Hoofdstuk 13

Het was omstreeks dit moment dat Kitty Murran en Roland op de bank in de tuin van haar huisje zaten. Roland zat naar de grond te kijken, terwijl hij praatte, zoals hij slechts zelden praatte — over hun toekomst; het huis, dat ze zouden bewonen; de dingen, die ze samen zouden doen. Kitty had haar arm op de leuning van de bank gesteund en staarde met dromerige blikken naar de sterren en de Comanche-bergen.
«Zul je dan gelukkig zijn, Kitty?»
Het drong eensklaps tot Kitty door dat Roland haar die vraag reeds voor de derde keer stelde.
«Ja, natuurlijk,» zei ze snel.
Roland stond plotseling op, liep tot aan het tuinhekje, kwam terug en ging weer zitten. Ze zag dat hij ontstemd was. Ze was een beetje bang, maar kwam tot de ontdekking dat het een bijna aangename vrees was.
«Neem me niet kwalijk,» zei ze. «Ik zat aan iets anders te denken.»
«Niet aan hetgeen ik vertelde?»
«Vergeef me, Henry.»
«Natuurlijk.»
Zijn stilte was een bewijs van zijn ergernis. Toch was hij het die het eerst weer sprak.
«Ik heb al vaker de indruk gekregen,» zei hij, «dat het Westen ons steeds verder van elkaar verwijdert, in plaats van ons dichter bij elkaar te brengen.»
Ze wilde dit tegenspreken, maar was die avond met haar gedachten ergens anders en wilde niet argumenteren.
«Werkelijk? Hoe bedoel je?» vroeg ze.
«Heb je dat gevoel nog niet gehad?» vroeg hij scherp.
«Nee! Nee!»
«Ik houd van het Westen,» zei hij gretig. «En ik heb geluk gehad. Alles is precies zo geworden als ik het me voorgesteld had; je had gelijk toen je me te New York zei dat ik voor het Westen geboren was. Alles ging fijn, behalve met jou, Kitty.»
«Het spijt me,» zei ze zacht.
«Maar het laat je koud, niet? Het kan je niet veel schelen?»
«Mag ik eerlijk zijn, Henry?»
«Natuurlijk!»
«Wel, Henry, ik heb een zeer moeilijke dag achter de rug en ben te vermoeid om mijn gedachten bij elkaar te houden.»
«Arm kind,» zei hij berouwvol, «en in plaats van je met rust te laten, zit ik je nog te kwellen!»
«Dat niet alleen, maar...»
Het werd stil en Henry's stem klonk hees, toen hij de stilte na een heel lange tijd verbrak.
«Ik geloof dat ik die zaak tussen ons stilaan begin te begrijpen.»
«Welke zaak, Henry?»
«Tussen jou en mij.»
«Wat begrijp je daarover?»
«Toen wij kennismaakten, was ik een nietsnut.»
«Wat een idee!»
«En jij zag iets in me. Je zag dat ik een sterk lichaam had en een betrekkelijk scherpe geest en wenste dat ik daar iets mee zou doen. Je begon over het Westen te praten. Ik stelde er belang in, voor vijfennegentig procent omdat het jouw land was. Jij maakte me wakker en je was er trots op, maar van liefde was geen sprake.»
«Henry!»
«Laten wij eerlijk zijn. Je vergiste je. Je dacht dat je me beminde, maar je stelde enkel belang in de resultaten van de man die door jou uit zijn slaap gewekt werd. Ik houd van jou, zoals een man slechts van één vrouw kan houden. En daarom weet ik, Kitty, dat jij niet van mij houdt! Kun je op de man af zeggen dat je wel van me houdt met al het kwellende verlangen dat in mijn hart brandt?»
