Hoofdstuk 16

De gemakkelijkste en goedkoopste manier om herrie te krijgen, is een stadje van het Westen in het gezicht te slaan. Dat is hetzelfde als een stok in een wespennest te steken. De wespen hebben vleugels en hun angel als wapen. De mannen van het Westen hebben hun paarden en hun revolvers. Die paarden zijn nooit ver uit de buurt en zelfs een slaperige mustang wordt een volbloed, als hij door een van woede ziedende cowboy bereden wordt.
Geen wonder dus dat tientallen ruiters de achtervolging inzetten voor Corcoran het einde van de hoofdstraat bereikt had. Het nieuws werd sneller dan de wind verspreid en uit alle hoeken stroomden achtervolgers naar het spoor van de vluchteling.
«Ze hadden Corcoran in hun macht, de sheriff en minstens twintig mannen, maar hij ontsnapte!»
Dat kon San Pablo natuurlijk niet dulden! De achtervolging werd ingezet. Steve Maturin zwoer later dat hij de vluchteling aan de oever van de Mirraquipa gezien had, maar hij was de enige die zich schuldig maakte aan zo'n schreeuwende leugen, want Corcoran was helemaal niet aan de Mirraquipa geweest.
Zodra hij de hoofdstraat in zuidelijke richting verlaten had, was hij naar het oosten gezwenkt en nog later naar het noordoosten, recht naar de Comanche-bergen. Geen van de achtervolgers was dichter dan een halve mijl bij hem geweest.
Corcoran zette zijn weg verder tot hij een waterstroompje ontdekte, dat niet eens een kreek genoemd kon worden. Hij volgde dat stroompje en zag dat het ontsprong in een vruchtbare, prachtig onderhouden groentetuin. Een moedige man had dit stukje grond met geduld en toewijding bewerkt en oogstte nu het resultaat van jarenlang zwoegen, want de scherpe geur van uien verried Corcoran dat deze in volle bloei waren. Een kleine, vierkante keet stond in het midden van de prachtige tuin.
Corcoran beschreef een halve cirkel om de keet, zodat hij ze uit de richting van de bergen naderde. Hij steeg uit het zadel en klopte op de deur.
Een slaperige stem vroeg hem in het Spaans wat hij wenste en hij antwoordde in dezelfde taal dat hij van de mijnen kwam en naar San Pablo wilde gaan, doch de tocht in de nacht niet voort wilde zetten. De deur werd geopend en de bewoner staarde hem met knipperende ogen aan. Onder zijn arm had hij een knalpot die minstens anderhalve eeuw oud was.
De Mexicaan geeuwde luidruchtig en wenste Corcoran welkom, zodra hij zag dat hij slechts met één man te doen had. Eerst bracht hij de grijze merrie naar de kleine stal, waar zijn eigen muilezel ondergebracht was. Voor de grijze verzorgd en gevoerd was, had de Mexicaan zijn levensgeschiedenis reeds verteld. Hij verdiende zijn kost met het verkopen te San Pablo van de producten uit zijn tuin. Zijn vrouw was het vorige jaar gestorven en zijn zoon was de bergen ingetrokken om goud te zoeken. Hij had er genoeg van gehad in de tuin te werken.
Ze gingen naar de hut, die slechts één kamer had. Een ladder leidde naar een soort van opslagplaats boven de zit-slaap-eet-keukenkamer. Pedro Hermosa maakte koffie voor zijn gast en terwijl deze dronk, maakte hij een bed op in de hoek van de hut. Hij deed het met een air van vanzelfsprekendheid, alsof Corcoran recht had op de beste behandeling.
Corcoran zat in een hoek van de hut en slurpte koffie.
«Pedro Hermosa!» zei hij eensklaps.
Pedro draaide zich om, alsof hij door een bij gestoken was.
«Het is niet waar dat ik van de mijnen kom en op weg ben naar San Pablo!»
Hij had een kreet van verrassing verwacht, doch Pedro glimlachte enkel. Hij wees naar de kleren van Corcoran.
«Corcoran,» zei hij, «het stof in de bergen is rood.»
Corcoran glimlachte, maar hij keek zijn gastheer met meer belangstelling aan. Hij begon te vermoeden dat er achter het lage voorhoofd van de Mexicaan meer verstand lag dan hij aanvankelijk vermoed had.
«Heel juist,» zei Corcoran. «Wat mijn paard betreft...»
Pedro stak zijn hand op. «Het is een uitstekend paard,» zei hij. «Ik weet dat het u een massa geld gekost moet hebben.»
«Inderdaad...» begon Corcoran, doch de ander onderbrak hem en zei: «Ik ken de waarde van het paard, want het lijkt als twee druppels water op de volbloed van Senor Mortimer.»
«Ik geloof,» zei Corcoran, terwijl hij begon te lachen, «dat ze met elkaar verwant zijn.»
«Dat verrast me niet,» zei Hermosa.
