeg te eten. Tijdens de maaltijd kwam een soldaat de herberg binnen, leunend op een primitieve kruk. Hij hinkte naar Martin en meldde dat er bij de rivier zes paarden waren teruggevonden. Martin keek blij verrast op bij het horen van dat nieuws. Nu kon hij een kleine wacht laten patrouilleren en een ijlbode naar baron Bertram sturen. Die middag was er al een vissersboot naar Cars op weg gegaan, maar het zou nog dagen duren voordat die op de plek van bestemming aan zou komen.
Han kwam naast zijn vriend zitten en zette zijn lepel in een kom hete stoofpot. 'Ik had nooit gedacht dat vis zo lekker kon zijn,' zei hij tussen twee happen door.
'Dat komt omdat je honger hebt,' zei Valentijn.
'Nee, echt?' kaatste Han terug met een bittere noot in zijn stem.
'Ik heb hier ook niet om gevraagd, Han,' zei Valentijn, 'dus reageer je humeur niet af op mij, dan doe ik dat ook niet bij jou.'
Han knikte. 'Neem me niet kwalijk,' zei hij.
Een tijdlang staarde Valentijn voor zich uit. 'Denk je dat we hen ooit nog terug zullen zien?' vroeg hij toen.
Han slaakte een zucht. Hij hoefde niet te vragen wie Valentijn bedoelde. 'Ik heb vandaag Martin met Markus horen praten. Als Bertram snel genoeg bericht naar Krondor kan sturen, kan onze vloot Durbin blokkeren voordat de overvallers daar terug zijn. Ze denken dat je vader de gouverneur van Durbin kan dwingen alle gevangenen over te dragen.'
Ook Valentijn zuchtte. 'Ik wou dat Emus terug was. Van dat soort dingen weet hij alles af. Hij was vroeger zelf een Durbinese kapitein.'
'Ik wou ook dat hij er was,' zei Han. 'Een hoop dingen die hier zijn gebeurd slaan nergens op. Waarom moeten ze zo veel mensen doodmaken en alles platbranden?'
Rondkijkend naar het erbarmelijke gezelschap in de herberg moest Valentijn dat met hem eens zijn. Toen viel hem ineens iets op. Waar is Caelis? Ik heb hem niet meer gezien sinds Charlie is gestorven.'
'Hij is terug naar Elvandar,' antwoordde Han. 'Hij zei dat hij zijn moeder moest vertellen wat er was gebeurd.'
Plots schrok Valentijn. 'Goden! En zijn grootouders?' Valentijn had Magya en Megar niet bij de overlevenden aangetroffen.
Volgens mij heb ik Megar vandaag aan de andere kant van het vissersdorp gezien. Hij leek er tenminste wel op. Hij was toezicht aan het houden op het bereiden van deze maaltijd voor iedereen.'
Voor het eerst sinds ze voor de jacht waren vertrokken, moest Valentijn lachen. 'Dat zal hem dan wel geweest zijn.'
Joris, een hofjonker die voor huisknecht Samuel had gewerkt, kwam door de drukke gelagkamer aangelopen en ging naast de twee jonkers zitten. Gedrieën pratend over hun waarnemingen van die dag, schetsten ze een somber beeld. De hele kasteelstaf, behalve Megar, Magya, een andere kok en een keukenhulp, twee andere jonkers en een handjevol hofjonkers en bedienden, was tijdens de overval vermoord of kort daarna aan hun wonden bezweken. De afgelopen nacht en ochtend waren er nog eens twaalf soldaten aan hun verwondingen overleden en veel stadsmensen waren ziek of gewond.
Na de maaltijd gingen Valentijn, Han en Joris naar Martin, die in gesprek was met Markus en Anthonie. 'Hebben jullie gegeten?' vroeg Martin toen hij de jongens zag aankomen.
Ze knikten alle drie en Martin zei: 'Mooi. De regen heeft overal de brand geblust, dus bij het eerste licht gaan we naar het kasteel om te kijken wat er gered kan worden. Ga nu maar slapen.'
Valentijn en Han zochten in de gelagkamer naar een plekje om te slapen en zagen aan de andere kant bij de muur een lege plaats. Met zijn drieën stapten de jongens voorzichtig over de slapende stadsbewoners heen ernaartoe. Korte tijd later nestelde Valentijn zich tussen Han en een oude visser die luid lag te snurken. In plaats van zich te storen aan het kabaal was hij blij met de geborgenheid en de warmte.
De dagen verstreken en het leven in Schreiborg hervatte zijn loop. De timmerman en zijn helpers waren klaar met het dak van de herberg, waar het hoofdkwartier van de hertog werd gevestigd, al weigerde Martin te slapen in een van de kamers op de bovenverdieping, omdat de zieken en gewonden veel harder toe waren aan een warme, beschutte plek. Inmiddels waren er omstreeks honderd burgers en soldaten gestorven aan hun wonden of ziekte, ondanks het deskundige ingrijpen van Anthonie en Nakur. Bericht van de tragedie had op een of andere manier de verre abdij van Silban, aan de rand van Elvandar, bereikt en er waren zes monniken van die orde gekomen om te helpen.
Han was de onofficiële herbergier geworden, aangezien de man die de nieuwe herberg had laten bouwen tijdens de overval was omgekomen. Hij verdeelde het eten dat er was, suste ruzies en voerde een ordentelijk huishouden. Ondanks zijn zorgeloze houding van voor de overval, toonde Han een onverwacht talent voor onderhandelen en bemiddelen te bezitten. Met al die emotioneel afgetobde, opvliegende mensen in Schreiborg was Valentijn diep onder de indruk van zijn kunnen. Han verstond de kneep om het redelijke naar boven te brengen in mensen die niet in de stemming waren om redelijk te reageren. Valentijn nam er goede nota van dat Han op een dag, wanneer de wereld weer wat normaler geworden was, een waardevol bestuurder aan het Krondorische hof kon worden.
Valentijn was met Martin en Markus meegegaan naar de veste, waar niets van heel was gebleven. Vanwege de nafta waarmee de brand was aangestoken en de brandbare materialen van de veste was het vuur zo fel geworden dat het alles op zijn pad had verteerd. Zo heet waren de vlammen geweest dat veel van de eeuwenoude stenen waren gebarsten of ontploft, en zelfs de metalen fakkeldragers aan de muren waren gesmolten.
Lopend door de zwartgeblakerde gangen hadden ze op de bovenste verdieping niets herkenbaars terug kunnen vinden. Martin en Markus hadden lange tijd gedraald bij de deur naar Margreets kamer, kijkend naar de geschroeide en gebarsten vloertegels en de gesmolten stukken van de scharnieren waaraan de deuren hadden gehangen. Van de gestorvenen was geen spoor, aangezien de intens hete vlammen zelfs hun botten tot zwarte as hadden gereduceerd. Aan een paar plasjes metaal, nu in het steen gehard, was te zien waar wapens hadden gelegen.
In het laagste kelderniveau hadden ze wat bruikbare voorraden gevonden: stukken stof, mantels, dekens die naar rook stonken, en verscheidene kisten met oude kleren, laarzen en riemen.
Han vond noodrantsoenen. Martin inspecteerde het voedsel en merkte op dat het er al sinds de Oorlog van de Grote Scheuring moest staan. De gedroogde repen rundvlees waren zwart geworden en hard als oud leer. Het roggebrood kruimelde als droge klei. Maar drie van de vaten waren van latere datum en verzegeld met papier en was. Toen er een werd geopend, bleken er nog steeds eetbare, gedroogde appels in te zitten. En tot ieders plezier kwamen er ook zes vaatjes Keshische brandewijn te voorschijn. Alles werd onder Valentijns toezicht naar de stad gebracht.
Toen ze het kasteel verlieten, was Valentijn stil. Hij had gewacht tot Martin of Markus iets zou zeggen over de dood van de hertogin, maar noch echtgenoot, noch zoon sprak een woord.
Langzaam begon het stadje zichzelf te genezen. Een tweede gebouw werd voltooid, toen een derde. Wie gezond werd, werkte hard mee, het herstel bespoedigend.
Later in de week kwam Caelis terug, vergezeld van een compagnie elfen, beladen met wild. Zes van hen droegen drie herten aan palen, schoongemaakt en wel, en de andere zes hadden kwartels en konijnen bij zich, aan de poten gebundeld. De hongerige bevolking van Schreiborg bedankte de elfen en begon meteen met het bereiden van het vlees.
Caelis bracht een uur met zijn grootouders door en kwam toen eten bij Martins groepje. Terwijl Valentijn en Han zaten te kauwen op een stuk hertenvlees, zei de jonge halfelf: 'Mijn moeder en vader hebben zeer geschokt gereageerd op deze overval en ik heb nog meer slecht nieuws. Jullie fort in Barran is ook overvallen.'
Martins ogen werden groot. 'Emus?'
Caelis knikte. 'Zijn schip ook, al heeft hij zich weten te verdedigen tegen de plunderaars die het in brand wilden steken. Hij heeft de schade hersteld en zal over een dag of twee hier zijn.'
'Naarmate we meer te weten komen, wordt het allemaal steeds onduidelijker,' zei Martin. 'Waarom zouden slavenhandelaars een garnizoen soldaten overvallen?'
'Mijn vader denkt om te voorkomen dat u hen achterna zou gaan,' opperde Caelis.
Martin schudde zijn hoofd. 'Waarom zouden we hen wekenlang tot in Durbin achterna zitten als we via Bertrams duiven bericht kunnen sturen naar Krondor om hen de weg af te snijden?'
Op Caelis' gezicht verscheen een zorgelijke uitdrukking. 'Jullie hebben nog geen bericht uit Cars ontvangen?'
Martin legde zijn ribstuk neer op zijn bord. 'Goden! De pakketboot uit Cars. Die is nooit aangekomen.'
'Als Bertram is overvallen...' zei Markus.
Martin stond op en keek de kamer door. De eerste soldaat die hij zag, riep hij naar zich toe. 'Bij het eerste licht moeten er twee ruiters op weg naar Cars. Als ze koeriers uit Cars tegenkomen met berichten over een overval aldaar, moeten ze verder naar Tolburt in Tulan. Ik wil zo snel mogelijk een volledig verslag van wat er is gebeurd.' De soldaat salueerde en liep naar buiten, waar de teruggevonden paarden stonden vastgebonden. Er waren genoeg losse onderdelen gevonden om tuigen voor twee ruiters te verzorgen.