Hij wachtte op een antwoord en ze deed haar best om iets te zeggen, doch zijn woorden hadden haar hart geopend voor iets dat er tot op dat moment slechts in gesluimerd had. Toen ze niet antwoordde, vervolgde hij op bittere toon:
«Alles bij elkaar ben ik voor jou slechts een 'geval', Kitty. net als een van je leerlingen. Je zag een stuk grond braak liggen en wenste het vruchtbaar te maken, maar nu het vruchtbaar geworden is, wens je er geen huis op te bouwen.»
«Jawel, Henry, ik...»
«Als ik je vraag onze huwelijksdatum vast te stellen, draai je er altijd omheen.»
«Ik vraag me af waarom?»
«Ha,» zei de arme minnaar, «als ik maar één middel kende om de zaak te forceren! Ik ben een sterke man — sterker dan velen en jij bent een zwakke vrouw, maar ik kan geen indruk op je maken!»
«Ik heb je mijn woord gegeven, Henry, en je weet dat dit bindend is voor mij!»
«Dat weet ik en ik voel me in staat je niettegenstaande alles aan je woorden te houden. houd ik van je, Kate! O God, de vrees dat ik je kan verliezen, achtervolgt me dag en nacht!»
Ze wachtte een ogenblik; haar hart klopte hoog in haar hals.
«Sst!» zei ze dan.
«Neem me niet kwalijk, lieve. Ik had het niet mogen zeggen.»
«Dat niet alleen, maar...»
«Zeg me dat ik me te veel zorgen maak!»
«Natuurlijk doe je dat!»
«Maar toch heb ik wel reden tot bezorgdheid?»
«Dat... dat weet ik niet.»
«Dat betekent dat je het wel weet.»
«Zeg dat niet, Henry. Je bent een beetje wreed vanavond, weet je?»
«Ik ben een ezel!» kreunde hij. «Ik ben een dwaas en een onbeschofterik door je zo te kwellen. Ik zal je verlaten, Kate, en trachten me beter te beheersen als we elkaar weerzien.»
«Blijf zitten,» zei ze. «Het heeft geen zin de moeilijkheden uit de weg te gaan. Laat ons een poosje stil zitten — niets zeggen. Het spijt me dat je over dit onderwerp begonnen bent.»
«Mij ook! Maar de twijfel groeit als onkruid als het eerste zaadje wortel geschoten heeft.»
«Geloof je niet dat ik oprecht ben, Henry?»
«Als een man — nee, meer dan een man!»
«Laten wij dan even rustig blijven zitten. De avond is zo heerlijk, Henry.»
Hij antwoordde niet direct, maar vroeg even later weer: «Waar dacht je aan toen ik zat te vertellen?»
«Niets bijzonders. Wil je het weten?»
«Ja. Dat zal ons beletten weer over ons te beginnen praten.»
«O, het had niets met ons te maken.»
«Natuurlijk niet,» zei hij bitter.
«Ik dacht aan gokken, Henry.»
«Eén van de dingen, die je niet kunt verdragen, hé?»
«Ik weet het niet. Heb jij ooit gegokt?»
«Ja. Ik heb nog wel meer dingen gedaan die aan de debetzijde komen.»
«Ik vraag me af...?»
«Twijfel je aan mij?»
«Nee, ik dacht niet aan jou.»
«O!»
«Alleen maar aan het gokken op zichzelf. Eigenlijk zijn we allemaal gokkers, niet?»
«In zekere zin, ja. Als een farmer zijn land bezaait, is het maar een gokje of hij een goede oogst zal krijgen. Als een man een aanval doet op het hart van een vrouw, is het een gokje of hij in dat hart een echo zal oproepen.»
«Vergeef me, Kate. We hadden het over spelen. Ik zal niet meer van het onderwerp afwijken.»
«We kunnen beter zwijgen.»
«Nee, lieve. Laat me naar je kijken. Je gezichtje is niets meer dan een lichte vlek in de duisternis, maar ik zie je glanzende ogen, die zoeken wat er binnen in de mensen zit — binnen in mij — hemel, daar ga ik weer. Gokken, gokken, ik concentreer me op het gokken. Wat zeiden we?»
