Hoofdstuk 15
Er zijn wel eens rechtszaken, waarin het praktisch onmogelijk
is een verdict uit te spreken, omdat de argumenten van de
beschuldiging tegen elkaar opwegen en elkaar neutraliseren. Dan
komt er vroeg of laat een getuige die zijn wetenschap om de een of
andere reden verzwegen heeft. Hij komt voor de rechter, legt de eed
af, vertelt in korte, afgebroken zinnen wat hij weet en brengt de
beschuldigde met elk woord dat hij uit, dichter bij de galeien. Een
kruisverhoor is niet meer nodig. De verdedigers laten hun hoofd
hangen in de overtuiging dat ze het erbij moeten laten, daar elk
doorgedreven onderzoek de schuld van hun cliënt scherper zou
onderstrepen. Ze zwijgen, omdat ze de kans zien hun cliënt er met
een lange gevangenisstraf af te zien komen, terwijl aandringen hem
enkel naar de strop zou verwijzen.
Zo was het op dat ogenblik met Corcoran. Dorn had veel gezegd,
maar Corcoran had evenveel gezegd en geen mens was in staat de
waarheid van het verdichtsel te onderscheiden, daar er geen
tastbare bewijzen voorgebracht konden worden. Die bewijzen waren nu
uit een onverwachte hoek gekomen — het geld, dat Dorn onmogelijk in
zijn zak gehad kon hebben, tenzij hij de waarheid verteld
had!
De sheriff stond langzaam op en stak zijn handen uit. Dorn
overhandigde hem het geld en de sheriff staarde ernaar, alsof er op
dat moment niets belangrijkers op de wereld was.
«Hij heeft het,» zei Nolan zacht en schijnbaar moeizaam. «Ik
zou nooit geloofd hebben dat een man als Corcoran beroep zou doen
op dergelijke middelen. Ik dacht, tot een minuut geleden, dat
Corcoran alle beschuldigingen zou kunnen ontzenuwen, daar hij diep
in zijn hart een eerlijk man is en het niet nodig heeft gemene
middelen te gebruiken om zijn doel te bereiken. Maar hier is het
geld en niemand kan twijfelen aan hetgeen hij met zijn eigen ogen
ziet. Zeventig — tachtig — negentig — honderd dollar, heren.
Precies wat Dorn zei!»
«Sheriff,» zei Corcoran, die een beetje bleek geworden was,
omdat hij voelde dat hij een verloren zaak verdedigde, «je zult
moeten toegeven dat deze toevallige omstandigheid geen beslissende
invloed...»
«Corcoran,» zei de sheriff, «ik ben geen advocaat en heb nooit
veel belang gesteld in woorden. Ik heb me steeds gebaseerd op
feiten en het is een feit dat ik het bewijs in mijn handen houd. Ik
heb op het ogenblik honderd bewijzen in mijn hand. Ik kan ze zien,
ik kan ze voelen, ik kan ze tellen. Ik kreeg ze van Dorn en hij
beweert dat hij ze van jou kreeg.»
«Gebruik je verstand, sheriff,» zei Corcoran zonder veel
overtuiging. «Dat geld heeft hij gekregen van de mensen die hem
opdracht gaven mij uit de weg te ruimen.»
«Wel,» zei de sheriff een tikje te heftig, «ik heb nooit
beweerd dat ik een scherpzinnig man was. Gezond verstand heb ik
echter in overvloed en het is dom van je daar beroep op te doen,
Corcoran, want dat bewijst dat je me als een dwaas
beschouwt!»
«Sheriff...» begon Corcoran, maar hij zweeg, want hij begreep
goed genoeg dat zijn woorden geen indruk meer zouden maken.
«Heren,» zei de sheriff traag en bedachtzaam, zoals zijn
gewoonte was, «een paar van jullie zouden beter naar het raam gaan
om te beletten dat er iets mee gebeurt als iemand onverstandige
dingen doet.»
Onmiddellijk stelden drie mannen zich voor het raam op.