Martin ging weer zitten en op dat moment kwamen Ghuda en Nakur de herberg binnen. Meteen liepen ze op de hertog af en de kleine Isalani zei: 'Ik denk dat de meeste zieken en gewonden nu wel buiten levensgevaar zijn.'
'Eindelijk eens goed nieuws,' zei Markus.
Martin beduidde hun plaats te nemen om wat te eten en verviel weer in gepeins. 'Ik heb het akelige gevoel dat deze overval het begin is van iets veel ergers,' zei hij uiteindelijk.
'Ik heb vaker het werk van Durbinese slavenhandelaars gezien, mijn heer,' zei Ghuda, 'en dit is heel anders. Dit was slachtwerk.' Hij schudde zijn hoofd. 'Voor de lol, als je het kan geloven.'
Alsof hij hoofdpijn had sloot Martin een ogenblik zijn ogen. 'Ik heb me sinds de Oorlog van de Grote Scheuring niet meer zo ongemakkelijk gevoeld,' zei hij toen.
'Denk je dat de Tsurani zich weer tegen ons keren?' vroeg Markus.
'Nee,' zei Martin, zijn hoofd schuddend. 'Daar heeft de Vrouwe van het Keizerrijk de touwtjes te strak voor in handen. Sinds haar zoon keizer is geworden, heeft ze zich een sluwe handelspartner getoond, maar ook een eerlijke. Een paar kooplieden die zonder vergunning door de scheuring weten te glippen om aan metaal te kunnen komen, dat wil ik wel geloven. Maar dit' - zijn hand beschreef een boog die de hele stad omvatte - 'slaat nergens op, als het Tsuranese vogelvrijen waren.'
'Charlie zei dat sommige plunderaars Tsurani waren, vader,' merkte Markus op.
'Hoe noemde hij hen?' vroeg Ghuda. 'Tong?'
'Brimanu Tong,' zei Nakur. 'Dat betekent Gouden Storm Broederschap.'
'Spreek jij Tsuranees?' vroeg Martin.
Nakur knikte. 'Een beetje. Het waren huurmoordenaars. Tsuranese Nachtraven als u wilt: gildelieden die moorden tegen betaling. Vijftien jaar geleden heeft de Vrouwe van het Keizerrijk de machtigste Tong, de Ha-moi, vernietigd, maar er zijn er nog meer.'
Martin schudde zijn hoofd en kneep in de brug van zijn neus. Wat heeft dit toch allemaal te betekenen?'
'Het betekent dat je diep in de problemen zit, mijn vriend,' klonk een vertrouwde stem vanuit de deuropening van de herberg. Iedereen keek om en zag de buikige omvang van de man die naar binnen stapte.
'Emus!' riep Martin. 'Je bent er eerder dan ik dacht.'
'Ik heb iedere vierkante duim zeil die ik had gehesen en de mannen laten werken tot ze erbij neervielen,' zei Trask. Door de gelagkamer lopend trok hij zijn oliejas uit, die hij op de grond liet vallen toen hij naast Martin plaatsnam.
'Wat is er in Barran gebeurd?' vroeg de hertog.
Emus trok zijn wollen muts van zijn hoofd, stopte hem in zijn zak en nam de mok hete thee aan die hem door Han werd aangeboden. Waar Han de thee vandaan had gehaald wist niemand, maar in de koelte van de avond was iedereen er blij mee. 'Zeven nachten geleden werden we overvallen,' begon Emus. 'Dat was denk ik de nacht voordat ze hier kwamen.' Martin knikte. 'Sinds ik in de oorlog die Tsurani tegen het lij f ben gelopen, heb ik altijd een extra wacht uit staan als ik 's nachts voor anker lig. Dat was maar goed ook, want het grootste deel van de wacht was al dood voordat er alarm kon worden geslagen. Maar een van mijn mannen heeft ons nog op tijd gewaarschuwd en we hebben al die schoften die mijn schip in brand wilden steken koud gemaakt.' Hij zuchtte. 'Het garnizoen had beduidend minder geluk. We waren al bijna klaar met het uitladen van de wapens en voorraden; de volgende dag zou de laatste zijn geweest. Jouw Ridder-Luitenant Edwin had het werk aan de palissade stilgelegd om te helpen met uitladen, zodat de poort nog niet klaar was. Voordat ze alarm konden slaan waren de overvallers in de kazerne al aan het moorden. Toch hebben we die schoften flink laten bloeden voordat ze het fort in brand staken.'
'Het fort is afgebrand?' vroeg Markus.
'Tot de grond,' bevestigde Emus.
'En het garnizoen?' vroeg Martin.
'Ik had geen keus. Ik heb de mannen mee teruggenomen.'
Martin knikte. 'Hoeveel overlevenden?'
'Iets minder dan honderd,' zei Emus met een zucht. 'Het spijt me dat ik het moet zeggen. Edwin is hen nu aan het ontschepen. Zodra hij hier is, krijg je van hem een volledig verslag. We hebben nog wat spullen uit de puinhopen gehaald en dan was er nog het beetje dat nog niet was uitgeladen, maar het merendeel van de wapens en de voorraden is vernietigd. Er was geen fort meer en de winter is op komst, dus leek het me verstandig het hele project af te blazen tot volgend voorjaar.' Emus wreef met een hand over zijn gezicht. 'En als ik hier in de stad rondkijk, kun je iedere man gebruiken die je kunt krijgen.'
'Dat is zeker zo,' zei Martin. Hij bracht Emus op de hoogte van de dingen die ze van de overval wisten en terwijl hij de feiten opsomde, betrok Emus' gezicht. Toen Martin toekwam aan de beschrijving die een van de vissers had gegeven van de boten waarmee de overvallers aan land waren gekomen, zei Emus: 'Maar dat slaat nergens op!'
'Je bent niet de eerste die dat zegt, Emus,' zei Markus.
'Ik bedoelde niet alleen de overval,' zei Emus. 'Maar goed, ga verder.'
Martin hervatte zijn relaas van het gebeurde. Het duurde een half uur om het hele verhaal te vertellen en toen Martin uiteindelijk zweeg, stond Emus op en probeerde over de druk bezette vloer van de herberg te ijsberen, met een hand wrijvend over zijn bebaarde kin. 'Naar wat je me hebt verteld,' zei hij tenslotte, 'moeten er zo'n duizend man betrokken zijn geweest bij alleen al dit deel van de klus.'
'Klus?' vroeg Han.
'Taak, karwei, onderneming,' vulde Nakur grijnzend aan. 'Crimineel idioom.'
'O,' zei de jonker.
'Ja, en?' vroeg Markus.
Emus keek hem aan. 'Dat betekent dat er minstens zes, maar waarschijnlijk zelfs zo'n acht Durbinese kapiteins hebben samengewerkt. Sinds ik daar ben weggegaan, is dat nog nooit gebeurd.'
'Echt waar?' zei Martin droog. Emus' verre verleden was hem bekend. Vroeger was Emus de meest gevreesde piraat op de Bitterzee geweest: Kapitein Schendert, de Dolk van de Zee. Met het verstrijken der jaren was Emus' persoonlijke geschiedenis, zoals hij die vertelde, nogal eens veranderd en tegenwoordig ging hij er prat op te kunnen zeggen dat hij als kaperkapitein had gewerkt voor de gouverneur van Durbin.
'Ja, echt waar!' zei Emus. 'De Kapiteins van de Kust zijn knap lastige jongens die zo goed als nooit met elkaar samenwerken. De enige reden dat ze in de stad mogen blijven is dat ze Queg op afstand houden en dat vind Kesh allang goed, want het keizerrijk heeft geen zin om te betalen voor een vloot daar.' Naar Martin wijzend vervolgde hij: 'En als admiraal van jouw broer voel ik me meer op mijn gemak met tien ruziënde piraten-kapiteins die ik in Durbin persoonlijk de huid vol kan schelden dan met een Keshisch eskader. Politiek, mijn beste Martin, kan iedere schurk aanzien geven.'
'Dus ze hebben hun gewoonlijke geschillen opzij gezet en voor één vangst de handen ineengeslagen?' vroeg Ghuda.
Emus schudde zijn hoofd. 'Niet erg waarschijnlijk. Een overval op Cars en Schreiborg? En het nieuwe fort in Barran? Ik wed dat er ook in Tulan geen zeewaardig schip meer heel is.' Hij sloeg met zijn hand op de tapkast, waar hij tegenaan leunde. Wat ik zou geven voor een glas brandewijn,' mompelde hij.
'Wel,' zei Han, 'ik had hem eigenlijk bewaard voor Anthonie en Nakur, zodat die nog wat voor de zieken hadden...' Hij dook onder de tapkast, kwam boven met een klein flesje Keshische brandewijn en schonk een glaasje in.
Emus sloeg het achterover en zei smakkend met zijn lippen: 'De hemel zal je ervoor bedanken, jongen.' Terugkerend naar Martins kring knielde hij neer. 'Hoor eens, dit waren geen overvallers uit Durbin.'
'Maar die slavenhandelaars -' protesteerde Markus.
'Kan me niet schelen,' zei Emus met opgestoken hand. 'Dat is een vals spoor, knul. Slavenhandelaars besluipen een dorp, vallen aan en stelen de gezonde kinderen en sterke mannen en vrouwen. Die branden niet de hele boel plat. Die voeren geen complete oorlog en die laten het wel uit hun hoofd om het nichtje van de koning te ontvoeren. Daar krijgen ze veel te veel last mee.' Hij wreef weer over zijn kin. 'Als ik wist wie er had meegedaan, wie van de kapiteins...'
'Een van de soldaten zegt dat de leider een lange, blanke man was met een gezicht vol tatoeages.'
'Met blauwe ogen en zijn tanden tot punten gevijld?' vroeg Emus meteen.
Valentijn knikte.
Emus' ogen werden groot. 'Rijter,' fluisterde hij. 'Ik dacht dat hij dood was.'
Martin leunde naar voren. 'Wie is die Rijter?'