Ze antwoordde niet rechtstreeks, doch vroeg: «Heb jij ooit wel eens een beroepsspeler gekend, Henry?»
«Ik kende een man die later beroepsspeler werd.»
«Wat was hij voor een man?»
«Een rare. Ik leerde hem op het sportveld kennen. Lang geleden. Hij was een duivel, voortgejaagd door een onuitputtelijke levensvreugde.»
«Dat schijnt indruk op je te maken?»
«Ik ken ook een speler. Hij is net zo. Een avonturier, maar... een ridder in hart en ziel.»
«Hm, maar natuurlijk ook een tikje aangebrand, net als de man die ik ken?»
«Was jouw speler oneerlijk op het sportveld?»
«Nee! Eerlijk als goud en fair tot het uiterste. Hij hield ervan risico's te nemen, maar week nooit van de rechte lijn af. Hij was een geboren kapitein en leider. Zijn mannen volgden hem blindelings. Ik ontmoette hem later. Hij was nog even knap en... koel.»
«Ze moeten allemaal op elkaar lijken!» riep Kitty uit. «De man, die ik ken, is ook zo. Hij kan zijn gedachten verborgen houden, niettegenstaande hij je recht in de ogen kijkt.»
Henry Roland voelde zijn spieren verstijven. In gedachten keerde hij terug naar het sportveld, waar hij tegenover een kleine, duivelse man gestaan had. Hij had zijn handen uitgestrekt naar de hoogste eer en sportglorie die een universiteitsstudent kon verlangen, maar de kleine man met een blauwe trui en een geweldige valhelm en lederen schouderstukken was hem in de weg gekomen. Roland herinnerde zich uit de geschiedenislessen dat de geschiedenis van de wereld een eeuwige herhaling was. Was ook de menselijke geschiedenis een eeuwige herhaling? Zou de man die hem reeds één keer in de weg getreden was, weer in zijn weg komen?
«Corcoran!» siste hij tussen zijn tanden.
«Heb je over hem horen spreken?»
«Wie heeft nog niet over hem horen spreken?»
«Wat heb je gehoord?»
«Dat kan ik niet herhalen.»
«Je moet het me vertellen, Henry.»
«Je verwacht toch niet van me dat ik je vrienden in jouw aanwezigheid zal beledigen, Kate?»
«Is het zo erg?»
«Het is geen prettige geschiedenis.»
«Je hebt te veel gezegd om de rest in het duister te laten, Henry. En wat dat vriend zijn betreft: ik heb hem slechts één keer ontmoet.»
Hij slaakte een zucht van opluchting, maar voor hij iets kon antwoorden, vervolgde Kitty meer tegen zichzelf dan tegen hem: «En toch waren we vrienden, toen we afscheid namen. Je hebt gelijk, Henry. Ik mag niet naar beledigingen aan het adres van mijn vrienden luisteren.»
Dat was te veel, zelfs voor de goede opvoeding van Roland. «Grote hemel, Kate! Wat vertel je nu? Waren jullie vrienden? Jij, bevriend met een speler, een bedrieger, een kaarthaai?»
«Wel, nu heb je het toch gezegd,» zei het meisje. «Kom maar met je bewijzen voor de dag.»
«Heb je zo'n goed oordeel over hem, dat je boos bent omdat ik de waarheid zei?»
«Verwacht niet van me dat ik iemand veroordeel voor hij de kans gekregen heeft zich te verdedigen. Dat zou niet fair zijn!»
Roland keek op toen hij de zeer bijzondere klank in haar stem hoorde. Was het ernstiger dan hij gedacht had? Hoe was het mogelijk dat Corcoran zich in een paar ogenblikken tijd zo in haar hart genesteld had? Hij was maar een paar uur te San Pablo en had al zoveel gedaan!