«Niettemin, Hermosa, moet ik je zeggen dat het mijn bedoeling is hier enkele dagen te blijven.»
«U bent welkom, senor.»
«En je moet weten, Hermosa, dat er te San Pablo veel mensen zijn die graag zouden weten waar ik me bevind.»
«Als er hier nieuwsgierigen komen,» antwoordde Hermosa, «spreek ik over mijn groentetuin. Trouwens, ik ben hier zeer eenzaam en het nieuws van San Pablo dringt niet tot mij door.»
«Wel, Pedro, ik merk dat je een fijne kerel bent. Mijn leven is nu in jouw handen en ik zal je ook mijn geld moeten toevertrouwen.»
Hij haalde zijn portefeuille uit zijn zak en wierp deze naar Pedro. De Mexicaan ving de portefeuille op, opende ze en staarde met grote ogen naar Corcoran, toen hij zich rekenschap gegeven had van de inhoud ervan.
«Is dit de reden dat u moest vluchten?»
«Nee,» antwoordde Corcoran oprecht, «ze beschuldigen mij van iets, dat ik niet gedaan heb, maar als de mensen veel rook zien, Hermosa, geloven ze gemakkelijk dat er ergens een vuur brandt.»
De peon knikte ernstig en stak de portefeuille weer naar Corcoran uit.
«Ik ben geen bankier,» zei hij.
«Je moet mijn bankier zijn.»
«Nee, nee, amigo. U bent mijn gast en daarom bent u hier veilig, doch het zien van geld is als vergift. Mijn vader stierf ervan. Ik ging naar een rodeo te San Pablo, waagde een paar centen en won vijftig dollar. Toen ik met mijn buit naar huis kwam en deze aan mijn vader liet zien, ging hij op zijn beurt naar San Pablo met al zijn spaarcenten in zijn zak. Driehonderd vijftien dollar! Hij waagde al zijn geld en kwam met lege handen terug. Dat was te veel voor hem. Hij werd ziek en overleed drie dagen later. U ziet dus, senor, dat het geld een ziekte is en ik wil niet door deze ziekte aangestoken worden. Nooit! Ik stel me tevreden met hetgeen ik met mijn aardappelen en uien kan verdienen. Dat is tenminste zuiver geld. Al het andere geld, senor, is onzuiver.»
Hij scheen te schrikken en vervolgde snel: «Neem me niet kwalijk, amigo, ik had eraan toe moeten voegen dat dit geld alleen voor mij zuiver is. Andere mensen hebben het recht er anders over te oordelen.»
Corcoran schudde het hoofd.
«Al wat je zei, is waar, Pedro. En... ik zal mijn portefeuille maar zelf bewaren.» Hij liet zijn portefeuille weer in zijn zak glijden, ging op het bed liggen, dat Pedro voor hem had klaargemaakt en viel onmiddellijk in slaap.
Pedro Hermosa keek een hele tijd op de slaper neer met ogen, waarin niettegenstaande zijn beweringen een begerige blik schitterde. Hij wachtte tot hij er zeker van kon zijn dat Corcoran in diepe slaap verzonken was. Dan nam hij een punt van de deken beet, schoof zijn hand in de ontstane opening en haalde de portefeuille van Corcoran te voorschijn. Heel dit fortuin was van één man en die man kon hij met één kogel onschadelijk maken. Onwillekeurig ging zijn hand naar de revolver van Corcoran, maar eensklaps schrok hij van zijn eigen gedachten. Hij keek om zich heen en zijn blikken bleven lange tijd rusten op de beker, waaruit Corcoran koffie gedronken had — koffie die Pedro zelf voor hem ingeschonken had.
Pedro kromp in elkaar van schaamte. Zonder zich een ogenblik te bedenken, schoof hij de portefeuille weer in Corcorans zak. Hij ging naar zijn eigen bed en ging er met gekruiste benen op zitten. Een straal van de maan gleed over zijn gezicht, dat een uitdrukking had van diep berouw. Want Pedro wist dat het diepste putje van de hel voorbehouden is aan die mensen die zondigen tegen de regels van de gastvrijheid.
Pedro keek om zich heen met de blikken van een schuldig kind dat iets zoekt waarmee hij zijn fout goed kan maken. Hij zag een extra deken liggen en ging die heel voorzichtig over de slaper heen leggen. Dat eenvoudige gebaar scheen hem op te luchten en hij keerde naar zijn bed terug.
Hij sloot de ogen, maar kon de slaap niet vinden. Slechts één gedachte leefde in zijn brein — welke boete zou de priester hem opleggen, als hij zijn zonde bij de volgende gelegenheid in de biechtstoel moest bekennen?
Daar hij zijn ogen gesloten hield, kon hij het niet zien, maar Corcoran lag in de duisternis te glimlachen. Geen van de bewegingen van zijn gastheer en geen van zijn geheime gedachten was hem ontsnapt.