'Een smerige demonenzoon,' zei Emus, met een verbaasde klank in zijn stem. 'Als matroos is hij een keer op zee verdwaald tussen de westerse eilandengroepen. Hij werd toen samen met de rest van de bemanning gevangengenomen door de bewoners van het Skashakaneiland. Na verloop van tijd wist Rijter hun vertrouwen te winnen en toen hebben ze hem opgenomen in hun stam. Hij is de enige die het verhaal heeft overleefd. Van kop tot teen zit hij onder de tatoeages en zijn tanden werden tot punten gevijld tijdens het ritueel dat hem één met de stam maakte. Om te worden ingewijd moest hij één van zijn scheepsmaatjes opeten. De Skashakans zijn kannibalen.' Hij ging zitten. 'Ik heb hem voor het eerst gezien in Markgraafshaven. Hij was toen eerste stuurman op het schip van kapitein Genade.'
'Kapitein Genade?' zei Valentijn met een ongelovig lachje.
'De meeste Kapiteins van de Kust hebben een valse naam,' zei Emus. 'Ik was Schendert en Gregor Tromp was Witoog. Gijsbrecht van Gracie was kapitein Genade. Hij was ooit een novice in de tempel van Dala de Genadige. Echt geroepen tot het priesterschap voelde hij zich duidelijk niet, maar die naam is altijd blijven hangen.' Met een frons op zijn voorhoofd wendde Emus zich af.
'Wat is er, Emus?' vroeg Martin.
'Rijter kende de slavenhandel, want dat was een van Genades liefhebberijen, maar een Durbinese kapitein is hij nooit geweest, Martin. Hij was niet eens kapitein toen ik hem kende. De laatste keer dat ik van hem heb gehoord, was hij lid van de bemanning van Johannes Jongkind en die heeft Durbin verraden aan een Quegse piratenvloot. Rijter is er geweest als hij ooit nog een voet op Durbinese bodem zet.'
'Neemt u mij niet kwalijk, admiraal,' zei een van de soldaten die vlakbij zaten, 'maar had u het over een Quegse piratenvloot?'
Martin draaide zich om naar de soldaat. 'Wat is daarmee?'
'Mijn heer, ik herinner het me nu pas, maar er was er één bij die me bekend voorkwam, al had ik dat in de chaos niet zo snel in de gaten. Herinnert u zich die Quegse handelaar die een paar dagen voordat u op jacht ging op bezoek was? Dat was een van de overvallers.'
'Vasarius,' zei Valentijn. 'Ik vond het al zo verdacht dat hij de hele tijd naar Margreet en Adelinde zat te kijken.'
'En hij heeft de zwaardmeester en de stalmeester een heleboel vragen gesteld over het kasteel en het garnizoen,' zei de soldaat.
'Het wordt met het moment ingewikkelder,' zei Emus. 'Durbinese piraten doen dit soort klussen niet. Dat staat gelijk aan een oorlogsverklaring. Hun reputatie hebben ze deels te danken aan het feit dat ze hun prooi zorgvuldig uitkiezen, zodat er weinig kans is op represailles. De enige reden voor een overval van deze omvang is om te voorkomen dat ze worden gevolgd, want dat is duidelijk het enige waar ze bang voor zijn.'
Martin keek verward. 'Hoe bedoel je?'
'Jouw mensen hebben Durbinese slavenhandelaars tussen de overvallers gezien. Maar wat als die niet echt waren? Wat als de overvallers je wilden laten denken dat ze naar Durbin gingen? Ze weten beslist dat je sneller een bericht kunt sturen dan zij terug op de Bitterzee kunnen zijn. Voordat zij rond deze tijd van het jaar de Straat der Duisternis genomen kunnen hebben, heb jij al een paar ruiters over de bergen naar de Vrijsteden gestuurd, of een bericht per snel schip naar Krondor, zodat de vloot voor de Durbinese kust in een hinderlaag ligt als ze komen. Nee, ze gaan helemaal niet naar Durbin en ze willen niet dat wij hen achterna gaan.'
'Hoe zouden we dat ook kunnen?' vroeg Valentijn. 'Ik bedoel: er zijn geen sporen op zee.'
Emus grijnsde. 'Ik weet waar ze als eerste heen gaan, Valentijn.'
Meteen veerde Martin rechtop. 'Waar brengen ze mijn dochter naar toe, Emus?'
'Vrijpoort. Rijter komt van de Avondroodeilanden - tenminste, dat heb ik het laatst over hem gehoord — en naar wat je me hebt verteld over die boten die ze gebruikten, kunnen ze ook niet veel verder.'
'Dat snap ik niet,' zei Markus. Wat is er dan met die boten?'
'Ik zei net toch dat het nergens op sloeg?' zei Emus tegen Martin. 'Ik had het toen over de boten. Dat waren pinassen. Die zijn klein en smal en hebben één mast die kan worden gestreken. Geen enkel schip dat groot genoeg is om zo'n strijdmacht te ontschepen kan dicht bij Schreiborg komen zonder te worden gezien door jouw uitkijk op Langpunt of die op Zeemans Leed. Naar wat je hebt verteld, zijn het bijna duizend man geweest en in Barran hadden wij er tweehonderd op ons nek. De enige plek waar die boten vandaan kunnen komen zonder dat het tuig dat erop wordt vervoerd doodgaat van de honger is de Avondroodeilanden.'
'Maar de piraten van de Avondroodeilanden houden zich al jaren koest,' zei Markus.
Emus knikte. 'Iemand heeft ze wakker geschud. En er is nog iets wat me zorgen baart.'
'Wat?' vroeg Martin.
'Als iedere ellendeling die sinds ik klein was op de Avondroodeilanden heeft gewoond naar het vasteland kwam en ze brachten allemaal hun opoe en ook nog de kat van hun opoe mee, dan kwamen ze nog niet aan de vijfhonderd man. En we hebben het over tweemaal dat aantal, waaronder een paar Tsuranese huurmoordenaars, misschien een paar echte Durbinese slavenhandelaars en een Quegse vogelvrije.'
Martin knikte. 'Maar waar zijn al die lui dan vandaan gekomen en wie heeft hen gestuurd?'
'Zou die Rijter hier achter kunnen zitten?' vroeg Valentijn.
Emus schudde zijn hoofd. 'Als hij in de afgelopen dertig jaar niet enorm is veranderd niet. Nee, dit klusje is in elkaar gezet door iemand met grotere ideeën dan Rijter ze kan verzinnen. En het kost een hoop geld ook. Om die Tsuranese huurmoordenaars van Kelewan door de scheuring hierheen te brengen... Daar moet iemand voor zijn omgekocht, waarschijnlijk zelfs aan beide kanten. En die Durbinese slavenhandelaars eisen een garantie. Als alle jongens en meisjes die ze hebben meegenomen tegen de hoogste marktprijs werden verkocht, zouden ze nog niet uit de kosten zijn.'
'We moeten op weg,' zei Martin.
Emus knikte. 'Het duurt een paar dagen voordat het schip klaar is.'
'Waar gaan we heen?' vroeg Valentijn.
'De Avondroodeilanden,' zei Emus. 'En daar pikken we hun spoor op, Valentijn.'
Later op de avond riep Martin Han en Valentijn naar buiten, waar hij had staan praten met Markus en Emus. Op enige afstand, waar niemand hen per ongeluk zou kunnen horen, zei Martin: 'Valentijn, ik heb besloten dat Han en jij hier in Schreiborg blijven. Ridder-Luitenant Edwin kan jullie hulp goed gebruiken en als er een schip uit Tulan of Krondor komt, kunnen jullie terug naar je vaders hof.'
Martin draaide zich om alsof de zaak hiermee was besloten, maar Valentijn zei: 'Nee.'
'Ik vroeg niet om je instemming, jonker,' zei Martin.
Zijn oom recht aankijkend zei Valentijn geruime tijd niets. Toen haalde hij diep adem en zei: 'Hoogheid of anders prins Valentijn, heer Martin.'
Markus snoof. 'Jij gaat waar mijn vader je heen stuurt.'
Zonder zijn stem te verheffen zei Valentijn op ijskoude, woedende toon: 'Ik ga waarheen ik wil, meester Markus.'
Markus deed een stap naar voren alsof hij Valentijn wilde slaan, maar Emus riep: 'Hou daarmee op!' Markus bleef staan en Emus zei: Valentijn, wat ben je aan het doen?'
Valentijn keek van gezicht tot gezicht. Zijn blik uiteindelijk op Martin vestigend zei hij: 'Oom, u hebt een eed gezworen, net als ik. Toen ik op mijn veertiende verjaardag mijn functie kreeg, heb ik gezworen het Koninkrijk te beschermen en te verdedigen. Hoe zou ik ooit kunnen zeggen dat ik me aan die eed heb gehouden als ik nu naar huis vluchtte?'
Martin zei niets, maar Emus kuchte. 'Valentijn, je vader heeft je hierheen gestuurd om iets te leren over de verschillen tussen de grensgebieden en het prinselijke hof, niet om een stel slavenhandelaars achterna te zitten op de oceaan.'
'Mijn vader heeft me hierheen gestuurd om te leren wat het is om een Prins van het Koninkrijk te zijn, admiraal,' kaatste Valentijn terug. 'Ik ben net zo goed een Prins van het Koninkrijk als Borric en Erland, en net als in hun geval is het mijn plicht te zorgen voor het welzijn van onze onderdanen. Toen ze zo oud waren als ik, hadden Borric en Erland al een jaar bij heer Hoogstein aan de grens gevochten.' Hij keek Martin aan. 'Ik vroeg u niet om permissie, mijnheer de hertog, ik gaf u een bevel.'
Markus' mond viel open en hij wilde iets zeggen, maar met een hand op zijn schouder hield Martin hem tegen. 'Weet je het zeker, Valentijn?' vroeg hij zacht.
Valentijn keek naar Han. De pretmaker uit Ludland was smerig van het dagenlange werken in de roetige stad en had donkere kringen van vermoeidheid onder zijn ogen, maar hij knikte eenmaal met het hoofd.
'Ik weet het zeker, oom,' zei Valentijn.
Martin pakte Markus bij de schouder. 'Wij zijn gebonden door onze eed,' zei hij zacht en voegde er toen aan toe: 'Hoogheid.'
