Hoofdstuk 8

Corcoran snelde in de richting waarin Miss Murran verdwenen was. Hij had haar bijna ingehaald, toen ze eensklaps bleef staan. Slechts toen hij zich bij haar gevoegd had, zette ze haar weg verder. Corcoran bleef naast haar wandelen.
«Ik wist dat u het was,» zei ze, «toen ik een lichte stap achter me hoorde. Is het voor iets in verband met Willie?»
«Willie verzocht me u te volgen, omdat hij het zelf niet meer mocht,» zei Corcoran. «En een dergelijk verzoek van Willie is een bevel, niet waar?»
Ze lachte even. Haar lach had dezelfde verrassende heesheid als haar stem.
Ze passeerden voor een deuropening die wijd openstond. In het scherpe licht keek Miss Murran met snelle blikken naar haar gezel. Corcoran begon met zijn wandelstok te zwaaien en deed alsof er aan de overzijde van de straat iets was, dat hem bijzonder interesseerde. Toen hij weer in haar richting keek, zag hij dat haar houding veranderd was.
«Ze denkt,» dacht Corcoran, «dat ik een dandy ben!»
En hij begon zachtjes te grinniken.
«U schijnt gelukkig te zijn?» zei het meisje.
«Zeer gelukkig.»
«Het is dan ook het mooiste ogenblik van de dag,» zei Miss Murran. «Gedurende de dag is het meestal onverdraaglijk heet. Gelukkig dat er avonden zijn die men tegemoet kan zien. Zou het niet heerlijk zijn, Mister Corcoran, als we overdag konden slapen en 's nachts leven?»
«Dat doe ik meestal,» zei Corcoran.
«O!» zei ze en trachtte zich rekenschap te geven van zijn gelaatsuitdrukking, maar het was te donker.
Corcoran beet op zijn lip en besloot het onderwerp van de conversatie te veranderen.
«Willie maakt zich bezorgd over uw relaties met de Dorns,» zei hij.
«Dat weet ik,» antwoordde de schooljuffrouw, «maar mevrouw Dorn is een meelijwekkende, dolende ziel. Toen haar man nog leefde, waren ze rijk. Nu is ze arm en ze kan zich er niet bij aanpassen. Gelukkig voor haar dat ze een ideale zoon heeft.»
«Hm!» zei Corcoran zonder veel enthousiasme.
«Hij is werkelijk een ideale zoon,» zei het meisje iets luider. «Hij is in werkelijkheid een stukje dynamiet, maar tegen zijn moeder is hij erg lief en geduldig. Hij verpleegt haar en leest haar voor. Het is ontroerend hen bij elkaar te zien.»
«Wat doet hij?» vroeg Corcoran.
«Wel, hij is een artiest. Hij schildert en schrijft en alles wat hij produceert is als hijzelf — mooi, vreemd, als een droom.»
«Werkelijk? Wat schildert hij?»
«Meestal landschappen. Hij houdt van de bergen en de woestijn.»
Met een heftige slag van zijn wandelstok hakte Corcoran de halmen van een grasplant.
«Verdient hij genoeg om zijn moeder te onderhouden?» vroeg hij.
«Wel, in zekere zin,» antwoordde Kitty Murran. «Hij verdient zoveel als hij kan. Meer kan zelfs een man niet doen, weet u?»
«Heeft hij vrienden die hem helpen?»
«Wel,» zei het meisje aarzelend, «dat... dat weet ik niet.»
Corcoran echter wist het wel. Haar antwoord had verraden dat zij de Dorns financieel steunde.
«Hier is het,» zei Miss Murran en bleef staan voor een woning die niets meer was dan een lemen hut.
«Kan ik mee naar binnen gaan?» vroeg Corcoran.
Ze aarzelde weer. «Nee, dat geloof ik niet. Ze... hebben bijna geen meubelen, weet u, geen stoelen en het zou pijnlijk zijn... en wel, de oude vrouw...»
«Ik begrijp het,» zei Corcoran.
«Is het uw bedoeling te San Pablo te blijven?»
«Dat staat nog niet vast, maar ik geloof het wel.»
«O, dat verheugt me,» zei ze, «in verband met Willie. Hij beweert dat u een held bent, Mister Corcoran. En... ik hoop u nog eens te ontmoeten. Goedenavond.»
Ze ging door het tuinhekje dat helemaal uit de hengsels hing en bleef even staan om het recht te zetten. Corcoran liep een paar stappen verder en kwam tot de ontdekking dat het meisje hem niet meer kon zien. Onmiddellijk sprong hij over de omheining. Hij liep op het huis toe. Er was een raampje in de zijmuur en daar de hut slechts uit één kamer bestond, kon Corcoran met een paar snelle blikken alles zien wat er te zien was.
In de ene hoek stond een geweldig fornuis, waarboven wel twintig of vijfentwintig potten en pannen aan spijkers in de muur hingen. Op de kachel stond een pot te pruttelen. In de andere hoek stond een ezel met een half afgewerkt schilderij. Het stelde een zonsondergang boven de woestijn voor en Corcoran zag direct dat het knoeiwerk was.
