Hoofdstuk 21
Hoewel het onmogelijk geleken had, werd de stilte nog dieper,
toen de ijle klanken van de slaande klok naar buiten drongen. Op
andere middagen was dit geluid voor de paarden, die altijd aan de
reling van het hotel vastgebonden waren, een reden om onrustig te
worden, maar nu waren er geen paarden te zien, noch aan de reling,
noch verder in de straat. Paarden kostten geld en geen eigenaar van
een paard was dom genoeg geweest om zijn rijdier in de
onmiddellijke omgeving op te stellen van de plaats, waar een
revolvergevecht op leven en dood geleverd zou worden.
De meeste mensen luisterden met ingehouden adem naar het slaan
van de klok. Het was nog nooit tot hen doorgedrongen dat die klok
ook op de middag sloeg, omdat op andere dagen het andere lawaai van
de nederzetting dat geluid overstemde. Ze hadden dat geluid vroeger
enkel gehoord te middernacht en ze kregen de indruk dat de twaalf
slagen ook nu het begin waren van het uur van de geesten.
Joe Cracken had zich half in zijn stoel verheven en begon
mompelend te vloeken, alsof dit nodig was om hem moed te
geven.
«Joe is al verloren, voor het gevecht begonnen is,» zei iemand
die zijn zenuwachtigheid opmerkte en de meesten waren het met de
spreker eens.
De echo van de twaalfde slag stierf langzaam weg.
Zou Corcoran komen? Zou hij het lef hebben te komen? Iedereen
was er zeker van geweest dat hij op het appel zou verschijnen, maar
nu waren de meesten er eensklaps van overtuigd dat het risico,
zelfs voor Corcoran, te groot was geweest. Hij zou niet
verschijnen, tenzij hij krankzinnig was, en daarvoor was hij in het
verleden te koel en te berekenend geweest.
Terwijl de ene helft van de nieuwsgierigen naar de zuidelijke
kant van de hoofdstraat keek en de andere helft naar het
noordelijke uiteinde, werd er een beweging zichtbaar in de groep
mensen, die in de deur van het hotel als haringen in een ton op
elkaar gepakt stonden. Het waren de jongste en meest roekeloze
mannen van de stad, die het risico wilden lopen door een kogel
getroffen te worden om het gevecht, dat wel eens het gevecht zou
kunnen worden van de eeuw, van dichtbij te zien. Deze mannen
voelden het bloed in hun aderen verstijven, toen ze achter zich een
kalme stem hoorden;
«Neem me niet kwalijk, heren, maar ik zou graag
passeren.»
«Jij, dwaas!» zei de man, die zich het dichtst bij de spreker
bevond op heftige toon. «Denk je nu werkelijk dat ik mijn plaats
zou opgeven, nadat ik hier urenlang gestaan heb?»
«Mijn beste man,» zei de kalme stem, «het spijt me,
maar...»
En de jonge held werd bij zijn schouders en zijn polsen
gegrepen. Zonder dat hij zich ertegen kon verzetten, werd zijn arm
achter zijn rug gewrongen en hij werd gedwongen zich half om te
keren.
Zijn vrije hand ging naar zijn revolver, maar hij veranderde
van gedachte, toen hij zag met wie hij te doen had en maakte met
een gemompel van verbazing vrij baan.
Dat gemompel, hoe zacht ook, was voldoende om de anderen een
idee te geven van hetgeen voorgevallen was. Vrijwillig openden ze
hun rijen, hoewel dat betekende dat verschillenden van hen zich tot
in de zaal terug moesten trekken. Enkele ogenblikken later stond de
vreemdeling met de zachte stem alleen in de deuropening van het
hotel.
Het was Corcoran!
Het vreemde van de geschiedenis was dat de mensen eigenlijk
niet verbaasd waren. Nu het eenmaal gebeurd was, wisten ze allemaal
dat dit de meest logische weg geweest was voor een Corcoran, die
erop gesteld was de wereld onophoudend in verbazing te brengen. Wat
immers zou gemakkelijker geweest zijn dan de veranda van het hotel
langs de deur van dat zelfde hotel te bereiken?
Corcoran trad één stap naar voor en liet zijn kalme blikken
over de samengestroomde menigte gaan.
Hij was gekleed zoals altijd, keurig, verzorgd, maar niet
anders dan bij andere gelegenheden. Het enige dat misschien
misplaatst leek, was de witte, zijden sjaal die hij om zijn hals
droeg en die met een speld met een diamanten kop bij elkaar
gehouden werd. Doch eigenlijk behoefde Corcoran zich niet opvallend
te kleden om in een midden van ruwe, onopgevoede mensen op te
vallen.