Markus kneep zijn ogen tot spleetjes, maar hij zei niets. Hij volgde Martin toen die wegliep. Zodra ze buiten gehoorsafstand waren, blafte Emus: 'Ik dacht dat ik je toch verstandiger had opgevoed, Valentijn.'
'Margreet en Adelinde zijn ontvoerd, Emus, en als ik iets kan doen om hen te bevrijden, dan zal ik dat niet laten.'
Emus schudde zijn hoofd. Rondkijkend naar de verwoeste stad in het maanlicht slaakte hij een zucht van berusting. 'Ik hou van je alsof je mijn eigen kleinkind bent, Valentijn, maar als ik mocht kiezen, had ik liever een beetje magie dan de bevelen van een prins die nog niet droog achter de oren is.'
'Puc!' riep Valentijn uit.
Wat is er met hem?' vroeg Emus.
Een hand in zijn tuniek stekend zei Valentijn: 'Hij heeft me dit ding gegeven voor het geval we hulp nodig hadden.'
'Nou,' zei Emus, 'hulpbehoevender dan nu kunnen we geloof ik niet zijn.'
Valentijn sloot zijn rechterhand rond de talisman en noemde driemaal Pucs naam. De kleine metalen amulet werd warm in zijn hand, maar dat was het enige waaraan hij merkte dat er magie in werking trad.
Een ogenblik later kwam Nakur uit de herberg. 'Wat heb je gedaan?' vroeg hij.
'Voelde je dat dan?' vroeg Han aan hem.
'Wat?'
'De magie.'
'Bah. Magie bestaat niet,' zei hij met een wegwerpgebaar. 'Ik zag Martin en Markus de herberg in komen en ze keken niet bepaald blij.'
'De juiste militaire term daarvoor is op je strepen staan,' zei Emus. 'Onze kleine prins hier heeft besloten met ons mee te gaan, wat zijn oom of ik er ook van vinden.'
'Dat moet ook,' zei Nakur.
Wat?' riep Han uit.
Het mannetje haalde zijn schouders op. 'Waarom weet ik ook niet, maar zonder Valentijn zal datgene wat ons daar opwacht, zegevieren.'
'Hij is de zoon van de Heer van het Westen,' zei een stem achter hen.
Ze keken allemaal om en zagen Puc uit de schaduwen te voorschijn komen. Hij was gekleed in een donkerbruine pij met een kap, die hij naar achteren sloeg, een zorgelijk gezicht onthullend. 'Ik wilde vragen waarom je me hebt opgeroepen.' Hij keek rond naar het geblakerde landschap. 'Maar dat is inmiddels wel duidelijk.'
Puc en Martin spraken lange tijd met elkaar, buiten gehoorsafstand van de anderen. Emus had op Pucs verzoek Martin uit de herberg gehaald en nu stond hij met de anderen die van Pucs komst getuige waren geweest te wachten wat er zou gebeuren.
'Denk je dat hij hen hier terug kan toveren?' vroeg Han.
'Hij is een machtig man,' zei Nakur. 'Maar ik denk niet dat er veel getoverd wordt. We zullen zien.'
Uiteindelijk kwamen Puc en Martin terug bij de anderen en Puc zei: 'Ik ga proberen of ik Margreet en haar vriendin kan opsporen.' Hij keek rond. 'Ik heb wat ruimte nodig. Blijven jullie hier staan, alsjeblieft.' Hij liep een stukje verder bij de herberg vandaan naar een grote open plek die als het nieuwe marktplein was bestemd. Op dit moment was het een stuk land vol onkruid met in het midden een grote stenen bult. Puc ging midden op het gesteente staan en hief zijn handen boven zijn hoofd.
Ineens werd Valentijn zich van iets gewaar, alsof er in de verte iets zoemde. Hij keek naar Han, die knikte dat hij het ook voelde. Kort daarop kwam Anthonie uit de herberg naar buiten. 'Is dat Puc?' vroeg de jonge magiër zacht.
Nakur knikte. 'Hij is op zoek naar de meisjes. Een heel goed trucje als het hem lukt.'
Het zacht trillende gevoel werd heviger, tot Valentijn het idee had dat er iets over zijn huid kroop. Hij moest zijn best doen om zich niet te krabben.
'Wat is dat?' zei Anthonie.
Valentijn tuurde naar de plek die de magiër aanwees en zag een vaag rood licht in de verte, ongeveer een handbreedte boven Pucs hoofd. Het licht leek steeds feller te worden.
Een ogenblik later schreeuwde Nakur: 'Iedereen liggen!'
Toen Anthonie aarzelde, trok Nakur hem aan zijn mouw omlaag en hij pakte ook Valentijn bij de arm. 'Ga op de grond liggen! Sla je handen voor je ogen! Niet kijken! Vlug!'
Ze deden wat hij zei en toen Valentijn even opkeek, zag hij het rode licht met verschrikkelijke snelheid naderen. Meteen viel Nakurs hand op zijn hoofd, hem met het gezicht tegen de grond duwend. 'Niet kijken! Sla je armen voor je gezicht!'
Ineens voelde Valentijn hitte in de duisternis. Het schroeide op zijn hoofd en schouders, alsof hij vlak voor een brandende oven lag. De hitte sloeg hem de adem uit de longen. Bijna deed hij zijn ogen open, ware het niet dat Nakur zijn waarschuwing herhaalde.
Toen zwakte de hitte af. 'Kijk!' riep Nakur.
Puc stond als aan de grond genageld, omringd door een knetterende stralenkrans van rode energie met daarin kleine, dansende zilveren vlekjes. De witte vonken spatten van de buitenkant af.
Nakur sprong overeind en rende naar hem toe, met de anderen op zijn hielen. Toen Nakur bijna bij Puc was, bleef hij abrupt staan en spreidde zijn armen om de anderen te waarschuwen niet te dichtbij te komen.
Binnen de rode energiebundel stond Puc doodstil als een standbeeld met de armen opgeheven. Nakur liep een keer helemaal rond het vreemde omhulsel van rood licht en schudde zijn hoofd.
'Wat is dat?' vroeg Emus.
'Erg krachtige magie, admiraal,' antwoordde Anthonie.
'Ha!' zei Nakur met een ontkennend handgebaar. 'Magie bestaat niet. Dit is geen magie maar een erg duidelijke waarschuwing: hou je erbuiten!' Hij knikte. 'En ook nog iets anders.'
'Wat dan?' vroeg Martin.
'U hebt grotere problemen dan we dachten.' Hij begon terug naar de herberg te lopen.
'Laat je hem daar zomaar staan?' vroeg Han.
'Wat wil je dan dat ik eraan doe?' zei Nakur terug. 'Ik kan niets voor hem doen dat hij niet zelf al aan het doen is. Hij redt zich best. Het kost hem alleen even om zichzelf uit die val te bevrijden.'
'Moeten we daar niet op wachten?' zei Valentijn.
'Als je zin hebt,' antwoordde Nakur. 'Maar ik heb het koud en ik wil wat eten. Puc komt vast wel naar binnen als hij klaar is.'
'Klaar waarmee?' vroeg Emus, hem volgend.
'Met wat hij in dat ding aan het doen is. Zo lang hoeft het niet te duren om zichzelf te bevrijden als hij zou willen. Dus is hij beslist met iets anders bezig.' Met die woorden bereikte het mannetje de deur van de herberg en ging naar binnen. De anderen volgden, behalve Anthonie, die buiten bleef wachten en kijken.
Puc gleed door schaduw. Eerst had hij zijn zintuigen uitgestrekt naar het zuidwesten, in de richting van de eilanden waar Margreet en de anderen volgens Emus naar alle waarschijnlijkheid gevangen gehouden werden. Hij had de eilanden snel gevonden, want er was een vrij grote stad en de energieën van de bewoners waren als een vreugdevuur op een verlaten strand.
Toen had er een alarmsignaal geklonken. Meteen had Puc beseft dat hij werd aangevallen. Al voordat de rode energie toesloeg, had hij zijn mentale verdediging opgetrokken en die bleek ruimschoots tegen de taak opgewassen. Puc verzette zich niet tegen de aanval, maar beschermde zichzelf slechts. Hij had de magie die hem gevangen hield gemakkelijk kunnen vernietigen, maar dan zou de magiër in kwestie meteen weten dat hij vrij was. In plaats daarvan besloot hij op onderzoek uit te gaan.
Zoals bij alle stuwingen van magie was er een spoor van bron naar doel. Puc bepaalde hoe de bezwering aanvoelde, uit welke richting hij kwam en hoe hij was opgebouwd. Toen creëerde hij zijn schaduw.
Het was niet echt een schaduw, maar zo visualiseerde Puc hem en aldus ontwierp hij de entiteit. De schaduw was een magische conceptie, een onecht wezen dat alleen bestaansrecht had als geleide voor Pucs bewustzijn. Hij vermoedde dat hij intuïtief aan een schaduw had gedacht, aangezien hij dit wezen verborgen zou kunnen houden in de donkere, vormloze plekken langs het spoor van de magie, waar de ontwerper van de vijandige bezwering zo'n wezen niet snel zou opmerken.
Toen de schaduw was gemaakt, stuurde hij hem heimelijk omhoog langs het magische spoor, zich verstoppend op on-plaatsen en opgaand in de donkere leegten langs het pad. Het zou lang gaan duren, maar zo had hij de mogelijkheid de herkomst en de identiteit achter deze aanval te ontdekken.
Puc begon aan zijn speurtocht.
Het werd al bijna licht toen Puc ineens uit de lichtcocon stapte. Vlakbij zat Anthonie te dommelen, diep weggedoken in een mantel met kap. Meteen werd hij wakker en zag Puc bij het licht vandaan wankelen. De cocon bleef op zijn plaats en de witte vonken sprongen nog steeds over het rood. Binnenin stond een schaduw die sprekend leek op Puc zoals hij daar had gestaan.
Anthonie stond op en pakte Puc bij een arm. 'Is alles goed met u?'
Zijn ogen even sluitend zei Puc: 'Alleen moe.' Hij haalde diep adem en deed zijn ogen weer open. Kijkend naar de rode kolom van energie die als een robijnen obelisk was blijven staan, zei hij: Waar zijn de anderen?'
'Binnen,' zei Anthonie.