In de overblijvende hoeken waren twee slaapplaatsen. Aan een wankele tafel in het midden van de hut zaten moeder en zoon met de kaarten te spelen. Bij elke slag namen ze een teug uit een grote kruik, die op de tafel stond en aan hun gezichten was duidelijk te zien wat er in die kruik zat. Niemand zou geloofd hebben dat ze moeder en zoon waren. Zij was groot, stevig en weelderig gevormd. Ze had een geweldige, gebreide driehoeksdoek om haar schouders. Ze transpireerde hevig en haar haar plakte tegen haar voorhoofd en slapen. De artiest was een kleine kerel met het gezicht van een roofvogel en handen, die op klauwen leken.
Op dat moment werd er op de deur geklopt en het onderwijzeresje riep dat zij het was. 
Moeder en zoon grijnsden tegen elkaar en werden plotseling erg actief.
Moeder Dorn waggelde naar het bed, liet er zich kreunend op neervallen en trok de vuile dekens over zich heen. De artiest deed de kaarten en de kruik whisky verdwijnen, trok vliegensvlug een met verf bekladde jas aan, greep een borstel in de hand en vloog naar de deur.
Hij maakte een diepe buiging toen hij Miss Murran binnenliet. Ze glimlachte tegen hem op een wijze, die een beroemde filmster jaloers gemaakt zou hebben. Dan ging ze op het bed toe. Mevrouw Dorn glimlachte pijnlijk, hijgde als een blaasbalg en wees met een vermoeide beweging naar haar zoon, die op zijn ezel toe gegaan was. Door haar beweging scheen ze te willen aanduiden dat ze te zwak was om te spreken en dat de bezoekster zich maar tot haar zoon moest wenden. De zoon was grote vegen aan het maken op zijn schilderij.
Kitty Murran ging op de artiest toe. Ze sloeg de handen in elkaar en slaakte een kreetje van bewondering. De artiest maakte een ongeduldig gebaar, alsof de storing nadelig was voor zijn inspiratie. Dan trad hij achteruit, bracht de linkerhand naar zijn werk.
Corcoran beet op de tanden en wendde zich af. De komedie lag er dik bovenop. Hij sprong weer over de omheining en keerde naar de hoofdstraat terug. Hij bleef herhaaldelijk staan en de woede die in zijn hart leefde, kwam tot uiting door de krachtige wijze waarop hij de knop van zijn wandelstok omklemd hield.
Aan de eerste de beste die hij in de hoofdstraat ontmoette, vroeg hij waar hij de sheriff kon vinden. Hij werd op staande voet ingelicht, wat erop wees dat de nederzetting de sheriff evengoed in de gaten hield als omgekeerd.
«Weer terug?» vroeg de sheriff. «Je ziet er vervloekt ernstig uit, man.»
«Ik heb nagedacht over hetgeen je me gezegd hebt, sheriff. Ik heb besloten een poosje te San Pablo te blijven.»
«Je bent een dapper man, Corcoran,» zei de sheriff. «Ik hoop dat je niets zal overkomen en mij ook niet.»
«Rekening houdend met je laatste waarschuwing, wens ik je een zekerheid te geven, sheriff,» zei Corcoran.
«De jaren beginnen op mijn schouders te wegen,» grinnikte de sheriff, «maar ik voel me weer jong en dwaas worden, als ik zulke dingen hoor zeggen. Welke zekerheid wil je me geven, Corcoran?»
«Mijn revolver, sheriff. Is dat genoeg?»
De sheriff knipperde met de ogen.
«Kameraad,» zei hij, «nu praat je toch enkel om je eigen stem te horen!»
Corcoran haalde zijn revolver uit de holster.
«Alsjeblieft,» zei hij.
De sheriff strekte zijn hand uit en greep de kolf van de Colt voorzichtig beet, alsof er een lading nitroglycerine in zat. Hij hield de revolver ver van zich af.
«De meeste mannen van jouw kaliber hebben twee revolvers,» zei hij tenslotte.
«Je kunt mijn zakken doorzoeken, sheriff.»
«Je woord is genoeg voor mij, zoon. Wat is er met jou gebeurd? Hoe komt het dat jij plotseling een grappenmaker geworden bent?»
«Het is geen grap, sheriff.»
«Er zijn minstens veertig mannen in de stad die jouw bloed willen zien, Corcoran.»
«Dan zal ik mijn glimlach in bedwang moeten houden,» antwoordde de speler bedaard.
«Goed, goed, maar wat is er eensklaps met jou gebeurd, Corcoran?»
«Ik heb mijn leven gebeterd,» zei de speler, «om de eenvoudige reden dat jij niet zult dulden dat ik in de stad blijf, tenzij ik mijn vroegere gewoonten afzweer. Tot ziens, sheriff.»
«Hij is dieper dan de zee,» mompelde de sheriff toen de speler in de duisternis verdween. «Hij vertelde de waarheid en dat kan alleen maar betekenen dat hij een priester ontmoet heeft of een vrouw. Arme duivel, ik tip op het tweede!»
De sympathie en het medelijden van de sheriff werden uitgedrukt in de zeer diepe zucht, die uit zijn borst opsteeg.