Zelfs nu had hij zijn wandelstokje bij zich. In plaats van het
in zijn rechterhand te houden, hield hij het echter hoog onder zijn
linkeroksel geklemd, terwijl zijn blikken van links naar rechts en
van rechts naar links liet glijden.
De mensen keken hun ogen uit, want hun verwachtingen werden
nog overtroffen. Ze hadden erop gerekend dat ook Corcoran onder de
indruk zou zijn van het komende duel, doch er was geen sprake van.
Hij scheen even kalm en koel te zijn, alsof hij op het punt stond
het hotel binnen te gaan om te gaan lunchen. Hij bukte zich zelfs
om een ingebeeld pluisje van de knie van zijn broek te
verwijderen.
Dan pas wendde hij zich tot Joe Cracken. Zodra deze de blikken
van Corcoran op zich gericht voelde, greep hij naar zijn revolver,
doch Corcoran stak de hand in een gebaar van protest op.
«Mijn beste Mister Cracken,» zei hij, «ik geloof niet dat het
de bedoeling is elkaar als twee kwade honden te lijf te gaan. Ik
hoop dat we zullen wachten op een bepaald signaal om naar onze
wapens te grijpen. De reden van onze samenkomst is van vormelijke
aard en daarom moeten de regels van het spel geëerbiedigd worden.
Je weet dat ik hierheen gekomen ben om de zevenduizend dollar te
halen die ik gisteren verdiende. Ik wens dat geld te incasseren,
tenzij jij mij een goede reden kunt geven om die betaling niet te
doen.»
Cracken slikte een paar maal, terwijl hij zijn revolver terug
in zijn holster liet glijden.
«Ik heb mijn beste reden zoëven terug in mijn holster laten
glijden,» zei hij.
«Ik heb er geen bezwaar tegen twee keer naar eenzelfde
argument te luisteren, maar ik wens dat er een signaal gegeven
wordt. Waarom geef je het zelf niet, Cracken? Tel doodgewoon tot
drie. Wij zullen onze armen voor de borst gekruist houden tot jij
drie gezegd hebt. Kun je daarmee akkoord gaan?»
Cracken besefte heel goed dat hij alle voordelen aan zijn kant
had als hijzelf over het ogenblik mocht beslissen, maar dit was
voor hem een bewijs van het oneindige zelfvertrouwen van zijn
tegenstander en hij rilde merkbaar voor hij met een gebroken stem
zei:
«Een!»
«Heel goed,» zei Corcoran en vouwde zijn armen voor de borst.
Een straal van de zon weerkaatste in zijn ebbenhouten wandelstokje,
toen dit even bewoog.
«Twee!»
Een gefluister ging door de rijen van de aanwezigen. Degenen
die verder af stonden en niet wisten wat er aan de hand was, werden
door de anderen geïnformeerd.
«Ben je klaar, Corcoran?»
«Mijn beste Cracken, ik vroeg jou om het signaal te geven en
dat betekent dat ik toen reeds klaar was.»
«Drie!»
De revolver van Cracken knalde het eerst. Alle toeschouwers
herinnerden zich later met welke krampachtige snelheid de man zijn
wapen getrokken had en hoe hij geschoten had, toen de revolver
nauwelijks uit de holster vrij gekomen was. Enkelen herinnerden
zich zelfs dat ze de kogel te pletter hadden zien vliegen in de
vloer van de veranda. Een splinter sloeg uit de vloer en kwam tegen
de knie van Corcoran terecht.
Corcoran zelf had ook bliksemsnel naar zijn revolver gegrepen,
doch daar deze uit zijn schouderholster onder zijn linkeroksel had
moeten halen, was hij een beetje gehinderd door het wandelstokje,
dat hij onder zijn arm geklemd hield en blijkbaar niet wilde laten
vallen.
Wat hij echter aan snelheid inboette, maakte hij goed door
trefzekerheid.
Joe Cracken werd in het hoofd getroffen. Eerst kreeg hij een
schok, alsof hij met volle snelheid tegen een muur opgelopen was.
Dan viel de revolver uit zijn rechterhand. Hij greep met zijn beide
handen om zich heen, alsof hij ergens houvast wilde vinden. Dan
viel hij als een blok voorover en in een laatste kramp trok hij
zijn benen tegen zijn borst.
Corcoran wachtte tot Joe Cracken bleef liggen — onbeweeglijk,
dood.
Dan verhief hij zijn kalme stem en zei:
«Als de weduwe van Mister Cracken in de buurt is, deel ik haar
mede dat ze kan beschikken over het geld dat aanleiding gaf tot
deze strijd.»
Hij draaide zich om en wandelde op zijn dode gemak het hotel
binnen.