Puc knikte, raakte het rode licht even aan met een vinger en keek weer naar de schaduwkopie van zichzelf. 'Die houdt het wel even vol,' zei hij, draaide zich om en liep naar de herberg.
Toen Anthonie naast hem meeliep, vroeg Puc: 'Ken ik u?' Anthonie stelde zich aan hem voor en Puc zei: 'Dus u bent mijn vervanger?'
Anthonie begon te blozen. 'Niemand kan u vervangen, meester.'
'Zeg maar Puc,' zei Puc. 'Zodra er tijd voor is, help me dan herinneren dat ik vertel wat voor een mislukkeling ik was toen ik hier woonde.' Aan Anthonies flauwe glimlach en de blik in zijn ogen kon hij zien dat de magiër hem niet geloofde. 'Ik meen het,' zei Puc. 'Ik was vroeger een vreselijk slecht magiër.'
Aangekomen bij de herberg deed Puc de deur open, waardoor Martin meteen ontwaakte. Markus en de anderen waren snel wakker geschud of gewaarschuwd. Han stond op, rekte zich geeuwend uit en zei: 'Ik denk dat ik nog wel koffie heb. Ik zal eens kijken.' Slaperig strompelde hij naar de tapkast.
Neerhurkend naast Martin zei Puc: 'Ik geloof dat Emus gelijk had met zijn vermoeden. De overval was een mom voor iets anders.'
'Wat was dat rode licht buiten?' vroeg Martin.
'Een hele slimme val.'
Nakur knikte. 'Een waarschuwing, niet?'
'Ja,' zei Puc, 'dat ook.'
'En Margreet en de anderen?' vroeg Martin.
'Waar Emus dacht dat ze waren,' zei Puc. 'Precies kan ik het niet zeggen, want op het moment dat ik hen vond, werd ik aangevallen. Ik weet alleen dat het een grote, donkere ruimte is. Misschien een pakhuis. En ik kan hun stemming peilen. Ze zijn allemaal vreselijk bang en er heerst een sterk gevoel van wanhoop.' Toen glimlachte Puc. 'Al was er bij je dochter ook een grote woede te bespeuren.'
Martin kon zijn opluchting niet verbergen. 'Ik vreesde al...'
Puc knikte. 'Vannacht maakte ze het in ieder geval nog goed.'
Wie probeerde jou te vangen?' vroeg Nakur.
'Dat weet ik niet,' zei Puc bedachtzaam. 'De aanval kwam niet van de plek waar de meisjes zaten. Die kwam van veel verder weg en was afkomstig van iemand met een niet geringe vaardigheid en macht. Het gebeurde als reactie op mijn zoektocht naar de gevangenen.'
Nakur zuchtte. 'Dus degene die het deed vertelt je eigenlijk dat je je met je eigen zaken moet bemoeien.'
Puc knikte. 'Mijn schaduwconceptie buiten stort binnenkort in, maar voor die tijd ben ik van plan hier ver vandaan te zijn, zodat ik bij de volgende aanval hun toorn over niemand anders afroep. Mezelf kan ik wel verdedigen, maar ik weet niet hoeveel van jullie ik kan beschermen als ze hun aanvallen uitbreiden of verhevigen.'
Nakur beet op zijn lip. 'Dus zullen we zonder jou moeten gaan.'
Met gefronste wenkbrauwen keek Martin van Puc naar Nakur. 'Dat snap ik niet.'
'Die waarschuwing,' zei Nakur. 'Puc doet wat terughoudend. Hij wil u niet verder verontrusten.' De bebaarde magiër aankijkend zei hij: 'Vertel het hem nou maar.'
'Wat is er dan?' vroeg Martin.
Puc schudde zijn hoofd en op dat moment kwam Han met een dienblad vol dampende mokken koffie. Toen hij ze had uitgedeeld, zei Puc na een slok: 'Ik weet niet hoe onze kleurrijke vriend hier het weet, maar er was een waarschuwing verbonden aan de aanval. Als ik de gevangenen achterna kom of magie gebruik om hen te helpen ontsnappen, of als ook maar blijkt dat vanuit het Koninkrijk de achtervolging wordt ingezet, dan worden de jongens en meisjes gedood, één voor één, tot de achtervolgers omkeren. Het zijn niet alleen maar gevangenen, het zijn ook gijzelaars.'
Met bolle wangen blies Emus langzaam lucht uit. 'Dus zodra ze aan de horizon een zeil en een Koninkrijkse vlag zien, slaan ze aan het halzen-snijden.'
'Precies,' zei Puc.
'Hoe wist je dat?' vroeg Han aan Nakur.
De Isalani haalde zijn schouders op. 'Dat nam ik gewoon aan. Het was nogal logisch dat ze zouden weten dat Puc familie van de hertog was en achter diens dochter aan zou komen. Dreigen de gevangenen te doden is dan een logische keus.'
'Maar van wie was de bezwering afkomstig?' zei Anthonie.
'Geen idee,' zei Puc. 'Het was een bezwering zoals ik er nog nooit een heb gezien.' Martin aankijkend vervolgde hij: 'Alle twijfels die we nog koesterden omtrent Emus' veronderstelling dat dit niet slechts een overval voor slaven was, zijn met die bezwering weggevaagd.'
Nakur knikte en zijn gewoonlijk zo opgewekte gezicht werd somber. 'Die slavenhandelaars hebben zeer machtige bondgenoten, heer Martin.'
Het werd stil.
Toen begon Emus' gezicht langzaam op te klaren en tussen het grijs-en-zwart van zijn baard manifesteerde zich een waarlijk indrukwekkende grijns. 'Ik heb het,' zei hij met onmiskenbare vrolijkheid.
'Wat?' vroeg Martin.
'Ik weet hoe we naar Vrijpoort kunnen zonder de gevangenen in gevaar te brengen.'
'Hoe dan?' vroeg Puc.
Nu grijnzend als een jochie dat zojuist een nieuw speeltje heeft ontdekt, zei Emus: 'Heren, vanaf vandaag bent u allen boekaniers.'
Er werd verwoed gewerkt aan de Koninklijke Adelaar. Volgens Emus' instructies waren ze alles aan het doen om het uiterlijk van het schip te veranderen. Emus was bezorgd dat de overvallers die na de aanval op het schip in Barran waren ontkomen het misschien zouden herkennen, en als dat gebeurde voordat ze de veilige haven van Vrijpoort hadden bereikt, zou dat de hele onderneming ernstig in gevaar brengen.
Een paar timmermans-leerlingen waren het boegbeeld aan het veranderen, van een adelaar in een havik. Urenlang had Emus tegen hen staan schreeuwen, tot op het punt dat ze het werk erbij neer wilden gooien, maar uiteindelijk vond hij dat de vogelkop genoeg was veranderd. Daarop gaf hij opdracht het wit-met-gouden boegbeeld over te schilderen in de onheilspellende kleur zwart, met rode ogen. De naam Koninklijke Adelaar was van de boeg en achtersteven geschraapt en een schilder was bezig alle tekenen ervan weg te werken. Waar mogelijk werden de ra's anders opgehangen en de stengen verplaatst. Midscheeps werd een valse reling aangebracht, die van dichtbij een enigszins kritische inspectie weliswaar niet kon weerstaan, maar Emus was niet van plan bezoekers aan boord toe te laten. Vanaf de kade zag hij er overtuigend genoeg uit, evenals de twee katapultplatforms die eerst op de boeg hadden gestaan en nu waren verplaatst naar de weerszijden van het schip. De boogschutterplatforms waren uit de masten verwijderd, aangezien die alleen op Koninkrijkse schepen voorkwamen. In plaats daarvan waren er tussen de masten touw-structuren opgehangen waarin kruisboogschutters konden zitten om van bovenaf te kunnen schieten op vijandige schepen. De boegspriet was losgemaakt en een stuk hoger opnieuw bevestigd, zodat eronder nu ruimte was voor iemand om op de boeg te staan.
Een andere groep was hard aan het werk om het schip 'mooi vies te maken', zoals Emus het noemde. Matrozen krabden verf af, zodat het metaal eronder in de zeelucht kon roesten en het schip er zou gaan uitzien alsof er zo min mogelijk aan werd gedaan om het zeewaardig te houden. Inmiddels was Emus ervan overtuigd dat het schip er van redelijke afstand nu heel anders uitzag dan vóór de revisie.
Martin, Puc en Valentijn stonden op de werf, de enige plek waar ze konden kijken zonder in de weg te lopen. Op de kade lag nog steeds een hoop afval en puin van de schade die de overvallers hadden aangericht. Ertussendoor lopend kwam Emus naar hen toe.
'Hoe gaat het?' vroeg Martin.
'Ze begint er al aardig ruw uit te zien,' zei Emus. Hij draaide zich om en nam het werk in ogenschouw, wrijvend over zijn kin. 'Als ik nog een week had, zou ik er nog meer aan kunnen doen, maar aangezien die zijn.'
'Het moet maar,' zei Martin.
'Wanneer vertrekken we?' vroeg Valentijn.
Emus schudde zijn hoofd. 'Ik weet dat je besloten hebt mee te gaan, Valentijn, maar ik had liever dat je je bedacht.'
'Waarom?' vroeg Valentijn meteen.
Emus slaakte een zucht. 'Je weet dat ik van je hou alsof je mijn eigen vlees en bloed bent, jongen, maar je zult moeten gaan denken als een prins en niet als een verliefd kind.' Voordat Valentijn iets kon terugzeggen, hief hij zijn hand op. 'Bespaar me je commentaar. Ik heb wel gezien hoe je de eerste avond dat je hier was naar vrouwe Adelinde keek. Normaal zou ik je veel geluk hebben gewenst en je vertellen dat je haar zo snel mogelijk in je bed moest zien te krijgen, maar nu staan er ernstiger dingen op het spel, Valentijn.' Hij legde een hand op Valentijns schouder. 'Heb je de laatste tijd wel eens in een spiegel gekeken?'
'Hoezo?' vroeg Valentijn.
'Omdat je precies op je vader lijkt. En dat is nou niet direct een onbekende, weet je. Hij is nu al bijna dertig jaar de Prins van Krondor en een paar van die halzensnijders van de Avondroodeilanden zullen hem best wel een keer hebben gezien.'