«Wel,» zei de sheriff tegen Corcoran, «jij denkt dat ik een
dwaas ben, Corcoran, maar ik denk dat jij verstandig genoeg bent om
mee te gaan zonder herrie te schoppen. Heb ik geen gelijk?»
Corcoran keek met mistroostige blikken om zich heen. Hij wist
dat hij in dit speciale geval onschuldig was, maar wist ook dat hij
de dood of een levenslange gevangenisstraf honderdvoudig verdiend
had voor alle misdaden, die hij in zijn lange carrière ongestraft
gepleegd had. Als hij één jaar, één maand, één week van zijn leven
eerlijk geweest was, had hij misschien nog een poging kunnen doen
om de kansen te doen keren, maar een dergelijke week was er niet.
Zijn gehele levensgeschiedenis was deze van een parasiet, die zijn
scherpe brein gebruikt had om ten koste van een stel dwazen op
gemakkelijke wijze door het leven te rollen. Hij had op tijd en
stond zijn hart laten spreken, maar als hij iemand geholpen had was
het geweest met geld, dat hij aan de speeltafel had verdiend en ook
dat kon niet in zijn voordeel spreken.
«Natuurlijk, sheriff,» zei Corcoran gewillig. «Ik ben niet
dwaas genoeg om het tegen een overmacht op te nemen. Het is
trouwens niet nodig. Ik heb niets te vrezen, want als Henry Roland
ondervraagd zal worden...»
Hij aarzelde. Wat zou Henry Roland zeggen, als hij inderdaad
ondervraagd zou worden? Zou hij zich hun woordenstrijd van vroeger
op de avond niet herinneren? Zou hij zich niet herinneren dat hij
Corcoran op een meer dan gemene wijze neergeslagen had?
En zou hij niet denken dat Corcoran boos genoeg geweest was om
zelfs naar dit gemene middel te grijpen om wraak te nemen?
«Wat zal Roland zeggen?» drong de sheriff aan.
«Dat weet God alleen!» zei Corcoran treurig. «Het feit dat de
leugens van deze lafaard gehoor vonden, doet me aan alles en
iedereen twijfelen.»
«Als God alleen het weet,» zei een van de mannen, «zal het
niet lang duren voor je het hem kunt vragen, want ik zou me al heel
erg vergissen als wij je niet naar Hem toe zouden sturen.»
De anderen slaakten een onderdrukte kreet en Dorn trok zich in
een hoek van de kamer terug; trillend van ontsteltenis en vreugde.
Ontsteltenis, omdat het maar een haar gescheeld had of hij zou in
Corcorans schoenen gestaan hebben; vreugde, omdat hij er zo
goedkoop afgekomen was en tenslotte toch zijn doel zou bereiken:
Corcoran uitschakelen!
«Kalm aan, jongens,» zei de sheriff sussend. «Er is geen
enkele reden om jullie op te winden en als ik hulp nodig heb, zal
ik het wel vragen. Als ik mijn beste vriend de polsbandjes
aangedaan heb, kunnen jullie allemaal teruggaan naar huis.»
Twee mannen traden op de sheriff toe en stelden zich tussen
hem en Corcoran op.
«Luister, sheriff,» zei een van hen, «je weet net zogoed als
wij dat een rechtspraak en rechtvaardigheid twee heel verschillende
dingen zijn. Corcoran heeft een massa geld en kan drie of vier van
je allerbeste advocaten huren. Welke kans zouden een doodgewone
rechter en een doodgewone jury tegen de advocaten hebben? Wil je me
daar in duidelijke termen op antwoorden?»
«Kameraad,» zei de sheriff, «ik speel niet mee!»
«Waarom niet?»
«Als een man gearresteerd wordt, gaat hij naar de gevangenis
om voor de rechtbank te verschijnen. Zo staat het in de wet en
zo...»
«Luister, sheriff, als hij voor de rechtbank verschijnt, zal
zijn lot afhangen van de twaalf mannen van de jury, niet?»