«Ik kan enkel herhalen,» zei hij, «wat honderden anderen me verteld hebben. Corcoran is een begrip in meer dan één Staat van het Westen. Zijn bedrieglijkheid, zijn gemene trucjes, zijn behendigheid met de kaarten, zijn uitdagende onverschilligheid en zijn ontegensprekelijke schaamteloosheid zijn overal bekend. Hemel, Kate, wat heb je al die tijd met je oren gedaan, dat je helemaal niets weet van Corcoran en zijn reputatie?»
«Is hij een verloren ziel?» vroeg ze.
«Een verloren ziel? Hij is een duivel die anderen in het verderf stort. Dat is hij!»
Hij wist dat hij de waarheid geweld aandeed. Hij wist dat hij zich voor het eerst van zijn leven opzettelijk schuldig maakte aan oneerlijkheid en bedrog, maar hij betreurde niets van wat hij zei. Integendeel, het vulde hem met een zekere voldoening.
«Corcoran?» drong hij aan. «Voor zover ik erover kan oordelen, is hij het gemeenste schepsel dat ooit op twee benen gelopen heeft.»
Ze dacht een hele poos na. Hij had verwacht dat ze kreten van afschuw en ontsteltenis zou slaken, doch ze dacht alleen maar na en dat vervulde hem met paniek!
«Ik geloof,» zei ze eensklaps, «dat je met één verklaring gelijk hebt: hij zou een zeer gemene schurk kunnen zijn!»
«Hij zou het niet kunnen zijn — hij is het!»
«Ik begrijp het, Henry. Maar veronderstel dat de onbegrensde krachten die in hem verscholen liggen en nu ten dienste staan van de misdaad, overgeschakeld konden worden naar het dienen van een eervol doel? Zou hij dan niet even heilig worden als hij nu gemeen is?»
Roland maakte een ongeduldig gebaar met de hand. «Je hebt te veel sprookjesboeken gelezen, Kate. Je denkt er toch niet aan die outlaw te vertrouwen?»
«Natuurlijk wel,» zei ze heftig. «Ik geloof dat hij binnen afzienbare tijd zal bewijzen dat hij een goed man is!»
«Waarom?»
«Dat zul je wel zien.»
«Zeg me dan tenminste wat ik in de gaten moet houden.»
«Je zult ondervinden dat hij niet meer gokt.»
«Hemel! Wie heeft die onzin in je oor geblazen?»
«Henry! Je spreekt alsof ik de reinste dwaas zou zijn!»
«Wind je niet op, lieve.»
«Ik tracht me te beheersen, Henry, maar je wordt beledigend.»
Ze beet op de lippen en betreurde het dat ze zich door haar heftigheid had laten meeslepen.
«Het spijt me,» zei Henry, «ik heb meer gezegd dan ik kan verantwoorden, maar de gedachte dat Corcoran het gokken zou opgeven, is ook te belachelijk. Ik zou nog eer geloven dat hij het ademen zou opgeven. Hij is een duivel, zegt men, die slechts leeft als hij andere levens kan breken.»
«Dat is heel sterk uitgedrukt. Je zal vermoedelijk liever niet hebben dat ik je woorden aanhaal?»
«Mijn woorden behoeven niet aangehaald te worden. Ik ben groot genoeg om ze zelf te zeggen, ook tegen Corcoran zelf!»
«Sst!»
«Kate, je maakt me gek! Mijn brein gaat op hol!»
«Sst! Wind je niet zo op. Alles is vergeven en vergeten!»
«Zeg me één ding!»
«Geen woord meer, tot we er beiden over geslapen hebben. Geen woord meer, Henry.»
«Hoe kwam je op het idee dat hij het gokken zou opgeven?»
Ze dacht na en moest toegeven dat ze zich als een kleine dwaas aangesteld had. Hoe was ze op dat idee gekomen? De speler had het haar beloofd nadat ze nauwelijks vijf minuten met elkaar gesproken hadden en zij had hem geloofd! Ze had nog nooit onwaarheid gesproken en wilde het nu ook niet doen. Ze hoopte maar één ding: dat Henry haar niet zou uitlachen in verband met haar lichtgelovigheid, want dat zou het einde zijn van alles tussen hen.