Valentijn fronste zijn voorhoofd. 'Ik kan toch iets aan mijn uiterlijk doen? Als ik mijn baard laat staan -'
'Kijk eens omlaag, Tijn,' zei Emus zacht, met een gepijnigde blik in zijn ogen.
Valentijn deed het en wist meteen wat Emus bedoelde. De aangepaste laars en de voet waarvoor hij was gemaakt, zou zijn identiteit ogenblikkelijk prijsgeven.
'Die voet is al bijna net zo bekend als je vader, Valentijn. Het is geen geheim dat Arutha's jongste precies op zijn vader lijkt, op zijn misvormde voet na.'
Valentijn voelde zijn oren en wangen gloeien. 'Ik kan –'
Martin legde een hand op Valentijns andere schouder. 'Dat kan je niet verborgen houden, Valentijn.'
De jongen verbrak het contact door een stap achteruit te doen. Eerst keek hij naar Emus, toen naar Martin en tenslotte naar Puc. Iets in de ogen van de magiër trok zijn aandacht. 'Wat?' vroeg hij op eisende toon.
Pucs blik ging van de een naar de ander. Toen keek hij Valentijn strak aan. 'Ik kan je wel helpen,' zei hij.
Even hing er een geladen stilte, tot Valentijn zei: 'Wat nog meer?'
'Ik kan je helpen,' zei Puc, 'maar alleen als je moediger bent dan ik denk.'
Valentijn werd nijdig. 'Zeg wat ik moet doen!' beval hij.
'Dan moeten we alleen zijn,' zei Puc. Met een hand op Valentijns schouder trok hij hem bij de anderen vandaan. 'Ik neem hem mee naar het kasteel,' zei hij tegen Martin. 'En ik heb hulp nodig. Wil je vragen of Nakur en Anthonie naar ons toekomen?' Martin knikte en Puc nam de jonge prins mee.
Zwijgend volgde Valentijn de magiër tot ze bijna terug bij het uitgebrande kasteel waren. In de tussentijd had hij gelegenheid na te denken over zijn onbesuisde eis en het feit dat zijn misvormde voet vaak de aanleiding was geweest voor een onredelijke woede-uitbarsting.
Bij de poort draaide Puc zich om. 'We wachten even op de anderen,' zei hij.
Nog steeds zei Valentijn niets. Toen zijn boosheid wat was afgenomen, slaakte hij een langgerekte zucht.
Na nog een stille minuut vroeg Puc: 'Hoe voel je je?'
'De waarheid?' vroeg Valentijn.
Puc knikte.
Valentijns blik ging naar de haven in de verte, waar weinig over was van het pittoreske stadje dat hij bij zijn aankomst in Schreiborg had gezien. 'Ik ben bang.'
Waarvoor?' vroeg Puc.
'Dat ik faal. Dat ik door mee te gaan ervoor zorg dat betere mensen dan ik ook falen. Dat de meisjes worden gedood. Dat... zo veel dingen.'
Weer knikte Puc. 'Waar ben je het meeste bang voor?'
Daar dacht Valentijn een tijdlang over na. 'Dat ik niet zo goed ben als ik hoor te zijn.'
'Dan heb je een kans, Valentijn,' zei Puc.
Verder werd er niets meer gezegd, tot Anthonie en Nakur in stevige pas de heuvel op kwamen lopen. 'Hertog Martin zei dat je ons had gevraagd te komen,' zei Anthonie toen ze bij de poort waren.
Puc knikte. 'Valentijn gaat iets proberen en hij heeft onze hulp nodig.'
Ook Nakur knikte, maar Anthonie zei: 'Wat dan?'
'Puc gaat mijn voet genezen,' zei Valentijn.
'Nee,' zei Puc meteen.
'Maar ik dacht -'
Puc hief zijn hand op. 'Niemand kan jouw voet genezen, Valentijn.'
'Alleen jij,' voegde Nakur eraan toe.
Puc knikte. 'Wij kunnen alleen maar helpen. Als je dat werkelijk wilt.'
'Nou snap ik het niet meer,' zei Valentijn.
'Kom maar mee,' zei Puc, 'dan leggen we het wel uit.'
Ze betraden de uitgebrande ontvangsthal en liepen door de gang naar de noordtoren, waar ze de zwartgeblakerde trap beklommen. Bij de eerste deur zei Puc: 'Dit was vroeger mijn kamer en mijn meester Kulgan woonde boven mij.'
'Dit is nu mijn kamer,' zei Anthonie. 'Tot vorige week, tenminste. Ik had deze liever dan die erboven vanwege die rare schoorsteen daar.' Hij wees naar een gat in de muur waar een metalen pijp had gelopen. 'Die hield de kamer warm.'
Puc knikte. 'Die heb ik laten bouwen.' Hij keek de kamer rond en de andere drie zagen dat de herinneringen weer bij hem boven kwamen. 'Dan is het dubbel passend,' zei Puc uiteindelijk. Hij beduidde Valentijn naar binnen te gaan. 'Ga bij het raam zitten en trek je laarzen uit,' zei hij.
Valentijn nam plaats op de zwarte vloer en deed zijn laarzen uit. Puc ging tegenover hem zitten, zonder acht te slaan op het roet dat aan zijn mantel en handen kleefde. Nakur en Anthonie kwamen aan weerszijden van hen staan. 'Valentijn,' zei Puc, 'eerst moet je iets begrijpen over je eigen aard, iets wat je met de meeste andere mensen deelt.'
'Wat dan?'
'De meesten van ons gaan door het leven met maar weinig gelegenheden om iets over zichzelf te leren. Van een paar dingen weten we dat we ze prettig vinden of dat we er een hekel aan hebben, we hebben een paar ideeën over wat ons gelukkig maakt, en uiteindelijk sterven we zonder ook maar iets te weten van ons diepere wezen.'
Valentijn knikte.
Puc sprak verder. 'Er is altijd een reden voor zoiets als een voet die bij de geboorte is misvormd, maar die reden is lang niet altijd te begrijpen. Daar bestaan veel theorieën over, zeker wanneer je met de priesters van verscheidene tempels gaat praten, maar niemand weet er precies het fijne van.'
'Het kan zijn dat je voet in dit leven een les voor je is, Valentijn,' zei Nakur.
Puc knikte. 'Volgens velen is dat zo.'
'Wat kan ik nou leren van een misvormde voet?' zei Valentijn.
'Een heleboel,' antwoordde Puc. 'Beperkingen, het overwinnen van tegenspoed, nederigheid, trots.'
'Of helemaal niets,' zei Nakur.
'Van je vader weet ik dat hij naar je voet heeft laten kijken toen je nog heel klein was,' zei Puc. 'Kan je je dat nog herinneren?'
Valentijn schudde zijn hoofd. 'Een beetje, maar niet veel. Alleen dat het pijn deed.'
Puc legde zijn hand op die van Valentijn. 'Dat dacht ik al.' Zijn bruine ogen legden contact met die van Valentijn en zijn stem werd zacht. 'Je moet goed begrijpen dat jij de enige bent die de macht heeft de zwakke plek in jezelf te genezen. Weet je wat angst is?'
Valentijn voelde zijn oogleden zwaar worden. 'Ik weet niet... Angst?'
'Angst houdt ons vast, bindt ons, voorkomt dat we groeien, Valentijn.' Pucs stem kreeg een dringende klank. 'Angst doodt ons iedere dag een klein stukje. Door onze angst houden we ons bij wat we kennen, want angst weerhoudt ons van andere mogelijkheden en daarom is angst onze ergste vijand. Angst maakt zichzelf niet bekend, maar komt in vermomming, heel subtiel. Angst doet ons kiezen voor de veilige koers, ook al vinden de meesten van ons dat we zeer "rationele" redenen hebben om risico's te vermijden.' Hij glimlachte geruststellend. 'Dapper is niet hij die geen angst kent, maar hij die ondanks zijn angst doet wat hij doen moet. Om te kunnen slagen, moet je bereid zijn totale mislukking te riskeren, dat moet je goed begrijpen.'
'Zoiets heeft vader ook een keer gezegd,' zei Valentijn met een glimlach. Zijn woorden werden onduidelijk, alsof hij dronken was of half sliep.
'Valentijn, als jij als kind had willen genezen, zouden de priesters, magiërs en genezers je voet beter hebben gemaakt. Maar iets in jou deed je vasthouden aan je angst, iets in jou houdt van je angst en bindt die aan jou als een moeder of een geliefde. Je zult die angst rechtstreeks onder ogen moeten zien en moeten uitbannen. Je zult je erdoor moeten laten omhelzen en verslinden. Pas dan zal je je angst leren kennen. Pas dan kan je jezelf genezen. Ben je daartoe bereid?'
Valentijn merkte dat hij niet kon praten, dus knikte hij. Zijn oogleden werden te zwaar om nog langer open te houden. Hij liet ze dichtvallen.
Van enige afstand zei Puc: 'Slaap. En droom.'
Valentijn zweefde in een donkere, warme ruimte. Hij wist zich in veiligheid. Toen klonk er een stem in zijn hoofd.
Valentijn?
Ja?
Ben je klaar?
Een gevoel van onzekerheid. Klaar?
Klaar om de waarheid te weten.
Een steek van paniek en het was niet langer warm in de donkere ruimte. Na een tijdje zei hij: Ja.
Er flitste een verzengend, oogverblindend wit licht en hij zweefde door een kamer. Beneden zag hij een klein jongetje, snikkend in de armen van een roodharige vrouw, en haar lippen bewogen. Hij kon haar niet horen, maar hij wist wat ze zei. Hij had het vaker gehoord. Ze zei dat niemand hem ooit kwaad zou doen, zolang zij er was.
Heet vlamde de woede in hem op. Ze loog! Zo vaak was hem kwaad gedaan. Het beeld vervaagde en ineens was het jongetje er weer, nu een paar jaar ouder, ongemakkelijk lopend door de lange gang naar zijn kamer. Twee hofjonkers kwamen hem tegemoet en toen hij hen voorbijliep, fluisterden ze tegen elkaar. Hij wist dat ze het over hem hadden, dat ze zijn mismaaktheid bespotten. Terwijl de tranen hem over de wangen stroomden, rende hij naar zijn kamer, sloeg de deur achter zich dicht en zwoer dat hij zijn kamer nooit meer zou verlaten. Verteerd door woede, razernij en pijn huilde hij tot er een hofjonker kwam die hem zei dat zijn vader eraan kwam.