«Juist.»
«Wel, wij zijn met zijn elven en ik geloof dat wij even goed
zijn als onverschillig welke andere twaalf mannen. Wij zullen de
jury vormen en Corcoran de kans ontnemen advocaten te huren die het
zwart wit zullen kletsen en omgekeerd.»
«Er zit iets in,» gaf de sheriff toe, «maar ik ben niet de
meest geschikte man om te oordelen over maatregelen en schikkingen,
die van de normale gang van zaken afwijken. Die man is mijn
gevangene en...»
«Nog niet, sheriff. Je hebt hem nog niet gearresteerd.»
«Dan doe ik dat nu. Corcoran, ik arresteer je in naam van de
Wet!»
«Mij goed,» zei Corcoran. «Het schijnt een puzzel te worden en
ik hoop dat je erin zult slagen alle standpunten te
verzoenen.»
«O,» mompelde de sheriff, «we komen wel waar we moeten zijn.
Ik zal geen last hebben met deze jongens en jouw goede raad kan ik
missen als kiespijn, Corcoran. Jongens, achteruit! Ik wil mijn man
hebben!»
«Luister, sheriff...»
«Hoorde je niet dat je achteruit moet gaan?»
«Sheriff, je moet eens even luisteren.»
«Wie ben jij, dat je het waagt mij in de uitvoering van mijn
plicht te hinderen? Wie voor de duivel ben jij?»
«Een vriend die altijd voor je gestemd heeft, Mike.»
«Ja, Jack, dat weet ik. Ik weet wat je bent en heb respect
voor je, maar juist daarom zal ik niet toestaan dat je je als een
dwaas aanstelt. Die man is mijn gevangene en ik wil hem
hebben!»
De scherpe stem van Dorn snerpte door de kamer. «Achteruit,
heren! Laat de sheriff Corcoran arresteren! Laat hem Corcoran naar
de gevangenis brengen waaruit hij binnen de vierentwintig uur zal
ontsnappen! Of laat Corcoran voor een jury verschijnen die niets
van zijn verleden en achtergrond weet. Laat hem vrijspreken. Wat
zal er dan met jullie allemaal gebeuren? Hoe lang zullen jullie nog
leven, nadat Corcoran op vrije voeten gesteld is? Denken jullie dat
een man als hij een gebeurtenis zoals deze zonder meer
vergeet?»
Geen van de mannen deed de mond open, maar ze knikten allemaal
met het hoofd. Dorn had niets anders gedaan dan hun eigen gedachten
onder woorden te brengen. Ze keken met grimmige blikken naar de
slanke man, die onverschillig met zijn wandelstokje zat te spelen,
naast de lamp, die spookachtige schaduwen op de muren
toverde.
«Voor de laatste maal!» zei de sheriff. «Ga achteruit!»
«Grijp hem, jongens!» zei een schrille stem.
Het was Dorns stem, maar de mannen wachtten niet om zich daar
rekenschap van te geven. Het bevel was een logisch uitvloeisel van
de stemming die in hun harten leefde.
Ogenblikkelijk grepen vier paar handen de sheriff beet en hij
werd stevig in bedwang gehouden.
Hij verdedigde zich zo goed hij kon en vloekte dat het
knetterde, maar het hielp hem geen steek.
«Jullie verhinderen een dienaar van de Wet zijn plicht uit te
oefenen,» brulde hij. «Ik zal ervoor zorgen dat jullie stuk voor
stuk tien jaar krijgen en zal persoonlijk toekijken dat jullie die
tien jaar volledig uitzitten! Corcoran, blijf jij daar als een
dwaas zitten, terwijl voorbereidingen getroffen worden om je te
lynchen?»
«Grijp Corcoran!» schreeuwden de mannen, die de sheriff in
bedwang hielden.
«Wat kan ik beginnen tegen zeven of acht mannen, sheriff?»
vroeg Corcoran onverschillig. «Trouwens, is het niet beter met een
glimlach op de lippen te sterven dan met een grijns van
vechtwoede?»