«Hij zei het zelf,» verklaarde ze. «Hij zei dat hij het spelen zou opgeven, nadat hij uit vrije wil bekend had dat hij een beroepsspeler was.»
Een gekreun steeg uit Rolands borst op.
«Hoe kwam hij erbij iets dergelijks te beloven?»
Ze zweeg. Ze werd vuurrood en was dankbaar voor de duisternis, die Henry belette te zien dat ze zich zeer onbehaaglijk voelde. Ze had nog geen tijd gehad om over de vreemde geschiedenis na te denken. Nu ze erover nadacht, moest ze bekennen dat het ongelooflijk was dat de speler — een vreemdeling — tegen haar gesproken had, zoals hij gedaan had. Op hetzelfde ogenblik trok ze twee conclusies. In de eerste plaats, dat ze een dwaas geweest was door gehoor te schenken aan de belofte van de speler en in de tweede plaats, dat ze nooit meer een man zou vertrouwen als Corcoran haar vertrouwen beschaamde. Deze totaal tegenstrijdige, maar zeer vrouwelijke conclusies tekenden een grimmige lijn om haar lippen.
«Misschien,» zei ze, «besloot hij een einde te maken aan zijn gokkerij, omdat zijn ogen geopend werden voor het gemene ervan.»
«Door wat werden zijn ogen zo eensklaps geopend?»
Kitty zweeg. Op dat moment haatte ze Corcoran en alle mannen over het algemeen, maar Henry Roland meer in het bijzonder!
«Hij is een intelligente knaap,» zei Roland die zich als een koppige dwaas verder waagde op het gladde pad. «Hij is scherpzinniger dan een overgroot deel van zijn medemensen. Eensklaps echter worden zijn ogen geopend voor een feit, dat hij van het begin af zelf geweten moet hebben. Bestaat daar werkelijk geen bijzondere reden voor, Kate?»
«Ik verlang niet van je dat je me op mijn woord gelooft,» zei Kate op haar hoede.
«Gelukkig maar. Doch zullen we heel eerlijk tegen elkaar zijn, Kate? Zullen we zeggen dat onze speler eensklaps romantische ideeën kreeg in verband met Miss Murran? Vervloekt zij zijn zwarte hart!»
Roland stond op. «Ik zal me terugtrekken, Kate.»
«Je gaat niet voor je me beloofd hebt dat jij en Mister Corcoran...»
«Vaarwel!» riep Roland op gekwelde toon.
«Henry,» zei Kate strak, «als hier herrie uit voortvloeit, kan ik het resultaat bij voorbaat voorspellen.»
«Wat bedoel je?»
«Twee dode mannen! Corcoran is te snel en te behendig om niet te doden! Jij bent te groot en te sterk om niet te doden! Jullie zullen elkaar vermoorden! Begrijp je me? Henry, je moet me beloven dat je niet naar Mister Corcoran...»
«Ik beloof niets!»
«Henry!»
«Ik zal alleen maar mijn best doen, Kate,» zei Henry, «om deze zaak op de best mogelijke wijze uit de wereld te helpen, voor jou, voor mij en voor Corcoran.»
Zijn stem brak van woede en verachting en hij snelde weg.
Ze volgde hem tot aan het tuinhekje en keek zijn geweldige, massieve gestalte na. Dan keerde ze in gedachten verzonken naar huis terug. Aan haar ene zijde voelde ze de grote, sterke Roland; aan haar andere zij de lichte, bleke Corcoran. De strijd was reeds begonnen. Wie had haar voorkeur?
Ze bleef als verpletterd staan, toen het tot haar doordrong dat ze Henry nooit zou kunnen vergeven als hij als overwinnaar terugkeerde!