Hij hees zich van zijn bed en waste zijn gezicht in de kom op het wastafeltje. Tegen de tijd dat de deur openging, had de jongen zichzelf weer in de hand. Zijn vader zag hem niet graag huilen. Arutha beduidde hem mee te komen voor een plechtigheid in de ridderzaal en de jongen gehoorzaamde. Er was een staatsaangelegenheid die zijn aandacht eiste en hij vergat zijn eed de kamer nooit meer te verlaten. Maar het was een eed die hij al honderden keren had gezworen en nog honderden keren zou zweren, want hij was nog maar zes jaar oud.
Het beeld vervaagde en hij stond voor twee rijzige jongemannen met dezelfde haarkleur als zijn moeder. Ze bespotten hem, plaagden hem, deden net of ze hem niet konden zien of noemden hem aapje, en hij vluchtte voor hen weg, weer getroffen door een kille pijn.
Andere beelden dienden zich aan: een zus die het te druk had met een jonge prinses te zijn om tijd te hebben voor een jonger broertje; ouders wier tijd in beslag werd genomen door politiek en protocol en er niet altijd konden zijn voor een bang, verlegen kind; bedienden die hun plicht getrouw deden, maar geen genegenheid voelden voor de jongste zoon van hun leenheer.
Door de jaren heen hadden zich veel beelden in Valentijns geheugen geëtst, en toen hij terugkeerde naar het heden, hoorde hij Puc stem: 'Ben je klaar om je pijn onder ogen te zien?'
Meteen sloeg de paniek toe. Half slaperig mompelde hij: 'Ik dacht... dat ik dat... al deed.'
'Nee,' zei Puc op zachte, geruststellende stem toon. 'Dat waren je herinneringen. Je pijn is nu bij je. Nu moet je die opdiepen en onder ogen zien.'
Valentijn voelde een rilling door zich heen gaan. 'Moet dat echt?'
'Ja,' antwoordde een stem en hij viel dieper de donkere leegte in.
Er klonk een stem, zacht, warm en vertrouwd. Hij probeerde zijn ogen open te doen, maar dat lukte niet. Toen kon hij opeens zien. Er kwam een jonge vrouw met gouden haar op hem toe, door een vaag zichtbare gang. Ze droeg een doorschijnende japon die zinspeelde op een rijpe volheid onder de dunne stof. Haar gezicht loste op toen ze haar handen naar hem uitstak, en hij zei: Adelinde?
Ze begon te lachen en hij voelde het geluid meer dan dat hij het hoorde. Ik ben wie je maar wilt dat ik ben. Het sensuele gevoel van haar stem zond een huivering door hem heen. Toen wilde hij het liefst huilen, want de vrouw was zowel angstaanjagend als verleidelijk.
Ineens stond zijn moeder vlak voor hem, maar dan zoals hij haar had gekend toen hij nog heel klein was. Ze pakte hem op in haar zachte blanke armen en wiegde het kleine jongetje aan haar boezem, geruststellende geluidjes in zijn oor makend. Hij voelde haar warme adem in zijn hals en voelde zich veilig.
Er klonk een waarschuwend geluid en hij duwde zich van haar af. Ik ben geen klein kind! schreeuwde hij en onder zijn hand verscheen een stevige vrouwenborst. Zachtblauwe ogen staarden in de zijne en haar volle lippen weken vaneen. Hij duwde Adelinde weg en schreeuwde: Wat ben jij voor iets?
Plots stond hij alleen in de duisternis terwijl de koude rillingen over zijn lijf liepen. Er kwam geen antwoord, maar hij wist dat er nog iemand anders in het donker was. Hij probeerde iets te zien, maar kon niets onderscheiden in het ondoordringbare zwart. Toch wist hij zeker dat hij niet alleen was. Wat ben jij voor iets? hoorde hij zijn stem in zijn eigen oren galmen.
Van grote afstand klonk Pucs stem: 'Dat is je angst, Valentijn. Dat is de reden waarom je je eraan vastklampt. Zie haar zoals ze werkelijk is.'
Valentijn kreeg een beklemmend gevoel in zijn borst en werd bang. 'Nee,' fluisterde hij.
Ineens kwam er iets op hem af: die verre aanwezigheid was nu een dreigend gevaar. Er kwam iets aan dat hem kwaad kon doen, dat in staat was zijn verdediging te doorbreken en hem te vernietigen!
Hij voelde zich omringd worden door duisternis, drukkend en verstikkend. Hij sprong opzij, toen naar de andere kant, maar terwijl hij probeerde te ontkomen, werd er rondom hem steeds harder gedrukt tot hij zich tenslotte niet meer kon verroeren.
Hij had het gevoel dat hij stikte en snakte naar adem, maar kreeg geen lucht in zijn longen. Een overweldigende hulpeloosheid daalde over hem neer, hem smorend. Een schreeuw verstierf in zijn keel tot een zachte snik en de tranen stroomden over zijn gezicht.
Valentijn, zei de warme, geruststellende stem. Zachte handen strekten zich naar hem uit en hij zag het knappe gezicht van zijn moeder — nee, Adelinde, dichterbij komen. Hier ben ik, zei de zachte stem.
Toen klonk Pucs stem weer. Wat is het in werkelijkheid, Valentijn?'
De vrouwen voor hem verdwenen en hij stond alleen in de torenkamer. Achter hem was het daglicht verdwenen en de nacht omringde hem, koud en onverschillig. Hij was alleen.
Hij stond op en liep de kamer door, maar kon de deur niet vinden. Uit het raam kijkend zag hij dat Schreiborg niet meer bestond. Zelfs de ruïnes van de stad waren verdwenen, evenals de rest van het kasteel. Alleen deze ene toren stond er nog. Onder hem lag een dorre vlakte van rots en zand, levenloos, hopeloos. De zee was zwart en de olieachtige golven rolden lusteloos naar de kust om onverschillig te pletter te slaan op steriele rotsen waar zelfs geen mos op groeide.
'Wat zie je?' klonk de stem uit de verte.
Valentijn probeerde iets terug te zeggen en hervond uiteindelijk zijn stem. 'Mislukking.'
'Mislukking?'
'Totale, complete mislukking. Alles is verloren.'
'Ga daar dan heen!' commandeerde Pucs stem van verre.
Meteen stond hij op de dorre vlakte, waar het treurige geluid van de levenloze golven door de stille lucht zweefde. Waar moet ik heen?' vroeg hij de dode hemel.
'Waar wil je heen?' vroeg Puc.
Ineens wist hij het. Wijzend over de baai naar het westen zei hij: 'Daar! Daar wil ik heen!'
Wat houdt je tegen?' vroeg Puc.
Valentijn keek rond. 'Dit, denk ik,' zei hij.
Plotseling stond Puc naast hem. Waar ben je bang voor, Valentijn?' vroeg hij.
'Hiervoor,' antwoordde Valentijn, in het rond kijkend. 'Complete mislukking.'
Puc knikte. Vertel daar eens over.'
Valentijn haalde diep adem. 'Mijn vader...' Zijn ogen begonnen te tranen en zijn keel verstrakte. 'Hij houdt van me, dat weet ik best.' Terwijl de pijn door hem heen vloeide, zei Valentijn: 'Maar hij accepteert me niet.'
Weer knikte Puc. 'En verder?'
'En mijn moeder, zij is bang voor me.'
'En verder?' vroeg Puc.
Valentijn keek uit over de zwart-gekleurde zee. 'Ze maakt me bang.'
'Hoe?'
'Ze laat me denken dat ik niet...' Hij viel stil.
'Niet wat?'
'Niet kan doen wat ik moet doen.'
'Wat moet je doen?'
Valentijn huilde openlijk. 'Dat weet ik niet.' Toen ineens schoot hem iets te binnen wat huisknecht Samuel hem had gezegd en zijn tranen waren nu van het lachen. 'Dat is het! Ik moet erachter zien te komen wat ik moet doen!'
Puc glimlachte, en ineens viel er een last van Valentijn af. Hij keek Puc aan en herhaalde: 'Ik moet zien te ontdekken wat ik moet doen.'
Puc beduidde de jongeman hem te volgen. 'Waarom ben je zo bang om te falen, Valentijn?'
'Omdat mijn vader daar de grootste hekel aan heeft, denk ik,' antwoordde Valentijn.
'We hebben niet veel tijd,' zei Puc. 'De dingen gaan erg snel en ik moet gauw weg. Vertrouw je het mij toe dat ik je iets leer?'
'Ja, Puc.'
Ineens stond Valentijn op een richel, hoog boven de zee. Onder hem wenkten de rotsen en sloegen de golven tegen de klifwand. Hij werd duizelig en zijn knieën knikten.
'Stap naar voren, Valentijn,' hoorde hij Puc zeggen.
'Vang jij me op?' vroeg hij en zijn stem klonk hem erg jong in de oren.
'Stap naar voren, Valentijn.'
Hij deed het en hij viel naar beneden. Hij gilde.
De rotsen raasden naar hem omhoog en hij wist dat hij ging sterven. Met een verlammende klap sloeg hij tegen de onbuigzame rotsen en kreunend bleef hij liggen terwijl de golven over hem heen spoelden. Snakkend naar adem spuwde hij bitter water uit. 'Ik leef nog,' zei hij zwak.
Vlak voor hem stond Puc op de rotsen, zijn hand naar hem uitgestoken. 'Ja, je leeft nog.'
Valentijn greep zijn hand en stond ineens weer op de richel.
'Stap naar voren,' zei Puc.
'Nee!' riep Valentijn uit. 'Denk je soms dat ik gek ben?'
'Stap naar voren!' commandeerde Puc.
Aarzelend sloot Valentijn zijn ogen en deed een stap naar voren. Het hielp hem niets om zijn ogen dicht te houden, want hij suisde door de lucht en sloeg weer tegen de rotsen. Even bleef hij verdoofd liggen, toen merkte hij tot zijn verbazing dat hij niet eens bewusteloos was.
Puc stond weer voor hem. 'Ben je zover?'