Verschillende handen grepen hem beet.
«Er is geen enkele reden om brutaal op te treden,» zei hij
tegen de mannen. «Ik verzeker jullie dat ik geen tovenaar ben en
geen mirakelen kan doen. Trouwens, ik heb er een hekel aan mij in
te spannen, als ik bij voorbaat weet dat het tevergeefs is. Breng
de sheriff mee, willen jullie? Dan kan hij zien hoe een man
sterft.»
«Koel!» zei een van de mannen bewonderend. «Als hij eerlijk
geweest was, had hij het gemakkelijk tot gouverneur kunnen brengen.
Misschien wel tot president! Geef de handboeien van de sheriff
hier. Goed zo!»
«Heel goed zelfs,» prees Corcoran. «Ik zou het zelf niet
anders gedaan hebben!»
Zijn onverschilligheid verbaasde hen, doch wiegde ook hun
waakzaamheid in slaap. Een scherp woord of één beweging van
Corcoran zou hen in tijgers veranderd hebben, maar wat had men te
vrezen van een kleine man, die onverschillig op de rand van de
tafel zat en met zijn wandelstokje speelde?
Slechts toen een man met de glinsterende handboeien voor hem
stond en de dingen naar voren stak, kwam Corcoran in actie als een
wolf, die een bergleeuw geroken heeft of als een rugbyspeler, die
het fluitsignaal van de scheidsrechter gehoord heeft.
Corcoran vloog in de hoogte en draaide zich op zijn as rond.
De mannen, die hem beet hielden, voelden hem uit hun vingers
glippen. Dan dook Corcoran als een zwemmer naar beneden, maar in
plaats van water raakte hij de benen van de mannen.
Heel zeldzaam zijn de getrainde atleten, die, zelfs als ze
erop voorbereid zijn, weerstand kunnen bieden aan een dergelijke
aanval. Hoe hadden deze mannen er dan weerstand aan kunnen bieden?
Ze hadden op het trekken van een revolver gewacht, doch zagen enkel
een man die zich in een bliksemflits veranderd had en door hun
rijen sneed.
Ze waren gewapend, maar wat konden ze met hun revolvers doen?
Toen ze zich met hun Colt in de vuist omdraaiden, zat de
vluchteling reeds in het midden van hun kameraden. Ze konden niet
schieten, tenzij ze het risico wilden lopen één van hun beste
vrienden dodelijk te raken.
Ze hielden hun revolver voor alle zekerheid in de rechterhand
en grepen met hun linker naar Corcoran. Ze hadden evengoed kunnen
trachten een aal bij de staart te grijpen.
Die indruk hadden de rugbyspelers die tegen Corcoran in het
veld gekomen waren, reeds gekregen. Hoeveel sterker moest die
indruk dan zijn bij de zware, logge mannen van het Westen die wel
kracht bezaten, maar geen snelheid.
Toen de kreet van ontsteltenis van de mannen in de kamer de
lucht verscheurde, duwden de mannen, die op de gang samengestroomd
waren, de deur open om te kijken wat er aan de hand was. Corcoran
vloog op hen aan en sneed als een mes door hun rangen. Zijn enige
wapen was zijn wandelstokje, maar dat vlijmde als een mes en de
mannen, die er een slag van kregen in hun gezicht, deinsden huilend
en kermend van de pijn achteruit. Voor de mannen begrepen hadden
welk gevaar hen bedreigde, was het reeds te laat om maatregelen te
nemen. Gebruik makend van de verwarring had Corcoran de trap
bereikt en hij sprong naar beneden.
Hij rende door de hal, rukte de voordeur open en terwijl hij
over de veranda stormde, koos hij het beste van de paarden uit, die
aan de reling vastgebonden waren. De keuze was niet moeilijk, want
tussen de gewone mustangs en cowboy-paarden stond één koninklijke,
grijze merrie.
Corcoran vloog op haar rug en even later daverden haar
hoefslagen door de hoofdstraat.