'Waarvoor?' vroeg hij versuft.
'Je moet nog een keer.'
'Waarom?' vroeg hij snikkend.
'Je hebt iets te leren.'
Weer pakte hij Pucs hand en weer stond hij ineens op de richel.
'Stap naar voren,' zei Puc zacht.
Valentijn stapte naar voren, maar zijn voet zat vast in het steen van de richel. Met een vreemd leeg gevoel in zijn maag viel hij naar voren, maar zijn voet bleef stevig verankerd in de richel. Met een verscheurende pijn in zijn been bleef hij hangen, ondersteboven en achterstevoren. Plots verscheen Puc vlak voor hem. 'Doet pijn, hè?' Wat is er gebeurd?' vroeg Valentijn.
'Dit is je pijn, Valentijn.' Puc wees naar de voet in het gesteente. 'Dit is je moederliefde en je maîtresse. Dit is je excuus. Dit is de reden waardoor je nooit kunt falen.'
'Ik faal de hele tijd,' zei Valentijn bitter.
Pucs glimlach was meedogenloos. 'Maar daar heb je toch een reden voor?'
Valentijn voelde een koude steek in zijn maag. 'Hoe bedoel je?' vroeg hij.
'Je faalt niet omdat je tekortschiet, maar omdat je het kreupele kind bent,' zei Puc, vlak voor Valentijn in de lucht zwevend. 'Je hebt twee keuzes, Prins van het Koninkrijk. Je kunt hier blijven hangen tot je oud wordt, in de wetenschap dat je allerlei grootse dingen had kunnen doen: onschuldige mensen redden; de vrouw van je dromen vinden; je onderdanen beschermen... als je die kreupele voet maar niet had gehad. Of je kunt jezelf lossnijden van je excuus.'
Valentijn probeerde zichzelf op te hijsen, maar kon zich nergens goed aan vastgrijpen.
Puc wees met een beschuldigende vinger. 'Je bent al tegen de rotsen geslagen! Je weet wat het is.'
'Het doet pijn!' schreeuwde Valentijn.
'Natuurlijk doet het pijn,' riep Puc terug, 'maar daar wen je wel aan. Het is alleen maar pijn. Je bent niet dood en je kunt het nog een keer proberen. Je kunt pas slagen als je bereid bent totale mislukking te riskeren.' Wijzend naar de plek waar zijn enkel uit het gesteente oprees, zei hij: 'Dit is een excuus. We hebben er allemaal wel een als we willen. Jij hebt gaven die je van veel groter nut zijn dan dat deze onbeduidende misvorming je tot last is!'
Valentijn voelde een onbetwistbare zekerheid in zich opkomen. Wat moet ik doen?'
'Dat weet je best.' En met die woorden was Puc verdwenen.
Valentijn greep naar zijn linkerbeen. Het bloed dreunde in zijn hoofd en terwijl hij zich optrok, voelde hij de spieren in zijn linkerbeen scheuren. Zich met de grootste moeite naar voren buigend en schrapend met zijn vingers langs de rotswand werkte hij zich stukje bij beetje omhoog. En ineens was hij weer terug op de richel. Zijn voet zat nog steeds vast in het gesteente. Aan zijn riem hing een mes, dat er daarvoor nog niet had gehangen.
Hij begreep het. Hij trok het mes, aarzelde even en hakte toen in zijn eigen enkel. De pijn schoot door zijn been omhoog en zijn voet brandde. Hijgend van de pijn dwong hij zichzelf door te gaan met snijden. Het was alsof het mes door dik brood ging in plaats van door bot en pezen, maar de pijn ziedde als bliksemschichten door hem heen.
Terwijl hij de laatste vezels van zijn eigen lijf doorsneed, kwam Valentijn tot de ontdekking dat hij rechtop stond en dat hij het mes op de keel van zijn eigen moeder hield. Knipperend met zijn ogen deinsde hij terug. 'Valentijn!' zei de gedaante van Anita, Prinses van Krondor. Waarom doe je me pijn? Ik hou van je.'
Toen stond Adelinde voor hem, gekleed in een uiterst dunne, doorzichtige jurk. Met half geloken ogen en sensueel krullende lippen zei ze: 'Valentijn. Waarom doe je me pijn? Ik hou van je.'
Felle paniek vlamde in hem op en even bleef hij als aan de grond genageld staan, maar toen schreeuwde hij: 'Jij bent Adelinde niet! En mijn moeder ook niet! Jij bent een kwaad dat mij bindt!'
Er trok een trieste uitdrukking over het gezicht van de verschijning en ze zei: 'Maar ik hou toch van je?' Met een onsamenhangende kreet haalde Valentijn uit. Het mes sneed door de vrouw heen, haar veranderend in schaduw en damp.
Meteen volgde er een ontploffing van pijn achter Valentijns ogen en hij schreeuwde het uit. Er werd iets dierbaars uit zijn borst gerukt en hij voelde een verschrikkelijk verlies. Toen viel er ineens een last van hem af en duizelig van opluchting viel hij in diepe duisternis.
Valentijn deed zijn ogen open en Nakur en Anthonie hielpen hem overeind, zodat hij met zijn rug tegen de koude zwarte stenen van de torenmuur kon gaan zitten. Buiten was het donker aan het worden. 'Hoe lang ben ik hier geweest?' vroeg hij. Zijn stem klonk schor en zijn keel was rauw.
'Anderhalve dag,' zei Anthonie. Hij hield hem een waterzak voor en Valentijn ontdekte dat hij was uitgedroogd.
Hij nam een paar grote slokken en zei: 'Mijn keel doet zeer.'
'Je hebt lang en hard geschreeuwd, Valentijn,' zei Anthonie. 'Je hebt een verschrikkelijke strijd doorstaan.'
Valentijn knikte en zijn hoofd begon te tollen. 'Ik ben duizelig,' zei hij.
'Je hebt honger,' zei Nakur en gaf hem een sinaasappel.
Valentijn trok de schil los, beet diep in de vrucht en genoot van het sap, kauwend op het zachte vruchtvlees. Nadat hij het had doorgeslikt zei hij: 'Ik heb het gevoel alsof ik iets kwijt ben.'
Anthonie knikte en Nakur zei: 'Mensen houden nu eenmaal van hun angst. Daarom klampen ze zich er zo aan vast. Jij hebt op jonge leeftijd iets heel belangrijks geleerd, prins, iets wat zelfs oude mensen maar zelden begrijpen. Je hebt geleerd dat angst niet iets verschrikkelijks is, maar juist iets lieflijks en verleidelijks.'
Valentijn knikte en toen hij de sinaasappel op had, gaf Nakur hem er nog een. Terwijl hij die schilde, zei hij: 'Ik heb mijn moeder vermoord - of Adelinde, of iets wat op hen leek.'
'Het was geen van beiden,' zei Nakur. 'Je hebt je angst vermoord.'
Valentijn deed zijn ogen dicht. 'Ik voel me alsof ik tegelijkertijd moet lachen en huilen.'
Nakur begon te lachen. 'Je hebt gewoon honger en slaap.'
Na een diepe zucht vroeg Valentijn: Waar is Puc?'
'Zijn schaduwconceptie is ingestort en het rode licht is verdwenen,' antwoordde Nakur. 'Puc zei dat er binnenkort iets ergs op hem af zou komen en dat hij dan niet bij andere mensen in de buurt wilde zijn. Hij heeft je talisman aan Anthonie gegeven.'
Meteen ging Valentijns hand omhoog en hij voelde dat de amulet met de drie dolfijnen weg was.
Anthonie tastte in de hals van zijn gewaad en liet Valentijn zien dat hij hem nu om had. 'Waarom weet ik ook niet, maar hij zei dat ik hem een poosje bij me moest houden en hem alleen mocht gebruiken als er geen andere keus was.'
Nakur knikte. 'Daarna zei hij gedag en ging weg.'
In de schemering keek Valentijn omlaag langs zijn linkerbeen. Aan zijn enkel rees iets vreemds omhoog. Toen hij het probeerde, bleek hij zijn tenen te kunnen bewegen. De tranen welden op in zijn ogen. 'Goden!' zei hij, kijkend naar de gezonde voet, voor het eerst in zijn leven het volmaakte spiegelbeeld van de andere.
'Het was een zeer moeilijke transformatie,' zei Anthonie. 'Ik weet niet wat Puc heeft gedaan, maar hij en jij zijn urenlang in trance geweest. Ik zag de botten en spieren vervormen en bewegen terwijl je voet genas. Het was verbazingwekkend. Maar het moet ontzaglijk veel pijn hebben gedaan, want je hebt je helemaal schor geschreeuwd.'
Nakur stond op en stak zijn hand uit. Valentijn nam hem aan en met verbazend veel kracht hielp het kleine mannetje Valentijn overeind. Zijn gewicht verplaatsend naar zijn pas genezen voet, merkte Valentijn dat zijn gevoel voor evenwicht nu heel anders was. 'Daar zal ik even aan moeten wennen,' zei hij.
Omlaag kijkend naar de gezonde voet aan Valentijns linkerbeen haalde Nakur zijn schouders op. 'Ach,' zei hij, 'waarom zou je ook makkelijk doen als het moeilijk kan.'
Schaterlachend sloeg Valentijn zijn armen rond de hals van het kleine mannetje. Hij lachte zo hard dat zijn ribben er pijn van deden. Na een tijdje liet hij hem los en terwijl de tranen hem over zijn gezicht liepen, zei hij: 'Ja, waarom ook?'
Martin keek op toen Anthonie, Nakur en Valentijn naar hem toe kwamen lopen. Valentijn liep heel behoedzaam en trok steeds een gezicht alsof hij op iets scherps stapte. De hertog wilde net iets zeggen tegen de soldaat die bij hem stond, toen hij zag dat Valentijn op blote voeten liep. En wat nog veel opvallender was: zijn beide voeten waren normaal!
Terstond vergat de hertog van Schreiborg de soldaat en rende naar zijn neefje. Hij keek diep in Valentijns ogen en probeerde te begrijpen wat hij daarin zag.
'Wat kan ik voor je doen?' vroeg hij uiteindelijk.
Met een brede grijns zei Valentijn: 'Nou, ik kan wel een paar nieuwe laarzen gebruiken.'